PANORAMA
vertrouw ik u genoeg medegedeeld te hebben om u tot de overtuiging te brengen dat bijgaande fraaie foto een van Duitschlands merkwaardigste raadhuisinterieurs in beeld brengt. Let bij het bestijgen van de twee treden, die u van den zomer- in den winterzaal brengen op de rijkgesneden met wapenschilden bekroonde deurposten uit 1596 en laat daarna uw aandacht gaan over de tot aan de zoldering reikende schoorsteen, die bestaande uit meer dan één soort marmer gekroond wordt door het stadswapen.
Boven den ingang vindt men een schilderstuk voorstellend de sage van den stervenden koning Arthur, die zoo we in ons vorig artikel reeds aangetoond hebben door Danzigs banken en broederschappen meer dan elders vereerd werd, terwijl de langste muur vier halfronde schilderijen laat bewonderen en wel Fida societas, de trouwe gemeenschap, Amnestia, de vergeving, Poenae et Praemia (straf en belooning) en Aequitas de billijkheid.
De deurversiering vertoont het inschriff: Nee temere, nee timide” de oude kemachtige spreuk, waarmede langen tijd het Danziger wapen versierd was. Nu heeft het plaats gemaakt voor het langere stadsdeviie: „Civitatibus haec optanda bona maxima : pax, libertas concordia” wat omgezet godf: Vrede, vrijheid en eendracht zijn de schoonste bezittingen, waarnaar steden streven moeiten.”
Gaat men nu de prachtige hierbij afgebeelde wenteltrap op waarvoor de bode weer een paar gloeilampjes opdraait, dan komt men in de particuliere werk- en ontvangkamers van Danzigs burgervader.
In vroegere tijden, was hier de schatkamer gevestigd, was hiei>het domein van Danzigs thesaurier-generaal. Nog duiden de gouddragers en het schilderij van de Cynsmunten op deze vroegere bestemming.
Anton Möller, die ook den Artushof met kunststukken verrijkt heeft, bracht hier eveneens de muurschilderingen aan, waarbij vooral de historische „Zinsgroschenszene” van 1601 op de Langemarkt merkwaardig is. —— Ook de houten wandbetimmering van 1607 dateerend is een waar kunstwerk, terwijl bijna iedere stoel, ieder meubelstuk de merkbare sporen draagt van liefdevolle met piëteit voor het verwerkte materiaal tot stand gekomen arbeid. Wij zetten ons een oogenblik neer op de gewicntig hooge leunstoelen met de dure, doch kille goudgeperste lederen zittingen en bewonderen er een tafel met antieke zilver-versiering en eene met een prachtig porfierdekblad. In het het voorvertrek hangt een lang vergeten hoogstmerkwaardig schilderstuk, dat tientallen van jaren in een ouderwetsch bureau heeft doorgebracht. Het is het portret van Napoleon I dat generaal Rapp, de in de Danziger geschiedenis zoo beruchte stedehouder tijdens de gehate vreemde overheer-
IN HET RAADHUIS TF DANZIG
De Voorhal met Wenteltrap
sching voor 80.000 taler aan de stad verkocht en dat het waarschuwend woord „Meminisse” draagt.
Door de reeds beschreven duistere voorhal komen we in de witte zaal, de oude Wettstube, waar thans de raadzittingen gehouden worden.
Hier ziet ge hoe het prachtige gotische sterrengewelf slechts rust op één enkelen granieten peiler, die een verguld kapiteel draagt. Vele der voornaamste Oost- en West-pruisische gotische zaalgewelven rusten slechts op één of zeer weinige pilaren. Bij den Artushof zijn het er vier in het Sommerreinter van het Hochmeisterpalast op den Marien-burg rust het machtige gewelf slechts op één enkele zuil. De Polen, die zulks wisten, trachten voortdurend met steenen kogels dezen zuil te vernietigen, en de oude slotbewaarder zal niet nalaten u in zijn moeilijk dialect te beduiden hoe de nog aanwezige steenen kogel boven den schoorsteen afkomstig is van 1410. Maar het gotische gewelf van Danzigs vergaderzaal is nog niet oud, werd in de jaren 1841—1842 gebouwd, terwijl de prachtige muurschilderingen door den kunstzin der gestorven broeders Albert en Wilhelm Jüneke tot stand gekomen zijn.
