Panorama

Blad 
 van 2380
Records 636 tot 640 van 11897
Nummer
1914, nr.14, 1 april 1914
Blad
07
Tekst
- ULSTER - Zooals men weet heeft zich in het verzet van het graafschap Ulster tegen de uitvoering van de Home Rule-wet een nietïw incident voorgedaan, nl. de weigering van een aantal lersche officieren om in dienst te blijven, indien de troepen zouden worden gebezigd om tegen de Ulstermannen op te treden. De Minister van Oorlog, Kolonel Seely, heeft de gemoederen weten te bedaren en gezorgd dat de officieren op hun post bleven, op een wijze, die de ontstemming zijner partijgenooten heeft gaande gemaakt. Hoewel zijn aanvraag om ontslag niet is ..aangenomen, is het toch zeer waarschijnlijk dat de heer Seely in het Kabinet een andere betrekking zal krijgen. Onze foto’s geven enkele van de hoofdpersonen uit deze nieuwste faze van het Ulster-drama. (Newspaper Hl). Kolonel Seely, Minister van Oorlog. Generaal Sir Douglas Haig, Wereld-Panorama Door Keizer Wilhelm is 23 Maart 1.1. een bezoek gebracht aan Keizer Frans ■ Jozef te Weenen. De samenkomst had een politiek karakter van internationale beteekenis. Onze foto geeft de begroeting te zien van Keizer Wilhelm door den grijzen vorst van het Donaurijk op het station te Weenen. DE ZAAK ROCHETTE Men weet dat, afgezien van den ongelukkigen loop dien de oppositie tegen den nu afgetreden Franschen Minister van Financiën Caillaux heeft genomen, - de Kamer reeds te voren een commissie had aangewezen om te onderzoeken welke de rol is geweest van een aantal regeeringspersonen tijdens het bewind-Monis bij het uitstel, dat destijds is bewerkt van de behandeling der rechtszaak tegen den beruchten geldman Rochette. Het is de oud-minister Barthou die den steen aan het rollen bracht, door van de tribune voorlezing te doen van een rapport van den procureur Fabre, waarin deze beweert door de Regeering gedwongen te zijn tot het uitstel. Onze foto’s (Central photo) geven eenige van de meest bekende, in deze-zaak betrokken personen weder. Proc.-gen. Fabre, wiens rapport de beschuldiging v. Caillaux inhoudt. Briand, die als oud-minister van Justitie het rapport-Fabre kende. Sir John Cowan. Graaf Gleichen, bevelhebber van Belfast. Gen. Soukhomlinow, Russ. M. v. O., die in een artikel Ruslands politiek heeft gerechtvaardigd. Prof. Antonio Salandra, voorzitter van de pas gevormde nieuwe . Italiaansche Regiering. Mr, Maurice Bernard, advocaat v. Rochette. die het uitstel bewerkte. Barthou. die in de Kamer als aanklager van Caillaux optrad. GENERAAL GOUGH en KOLONEL PARKER, de leiders der „stakende” officieren. DE OPTOCHT DER KONINGIN VAN DE HALLEN langs het Parijsche stadhuis trekkend. (Foto Trampus). CAILLAUX. bij een bezoek aan het Paleis van Justitie. BOKS-WEDSTRIJD tusschen Garpentier en Joï jeannette om het kampioenschap van Europa. Een tafreel uit de eerste ronde. DE ENGELSCHE KONING EN KONINGIN bezochten Port Sunlignt, het welvarende plaatsje waar de groote zéepfabriek van Lever Brothers bijna de gansche bevolking brood verschaft. Typen van arbeiderswoningen. (Neivsp. Hl.) De winner van den afstandsrit Biarritz- Parijs. Kapitein de Berterèche de Mendette. (Central Phpto).
