Panorama

Blad 
 van 2380
Records 86 tot 90 van 11897
Nummer
1913, nr.06, 6 aug. 1913
Blad
02
Tekst
FOTOGRAFISCH ATELIER ■ " -- ‘ .■ ■ f- -■-T--T- INGANG LEIDSCHEPLEIN LIFT TELEFOON NOORD 4801 AMSTERDAM ^ederlandsch ■■ h Y POTH B E K R A NK TRANSATLANTISCHE xx * n b b----F \ AMSTERDAM Kapitaal f 2.500.000.-, waarvan f 1.000.000.- geplaatst en volgestort. WERKT IN CANADA MET EIGEN KANTOREN. , „ , L. DROOGLEVER FORTUYN Czn., AMSTERDAM DIRECTIE: j , MEES G.Hzn.........WINNIPEG De Bank geeft 5% PANDBRIEVEN uit in stukken van f 1000.—, f 500.— en f 100.— tegen 100y2%. [-— r (|f j Visser&Ct Oude Genever; . Schiedam »rr I WAT CM i „Omega"timei t/ie timeu. BMU4UIUI < IIWI LEIDSCNEstrmtZI BIANCHI-AUTOMOBIELEN HOOEDVERTEGENWOORDIGERS VOOR NEDERLAND: W. W. HAAL ME IJ ER & C°. ===== A M S T E R D A M. == THE CROWNFOUNTrAIN pek. ' DE EESTE - VULPEN - Nieuwste vindingen en verbeteringen toegepast. Hoogste volmaaktheid. Punten onveranderlijk. Verkrijgbaar bij den Boekhandel en Juweliers. CROWN FOUNTAIN PEN Co. Ltd.. AGENCV, 180 SINGEL. AMSTERDAM. Holland. N.V. WED. J. AHREND & ZOON, SINGEL 24, AMSTERDAM. DPUQXA A RINITYfl P Q van Ahrend. Busch, Goerz, Hensoldt, Pr
PDF
Nummer
1913, nr.06, 6 aug. 1913
Blad
03
Tekst
een eigenaardige plechtigheid. Oe Engelsche Bad-orde, de „Order of theBath”, die het devies der drieëenigheid draagt, ,,Tria juncto in uno , werd op 11 October 1399 door Hendrik VII gesticht en de Bad-orde gedoopt, omdat degenen die in deze ridderlijke orde, die slechts drie klassen telt, werden opgenomen, oorspronkelijk althans, een zinnebeeldige ritus moesten volgen, aan het bad ontleend. De statuten dezer orde werden in 1725 vernieuwd. Van dien tijd af dagteekende het gebruik, dat de inwijding der nieuwe ridders plaats had in de zoogenaamde kapel van Hendrik VIII, in de abdij van Westminster. Ongeveer een eeuw heeft dat gebruik geduurd, maar van het thans levend geslacht kan niemand zich dergelijke plechtigheid herinneren. De kapel, die naar den achtsten Hendrik is genoemd, werd in 1505 gebouwd als begraafplaats voor Koning Henry en zijn nakomelingen. Koning George had het voornemen opgevat om de kapel weder aan haar vroegere bestemming terug te geven. Met dit doel waren er reeds geruimen tijd lang herstellingswerken in gang en was de kapel in handen van decorateurs, ten einde haar geschikt te maken voor de ouderwetsche ridder-plechtigheid. Onderstaande afbeelding geeft het oogenblik aan, waarop de Koning, die souverein van de Bad-orde is, zich van uit het Huis der Edelen, the House of Lords, naar de kapel begaf. Hij werd onmiddellijk voorafgegaan door den Hertog van Connaught, grootmeester der orde. Beide kwamen aan het einde van een stoet van ridders in de Bad-orde, allen grootkruizen, waartoe o. m. de lords Roberts, Kitchener, Methuen, Grenfell, Fisher, Charles Beresford enz. behooren. Evenals de Koning en de Hertog droegen al deze ridders-grootkruizen het weelderige galakleed van de orde. Over een purper-rood opperkleed een rooden mantel. Het vest en de beenbekleeding is van witte zijde, de schoenen van witte satijn, met vergulde sporen. De hoed, die kromvormig is, is rood van kleur, met