Roeber, Prell en Roechling hebben ze aangebracht, de grootsche voorstellingen van belangrijke episoden uit de stadsgeschiedenis.
Eerst zien we hoe Ludolf König op 26 Mei 1343 den eersten steen legt voor de stadswallen der Rechtstadt Weinig zal hij vermoed hebben, hoe in latere tijden deze een scheiding zou vormen tusschen zijn orde leden en de overmoedige, alles voor hun vrijheid overhebbende Danziger inwoners, zoo ik in mijn vorig artikel heb aangeduid.
Een ander tafreel brengt een zeer oud feestgebruik in beeld; de Meirit van burgemeester Eberhard Ferber in 1493, gehuldigd met een krans als overwinnaar.
Weer een ander verplaatst ons naar het prachtlievende Venetië, waar een deftig Danziger gezantschap aan wal stapt om hun rechten te bepleiten bij den Doge; het daarop volgende brengt de sombere dagen van 1807—1813 in de herinnering en laat ons den aftocht zien der Fransche troepen onder generaal Rapp.
Dit laatste schilderstuk zag ik bij mijn bezoek overal als chromo of litogravure, in boek en steendruk, op prentbriefkaarten en in herdenkingsboeken. Overal keek me de jonge tamboer van 1813 van achter winkelruiten aan. Hij is nu in het jaar der honderdjarige herdenking der Danziger bevrijding een populair figuur. En het zesde of laatste beeld, dat de raadszaal siert, geeft ons keizer Wilhelm I te zien, die staande op den Hagelsberg door burgemeester Von Winter zich laat inlichten omtrent de ontmanteling der oude veste.
En nu zult ge misschien denken, dat ik van u na dezen rondtocht door Danzigs beroemd raadhuis, direct afscheid neem met een opwekking: „Kom, ziet en oordeelt zelf” maar het is mij in dit geval onmogelijk op een droogje mijn congé te nemen.
Wel zou ik heel gevoegelijk met u kunnen afdalen in den beroemden „Ratskeller” onder den Artushof, maar ik vind Duitsche Raadskelders op den middag niet gezellig. De intimiteit, die er voor mij een der grootste aantrekkelijkheden van vormt, is er niet te vinden als de zonnestralen bundels licht werpen door de lage boogvensters, en er op de vloeren de in lood-gevatte ruitjes afteekenen, maar ze wordt er geboren als de avondlichten niet kunnen doordringen tot de uiterste hoeken van bet kruisbogengewelf en de ruimten tusschen de groote wiin vaten geheimzinnig wegduisteren.
En dan Heinrich Heine dichtte er niet zooals in Bremen en Wilhelm Hauffs „Phantasiën” verheerlijken dit oord van wijnvergoding al evenmin als de Weinfrohe oden van Victor van Scheffel zulks van Heidelbergs vaten deden, maar wel zijn de Danziger likeuren : das Güldenwasser, Kurfürstlichen Magen, Cordial, Pommerantz en de Kram-bambuli wereldberoemd en wie Kleists „zerbrochener Kruche” gelezen heeft of Lessings Minna von Barnhelm heeft zien opvoeren weet hoe zelfs „der Danziger Lachs” in de klassieke Duitsche literatuur meer dan ééns vermeld werd.
Ieder toch kan weten hoe Just en zijn Wirt in genoemd tooneelstuk le bedrijf 2e tooneel het volgende gesprek voeren.
„Nun; Herr Just, was ganz vortreffliches, stark, liebiich, gesund” (Hij vult een glas met likeur en reikt het hem toe).
„Das kann einen überwachten Magen weeder im Ordnung bringen.”
