Panorama

Blad 
 van 2380
Records 656 tot 660 van 11897
Nummer
1914, nr.15, 8 april 1914
Blad
11
Tekst
worden bij een toenmaals zeer gevierde zangeres. Toevallig was er op dat moment geen loopjongen bij de hand, zoodat Henriëtte zelf de bezorging op zich nam en het kleurige geschenk aan de woning van de zangeres afgaf. Deze wilde weten wien de gever van dat moois was en liet haar in het salon roepen, waar oudergewoonte een uitgelezen schaar van bewonderaars tegenwoordig was. Daar moest Henriëtte zoo goed haar zulks mogelijk was een omschrijving geven van den onbekende en onder die bedrijven door liet zij haar blik eens tersluiks over de aanwezigen gaan. Plotseling voelde ze een paar oogen scherp op zich gevestigd en toen ze het waagde daarin te blikken, steeg het bloed haar eensklaps naarhet hoofd en ’t was haar alsof alles rondom haar in een nevel was gehuld. . . George, eens haar George, stond daar voor haar. Ook hij dong naar de gunst van de zangeres. Haar had hij dus kunnen vergeten, haar, die hem nog steeds zielslief had. Haastig verliet zij het vertrek, als was ze bang nogmaals dien blik te zullen moeten doorstaan . . . Met een zwaar hoofd, gevolg van een slapeloozen nacht, en een gedrukt gevoel stapte dr. Zwart den volgenden morgen den bloemenwinkel binnen, waar Henriëtte vroeger werkzaam was geweest. Hij kocht een bouquetje rozen en informeerde zoo terloops naar haar tegenwoorD E Ulster-crisis is weder in een nieuwen toestand gekomen, nu het ontslag van Kolonel Seely, als Minister van Oorlog en van Generaal French, als militair lid van den legerraad, is aangenomen. Het feit, dat . de Britsche eerste Minister persoonlijk de portefeuille van Oorlog op zich genomen heeft, beteekent dat de regeering vast besloten is om de weifelende houding, door Kolonel Seely tegenover de muitende officieren aangenomen, te laten varen. Het zal nu worden: buigen of barsten. En zooveel schijnt zeker, dat het weinig twijtelachtig is of de groote meerderheid van het Britsche volk is ten slotte gekant .... PANORAMA = dige verblijfplaats, maar men kon hem daaromtrent niet inlichten. Sedert haar vertrek had men nooit meer iets van haar gehoord. Besluiteloos drentelde hij toen rond, kwam zichzelf eigenlijk bespottelijk voor. Wat had hij toch aan dat meisje te denken? Die was hem toch immers niets meer! Zoo trachtte hij zijn onrustig gemoed te kalmeeren en vastberaden sloeg hij weer den weg in naar zijn vriendin de zangeres, die hij verraste in een twistgesprek met baar huisdokter. „Maar, beste dokter, wie beneemt zich tegenwoordig nog om een ongelukkige liefde het leven? Dat is toch al te dwaas! En dan nog wel iemand uit de onderste lagen van Het volk! ik had altijd gedacht dat dat soort menschen te weinig verfijnde gevoelens koesterden en hun wenschen te zeer op het materieele richtte dan dat men in die kringen wegens een onbeantwoorde liefde het leven vaarwel zou zeggen. In de meeste gevallen zal het dan ook, dunkt mij, wel de nood zijn, die hen in den dood drijft, en de poëtische krantenmenschen maken er dan maar een liefdesdrama van’’, meende zij. „Pardon, dan vergist u zich toch werkelijk ten zeerste’*, kwam de dokter er tegen op. „Niet de fijnheid van gevoelens geeft de liefde die diepte en kracht, die den mensch alles gering doet schijnen wat buiten die liefde DE CRISIS IN ENGELAND tegen een inmenging van het leger in de staatkunde des lands. Dit verklaart dan ook een zeker gevoel van onaangenaamheid bij de Unionistische leiders, die op het uitschrijven van algemeene politieke verkiezingen aandringen. Worden die verkiezingen ingezet, van den kant der