een bundel witte struisveeren. De nieuwe wijding der kapel tot het oude doel, werd door de Koningin en Prinses Mary bijgewoond, die met den Koning in stoet, onder militair geleide, van t Buckingham paleis naar het Huis der Edelen reden, waar zich de ridders-grootkruizen reeds verzameld hadden. Toen vormde zich de optocht, waarvan onze plaat de hoofdpersonen voorstelt. De daaraan deelnemende hooge persoonlijkheden, de Koning en de Hertog van Connaught uitgezonderd, hadden daags te voren, in gewone kleedij, den gang heen en weder reeds gemaakt in de voorgeschreven volgorde. De geheele plechtigheid was gerepeteerd als een eerste opvoering van een drama a grand spectacle en liep dan ook in de puntjes. Aan dergelijke oude gebruiken wordt, zooals men weet, in Engeland met de meest angstvallige nauwgezetheid vastgehouden. Volgens de oude voorschriften werd de plechtigheid, wat het begin betreft, geleid door den Deken van de abdij van Westminster zelf. Eerst werd de Ó8sle psalm gezongen en daarna een der gezangen van de Episcopaalsche Kerk. Dit deel der plechtigheid had in de abdij plaats. Vervolgens werd de stoet opnieuw gevormd en ging de kapel binnen, die vervolgens vormelijk werd gestemd om voortaan weder te dienen voor de inlijving der ridders in de Bad-orde. Daarna keerde men in de abdij terug, waar een Te Deum gezongen werd en de zegen uitgesproken, waarna de stoet in dezelfde orde terugkeerde naar het Huis der Edelen, om daar te worden ontbonden. Aldus werd een oude traditie in eere hersteld. ♦ * ♦ ©e "Honing van öngeland en de hertog van Connaught op hun weg naar de Westminster Clbdj,
PDF
Nummer
1913, nr.06, 6 aug. 1913
Blad
04
Tekst
De befaamde öijenmarkt te Veenendaal, huis een wetenschappelijke film-opname wordt de wereldberoemde korven verhandeld gebruikt men niet meer alleen korven voor het de bijen, doch ook z.g. bijenkasten, waarin zich Tet IJmkersbedrjjf, dat gedurende langen tijd afnam, is gelukkig in de laatste jaren weer aan het groeien en op verschillende Veluwe, treft men tof het kunstmatig K■ plaatsen, vooral rondom de dorpen op de tegenwoordig weder geheele kolonies aan huisvesten van bijen. Onze eerste foto geeft een overzicht van honingmarkt te Veenendaal, waar duizende worden en het is een verblijdend verschijnsel, dat de omzef van jaar tof jaar weer grooter wordt. De belangstelling voor de bijenteelt blijkt ook wel uit onze tweede foto, waarop men het fofo-toestel ziet, waarmede voor een groot Engel sch genomen. Tegenwoordig huisvesten van verschillende laden bevinden, waarin de bijen, evenals in de korven, verschillende raten maken. Men ziet zulk een bijenkast met uitgenomen lade op onze derde foto, waarop duidelijk de raat met bijen kan worden waargenomen. Wanneer men een bij niet jaagt of stoort zal zij geen kwaad doen, doch het spreekt van zelf, dat het bemachtigen van de honingraten, voor de menschen niet geheel zonder gevaar is, vandaar den eigenaardigen hoofdtooi, die onze vierde foto tezien geeft. Buiten het masker dat voor het gezicht wordt gedaan, ziet men ook nog wel het gebruik van pijpen met tabak alsmede z.g. potjes waarin zich brandende tabak bevindt.