Just (nadat hij gedronken heeft).
„Das musz ich sagen : gut sehr gut. Selbst gemacht, Herr Wirt ?
De waard : Behüte, veritabler Danziger, achter doppeller
Just: „Sieht Er, Herr Wirt ! wenn ich heucheln könnte, so würde ich für so was heucheln.”
Nu, in de gelegenheid te zijn de oude Proberstube te bezoeken die zulk een merkwaardige rol in de geschiedenis van Danzig gespeeld heeft en deze voorbij te gaan zonder het epicuristische genot gesmaakt te hebben van zulk een glas „veritablen Danziger” het staat gelijk met naar Rome te zijn geweest en den Paus niet te hebben gezien of om meer op culinair terrein te blii'^t^n: Frankfort zonder knakworstjes, Konigsbergen zonder Marsepein, Hannover, Kiel en Straatsburg zonder lutjelagers, sprotjes of ganze-levei te kennen of om tot ons land terug te keeren, Groningen zonder molleboonen, Deventer zonder koek en Arnhem zonder de traditioneele zoete „Arnhemsche meisjes” verlaten te hebben.
Genoeg dus dat een bezoek aan „zum Lachs” behoort tot de verplichte visites die men in Danzig dient af te steken.
Meer dan 3 eeuwen worden de likeuren gebrand naar het oude recept, dat ‘n 1598 uoor den Hollander Ambrosien Vermöllen naar Danzig weid gebracht.
De geschiedenis verhaalt ons, dat vele doopsgez nden het land uittrokken door de strenge maatregelen van hertog Alva en op deze wijze de inquisitie trachtten te ontkomen. Velen kwamen in de omstreken van Danzig en vonden op de bezittingen der Katholieke kerkvorsten voor Danzigs poorten bescherming. Zij hebben daar een grooten invloed uitgeoefend op den bodemcultuur aan de monding van den Weichsel en mochten tegen het eind der 16e eeuw ook in de stad verschillende beroepen uitoefenen o.a. de bran-dewijnbeieiding.
5 Juli 1598 werd Vermöllen burger. Hij kwam uit Lier. Of hiermede bedoelt wordt het dorpje van dien naam, dat op een uur van Naaldwijk, dicht bij den Haag gelegen is of de Belgische stad aan de Nethe durf ik niet uit te maken.
Wel staat er in den Danziger Willekeur „Lier in Holland,” doch Zuid Nederland werd en wordt nog dikwijls tot onze voornaamste provincie gerekend in het buitenland.
En wanneer we dan onder het ■ tongstrelend genet van een glaasje Goldwasser het lofgedicht „Der Krambambulist” lezen waar de veelzijdige poet zingt:
War ich zum grotzen Herrn geboren
Wie Theodor und Kouli Kan
Ich hatt ein Ordensband erkoren
Und stichte die Devise dran :
Toujours gaillard et sans souci
C’est 1’ordre de Crambambouli 1
en we, zittend aan de groote mahoniehouten tafel peinzend de rij van de gevulde proefglazen volgen, waarop de oude olieverfportretten der eerwaardige Danziger Raadsheeren met welwillenden ernst neerkijken, dan zal menig bezoeker door de oeroude omgeving zich terugverplaatst wanen in die oude tijden, toen de bestevaders na drukke raadszittingen hier hun verpoozing zochten en menig glas Lachs-likeur ledigden op het welslagen der genomen besluiten.
Laten wij — nu zoovele jaren later — na al het genotene in de oude Hansastadt nu ook sluiten met den wensch dat het zalmpje dat zoo levenslustig 300 jaar heeft kunnen zwemmen zijn dartelheid in de 4e eeuw ook niet zal verliezen en dat het menigen hartelijken groet zal overbrengen naar verre landen, ook naar ons Holland van het oude Danzig, de stad der nieuwe havenwerken der opbloeiende industrie, van kerken en raadhuizen schoonheid en van .... von dem veritablen Danziger Lachs I .
Nijmegen 12 Juni 1913.
|