PDF
Nummer
1914, nr.14, 1 april 1914
Blad
08
Tekst
-—- VERLOREN GELUK DOOR NELLY HOEKSTRA—KAPTEIJN. AAR stond het duidelijk, zwart op wit; ’t was beter het engagement te verbreken; zij pasten niet bij elkaar. Het speet haar wel, maar het kon niet anders; hij zou zich wel troosten ; hij had immers zijn viool.... Wel vijftig maal beeft hij ze overgelezen, die koele, harde woorden, en nog staart hij op het papier, droomerig suffend, ’t Was dus waar, zij had hem bedankt. Het was uit, voor goed uit; nooit zou hij haar helderen, gullen lach meer hooren, nooit meer mogen luisteren naar heur aardig onbeduidend gekeuvel. Als in ’n visioen ziet hij het mooie, blonde kopje met de schitterende bruine oogen, leuk wipneusje, en klein heerlijk altijd babbelend mondje.... en dat zou hij nu missen voor goed.... Ineens wordt het groote verdriet hem te machtig, en barst hij in snikken uit. O, hoe kon ze toch zoo wreed zijn, dat kleine ding, ze hield toch wel van hem in den beginne. Hij ziet haar nog voor zich toen hij haar voor het eerst ontmoette, snoezig in heur lichtblauw zomertoiletje, dat zoo goed kleurde bij het blonde haar. Hij was pas benoemd tot muziekleeraar en directeur van de zangvereeniging in het kleine stadje L. Verlegen als hij was, ondanks z’n grooten muzikalen aanleg, en knap, innemend voorkomen, zag hij er zeer tegen op in aanraking te komen met de dames van het stedeke, ’t Was ook geen gemakkelijke taak den ouden muziekleeraar te vervangen. De dames vonden hem heel knap met z’n droomerige oogen en zwarten krullebol, zijn hoog voorhoofd waarop de Muze der kunst heur eeuwigen kus gedrukt had, hem tot een genie stempelend . .. maar erg stijf en verlegen vonden sommigen; hij was ook heelemaal niet galant. Vreemd keek men in L. op, toen zijn engagement met Lize Ronk bekend werd. Lize uit den handwerkwinkel, neen dit had men niet verwacht. Ze waren een knap paar en Lize was trotsch op haar verovering geweest. Spoedig echter begon hij haar te vervelen. Hè, hij zeurde aldoor over muziek, componeeren, opera’s, concerten; jakkes, Lize had zelf een vrij goede altstem, en was een zeer verdienstelijk lid der zangvereeniging, maar om nou altijd en eeuwig over muziek te moeten hooren, was voor ’n jong levenslustig meisje wel wat saai op den duur. Arnold was goed en vriendelijk, maa^ nooit eens vroolijk of gezellig; pret kon je niet met hem maken. Arme Arnold. Als hij op een van de lange wandelingen, arm in arm met zijn meisje, met innige overtuiging over de muziek, zijn afgod, sprak, als hij haar in het geheim vertelde dat ie zou mededingen naar een prijsvraag, uitgeschreven door mannen van talent en naam op muzikaal gebied;1 dat hij een mooie compositie in het hoofd had, welke hij telkens weer niet .goed vond als hij ze op papier gezet had, kwam er een vervelende trek op het knappe gezichtje naast hem. Wat kon het haar eigenlijk schelen. Al zijn plannen en droomen vertrouwde hij haar toe en zij deed moeite een geeuw te verbergen, vroeg dan plotseling met heur hoog stemmetje: „zeg Arnold, wanneer gaan we nou eens naar het paardenspel, dat vind ik veel leuker dan ’n opera ? Ik krijg altijd slaap van verveling, maar het paardenspel vind ik zoo aardig.” Dan zweeg hij getroffen, werd boos dat ze hem zoo weinig begreep, en in alles zoo