1 HET GELAAT VAN DEN DOODE B
door PAUL HERRING (vervolg en slot) i
T? TT et gerafelde touw zou den schok niet kunnen L— -J weerstaan en ik zou over den rotsrand in de
kloof worden geworpen. Dat zou dus het eind zijn als ze inhun wanhopig voornemen slaagden. . We naderden de plek. Mijn eigen graf gaapte
beneden mijn bergschoenen. Nog een paar stappen, het teeken en dan, vaarwel familie, vrienden en kennissen.” Lerouge greep naar een derde sigaret. De aandacht der toehoorders was bijna even gespannen als het alpentouw dat scheen te kraken in hun ooren.
Plotseling wendde Lerouge zich naar Kestrel.
„Mijnheer, wat zou u in mijn plaats gedaan hebben?”
„Wat gij deedt, veronderstel ik. Er was slechts één ding te doen en te leven.”
„Juist. En ik deed het ook zonder aarzelen. Op het oogenblik dat het teeken zou worden gegeven, nam ik de risico dat het touw mij met hen zou meesleepen. Ik week uit voer hun aanval en niet in staat hun evenwicht te
houden, wankelden mijn vijanden achterover. Met de kracht der wanhoop hield ik mij aan een rotssteen vast, doch mijn aanvallers stortten met een kreet van schrik en woede in den afgrond. Een zenuwschokkende stoot volgde; iets als een pistoolschot klonk in mijn ooren : het touw was gebroken en ik bleef alleen op den rand van de rotspunt.
„De gedempte kreten uit den gapenden afgrond waren hartverscheurend, maar de plotselinge stilte die volgde, ontroerde mij nog meer. Toen ik een weinig tot mij zelf kwam, keek ik over den rotsrand in de kloof. Ik kon slechts één lichaam ontdekken, liggende op een vooruitstekende rotspunt. Het was, het lijk van den Engelschman. Hij lag op zijn rug, zonder twijfel met verbrijzelden schedel. Of de anderen naar beneden geslingerd waren, kon ik niet zeggen. Zij waren echter zonder twijfel dood, verpletterd op de verschillende rotspunten in de nauwe spleet. Ik betreurde deze ontknooping ten zeerste en vooral omdat de gouddieven aan de wrekende hand der justitie ontkomen waren. Ik was er bovendien nauwelijks in geslaagd eenig overtuigend bewijs van hun schuld te kunnen bemachtigen.
„De papieren die ze niet vernietigd hadden, waren waarschijnlijk verborgen in de linnen voerings van hun knapzakken. Daarin waren dus de bewijzen. Ik had meermalen opgemerkt, dat ze alles van eenig belang steeds bij zich droegen. Een ander feit door mij opgemerkt was dat ze tot een internationale bende schenen te behooren. Ze wisten
heel weinig van elkander. Er bestond niet de minste weder-keerige vertrouwelijkheid. Ze waren zelfs absoluut onbekend met eikaars werkelijke namen. Ieder werkte onder een aangenomen naam en handelde onvoorwaardelijk naar de bevelen van de hoofden der bende. Het trok mijn aandacht dat de Engelschman alleen in onmiddellijke betrekking stond met de bende. Hij was in Chamonix bekend als Ro-binson. Deze naam kon mij natuurlijk niet op het spoor helpen en daarom was mijn eenig verlangen zijn werkelijken naam te weten te komen. Ah, mijn sigaret is uit.
„Zooals ik zei : de Engelschman lag met het gelaat omhoog op de rotspunt. Een enkele lichtstraal drong in de kloof en verlichtte juist zijn gezicht. Dat bracht mij op het denkbeeld of het niet mogelijk zou zijn van dit gelaat een pleisterafdruk te krijgen.
„Waarom niet ? De Alpengidsen zijn moedig en discreet, maar niet minder begeerig naar het geld der toeristen als belooning voor hun uitstekende diensten.