PDF
Nummer
1913, nr.06, 6 aug. 1913
Blad
05
Tekst
1 HET GELAAT VAN DEN DOODE B door PAUL HERRING (vervolg en slot) i T? TT et gerafelde touw zou den schok niet kunnen L— -J weerstaan en ik zou over den rotsrand in de kloof worden geworpen. Dat zou dus het eind zijn als ze inhun wanhopig voornemen slaagden. . We naderden de plek. Mijn eigen graf gaapte beneden mijn bergschoenen. Nog een paar stappen, het teeken en dan, vaarwel familie, vrienden en kennissen.” Lerouge greep naar een derde sigaret. De aandacht der toehoorders was bijna even gespannen als het alpentouw dat scheen te kraken in hun ooren. Plotseling wendde Lerouge zich naar Kestrel. „Mijnheer, wat zou u in mijn plaats gedaan hebben?” „Wat gij deedt, veronderstel ik. Er was slechts één ding te doen en te leven.” „Juist. En ik deed het ook zonder aarzelen. Op het oogenblik dat het teeken zou worden gegeven, nam ik de risico dat het touw mij met hen zou meesleepen. Ik week uit voer hun aanval en niet in staat hun evenwicht te houden, wankelden mijn vijanden achterover. Met de kracht der wanhoop hield ik mij aan een rotssteen vast, doch mijn aanvallers stortten met een kreet van schrik en woede in den afgrond. Een zenuwschokkende stoot volgde; iets als een pistoolschot klonk in mijn ooren : het touw was gebroken en ik bleef alleen op den rand van de rotspunt. „De gedempte kreten uit den gapenden afgrond waren hartverscheurend, maar de plotselinge stilte die volgde, ontroerde mij nog meer. Toen ik een weinig tot mij zelf kwam, keek ik over den rotsrand in de kloof. Ik kon slechts één lichaam ontdekken, liggende op een vooruitstekende rotspunt. Het was, het lijk van den Engelschman. Hij lag op zijn rug, zonder twijfel met verbrijzelden schedel. Of de anderen naar beneden geslingerd waren, kon ik niet zeggen. Zij waren echter zonder twijfel dood, verpletterd op de verschillende rotspunten in de nauwe spleet. Ik betreurde deze ontknooping ten zeerste en vooral omdat de gouddieven aan de wrekende hand der justitie ontkomen waren. Ik was er bovendien nauwelijks in geslaagd eenig overtuigend bewijs van hun schuld te kunnen bemachtigen. „De papieren die ze niet vernietigd hadden, waren waarschijnlijk verborgen in de linnen voerings van hun knapzakken. Daarin waren dus de bewijzen. Ik had meermalen opgemerkt, dat ze alles van eenig belang steeds bij zich droegen. Een ander feit door mij opgemerkt was dat ze tot een internationale bende schenen te behooren. Ze wisten heel weinig van elkander. Er bestond niet de minste weder-keerige vertrouwelijkheid. Ze waren zelfs absoluut onbekend met eikaars werkelijke namen. Ieder werkte onder een aangenomen naam en handelde onvoorwaardelijk naar de bevelen van de hoofden der bende. Het trok mijn aandacht dat de Engelschman alleen in onmiddellijke betrekking stond met de bende. Hij was in Chamonix bekend als Ro-binson. Deze naam kon mij natuurlijk niet op het spoor helpen en daarom was mijn eenig verlangen zijn werkelijken naam te weten te komen. Ah, mijn sigaret is uit. „Zooals ik zei : de Engelschman lag met het gelaat omhoog op de rotspunt. Een enkele lichtstraal drong in de kloof en verlichtte juist zijn gezicht. Dat bracht mij op het denkbeeld of het niet mogelijk zou zijn van dit gelaat een pleisterafdruk te krijgen. „Waarom niet ? De Alpengidsen zijn moedig en discreet, maar niet minder begeerig naar het geld der toeristen als belooning voor hun uitstekende diensten. „Ik daalde den berg af en bereikte Chamonix in diep bedroefde stemming, 't Was comediespel, natuurlijk. En waarom ook niet ? Ik had een rol te spelen en was besloten ze te spelen. Ik vertelde het ongeval zoo nauwkeurig mogelijk, behalve natuurlijk het kleine aandeel dat ik erin gehad had. De kloof die ik noemde was niet degene waar het ongeluk gebeurd was, maar een die we gepasseerd waren, ons spoor ging daar dus heen. Eindelijk vond ik een gids die voor mijn geldelijk aanbod niet ongevoelig was. „Den volgenden dag bestegen we beiden de berghelling. Ik nam de noodige materialen mee. Het lijk lag nog steeds onveranderd. Ik kneedde de klei aan den rand van den afgrond, terwijl de gids de touwen in orde maakte. Ik duidde hem aan hoe hij een afdruk kon maken van het gelaat. Het was een jonge man met voldoende ontwikkeling en sterke zenuwen. Hij daalde langs het touw naar beneden en ik keek hem na van boven af. Hij maakte den pleisterafdruk overeenkomstig