ver van hem afstond .... maar één blik in de lachende, bruine oogen maakte alles weer goed; op een stil plekje in het bosch, dat de trots was van de goede stad L., kuste hij haar aardig mondje, rijp als een heerlijke vrucht.... en beloofde alles .... En nu had zij het engagement verbroken en moest hij zich maar troosten met zijn viool.........Onstuimig krijgt hij zijn geliefd instrument uit de doos en begint te spelen, zoo mooi en aandoénlijk, dat de juffrouw beneden, z’n kostvrouw, die toch wezenlijk zoo muzikaal niet is, ei tranen van in de oogen krijgt. Zijn groot verdriet geeft hij weer in een lied zoo heerlijk mooi, hij laat zijn viool schreien, jubelen in melodieuse accoorden.... dat de menschen blijven luisteren onder z’n raam. Zoo heerlijk mooi had hij nog nooit gespeeld vond men.... ’t Is al laat, al lang na middernacht als hij muziekpapier krijgt en zijn smarttonen aan de vergetelheid ontrukt, door ze op papier te brengen. ,,Verloren Geluk” noemde hij het stuk dat den grondslag zou leggen voor zijn grooten muzikalen naam, beroemd in heel Europa* De blonde Lize ziet in den spiegel en knikt lachend haar lief kopje toe. Die» groote hoed vol veeren stond haar maar wat goed .... hè nu kon ze weer eens echt vroolijk en jolig zijn. Flink toch maar, denkt ze, dat ze dien brief geschreven had, nu was ze van hem af; zoo’n droomer. Eigenlijk was ze nooit recht op haar gemak met hem geweest. Hij kon je zoo vreemd aankijken met die groote oogen, ’t was of er vuur in zat. Waarom ze hem genomen had? Ze geloofde dat die oogen haar betooverd hadden. Gelukkig, nu was ze van hem af.... en ze zou wel gauw weer opnieuw geëngageerd raken .... Lachend ziel ze door het venster naar het huis aan de overzij. Daar woonde de nieuwe slager, een knappe, blozende jongen. Zijn dik, rood gezicht kwam zoo aardig uit boven de mooie rosé bankethammetjes, worsten, en zijden gerookt spek. Hij was rijk, zei men in L., zoon van welgestelde boerenmenschen, en de winkel met de groote spiegelruiten en prachtige marmeren toonbank zag er keurig uit, ’n lust voor de oogen. Hij wendde geen oog van den handwerkwinkel af; het snoezige blonde kopje had zijn hart gestolen. De meesterknecht had hem verteld dat de juffrouw van de overzijde geëngageerd was met den muziekmeester, dien langen Mijnheer met ’n donkeren krullebol. Wat zou ze een kranig figuur in zijn slagerij maken, ’t Was eeuwig jammer. Ineens hoort hij dat het engagement verbroken is; ze had hem bedankt dien droomer, met zijn lange lokken. Dat dacht hij wel, ze groette hem zoo .liefjes, en zijn knikjes leeken haar ook niet onwelgevallig te zijn .... Eindelijk trok hij de stoute schoenen aan, maakte een visite bij zijn knap buurmeisje, en al spoedig kwam het tot een verloving, zooals de meesterknecht wel altijd voorspeld had. Lize was gelukkig met haar goede Jacob. Hè, zoo’n lollige jongen, ze moest altijd om hem lachen, hij was zoo grappig, ’n malle kwibus, maar doodgoed, en dol op haar. Na ’n jaar werd Liesje de vrouw van den spekslager, ze glom van genoegen als ze in een van haar prachtige zijden japonnen door het stadje wandelde naast haar zwaarlijvigen echtgenoot. Beiden werden dik van het goede leventje. .. . Toen er na verloop van ’n jaar ’n zoon geboren werd —- ’n wolk van ’n kind, zei de baker — waren vader en moeder eerst recht gelukkig. Er kwamen nog twee meisjes die sprekend op hun moeder geleken. Ze waron tevreden met elkaar’s bezit, de goede zaak . en bloeiende spruitjes. Heel vaag denkt Lize nog wel eens aan haar vroegeren aanbidder Arnold; hij was al lang niet meer in L. Nadat zijn compositie „Verloren Geluk,” den eersten prijs veroverd had, was hij naar het buitenland gegaan, waar hij nu den roem van Holland op muzikaal gebied hoog hield, ’t Was een genie zeiden de menschen, en wereldberoemd......... De groote zaal van de „Harmonie” van de sociëteit van het stadje L. was stampvol. Geen wonder ook. Hedenavond zou Arnold M«, de groote wereldberoemde violist, een concert geven. Heel de beau monde van het stadje was vertegenwoordigd, de meeste papa’s en mama’s kenden den beroemden man nog uit hun jeugd. Twintig jaar geleden was hij directeur van Toonkunst geweest, ’t Was heel aardig van hem dat ie zijn oude stadje L. niet vergeten had op zijn kunstreis door Nederland. De dikke Lize, blozender en welvarender dan ooit, is natuurlijk ook tegenwoordig met haar echtgenoot — een ware kolossus nu, en nog altijd even grappig -— twee dochters van achttien en zestien jaar, erg opgedirkd, de mama met ’n glans van trots op het dikke appelengezicht. Die beroemdheid was immers eens haar galant geweest, zoo peinst ze. Wie weet hij zou haar nog wel herkennen, ze was wel dikker geworden maar anders nog ’n knappe vrouw, vertelde haar de spiegel. .... Ze wordt in haar zoete overpeinzingen gestoord door een luid applaudissement en ziet op. Daar staat hij, Arnold M. Slank en gedistingeerd; enkele zilveren draden doen zien dat de jaren niet ongemerkt over hem gegaan zijn. Overigens is hij nog heel knap en elegant. Hij buigt voor ’t publiek en begint te spelen, eenig mooi en meesterlijk. Men juicht hem geestdriftig toe en vraagt om een toegift. Even stemt hij zijn viool dan ziet hij in de zaal; plotseling ontdekt hij twee mooie blonde kopjes. Zoo, ja zoo zag eenmaal zijn Lize er uit. Lize kleurt als een bakvischje. O hij zag voortdurend naar haar oudste Marie. Dan begint hij te spelen „Verloren Geluk.” Met ingehouden adem, bang om een toon te verliezen, luistert men. Als het uit is, is het publiek eerst eenige oogenblikken stil, om dan in een daverend applaus los te barsten, zakdoeken worden gezwaaid, bravo geroepen, een spontane uitbarsting van geestdrift.... Hij buigt en zijn oogen zoeken nog een keer het blonde kopje, dan trekt hij zich schielijk terug, en droomt ’s nachts van het blonde meisje dat hem eens zoo lief was. .... Lize is tegen haar gewoonte bij het naar huis gaan erg stil, en lacht ditmaal niet om de grappen van haar man; ze ziet nog den kunstenaar voor zich, zooals hij daar stond, hoort zijn meesterlijk spel.... en toen begreep ze hem eindelijk. Edam, 1914. HET 75-JARIG BESTAAN VAN DE ROTTERDAMSCH E MANÉGE TE ROTTERDAM. Ter gelegenheid van het 75-iarig bestaan van deze manége is een groot ruiterfeest georganiseerd, waaraan ongeveer 100 dames- en heerenleden hebben deelgenomen. Het ruiterfeest stelde een pantomime voor, spelende in EngelschInaië, getiteld „Des Radjah’s wraak of de vermetele minnaar”. Op bovenstaande foto ziet men de dames- en heerenkozakken in hun fraaie uniformen, na afloop van de manoeuvre.
