|
-—- VERLOREN GELUK
DOOR NELLY HOEKSTRA—KAPTEIJN.
AAR stond het duidelijk, zwart op
wit; ’t was beter het engagement te
verbreken; zij pasten niet bij elkaar.
Het speet haar wel, maar het kon
niet anders; hij zou zich wel troosten ;
hij had immers zijn viool.... Wel
vijftig maal beeft hij ze overgelezen,
die koele, harde woorden, en nog
staart hij op het papier, droomerig suffend, ’t Was
dus waar, zij had hem bedankt. Het was uit, voor goed
uit; nooit zou hij haar helderen, gullen lach meer hooren,
nooit meer mogen luisteren naar heur aardig onbeduidend
gekeuvel. Als in ’n visioen ziet hij het mooie, blonde
kopje met de schitterende bruine oogen, leuk wipneusje,
en klein heerlijk altijd babbelend mondje.... en dat zou
hij nu missen voor goed.... Ineens wordt het groote
verdriet hem te machtig, en barst hij in snikken uit.
O, hoe kon ze toch zoo wreed zijn, dat kleine ding, ze
hield toch wel van hem in den beginne. Hij ziet haar
nog voor zich toen hij haar voor het eerst ontmoette,
snoezig in heur lichtblauw zomertoiletje, dat zoo goed
kleurde bij het blonde haar. Hij was pas benoemd tot
muziekleeraar en directeur van de zangvereeniging in het
kleine stadje L. Verlegen als hij was, ondanks z’n grooten
muzikalen aanleg, en knap, innemend voorkomen, zag hij
er zeer tegen op in aanraking te komen met de dames
van het stedeke, ’t Was ook geen gemakkelijke taak den
ouden muziekleeraar te vervangen. De dames vonden hem
heel knap met z’n droomerige oogen en zwarten krullebol,
zijn hoog voorhoofd waarop de Muze der kunst heur
eeuwigen kus gedrukt had, hem tot een genie stempelend . ..
maar erg stijf en verlegen vonden sommigen; hij was ook
heelemaal niet galant. Vreemd keek men in L. op, toen
zijn engagement met Lize Ronk bekend werd.
Lize uit den handwerkwinkel, neen dit had men niet
verwacht. Ze waren een knap paar en Lize was trotsch
op haar verovering geweest.
Spoedig echter begon hij haar te vervelen. Hè, hij
zeurde aldoor over muziek, componeeren, opera’s, concerten; jakkes, Lize had zelf een vrij goede altstem, en
was een zeer verdienstelijk lid der zangvereeniging, maar
om nou altijd en eeuwig over muziek te moeten hooren,
was voor ’n jong levenslustig meisje wel wat saai op
den duur. Arnold was goed en vriendelijk, maa^ nooit
eens vroolijk of gezellig; pret kon je niet met hem
maken.
Arme Arnold. Als hij op een van de lange wandelingen,
arm in arm met zijn meisje, met innige overtuiging over
de muziek, zijn afgod, sprak, als hij haar in het geheim
vertelde dat ie zou mededingen naar een prijsvraag,
uitgeschreven door mannen van talent en naam op
muzikaal gebied;1 dat hij een mooie compositie in het
hoofd had, welke hij telkens weer niet .goed vond als hij
ze op papier gezet had, kwam er een vervelende trek op
het knappe gezichtje naast hem. Wat kon het haar
eigenlijk schelen. Al zijn plannen en droomen vertrouwde
hij haar toe en zij deed moeite een geeuw te verbergen,
vroeg dan plotseling met heur hoog stemmetje: „zeg
Arnold, wanneer gaan we nou eens naar het paardenspel,
dat vind ik veel leuker dan ’n opera ? Ik krijg altijd slaap
van verveling, maar het paardenspel vind ik zoo aardig.”