mijn aanwijzingen. Het omhoog klimmen was nu niet gemakkelijk, het touw was zijn eenig redmiddel, hij mocht bovendien den afdruk niet beschadigen. Plotseling hoorde ik den val van een lichaam! Stelu, mijne heeren, mijn gevoelens voor op dat oogenblik. Ik dacht niet anders of het tweede touw was eveneens gebroken. Dat was gelukkig niet het geval. Door de werkzaamheden van den gids was het lijk een weinig verschoven en langs de helling der rotspunt in de diepte gestort. Even later zag ik twee gezichten boven den rand der bergkloof uitsteken en dankte ik de Voorzienigheid voor Haar goedheid. Het eene gelaat was dat van den gids en het andere —— dat zal ik u nu laten zien.” Lerouge stond op en begon het pakje open te maken. Hij sneed de touwen door, wikkelde het papier los, en verwijderde de watten waarin het pleisterbeeld verpakt zat „Ziedaar, mijneheeren, het doode gelaat wacht uw onthullingen af,” zei hij theatraal. Iets dat op een kreet geleek ontsnapte aan Lockers lippen. Met een oogopslag herkende hij de kalkwitte gelaatstrekken van Jim Brankin, den schurkachtigen broeder van het meisje dat hij beminde. DERDE HOOFDSTUK. Lerouge had een snellen blik geworpen op Kestrel’s gelaat en daardoor miste hij de oogenblikkelijke uitbarsting van emotie van Locker. Kestrel trapte zijn ondergeschikte waarschuwend op den voet. Locker begreep de bedoeling hiervan niet, doch hij was goed gediciplineerd. Het eerste oogenblik had het afschuwwekkende van het gezicht hem getroffen, maar hij herkreeg terstond weder zijn tegenwoordigheid van geest. Lerouge wierp zijn uitgedoofde sigaret weg. „Ge hebt het gelaat herkend, is het niet zoo, mijne heeren ?” „Ja, wij zochten juist naar hem,” zei Kestrel eensklaps. „Ik kan u de noodige inlichtingen géven betreffende zijn daden. Hij was schuldig aan bank-fraude. Zijn naam is Jim Brankin.” „Het is niet zoozeer over zijn levenswandel dat ik inlichtingen vraag,” zei Lerouge. „Heeft hij geen familiebetrekkingen in Londen, die met hem in verbinding stonden te Geneve ?” „Wat is de bedoeling van deze vraag ?” sprak Kestrel op den man af. „Om den gebroken draad van den grooten gouddiefstal weder terug te vinden. Ik geloof dat het hoofd van de bende slechts indirect met Robinson in betrekking stond. De brieven werden hem gezonden van uit Londen. Hij was in het bezit van belangrijke informatiën, en was gewoon iederen Vrijdagmorgen met den trein naar Geneve te gaan, waar hij aan het postkantoor een groot pak brieven ontving. Het ongeluk is voorgevallen verleden Zaterdag, zoodat ik geloof tijdig hier te zijn om de nieuwe brievenzending te onderscheppen, alvorens zij naar Geneve is opgezonden.” „Ik geloof,” zei Kestrel bedachtzaam, „dat dit leiden kan tot de gevangenneming van de andere leden der bende.” „En tot een volkomen ontdekking van den diefstal zelf,” voegde Lerouge er aan toe. „Dat is juist het doel van mijn streven. Het is noodig dat ik den persoon vind, die met dezen Jim Brankin, alias Robinson, in briefwisseling is geweest.” „Jij hebt Brankin in observatie, Locker,” zei Kestrel, zich tot zijn ondergeschikte keerend. Heeft hij betrekkingen hier in Londen ?” „Slechts één zuster.” „Er is op het meisje niets te zeggen, dan dat ze zoo'n broeder heeft,” ging Kestrel voort met een vriendelijken blik op Locker. „Neen, het is een volkomen eerlijk meisje, werkzaam op een kantoor en door haar superieuren ten volle vertrouwd.” „Eri waar woont ze?” vroeg Lerouge, naar zijn zakboek zoekende. Locker aarzelde. „Ik geloof dat ik juffrouw Brankin’s adres ergens heb,” viel Kestrel in. „Schrijf het maar op den achterkant van deze kaart, mijnheer,” en hij gaf hem een adres in Ber-mondsey. Locker begreep niet wat de bedoeling hiervan was, doch wachtte zich wel aanmerking te maken, en lette goed op wat er volgen zou. Lerouge had nauwelijks het adres opgeschreven of Kestrel van zijn notitieboekje opziende, riep uii: „Wacht even, mijnheer. Ik vrees dat ik twee adressen met elkaar verward heb. Jim Brankin woonde in Jamesstreet, Bermondsey, zijn zusters adres is, meen ik, Bloomsbury. Jij weet het, Locker is 't niet ?” „Ja! Ik dacht dat ge u vergiste. Ze woont in Gordon Crescent No. 17, Bloomsbury.” „Dat is het goede adres,” zei Kestrel. „Ik zal het voor u opschrijven. Locker kan u omtrènt juffrouw Brankin nader inlichten.” „Wat zou de beste tijd zijn om haar te bezoeken?” „’s Avonds na zevenen.” „Komt