PDF
Nummer
1914, nr.14, 1 april 1914
Blad
09
Tekst
BOERENHUISRAAD. Het Meiveld en het huis uit Mora in het Openluchtmuseum te Stockholm HET OPENLUCHTMUSEUM EN HET NEDERLANDSCHE VOLK door D J VAN DER VEN (SLOT) A een grondige voorbereiding, een geheel mij vertrouwd gemaakt hebben met Scandinavische en Noord-Duitsche piattelandstoestanden ondernam ik ’t vorig jaar een lange studiereis, gevolgd door meerdere kleine om me geheel in te leven in het wezen van dergelijke stichtingen zooals die vooral in Duitschland met zijn „Scholle-treue” bewoners gevonden worden. En op die reizen heb ik gezien hoe men ginds, waar de idee der openluchtmusea het eerst tot uitvoering kwam in het pogen om zonder omzien naar dat wat als het eenige juiste museumsysteem gold, dikwijls grove fouten maakte, hoe men hier te eenzijdig, ginds te dilettantisch te werk ging en hoe daardoor openlucht- en Heimatmusea ontstonden, die fouten bezitten van zeer uiteenloopenden aard en graad. Ik vermeld dit slechts met een enkel woord, want het totstandkomen van een goed nationaal openluchtmuseum houdt verband met zoovele reeds op zichzelf hoogst ingewikkelde studievragen, het karakter van een dergelijk monument brengt met zich, dat zij, die de leiding van het geheel zullen hebben zich zóó tot in de kleinste details moeten hebben overtuigd van de juistheid der door hen gevonden oplossing dat het in een algemeen blad als ,,Panorama” onmogelijk is dit zoo actueele vraagstuk voldoende te belichten. Maar wel acht ik een museumgebouw (liever een stelsel van museumpaviljoens) noodzakelijk, want naast het zuiver historische boerenhuizen-complex met alles maar ook beslist niet meer, wat er in en bij behoort dient men toch localiteiten te bezitten, waar die voorwerpen geëxposeerd worden, welke moeilijk of niet in de woningen zelf een plaats kunnen vinden. Overal is dan ook gebleken, dat, al mag dit,,aanvullende” deel nooit zooals dat met het Nordiska Museet het geval is, zich hoog verheffen boven de eigenlijke openluchtafdeeling — toch werkelijk zulk een annexe aanwezig dient te zijn. Naast Skansen vindt men het reeds genoemde reusachtige Nordiska Museet, in 1906 geopend, waarin onnoemlijke schatten gevonden worden; in Bijgdö bij Christiania heeft men naast de zeer navolgenswaardige gebouwen voor de uit hun maatschappelijke activiteit losgemaakte voorwerpen zooals het Ridehuzet, Depotet en Kirken nog een hoogst interessant Industriemuseum in Christiania zelf. Lynbij heeft behalve eenige paviljoens voor de „Einzelobjecten” het Landsbrugmuseumin zijn onmiddellijke nabijheid en zoo kan men na het critisch-vergelijkend gadeslaan der ontwikkeling van elk voorwerp, ginds in de goed ingeriohte musea van het hooge Noorden ook volgen hoe elke vooruitgang onvermijdelijk met zich brengt andere phasen van ontwikkeling in nijverheidsproducten en huisinrichting, kortom, dat men daar heeft vruchtbare studieoorden voor nationaie bouwkunst, gebruiksvoorwerpenkunst, aesthetica, en cultuurhistorie. Mogen wij Bijgdö met zijn Have Kirke van Gol, uit 1309 dateerend, met zijn schilderachtige Hovegaard, en zijn nederzetting uit Hallingdal in meer dan een opzicht tot voorbeeld nemen, omdat onder Hans Aal’s leiding werkelijk het wetenschappelijke karakter hooggehouden wordt, de foto uit Sünd geeft ons een waarschuwend, doch gelukkig voor ons,land overbodig voorbeeld. Daar toch heb ik gezien hoe het karakter van een openluchtmuseum zeer gewijzigd wordt — en niet in gunstigen zin '— wanneer het omsloten door huizen of gebouwen den bezoeker niet vergunt ver zijn blikken te laten gaan over velden en bosschen, de zee of meren. Ook bij ons zijn bij de allereerste voorbereiding stemmen opgegaan waarom zulk een belangrijke stichting in zulk een afgelegen oord als de Waterberg werd opgericht, waarom men zulk een museum niet meer stadwaarts bracht, maar juist de omgeving, welke bij het vraagstuk der openluchtmusea zulk een gewicht in de schaal legt is daar