vereenigde linkerzijde, onder de leuze: wie zal regeeren — het parlement of het leger? — dan is de uitslag niet twijfelachtig. Het zou dus niet onmogelijk zijn dat de kalmere elementen van de oppositie bereid werden bevonden om het door de regeering aangeboden compromis inzake Ulster aan te nemen, op voorwaarde dat na de afkondiging der Home Rule-wet, valt, zelfs het leven! Ons menschen uit den gegoeden stand staan 'bijkans altijd honderderlei middelen ten dienste om ons over een ongelukkige liefde heen te zetten; de eenvoudige, gewone luitjes evenwel zijn daartoe vaak absoluut niet bij machte. Heusch, u kunt zich er geen voorbeeld van vormen, hoeveel poëzie er ondanks de materieele zorgen in het volk leeft!” „Waar gaat de kwestie over, als ik vragen mag?*’ kwam dr. Zwart nu tusscbenbeide. Zwijgend reikte de zangeres hem de krant toe en wees hem op een kort berichtje onder „Stadsnieuws”. „Hedennacht werd door de politie alhier het lijk opgehaald van een jonge vrouw, die de winkeljuffrouw Henriëtte X. bleek te zijn. Of hier aan een ongeluk dan wel aan zelfmoord gedacht moet worden, valt niet met zekerheid te zeggen.” Doodsbleek greep dr. Zwart z’n hoed en nam zwijgend met een buiging afscheid. Hij alleen wist het, dat hier niet aan een ongeluk gedacht behoefde te worden, maar dat hij haar in den dood had gedreven, omdat zij dien verkoos boven het leven, dat zonder hem voor haar geen waarde had. Die gedachte zou hem nooit meer verlaten en diepbewust van zijn zware schuld zwoer hij, hare nagedachtenis in eere te zullen houden. Ditmaal hield hij woord; hij is ongetrouwd gebleyen. V (Foto's Newspaper lil.) algemeene verkiezingen zullen plaats hebben. Intusschen evenwel gaan de heethoofden hun gang. Wel is aan de leiders in Ulster een hunner beste krachten ontvallen door den dood van Lord Mayor van Belfast, mr. Mc Mordie, lid van het Lagerhuis (derde van rechts op de eerste rij van de groep), —■ wel is de voornaamste aanvoerder Sir Edward Carson, weder in Engeland teruggekeerd, maar de „oorlogstoebereidselen” gaan nog gestadig hun gang en de hoofdkwartieren worden door gewapende vrijwilligers bewaard als ware in Ulster de oorlogstoestand reeds uitgebroken, tenminste de staat van beleg afgekondigd. Hoe dit alles zal afloopen? HET KAMERLID BIRRELL, Minister voor Ierland. GENERAAL FRENCH. die zijn ontslag heeft gevraagd en gekregen. LORD HALDANE. lid van het kabinet. BALFOUR, die in het Home Rule-debat weder op den voorgrond is gekomen. LORD ROBERTS, ’s Konings vertrouwde raadsman in leger-aangelegenheden. Toen Sir EDWARD CARSON op Craigavon Castle was en hoe hij toen bewaakt werd. militair uitgeruste vrijwilligers zijn.
PDF
Nummer
1914, nr.15, 8 april 1914
Blad
12
Tekst
TE JERUZALEM. — De Grieksche patriarch begeeft zich ii van het Heilige Graf. De processie. is tot de Kerk genat Turksche soldaten presenteeren het geweer. Dan ga IN BRITTANJE. — Een Paasch-processie te Paimpol. PAASCHZONDAG. - De kerkgai DE SAMARITANEN. — Als de zon is ondergegaan heffen de priesters met luider stemme de Samaritaansche lezing van Exodus XIII: 6 aan. In een oogwenk worden de schapen gegrepen door de gewijde priesters tot zij den priester bereiken die de beesten slacht
PDF
Nummer
1914, nr.15, 8 april 1914
Blad
13
Tekst
arch begeeft zich in optocht, op Paaschzondag, naar de Kerk tot de Kerk genaderd. De klokken houden op te luiden, de het geweer. Dan gaat de kerkvorst het gebouw binnen. DAG. — De kerkgang te New-York. IN SPANJE. — Gezicht op een processie gedurende de heilige week te Sevilla. TE PARIJS. — Verkoop van palmtakken aan den ingang van Parijsche bedehuizen.