ze niet vóór zeven uur thuis,” vroeg Lerouge gretig. „Ongeveer zeven uur,” antwoordde Locker. „Ze verlaat het kantoor niet voor halfzeven.” „Dank-u l Ik zal zoolang wachten. Intusschen heb ik nog andere zaken in Londen te doen. De pleisterafdruk heeft zijn dienst gedaan, en ik vertrouw, mijnheer Kestrel dat u er geen bezwaar tegen zult hebben, dat ik 't zoolang hier laat tot ik weer naar Parijs terugkeer.” Eenige minuten later waren de beide detectives Kestrel en Locker alleen met den af druk van het gelaat van den doode voor zich. ,,’n Beetje onwaarschijnlijk, is ’t niet?” merkte Locker op. Kestrel stemde toe en bekeek nadenkend het pleister-model. Daarna een vergrootglas nemende, onderzocht hij nauwkeurig het voorhoofd en de gelaatstrekken. „Ik zou niet graag willen, dat Madge het zag,” zie Locker zenuwachtig. „Het zal niet noodig zijn; maar dan moeten we snel handelen.” „Wat moeten we doen ?” „Zorgen voor de slot-akte van dit aangrijpende drama.” Locker boog zich over het pleisterbeeld. „Te denken dat hij duizend voet diep in een bergkloof ligt, 't Is een aangrijpend geval.” „Ja! Lerouge was ijverig bezig op onze verbeelding te werken,” antwoordde Kestrel. „Bedoelt u, dat hij de waarheid niet sprak ?” hijgde Locker. „Hij was er duizend voet vandaan. Er ligt een heele stapel dagbladen bij je. In geen van alle zul-je vinden, dat er gedurende de laatste drie weken een ongeluk heeft plaats gehad in de Alpen. Een Duitscher, en een Engelsche geestelijke waren de eenige slachtoffers en beiden zijn herkend.” Er ging Locker een licht op. „Natuurlijk het zou in de dagbladen gestaan hebben. Hij zei: ze zochten naar de lijken, is 'tniet? Maar de pleisterafdruk is toch een bewiis ?” „Ja, gemaakt door een gids aan een slingerend touw,” lachte Kestrel. „’t Is fijn !” „Maar het is toch het doodenmasker van Jim Brankin I” „Dat stem ik toe. Jim Brankin is zonder twijfel dood, en dit pleisterstuk heeft zijn gelaat bedekt. Maar hoe stierf hij ? Als zijn lijk gedurende vier-en-twintig uur in de kloof van een gletscher had gelegen, dan zou zijn gelaat geheel zijn samengetrokken. — Dat litteeken op het voorhoofd interesseert mij. Merk je wel op dat het pleisterbeeld aan de achterzijde een weinig misvormd is?” Kestrel keerde den gipsafdruk voorzichtig om. „Wel, wat maakt u daaruit op?” vroeg Locker. „Ik geloof dat het de indruk is van een kogelwond in Jim Brankin’s voorhoofd,” antwoordde Kestrel. „Volgens mijn meening stierf hij met een kogel in 't hoofd.” „Niet op de Alpen dus?” „Neen, waarschijnlijk in een berghut nabij Chamonix. Het fantastische verhaal heeft nochtans eenige waarheid tot grondslag.” „Maar als je gelijk hebt, Kestrel, wat kan Lerouge dan voor een reden hebben om zulk een wonderlijk verhaal op te disschen ?” „Ik veronderstel dat onze bezoeker niet Lerouge was dat is al.” „Och, kom nou, hoe zou u dat kunnen bewijzen ?” „Gemakkelijk genoeg. Hier heb ik een proeve van Le-rouge’s handschrift: den brief dien ik je vertelde van hem ontvangen te hebben. Welnu, vergelijk dit met het adres, dat ik onzen bezoeker liet schrijven en hier deed achterlaten. Er is niet de minste gelijkenis. Bovendien, Lerouge mist het bovenste lid van den pink zijner rechterhand. Toen onze bezoeker mij den gipsafdruk overhandigde, zag ik dat bij hem de bedoelde pink volkomen intact was. Wie hij ook zijn mag, Lerouge van de Parijsche Prefectuur is hij niet.” „Wien denk ge dan wel, dat hij is?” vroeg Locker opgewonden. „Wel, bij voorbeeld, een van de bende der gouddieven, die naar Londen is’ gezonden om zich van de geheime briefwisseling van Jim Brankin meester te maken. Zonder den misdadigen inhoud te kennen heeft Madge Brankin blijkbaar geregeld haar broeders correspondentie naar Geneve gezonden. Jim kwam gewelddadig aan zijn eind en als de thans nog aanwezige brieven naar Geneve worden afgezonden, zal de bende niet veilig meer zijn.” „Waarom?” vroeg Locker op verbijsterden toon. „Ze zullen dan waarschijnlijk worden gevangen genomen wegens moord.” „Moord op Jim Brankin?” vroeg Locker, wien den toestand eindelijk duidelijk scheen te worden, „Neen,” antwoordde Kestrel. „Moord op Gustave Lerouge 1” VIERDE HOOFDSTUK. „Je hebt me totaal verslagen,” zei Locker eindelijk. „Ik had niet kunnen denken, dat onze bezoeker iemand anders was dan Lerouge. Als dat waar is, heeft hij de Yard er leelijk laten inloopen. Wat moet er nu gedaan worden ?”