een bijna ideale en kan alleen overtroffen worden door die van het schilderachtige Maikaager, hoog in het wondere Güdbrondsdal. Hoeveel zorg ook besteed is om het terrein van het eerste Pruisische openluchtmuseum te Königsberg te veifraaien, en hoe men in zekeren zin daarin ook geslaagd moge zijn, telkens toch wordt men; evenals op Skansen, herinnerd aan den nabijen dierentuin. Nu geef ik gaarne toe, dat bij mijn Königsberger bezoek de traliegevaarten veel meer zich aan het oog opdrongen dan des zomers, wanneer ze achter boomen en struiken verborgen zijn, maar toch stemt het mij tot blij verheugen, dat niets op den Waterberg de harmonische ontwikkeling in den weg staat. Mijn vriend, professor Dethlefssen, die als goed museumdirecteur natuurlijk het door hem grootendeels opgerichte eerste Pruisische Freeluftmuseet een zoo gunstig mogelijken indruk wil laten maken, beloofde me foto’s te zenden, wanneer de omgeving in zomerdag een heerlijk entourage vormt om de merkwaardige gebouwen. Wie nu de prachtige foto’s vergelijkt van Bijgdö en Skansen met de wintersche afbeelding van Königsberg, en hij stelt de idyllische omgeving der beide Scandinavische musea tegenover die in Königsberg, zal begrijpen wat ik bedoel als ik hem wijs op het ijzeren gevaarte van een windmotor en op de steedsche gebouwen van den Dierentuin. Maar wanneer hij daar wandelt tusschen al die oude getuigen uit Lithauen en Ermland en hij betreedt er de stemmingsvolle houten kerk uit Reichenau, hij vindt er het zoo merkwaardige Vorlaubenhaus, en een volledige boerenhofstede met stallen, schuren, de Klête enz. uit de omgeving van Memel.... hij zal zeker, Königsberg benijden in dat kostbare bezit en den werkkrachtiger) professor Dethlefssen eeren, die met enthusiasme en wondere energie in een kort tijdsverloop Oost-Pruisens hoofdstad een monument schonk, dat tien jaar later niet meer in die volledigheid ware té geven geweest. En was er in Zweden in de voorbije tachtig jaren niet een man opgetreden, die nu nog als de geestelijke vader der openluchtmusea in de herinnering voortleeft als een nationale held van het Zweedsche volk, dan was Skansen zeker nimmer op het plateau van den Djurgarden verrezen. Die man was de vriendelijke, energieke Dr. Arthur Hazelius, die als student in de philosophische Faculteit aan de universiteit van Upsala reeds begon te verzamelen en tot zijn overlijden (27 Mei 1901) hard gewerkt heeft om Skansen en het Nordiska Museet te maken tot wat het nu, dank zij zijn onverpoosde, alzijdige werkkracht, is een voorbeeld voor alle naties, die er prijs op stellen in het bezit te komen van een openluchtmuseum. Op een stil plekje van het groote terrein, onder den klokslag van den Hallestadtskapel vindt ge de laatste rustplaats Een schiiderachtig hoekje van het Openluchtmuseum te Königsberg. Kijkje in de hofstede van Lithauen. (Königsberger Openluchtmuseum). Aan het hek Prof. Dethlefssen. de stichter van het Ost-Preusische Heimatmuseum
PDF
Nummer
1914, nr.14, 1 april 1914
Blad
10
Tekst
Het Openluchtmuseum te Königsberg in aanbouw. (Op den achtergrond zijn de gebouwen van den dierentuin). De nederzetting Osterdalen in het Openluchtmuseum bij Christiania. van dezen merkwaardigen man, die bij koningen en boeren, adel en burgerij niet alleen belangstelling, maar zelfs enthusiasme wist te verwekken voor zijn groot, mooi levensdoel: ,,alles te verzamelen wat kenteekenend is voor zijn vaderland”. Zoo reizend en trekkend van de eene plaats naar de andere, van het eene land naar het andere, kwam ik ook in de vriendelijke dreven van het Groothertogdom Oldenburg, ’t land van ham en worst weliswaar, maar ook van bloemrijke hagen, oude boerderijen en .... van het Zwischenahner Meer. Ware ’t mij hier vergund kolom na kolom te vullen, ik zou u verhalen van een kleurrijk sprookje, dat ik op 24, 27 en 31 Augustus j.1. tot werkelijkheid zag worden aan de riet-begroeide oevers van ’t groene Zwischenahner Meer. — Zon-blijde