„Ik daalde den berg af en bereikte Chamonix in diep bedroefde stemming, 't Was comediespel, natuurlijk. En waarom ook niet ? Ik had een rol te spelen en was besloten ze te spelen. Ik vertelde het ongeval zoo nauwkeurig mogelijk, behalve natuurlijk het kleine aandeel dat ik erin gehad had. De kloof die ik noemde was niet degene waar het ongeluk gebeurd was, maar een die we gepasseerd waren, ons spoor ging daar dus heen. Eindelijk vond ik een gids die voor mijn geldelijk aanbod niet ongevoelig was.
„Den volgenden dag bestegen we beiden de berghelling. Ik nam de noodige materialen mee. Het lijk lag nog steeds onveranderd. Ik kneedde de klei aan den rand van den afgrond, terwijl de gids de touwen in orde maakte. Ik duidde hem aan hoe hij een afdruk kon maken van het gelaat. Het was een jonge man met voldoende ontwikkeling en sterke zenuwen. Hij daalde langs het touw naar beneden en ik keek hem na van boven af. Hij maakte den pleisterafdruk overeenkomstig mijn aanwijzingen. Het omhoog klimmen was nu niet gemakkelijk, het touw was zijn eenig redmiddel, hij mocht bovendien den afdruk niet beschadigen. Plotseling hoorde ik den val van een lichaam! Stelu, mijne heeren, mijn gevoelens voor op dat oogenblik. Ik dacht niet anders of het tweede touw was eveneens gebroken. Dat was gelukkig niet het geval. Door de werkzaamheden van den gids was het lijk een weinig verschoven en langs de helling der rotspunt in de diepte gestort. Even later zag ik twee gezichten boven den rand der bergkloof uitsteken en dankte ik de Voorzienigheid voor Haar goedheid.
Het eene gelaat was dat van den gids en het andere —— dat zal ik u nu laten zien.”
Lerouge stond op en begon het pakje open te maken. Hij sneed de touwen door, wikkelde het papier los, en verwijderde de watten waarin het pleisterbeeld verpakt zat
„Ziedaar, mijneheeren, het doode gelaat wacht uw onthullingen af,” zei hij theatraal.
Iets dat op een kreet geleek ontsnapte aan Lockers lippen. Met een oogopslag herkende hij de kalkwitte gelaatstrekken van Jim Brankin, den schurkachtigen broeder van het meisje dat hij beminde.
DERDE HOOFDSTUK.
Lerouge had een snellen blik geworpen op Kestrel’s gelaat en daardoor miste hij de oogenblikkelijke uitbarsting van emotie van Locker. Kestrel trapte zijn ondergeschikte waarschuwend op den voet.
Locker begreep de bedoeling hiervan niet, doch hij was goed gediciplineerd. Het eerste oogenblik had het afschuwwekkende van het gezicht hem getroffen, maar hij herkreeg terstond weder zijn tegenwoordigheid van geest. Lerouge wierp zijn uitgedoofde sigaret weg.
„Ge hebt het gelaat herkend, is het niet zoo, mijne heeren ?”
„Ja, wij zochten juist naar hem,” zei Kestrel eensklaps. „Ik kan u de noodige inlichtingen géven betreffende zijn daden. Hij was schuldig aan bank-fraude. Zijn naam is Jim Brankin.”
„Het is niet zoozeer over zijn levenswandel dat ik inlichtingen vraag,” zei Lerouge. „Heeft hij geen familiebetrekkingen in Londen, die met hem in verbinding stonden te Geneve ?”
„Wat is de bedoeling van deze vraag ?” sprak Kestrel op den man af.
„Om den gebroken draad van den grooten gouddiefstal weder terug te vinden. Ik geloof dat het hoofd van de bende slechts indirect met Robinson in betrekking stond. De brieven werden hem gezonden van uit Londen. Hij was in het bezit van belangrijke informatiën, en was gewoon iederen Vrijdagmorgen met den trein naar Geneve te gaan, waar hij aan het postkantoor een groot pak brieven ontving. Het ongeluk is voorgevallen verleden Zaterdag, zoodat ik geloof tijdig hier te zijn om de nieuwe brievenzending te onderscheppen, alvorens zij naar Geneve is opgezonden.”