PDF
Nummer
1914, nr.15, 8 april 1914
Blad
14
Tekst
S CHIER elk land ter wereld heeft zijn eigen Paaschgebruiken en er zou het bestek voor meer dan één tijdschrift-opstel voor noodig wezen om daarvan ook maar in het kort melding te maken. Deze gebruiken zijn óf van kerkelijken óf van huiselijken aard. Nu eens betreffen zij bepaalde religieuse verrichtingen, dan weder uiten zij zich in ommegangen of in de wijze van feestelijke viering der ' gedenkdagen, ’t zij binnen- of buitenshuis. Ook in ons land zijn de Paaschgebruiken, verschillend naar de streek des lands, van zeer ouden datum. Vooral Palmpaschen was van ouds een vreugdedag ter herinnering aan den intocht van den grondlegger van den Christelijken godsdienst binnen J eruzalem. De palm was dus hoofdattribuut op dien dag. Elk haalde in den vroegen morgen een groenen tak, waar hij dien vinden kon. Was het nu al geen palm, als het maar groen was; en hij liep er mee ter kerke, om dien te laten wijden. Daar was het gedrang niet weinig: elk zocht een ander vooruit te komen en de al-te-bescheidenen waren er hier ... gelijk overal -r- het slechtst aan toe; zij kwamen soms met hun tak weer thuis, precies als ze ermee uitgegaan waren. Was zoo de palm in ieder geval weer in veiligheid gebracht, dan liep elk zoo gauw mogelijk weer heen, om den optocht van „ons Heer opten ezele” te zien. Die optocht werd overal, in steden en dorpen, luisterrijk gehouden. De Heiland, werd dan voorgesteld door een beeld, dat op een houten ezel was gezeten. Dit beeld werd met den kostelijksten mantel omhangen dien men maar vinden kon, en de ezel werd op rollen door de heele plaats vóortgetrokken. Hierachter volgden twaalf oude mannen, die de apostelen voorstelden. Op de markt, waar de stoet overtrok, werd dan soms een toepasselijk spel vertoond. Dat zulk een optocht toeloop had, kan men zich best voorstellen. In de huizen, die aan het kerkhof stonden, zaten op de bovenkamers de leerlingen in witte koorkleeden voor de open vensters, met palmtakken in de handen. Hier hielden de trekkers stil en de scholieren zongen een Latijnsch gezang, terwijl zij hun groen voor het beeld wierpen, onder het gejubel van heel het volk. Den volgenden dag gingen zij dan met palm en bloemen opgeschikt naar school, waar zij dan een vroolijke partij hadden. Omdat de Palmpaasch een feestdag was, moest er ook bij gesmuld worden en vrienden en familieleden zonden elkaar geschenken toe, die uit wijn en uit lekkernijen bestonden. Nog in het midden der zeventiende eeuw werd aan ieder „Doelheer” (dit waren de overlieden van de schutters Doelen) een schotel kivietseieren, een dozijn oliekoeken en een kan zuren wijn thuis gezonden. De zoogenaamde „Palmpaschen” zijn nabootsingen der Palmtakken met bijvoeging van wat lekkernij: Aan een stok zijn appelen, krentenbroodjes, vijgen en gekleurde eieren geregen en daarin vlaggetjes en takjes palm gestoken, terwijl op den top een zwaantje zit. Dit laatste is van brooddeeg, wat hard gebakkën, en een krent bekleedt de plaats van het oog. In de Oostelijke Provinciën van ons land hebben de Palmpaschen een anderen vorm. Hier zijn het groote krakelingen of liever gevlochten kransen van korstig gebakken brooddeeg, waarin een kruis ligt besloten, dat op smalle plankjes rust, die aan een versierden stok zijn gestoken. In de vier open vlakken tusschen kruis en krans zijn haantjes gebakken, terwijl boven op dën stok een groote haan zit en op de krakeling zelve nog eenige kleine haantjes prijken, die met palmen zijn versierd. Het daarbij behoorend liedje luidt: „Palm, Palmpaschen! Hei, koerei! Hei, koerei! Nog