PDF
Nummer
1913, nr.06, 6 aug. 1913
Blad
06
Tekst
. -■■■■ 1 .. - PANORAMA ..-= --....;...= „Als hij Lerouge niet is, waarvoor ik meen afdoende bewijzen te hebben, dan rijst de vraag : wie is hij wel en waarvoor komt hij in Londen ?” hernam Kestrel. „Hij moet blijkbaar voor Lerouge spelen, en heeft papieren van hem in zijn zak. Toen hij naar zijn zakboek zocht, viel dit uit zijn zak.” Kestrel toonde een halve bladzijde dubbelgevouwen bui-tenlandsch postpapier. „Dit is ontegenzeggelijk schrift van Lerouge. Ik geloof niet dat het ons van veel dienst zal zijn en we hebben overigens geen tijd op dit oogenblik het nader te bestudeeren. Het doodenmasker toont ons duidelijk dat Jim Brankin niet meer is. Ik beweer dat hij stierf door een revolverschot. De vraag is nu : Wie schoot hem dood ?” ,, Lerouge 1” opperde Locker. „Je raadt er maar naar; maar, in allen geval, ik geloof, dat je goed geraden hebt. Ik veroorloof mijzelven niet dikwijls de weelde van een theorie vóór de feiten voldoende bekend zijn, maar dit is een zeer bijzonder geval.” Kestrel had gedurende dit onderhoud niet stilgezeten. Hij had zijn laarzen aangetrokken en was nu geheel gekleed om uit te gaan. „Ons eerste werk is in een taxi naar Gordon Crescent 17 te tuffen,” zei hij. „Het is zeer waarschijnlijk dat Madge Brankin in het bezit is van papieren, waarvan de dubbelganger van Lerouge zich wenscht meester te maken. Ik zal een bos loopers meenemen.” „Wat is uw bedoellngl” vroeg Locker nog in twijfel. „De zoogenaamde Lerouge is een van de dievenbende. Hij zal juffrouw Brankin's thuiskomst niet afwachten. Onder een of ander voorwendsel zal hij haar kamers betreden en de papieren zoeken. Wij zullen hem voorkomen, en kijk eens hier, Locker, jij bent een jongeman en bekwaam in het jiu-jitzu-boksen. Ik zag den loop van een automatischen revolver uit zijn zak steken.” Locker richtte zich op. „Als hij het gebruiken wil, zal ik het hem verhinderen.” „Als hij het gebruiken kan, zal hij het ons verhinderen, mijn jongen. Geef hem geen kans. Zoodra ik je op den arm tik, moet je hem machteloos maken.” Ze verlieten de taxi voor ze het huis in de Gordon Crescent, waar juffrouw Brankin woonde, bereikt hadden. Neen, een vreemde heer, die naar Juffrouw Brankin gevraagd had, was nog niet verschenen. Heel goed ! Hij zou wel dadelijk komen. Ze waren van de geheime politie, en als de hospita verstandig was, dan moest ze doen wat haar werd aanbevolen. De juffrouw begreep den toestand en liet de heeren in de kamers die door Madge Brankin bewoond werden. Locker was treurig gestemd. „Dit maakt een einde aan al mijn hoop,” mompelde hij. „Madge zal nu niets meer met me te doen willen hebben.” „Gekheid ” antwoordde Kestrel. „We zullen hier niets aanraken, en . . ..” Hij liep naar den haard. De sintels op het rooster waren koud, maar de haard zelf was gevuld met papierasch. „Kijk eens hier, man I kijk nu eens met een paar verstandige oogen,” sommeerde Kestrel. „Zie je wat ze gedaan heeft ?” „Ze heeft eenige papieren verbrand.” „Ze heeft „de” papieren verbrand. Ze heeft de brieven verbrand die ze aan haar broeder in Geneve sturen moest, en als leiddraad voor den grooten gouddiefstal zijn ze niets meer dan stof en asch.” Locker's oogen begonnen te glinsteren. „Ik zei wel dat ze een eerlijk meisje was. Ze vermoedde wat de inhoud ervan was en wilde er zich niet meer mee inlaten.” Kestrel keerde