„Ik geloof,” zei Kestrel bedachtzaam, „dat dit leiden kan tot de gevangenneming van de andere leden der bende.”
„En tot een volkomen ontdekking van den diefstal zelf,” voegde Lerouge er aan toe. „Dat is juist het doel van mijn streven. Het is noodig dat ik den persoon vind, die met dezen Jim Brankin, alias Robinson, in briefwisseling is geweest.”
„Jij hebt Brankin in observatie, Locker,” zei Kestrel, zich tot zijn ondergeschikte keerend. Heeft hij betrekkingen hier in Londen ?”
„Slechts één zuster.”
„Er is op het meisje niets te zeggen, dan dat ze zoo'n broeder heeft,” ging Kestrel voort met een vriendelijken blik op Locker.
„Neen, het is een volkomen eerlijk meisje, werkzaam op een kantoor en door haar superieuren ten volle vertrouwd.”
„Eri waar woont ze?” vroeg Lerouge, naar zijn zakboek zoekende.
Locker aarzelde.
„Ik geloof dat ik juffrouw Brankin’s adres ergens heb,” viel Kestrel in. „Schrijf het maar op den achterkant van deze kaart, mijnheer,” en hij gaf hem een adres in Ber-mondsey.
Locker begreep niet wat de bedoeling hiervan was, doch wachtte zich wel aanmerking te maken, en lette goed op wat er volgen zou. Lerouge had nauwelijks het adres opgeschreven of Kestrel van zijn notitieboekje opziende, riep uii:
„Wacht even, mijnheer. Ik vrees dat ik twee adressen met elkaar verward heb. Jim Brankin woonde in Jamesstreet, Bermondsey, zijn zusters adres is, meen ik, Bloomsbury. Jij weet het, Locker is 't niet ?”
„Ja! Ik dacht dat ge u vergiste. Ze woont in Gordon Crescent No. 17, Bloomsbury.”
„Dat is het goede adres,” zei Kestrel. „Ik zal het voor u opschrijven. Locker kan u omtrènt juffrouw Brankin nader inlichten.”
„Wat zou de beste tijd zijn om haar te bezoeken?”
„’s Avonds na zevenen.”
„Komt ze niet vóór zeven uur thuis,” vroeg Lerouge gretig.
„Ongeveer zeven uur,” antwoordde Locker. „Ze verlaat het kantoor niet voor halfzeven.”
„Dank-u l Ik zal zoolang wachten. Intusschen heb ik nog andere zaken in Londen te doen. De pleisterafdruk
heeft zijn dienst gedaan, en ik vertrouw, mijnheer Kestrel dat u er geen bezwaar tegen zult hebben, dat ik 't zoolang hier laat tot ik weer naar Parijs terugkeer.”
Eenige minuten later waren de beide detectives Kestrel en Locker alleen met den af druk van het gelaat van den doode voor zich.
,,’n Beetje onwaarschijnlijk, is ’t niet?” merkte Locker op.
Kestrel stemde toe en bekeek nadenkend het pleister-model. Daarna een vergrootglas nemende, onderzocht hij nauwkeurig het voorhoofd en de gelaatstrekken.
„Ik zou niet graag willen, dat Madge het zag,” zie Locker zenuwachtig.
„Het zal niet noodig zijn; maar dan moeten we snel handelen.”
„Wat moeten we doen ?”
„Zorgen voor de slot-akte van dit aangrijpende drama.” Locker boog zich over het pleisterbeeld.
„Te denken dat hij duizend voet diep in een bergkloof ligt, 't Is een aangrijpend geval.”
„Ja! Lerouge was ijverig bezig op onze verbeelding te werken,” antwoordde Kestrel.
„Bedoelt u, dat hij de waarheid niet sprak ?” hijgde Locker.