Augustusdagen komen weer in mijn herinnering terug, een zorgenvrije Zwischenahner fuifweek, waarin ik overal als pseudo Ammerlander vriendschap en hartelijkheid ondervond, ik de Hollander, die gekomen v/as om mij in te denken in het nog zoo aantrekkelijke volksleven van Oldenburgs platteland. Was het niet als in een sprookje! Je te bewegen te midden van al die kleurige kostumes, zelf ook in dracht als vreemdeling, je toch thuis gevoelend tusschen de schalksche, luchtige deerns en de stoere, openhartige Ammersche jongens! Mede te zingen ,,D’n schipperjung von Brack”! Mee te dansen de oude, honderd jaar vergeten polka’s, Schuster- en Sabensprungdansen I Maar van dat alles vertel ik beslist later nog wel eens in Panorama bij mooie foto’s van Anna Feilner, de Oldénburgsche kunstenares, die voor mij al die momenten van vluchtig, vroolijk Heimatleven in ’t Ammerlandisches Bauernhaus heeft vastgelegd op fotografische platen. Maar de verzoeking is te groot nu reeds niet mijn lezerskring als voorproefje althans een paar afbeeldingen te geven van het lustige volk van Ammerland Met heel veel moeite en tact is er nu na een algemeen sssst-gesis even wat stilte gekomen, maar de glundere gezichtjes van al die schoonen, ze zeggen het u ook zonder woorden, dat ze popelen om weer naar de deel te gaan, waar ze op de muziek van fiedel, klarinet en bas vingerpolka en handquadrille zullen dansen! Op den voorgrond met de ouderwetsche parapluie in de hand, zit daar Heinrich Saudstede, de stichter van het in 1909 gebouwde museum, een der bekendste persoonlijkheden in het Groothertogdom, wijd en zijd vermaard als Onkel Heinrich!” — Autodidact heeft hij vooral zich een grooten naam verworven in de kennis der lichenen (korstmossen). Talrijke verhandelingen heeft hij over het geslacht Cladonia geschreven en als autoriteit wordt herhaaldelijk zijn voorlichting gevraagd door de universiteiten van Oostenrijk, Japan en Amerika. Mèt Professor Bernard Winter heeft hij vooral de liefde voor de Oldenburgsche Heimat en al het oude wat die Heimat nog had bewaard, gevestigd in stad en land en het Zwischenahner museum — één van de schitterendste openluchtmusea, die ik bezocht — heeft hun daarbij onschatbare diensten bewezen. Eenig denkbeeld van de museuminrichting geeft bijgaande foto, een kijkje in de oude herberg van’t Spijker. Maar ik dwaal af, want ik zou u hier niet verhalen van Zwischenahn, maar alleen wat met u praten over de openluchtmusea, waarvan ieder zeker den naam reeds ontmoet heeft in tijdschrift of courant, doch die slechts voor heel weinigen wat meer dan een simpele titel voor een vaag begrip was» Mogen nu de foto’s uit zoo verschillende musea hier in deze Panorama-aflevering vereenigd met den tekst uw belangstelling zóó wekken, dat ge geen oogenblik aarzelt lid (f2.50p. j.) of begunstiger (f 1.— p. j.) te worden van de jonge vereeniging hier te lande, waardoor ook gij als goed vaderlander uw steentje helpt bijdragen aan ons groot cultuurhistorisch gedenkteeken voor 1913, aan: „HET NEDERLANDSCH OPENLUCHTMUSEUM OP DEN WATERBERG ” Het inwendige van de Slavekirke van Go! uit 1309. In 1905 werd deze kerk door Koning Oscar II aan het Openluchtmuseum Bijgdö bij Christiania geschonken. 'Novellen-Wedstrijd, De inzendingen voor den novellen-wedstrijd zijn zoo talrijk geweest, dat de lezing daarvan langer heeft opgehouden dan wij vermoedden. Dientengevolge zal de uitslag een paar weken later worden medegedeeld dan ons aanvankelijk voornemen was (1 April). In het volgend nummer kondigen wij een nieuwen wedstrijd aan. Een echte en een pseudo Ammerlander. Links de ..echte” Onkel Heinrich, rechts onze geachte medewerker de Heer D. J. v. d. Ven, wien onlangs in den Haag het treurig ongeluk is overkomen bij het afspringen onder de electrische tram te geraken, waardoor o.a. zijn rechterhand totaal is verbrijzeld /Foto Anna Feilner). De herberg in het Openluchtmuseum te Zwischenahn. (Foto Anna Feilner).