zich eensklaps tot hem. „Ik heb den moed niet om je den uitbrander te geven, dien je verdient; maar ik wil je toch dit zeggen : van een zakelijk standpunt bezien, Locker, ben je een groote dwaas ! Daai ligt de asch van je promotie, ezelskop! Nochtans hoop ik, dat ze zal opvlammen in bet huwelijksgeluk van jouw eigen haard. En nu zullen we geduldig wachten op Lerouge. Ik zag een appartement te huur. Hij zal eenige inlichtingen vragen omtrent de huurders, naar de kamers gaan zien en dan zijn weg wel hierheen vinden. Een gesloten deur is natuurlijk een bagatel voor onzen vindingrijken kennis. Het zal een gevaarlijke strijd zijn, dus pak hem goed en flink aan.” „Laat dat maar aan mij over,” zei Locker ernstig. Lerouge deed juist wat Kestrel had voorspeld. Hij trad de woning binnen en vroeg de kamers te zien, die te huur waren. Kort daarna hoorden de beide verborgen detectives het getik van een goed gesmeerden sleutelen het sleutelgat en de indringer trad binnen. Kestrel tikte Locker op den schouder. In minder dan een seconde was een arm van den pseudo-Lerouge door een jiu-jitzu-armgreep bijna uit het lid gedraaid en gilde hij om genade. Kestrel maakte zich meester van den revolver en richtte dit nu op den misdadiger zelf. „Laat hem nu maar los, Locker,” zei Kestrel. „Nu, mijnheer Lerouge, u ziet wij zijn het eerst op de plaatst der handeling.” „Jullie!” De Franschman schreeuwde het uit. „Wij ! De Yard ! We hebben den onaangenamen plicht u gevangen te nemen.” „Waarom?” „Omdat je niet Lerouge bent, maar een zeer gevaarlijk persoon, en waarschijnlijk een van zijn moordenaars.” Het bleeke gelaat vertrok zenuwachtig. „Wie heeft je verteld dat Lerouge dood is?” „Dat doet er niet toe. De kogelwond in Jim Brankin's voorhoofd spreekt voor zichzelf.” „Hebben ze dan de hut doorzocht en de lijken gevonden ?” „Neen ze hebben geen van beide nog gedaan,” hervatte Kestrel. „Maar ze zullen het nu spoedig doen. Dus jullie lokten Lerouge in de hut en hij schoot Jim Brankin dood, voordat jullie je van hem kont meester maken. Dat fraaie verhaal van het avontuur in de Alpen was een weinig te fantastisch om een paar Engelsche detectives om den tuin te leiden. Wij hebben te weinig verbeeldingskracht om zoo gemakkelijk bedrogen te worden. Ons beroep vraagt naar daden ?” „Jullie beroep!” schamperde de Franschman. „Wat! Jullie ezels! Je hebt de papieren verbrand die de arrestatie van onze geheele internationale bende ten gevolge zou gehad hebben.” „Vraag excuus ! Wij hebben de papieren niet verbrand, maar Brankin's zuster deed het, voordat ze dezen morgen naar haar kantoor ging.” „Ze is een lieve jonge dame,” zei de gevangene. „Ik waardeer ten zeerste haar bedachtzaamheid.” „Zwijg over haar, bezoedel haar naam nid !” bulderde Locker op dreigenden toon. In de bovenkamer van een boerenwoning nabij Chamonix vond de politie, zooals Kestrel voorspeld had, twee lijken : bet eene van Lerouge, het andere van Jim Brankin. Alle bijzonderheden betreffende den gouddiefstal werden aan het licht gebracht, de leden der internationale bende wisten echter te ontvluchten, behalve één : de man, die zich in Londen voor Lerouge had uitgegeven. Op den dag dat Locker zich verloofde met Madge Brankin, nam Kestrel een hamer en sloeg den pleisterafdruk in stukken. lil TJ.it het öngadin, óen Reisbeschrijving door 6, v, R,, met 6 foto's door den schrijver. Dorpstraat in St. Moritz-dorf italiaansche Oudhedenverkooper St. Moritz-bad met Piz de la Margna „Panorama”, zoo heet dit weekblad, waar ik thans een brief voor ga schrijven uit St.