„Hij was er duizend voet vandaan. Er ligt een heele stapel dagbladen bij je. In geen van alle zul-je vinden, dat er gedurende de laatste drie weken een ongeluk heeft plaats gehad in de Alpen. Een Duitscher, en een Engelsche geestelijke waren de eenige slachtoffers en beiden zijn herkend.”
Er ging Locker een licht op.
„Natuurlijk het zou in de dagbladen gestaan hebben. Hij zei: ze zochten naar de lijken, is 'tniet? Maar de pleisterafdruk is toch een bewiis ?”
„Ja, gemaakt door een gids aan een slingerend touw,” lachte Kestrel. „’t Is fijn !”
„Maar het is toch het doodenmasker van Jim Brankin I”
„Dat stem ik toe. Jim Brankin is zonder twijfel dood, en dit pleisterstuk heeft zijn gelaat bedekt. Maar hoe stierf hij ? Als zijn lijk gedurende vier-en-twintig uur in de kloof van een gletscher had gelegen, dan zou zijn gelaat geheel zijn samengetrokken. — Dat litteeken op het voorhoofd interesseert mij. Merk je wel op dat het pleisterbeeld aan de achterzijde een weinig misvormd is?”
Kestrel keerde den gipsafdruk voorzichtig om.
„Wel, wat maakt u daaruit op?” vroeg Locker.
„Ik geloof dat het de indruk is van een kogelwond in Jim Brankin’s voorhoofd,” antwoordde Kestrel. „Volgens mijn meening stierf hij met een kogel in 't hoofd.”
„Niet op de Alpen dus?”
„Neen, waarschijnlijk in een berghut nabij Chamonix. Het fantastische verhaal heeft nochtans eenige waarheid tot grondslag.”
„Maar als je gelijk hebt, Kestrel, wat kan Lerouge dan voor een reden hebben om zulk een wonderlijk verhaal op te disschen ?”
„Ik veronderstel dat onze bezoeker niet Lerouge was dat is al.”
„Och, kom nou, hoe zou u dat kunnen bewijzen ?”
„Gemakkelijk genoeg. Hier heb ik een proeve van Le-rouge’s handschrift: den brief dien ik je vertelde van hem ontvangen te hebben. Welnu, vergelijk dit met het adres, dat ik onzen bezoeker liet schrijven en hier deed achterlaten. Er is niet de minste gelijkenis. Bovendien, Lerouge mist het bovenste lid van den pink zijner rechterhand. Toen onze bezoeker mij den gipsafdruk overhandigde, zag ik dat bij hem de bedoelde pink volkomen intact was. Wie hij ook zijn mag, Lerouge van de Parijsche Prefectuur is hij niet.”
„Wien denk ge dan wel, dat hij is?” vroeg Locker opgewonden.
„Wel, bij voorbeeld, een van de bende der gouddieven, die naar Londen is’ gezonden om zich van de geheime briefwisseling van Jim Brankin meester te maken. Zonder den misdadigen inhoud te kennen heeft Madge Brankin blijkbaar geregeld haar broeders correspondentie naar Geneve gezonden. Jim kwam gewelddadig aan zijn eind en als de thans nog aanwezige brieven naar Geneve worden afgezonden, zal de bende niet veilig meer zijn.”
„Waarom?” vroeg Locker op verbijsterden toon.
„Ze zullen dan waarschijnlijk worden gevangen genomen wegens moord.”
„Moord op Jim Brankin?” vroeg Locker, wien den toestand eindelijk duidelijk scheen te worden,
„Neen,” antwoordde Kestrel. „Moord op Gustave Lerouge 1”
VIERDE HOOFDSTUK.
„Je hebt me totaal verslagen,” zei Locker eindelijk. „Ik had niet kunnen denken, dat onze bezoeker iemand anders was dan Lerouge. Als dat waar is, heeft hij de Yard er leelijk laten inloopen. Wat moet er nu gedaan worden ?”
|