PDF
Nummer
1914, nr.14, 1 april 1914
Blad
11
Tekst
UIT HET VOLLE LEVEN Mr. fockema andreae. Hierboven geven wij het portret van den nieuwbenoemden burgemeester van Utrecht Mr. J. P. Fockema Andreae, tot dusver Wethouder van Openbare Werken dezer gemeente. A. H. SIRKS. Tot hoofdcommissaris van politie te Rotterdam is benoemd A. H. Sirks, wiens portret wij hierbij geven. F. M. WIBAUT. Nadat herhaaldelijk in den Amsterdamschen Gemeenteraad op de noodzakelijkheid van de benoeming van een vijfden wethouder gewezen was, is men daartoe overgegaan en heeft men F. M. Wibaut als zoodanig benoemd. Hierboven zijn portret. TERUGKEER VAN H. M. DE KONINGIN. Na haar verblijf in de hoofdstad van ons land (zie de foto’s elders in ons blad) is Hare Majesteit thans weder in de residentie teruggekeerd. Onze foto geeft den terugkeer van H. M. in de hofstad. H. VAN DALFSEN, die eerst drie jaar als onderwijzer en daarna 42 j aar als hoofd eener openbare school te Steenwijk werkzaam was, werd door den Raad dezer gemeente op de meest eervolle wijze ontslag verleend. De heer van Dalfsen was jarenlang voorzitter van verscheidene vereenigingen. VOSSENJACHT. Door de Koninkl. Veluwsche Jachtvereeniging is een vossenjacht gehouden' welke begon te Lochem en eindigde voor het kasteel Ampsen, van Baron v. Nagell. Onze foto werd genomen even voor de meet. (Foto v, Bs). EEN BILJARTWEDSTRIJD. In Hotel Central te Den Haag heeft een biljartwedstrijd plaats gehad tusschen de Profs. Sanchez en Ribas, welke zeer veel belangstelling trok. Prof. Ribas gaf gedurende dezen wedstrijd een serie kunststooten, waarmede hij zeer veel bijval oogstte. VOSSENJACHT. Bovenstaande foto geeft een typisch oogenblik weer uit de door de Koninklijke Veluwsche Jachtvereeniging gehouden vossenjacht: ae jagermeeSter, Baron van Pallandt met de honden door het water gaande. (Foto v. Bs). HET DIËS-FEEST TE DELFT. De Dies van het Delftsch Studentencorps is de vorige week door de Delftsche Studenten op vroolijke wijze herdacht. De potsierlijke optocht die daartoe door de stad trok, had van jong en oud zeer veel bekijks. Wij geven hierbij een van de vele wagens, voorstellende een menagerie, waarin de wilde beesten werden voorgesteld door heeren studenten. DE OVERSTROOMING. Door het onrustbarend wassen van het water der rivieren heeft men overal maatregelen genomen om de dijken te versterken. Onze foto, die in de nabijheid van Grave genomen is, geeft een kijkje op het opkisten van den dijk; stroo met aarde en zand vermengd, alsmede balken en planken worden gebruikt om den dijk te versterken en op te hoogen.
PDF
Blad 
 van 2380
Records 636 tot 640 van 11897