-Moritz. Panorama, d.w.z. kijkjes van overal, vandaar dan ook dat de Redactie mij verzocht heeft van uit 't Engadin wat van me te laten hooren en ... te laten zien. Doch, luie schrijver als ik ben, zou ik nog niet zoo gauw er toe zijn overgegaan, als we thans niet flink in den regen zaten en misschien straks nog wel in de sneeuw. Want dat het hier sneeuwen kan, in dit dal dat 1800 M. hoog ligt, toonen de rondom St.-Moritz liggende bergen, waar de sneeuw de laatste dagen in flinke hoeveelheid gelegen heeft en nu juist sedert Zaterdag aan het smelten is. Merkwaardige geschiedenis, die van St.-Moritz. Voor hen die den oorsprong van het ontstaan als badplaats willen nagaan is wellicht aan te bevelen eens te lezen „der König der Bernina” door den Züricher roman-schrijver J. C. Heer. Niet dat dit de hoofdinhoud van dezen roman is; doch de geschiedenis komt er in voor en tevens kan men dan eens een vergelijking trekken tusschen het wereldsche Ober-Engadin van thans en de nog zoo rustige en daardoor niet minder mooie landstreek van vroeger. Doch we hebben de gebeurtenissen te aanvaarden en werkelijk ook zóó is een reis naar hier de moeite waard. Welk een schitterend gezicht is het niet als men, op de wandeling naar de Meierei, een restaurant aan den weg naar Pontresina, eens even blijft staan en daar aan den overkant 't vroolijk-witte St.-Moritz-Bad ziet liggen, aan het helder-blauwe meer. Ja St.-Morits-Bad; de „gemeente” heeft zich nl. in den loop der jaren uitgebreid en bestaat uit het wat hooger gelegen en niet zoo drukke Dorf en het door de electrische tram daarmee goed verbondene Bad, dat wat lager ligt. Hoewel de afstand slechts 10 minuten gaans is, kan men op een mooien dag om een uur of twaalf 't komische schouwspel zien van twee electrische trams, die de door en door luie gasten — ik zelf maak me er ook wel eens aan schuldig - naar boven sleepen, met tweemaal zooveel personen beladen als officieel toegestaan is. Bad is .het paradijs voor kooplustige dames, maar de hel voor de betalende echtgenooten. Van de kostbare sieraden die men daar kan koopen hebt ge nauwelijks eenig idee, al moet erkend worden, dat één koopwaar er niet duur is, nl. het in zoo groote hoeveelheid hier door de Italianen aan de markt gebrachte schildpad. Daarnaast treft men deze bij uitstek handige kooplui voornamelijk aan als antiquairs en als koetsiers. En bij beide categoriën moet men één ding vooruit weten, wil men niet al te zeer bedot worden : dat afdingen op de gevraagde prijzen een eerste vereischte is. Dat u de antiquair iets voor de helft van z'n oorspronkelijke prijs laat, komt niet zelden voor : daarop zijn de prijzen berekend ! Ook het dorp telt een antiquair onder z'n winkels, die zooals dat in 't Zuiden gebruikelijk is, z'n waren voor een gedeelte op de straat uitstalt. En nu, al is het ditmaal niet veel, uw briefschrijver staakt voor vandaag. Laten de lezers 't bovenstaande slechts als een inleiding, een oriënteering beschouwen. Wellicht een volgend maal nadere bijzonderheden over mijn plaats van „tijdelijke inwoning” en de omstreken. St. Moritz-bad met Piz Julien en Piz d'Albana St. Moritz-bad De badplaats in zonnelicht badend
PDF
Blad 
 van 2380
Records 86 tot 90 van 11897