een Zondag dan hebben wij een ei, Één ei is géén ei; Twee ei is één ei: Drie ei is het rechte Paaschei!” Onze foto's op pagina 12 en 13 geven een aantal kiekjes op uitheemsche Paaschgebruiken, gelijk uit de onderschriften blijkt. V ROUW Reinders, even tusschen d’r vele werk door ’t ziekenkamertje binnengetreden, zuchtte diep en groote tranen parelden in de bruine oogen van ’t forsche gezicht. Over twee dagen Paschen ... neen dat beleefde ze niet meer, zoo uitgeteerd was de zieke, ’t kón nu niet lang meer duren. En op dat oogenblik voelde ze hevig ’t groote verdriet om ’rkind, dat zoo jong zóó moest sterven en schaamde zij zich over de vele oogenblikken van verbittering en boosheid, die zij telkens had gehad, gedurende de ziekte, omdat ’t Hanna’s eigen schuld was, dat ze daar zoo lag, niks anders dan der eigen sch.uld. Haar vele waarschuwingen ... . die had ze lachend in den wind geslagen. Verdienen .... de verzorging, die ze der had gegeven .... dat heelemaal niet, maar je kind bleef je kind .... en as ’t je werd opgelegd, dan kon je ’t niet van je afgooien. Wel had ’t er dikwijls ongeduldig gemaakt : zoo’n oponthoud in ’r werk — en dat het niet noodig was geweest — dat vergat ze er geen oogenblik bij. De zieke sliep, benauwd-hijgend .... In ’t smalle ledikant, dat tegen den muur aanstond, lag ze, doodsbleek. Langs ’t smalle venstertje tegenover het bed gleed nu en dan de zon, om zoo weer te verdwijnen, ‘n trieste, droeve dag weer — al kiemde ’t voorjaar ook al. Zoo nu en dan sloeg ze de oogen op, werktuigelijk, 2onderiets te zien. Heel stil stond vrouw Reinders daar, vreezend de slapende te storen .... dan zouden die vreeselijke benauwdheden haar weer kwellen .... nu lag ze daar zoo rustig, als in een droom. Drie maanden ruim lag ze daar nu zoo. Op den avond vóór Kerstmis hadden ze haar thuis gebracht met een automobiel uit ’t sanatorium. Dat was haar Kerstgeschenk geweest: der kind zóó, eens de mooiste, de gezondste, de sterkste van alle zes. Nooit had ze willen luisteren, al niet als klein kind, toen haar geboden werd, vóór ’t donker thuis te zijn. Wel,wreed voor ’n ouder, as je toch niks as ’t goede voor hpbt |net je kinderen en ze dan niet luisteren willen. l tfdagdienstjes had ze der gedurig voor den gek l|gèfio|ujden met langer uit te blijven, langs de straat te loopen met jóngens. In der eersten grooten dienst had ze zich heelemaal vrij gevoeld. Maar moeder had haar niet los gelaten, altijd op haar gelet, bij de Mevrouws gevraagd om medewerking, omdat Hanna zoo zorgeloos was en zoo los. Nu begreep vrouw Reinders wel, dat ze ’t ongeluk met Hanna altijd had zien aankomen, gevreesd, het ongeluk, dat ze nochtans niet had kunnen verhinderen .... Dien avond, toen ze allemaal aan ’t avondeten zaten achter op de deel ... Dina en Rika uit der diensten even waren komen kijken, hoe ’t ermee ging —, klonk er plots uit ’t voorkamertje ’n stem, die veel van ’n zacht geschrei had. Ze vlogen allen toe : Vader. Moeder, Dina, Rika, de jongeren. Hanna zat recht op in haar bed, bleek als een lijk, mager als ’n geraamte. ,,Ik zou nog zoo graag vóór mijn, dood den dominee eens spreken, ’t Spijt me nog zoo, dat ik sliep Maandag, toen ie hier was. Ik wou ’m iets yragen, ik . . . .” Een hoestbui brak de zwakke stem af. Toen ze bedaard was boog haar vader zich over haar: „Vanavond nog Hanna?” vroeg hij bewogen. Ze knikte met ’t hoofd. „Morgen is ’t misschien te laat.... ik ben zoo moe.” Vader zelf wilde toen dadelijk naar den dominee. Even nadat Reinders terug was, klopte de predikant aan de deur van de kleine