Dan zweeg hij getroffen, werd boos dat ze hem zoo
weinig begreep, en in alles zoo ver van hem afstond ....
maar één blik in de lachende, bruine oogen maakte alles
weer goed; op een stil plekje in het bosch, dat de trots
was van de goede stad L., kuste hij haar aardig mondje,
rijp als een heerlijke vrucht.... en beloofde alles ....
En nu had zij het engagement verbroken en moest hij
zich maar troosten met zijn viool.........Onstuimig krijgt
hij zijn geliefd instrument uit de doos en begint te
spelen, zoo mooi en aandoénlijk, dat de juffrouw beneden,
z’n kostvrouw, die toch wezenlijk zoo muzikaal niet is, ei
tranen van in de oogen krijgt. Zijn groot verdriet geeft
hij weer in een lied zoo heerlijk mooi, hij laat zijn viool
schreien, jubelen in melodieuse accoorden.... dat de
menschen blijven luisteren onder z’n raam. Zoo heerlijk
mooi had hij nog nooit gespeeld vond men.... ’t Is al
laat, al lang na middernacht als hij muziekpapier krijgt
en zijn smarttonen aan de vergetelheid ontrukt, door ze
op papier te brengen. ,,Verloren Geluk” noemde hij het
stuk dat den grondslag zou leggen voor zijn grooten
muzikalen naam, beroemd in heel Europa*
De blonde Lize ziet in den spiegel en knikt lachend
haar lief kopje toe. Die» groote hoed vol veeren stond
haar maar wat goed .... hè nu kon ze weer eens echt
vroolijk en jolig zijn. Flink toch maar, denkt ze, dat
ze dien brief geschreven had, nu was ze van hem af;
zoo’n droomer. Eigenlijk was ze nooit recht op haar
gemak met hem geweest. Hij kon je zoo vreemd aankijken met die groote oogen, ’t was of er vuur in zat.
Waarom ze hem genomen had? Ze geloofde dat die
oogen haar betooverd hadden. Gelukkig, nu was ze van
hem af.... en ze zou wel gauw weer opnieuw geëngageerd
raken .... Lachend ziel ze door het venster naar het
huis aan de overzij. Daar woonde de nieuwe slager, een
knappe, blozende jongen. Zijn dik, rood gezicht kwam
zoo aardig uit boven de mooie rosé bankethammetjes,
worsten, en zijden gerookt spek. Hij was rijk, zei men
in L., zoon van welgestelde boerenmenschen, en de winkel
met de groote spiegelruiten en prachtige marmeren toonbank zag er keurig uit, ’n lust voor de oogen. Hij wendde
geen oog van den handwerkwinkel af; het snoezige blonde
kopje had zijn hart gestolen. De meesterknecht had hem
verteld dat de juffrouw van de overzijde geëngageerd
was met den muziekmeester, dien langen Mijnheer met
’n donkeren krullebol. Wat zou ze een kranig figuur in
zijn slagerij maken, ’t Was eeuwig jammer.
Ineens hoort hij dat het engagement verbroken is; ze
had hem bedankt dien droomer, met zijn lange lokken.
Dat dacht hij wel, ze groette hem zoo .liefjes, en zijn
knikjes leeken haar ook niet onwelgevallig te zijn ....
Eindelijk trok hij de stoute schoenen aan, maakte een
visite bij zijn knap buurmeisje, en al spoedig kwam het
tot een verloving, zooals de meesterknecht wel altijd
voorspeld had. Lize was gelukkig met haar goede Jacob.
Hè, zoo’n lollige jongen, ze moest altijd om hem lachen,
hij was zoo grappig, ’n malle kwibus, maar doodgoed, en
dol op haar.
Na ’n jaar werd Liesje de vrouw van den spekslager,
ze glom van genoegen als ze in een van haar prachtige
zijden japonnen door het stadje wandelde naast haar
zwaarlijvigen echtgenoot. Beiden werden dik van het
goede leventje. .. . Toen er na verloop van ’n jaar ’n
zoon geboren werd —- ’n wolk van ’n kind, zei de
baker — waren vader en moeder eerst recht gelukkig.