woning, eenzaam gelegen aan de helling van ’n berg. De predikant was een rijzig man met vriendelijk, deelnemend gezicht. Er ging kracht van hem uit en er lag warmte in zijn stem, die goed deed. Hanna had eens tot zijn liefste en beste leerlingen behoord. Hij herinnerde zich nog, hoe haar verschijning hem verrast had : aardig kopje met groote, donkere oogen en een schat van zwart-glanzend haar. Dat mooie haar hadden al de kinderen van Reinders, maar overgens was er geen zoo bij als Hanna was geweest. Moeder ging dominee voor met ’n olielampje naar ’t voorkamertje en vader kwam zachtjes achteraan. De predikant ging naast het ledikant zitten en even hield hij de uitgeteerde hand in de zijne. „Hanna,” zei hij teeder, „hoe gaat ’t nu met je?” „Slecht dominee . . . .” ik ga nu sterven” .... „Kom Hanna,” poogde hij op te beuren, maar woorden van beterschap bestierven op zijn lippen. ,,Ik ga sterven,” herhaalde de zieke, „en nu heb ik zoo’n verdriet over mijn leven .... ik ben zoo slecht geweest dominee .... o zoo slecht.... ik dacht maar alleen aan pleizier .... daardoor heb ik m’n ziekte opgeloopen, moeder hèt gelijk gehad .... ik wou nooit naar haar luisteren .... ik luisterde liever naar .... die me zou hèt bedrogen. De naam yan den man, die bij haar zijn woord had verbroken wilcfe niet over de stervende lippen. De predikant kende hem wel en begreep haar wel. Hoe wèlbespraakt anders, zocht hij nu toch even naar woorden. „God is oneindig goed, zei hij. Hij heeft uw lijden aanschouwd en zeker zal Hij nu al uw zonden vergeven hebben.” „Uw zonden zijn u vergeven,” herhaalde hij nog eens, toen hij zag, dat zijn woorden haar rust gaven. Toen werd het heel stil in ’t kleine kamertje. De oogen van de zieke zonken weer toe. Alleen vrouw Reinders snikte even, ’n snik, dien zij niet in bedwang had weten te houden. Lang had zij zich zelf wijs gemaakt, dat Hanna geen berouw kende; alleen de laatste dagen had Hanna’s zwaarmoedige blik haar aan ’t weifelen gebracht : „Zou ze. berouw voelen ?” En nu had ze opeens antwoord op die vraag : „O dat arme kind 1 Wat moest ze niet geleden hebben, die laatste weken !” De predikant stond op. Geruischloos verlieten ze het kamertje. In de gang zeide de dominee : „Mocht Hanna vannacht nog eens naar me vragen, dan moet ge vooral dadelijk om me zenden.” „Zondag is het Paschen, dat zijn twee zware dagen voor u,” wierp Reinders bezwarend op. „Dat is zoo,” stemde de dominee toe, „maar een zieke, als zij, gaat voor alles.” „’t Beste met Hanna” .... De Paaschmorgen ontwaakte en na vele sombere dagen stond nu al vroeg de zon aan den hemel, gestaag toenemend in kracht en alles opnemend in haar schitterenden glans : het dorpje om de kerk, de groene weiden, het alom-ontlui kende lentegroen. ♦ Toen begonnen de klokken te luiden : Herrijzing, Opstanding, Jezus herboren. Het eerste bericht, dat de predikant dien morgen ontving, was de dood van Hanna Reinders. „Hanna, Hanna Reinders,” herhaalde hij weemoedig.... „dus ook zij, herrezen, uit het lijden.” „Ze is uit haar lijden, Hanna Reinders, daarvoor moeten we dankbaar zijn,” vertelde hij even later aan zijn vrouw. Toch — weemoedige herinneringen om dat droef-gebroken leven verlieten hem niet die Paaschdagen ... En toen zij werd begraven lag in zijn woorden de diepte van het gevoel dat hij haar, zondares toch, steeds had toegedragen ....
PDF
Nummer
1914, nr.15, 8 april 1914
Blad
15
Tekst
(Foto C, M. Deivaldj, „SAUL” UIT REMBRANDT’S „SAUL EN DAVID” DIT SCHILDERIJ BEVINDT ZICH IN HET MAURITSHUIS TE ’s-GRAVENHAGE
PDF
Blad 
 van 2380
Records 656 tot 660 van 11897