Er kwamen nog twee meisjes die sprekend op hun moeder
geleken. Ze waron tevreden met elkaar’s bezit, de goede
zaak . en bloeiende spruitjes. Heel vaag denkt Lize nog
wel eens aan haar vroegeren aanbidder Arnold; hij was
al lang niet meer in L. Nadat zijn compositie „Verloren
Geluk,” den eersten prijs veroverd had, was hij naar het
buitenland gegaan, waar hij nu den roem van Holland
op muzikaal gebied hoog hield, ’t Was een genie zeiden
de menschen, en wereldberoemd.........
De groote zaal van de „Harmonie” van de sociëteit
van het stadje L. was stampvol. Geen wonder ook. Hedenavond zou Arnold M«, de groote wereldberoemde violist,
een concert geven. Heel de beau monde van het stadje
was vertegenwoordigd, de meeste papa’s en mama’s
kenden den beroemden man nog uit hun jeugd. Twintig
jaar geleden was hij directeur van Toonkunst geweest,
’t Was heel aardig van hem dat ie zijn oude stadje
L. niet vergeten had op zijn kunstreis door Nederland.
De dikke Lize, blozender en welvarender dan ooit, is
natuurlijk ook tegenwoordig met haar echtgenoot — een
ware kolossus nu, en nog altijd even grappig -— twee
dochters van achttien en zestien jaar, erg opgedirkd,
de mama met ’n glans van trots op het dikke appelengezicht. Die beroemdheid was immers eens haar galant
geweest, zoo peinst ze. Wie weet hij zou haar nog wel
herkennen, ze was wel dikker geworden maar anders nog
’n knappe vrouw, vertelde haar de spiegel.
.... Ze wordt in haar zoete overpeinzingen gestoord
door een luid applaudissement en ziet op.
Daar staat hij, Arnold M. Slank en gedistingeerd;
enkele zilveren draden doen zien dat de jaren niet ongemerkt over hem gegaan zijn. Overigens is hij nog heel
knap en elegant. Hij buigt voor ’t publiek en begint te
spelen, eenig mooi en meesterlijk. Men juicht hem geestdriftig toe en vraagt om een toegift. Even stemt hij zijn
viool dan ziet hij in de zaal; plotseling ontdekt hij twee
mooie blonde kopjes. Zoo, ja zoo zag eenmaal zijn Lize
er uit. Lize kleurt als een bakvischje. O hij zag voortdurend naar haar oudste Marie. Dan begint hij te spelen
„Verloren Geluk.” Met ingehouden adem, bang om een
toon te verliezen, luistert men. Als het uit is, is het
publiek eerst eenige oogenblikken stil, om dan in een
daverend applaus los te barsten, zakdoeken worden gezwaaid, bravo geroepen, een spontane uitbarsting van
geestdrift.... Hij buigt en zijn oogen zoeken nog een
keer het blonde kopje, dan trekt hij zich schielijk terug,
en droomt ’s nachts van het blonde meisje dat hem eens
zoo lief was.
.... Lize is tegen haar gewoonte bij het naar huis
gaan erg stil, en lacht ditmaal niet om de grappen van
haar man; ze ziet nog den kunstenaar voor zich, zooals
hij daar stond, hoort zijn meesterlijk spel.... en toen
begreep ze hem eindelijk.
Edam, 1914.
HET 75-JARIG BESTAAN VAN DE ROTTERDAMSCH E MANÉGE TE ROTTERDAM.
Ter gelegenheid van het 75-iarig bestaan van deze manége is een groot ruiterfeest georganiseerd, waaraan ongeveer 100 dames- en heerenleden hebben deelgenomen. Het ruiterfeest stelde een pantomime voor, spelende in EngelschInaië, getiteld „Des Radjah’s wraak of de vermetele minnaar”. Op bovenstaande foto ziet men de dames- en heerenkozakken in hun fraaie uniformen, na afloop van de manoeuvre.
|