|
PANORAMA
geestelijk abnormaal te zijn. Mijn besluit is morgen den
dokter te consulteeren; het sterven van Jenny Balsac
zal mijn zenuwen wat geschokt hebben.
Nu is het kwart voor tienen en ik ga naar het café, waar
ik geregeld kom, om aan de leestafel mijn couranten te
lezen.
De portier, die anders, als ik binnenkom altijd aan
zijn pet tikt, ziet me vreemd aan. De meeste bezoekers
turen naar buiten of zijn in levendig gesprek gewikkeld,
maar andere, mij bekende bezoekers, zitten met verbaasde blikken naar een hoek van het café te staren.
Ik kijk ook .... ’t Is of ik met een zwaren moker een
slag op het achterhoofd krijg....
Daar .... in dien hoek zit ik met Jenny Balsac te praten.
Wat ik gedaan heb, weet ik niet I Misschien geschreeuwd,
gegild, gesprongen of iemand geslagen, maar een ding is
zeker, ik loop nu hard over het plein en een groote
menschenmenigte volgt me schreeuwende. Ik blijf hard
loopen en mijn achtervolgers zijn tot drie verminderd,
die ook weldra den wedloop opgeven. Ik blijf hard
loopen, ik voel steken in mijn zij en in mijn keel ’t Is
of mijn mondhoeken naar binnen worden getrokken en
met moeite kom ik nog vooruit. In een heel nauw
steegje, dat alleen door fabrieksmuren gevormd wordt,
blijf ik staan en veeg met mijn zakdoek mijn voorhoofd af.
Ik heb dorst, mijn mond is als een stuk zoolleder en
voor mijn oogen zie ik dansende zwarte vlekken. Waar
ik ben weet ik niet, evenmin welke straten of langs
welke grachten ik geloopen heb. ’t Kan mij trouwens
niets schelen; mijn eenige wensch is dat de muren van
die nauwe steeg op mij neer zullen storten en mij verpletteren.
De maan schijnt, langs een muur van de steeg is
een lichtgevende, langwerpige driehoek, overigens zijn
de muren zwart en is het pikdonker in de steeg.
Ik leun tegen den muur en ik moet me gevoelen als een
stuk opgejaagd wild, dat zijn jagers ontkomen is en nu
geheel moedeloos is. Gek ben ik niet en om mij nog
eens te controleeren, heb ik geen lust. Dat er iets
bovennatuurlijks met mij en Jenny Balsac gebeurd is,
moet zeker zijn, maar wat!
Zoo kan het niet blijven, er moet een oplossing komen.
De stad verlaten? De kans is groot dat ik ze in den
trein vind of in het bosch tegenkom. Zelfmoord plegen?
Ik ben dan wel van alles af, maar het bevredigt me
niet, want ik wil weten wat er met mij of met Jenny
gebeurd is. Ik heb haar zien sterven. Haar gelaat zag
geel en haar fontenellen vielen snel in. ze wendde zich
om, zag ons met heldere oogen aan, gaf een gil en stierf.
Haar ouders en de verpleegster waren er bij. Ik zag
haar in de kist liggen en ik heb de zwarte kist in
het graf zien dalen, ’t Is geen droom geweest want de
quitantie van den bloemist voor de bloemen zit in mijn
portefeuille ... Ik weet wat ik ga doen .... Ik ga naar
haar huis en verte) aan haar ouders wat er gebeurd is.
Kom ik ze onderweg weer tegen, dan zal ik ze beiden of
een van beiden met mijn zakmes verwonden. Vloeit er
bloed, dan heb ik met levende wezens te doen en ik
ben niet Willy Grace, maar een gek die zich zelf niet
meer ken en voor de maatschappij levensgevaarlijk is.
Voel ik niets, steek ik in een ijle ruimte, dan vertel ik
mijn hallucinaties aan mijn dokter. Mijn mes steek ik
geopend bij me en houd het tot steken gereed. Mijn energie,
om datgene te volbrengen wat ik van plan ben, is enorm.
Twee dingen verlang ik, het sterkste verlangen is om
ze weer te ontmoeten en een zwakker om haar ouders
te bezoeken.
Ik loop de nauwe steeg uit en kom nu in een straat,
die mij heel goed bekend is. Ik neem den kortsten weg
naar haar huis, namelijk langs de gracht.
Het water is donker en de huizen staan donker maar
overgoten met den bleeken glans, dien het maanlicht
aan de donkere dingen geeft.
Ik zie haar huis, achter de gordijnen den schijn van
lamplicht. Bij de deur staan vier menschen. In den post
staan haar vader en moeder en op de stoep ik en Jenny
Balsac. Ze gesticuleeren hevig en alle vier zijn opgewonden.
Schrikken doe ik niet.^Ik verschuil me in het huizen -
duister en wacht even tot het hevig kloppen van mijn
hart bedaard is. Zoo, m’n mes heb ik stevig vast. Willy
Grace zal ik verwonden.
Nu ben ik vlak bij hen. Ze hebben niets bemerkt. Ik
hoor ze over de ontmoeting spreken . . .
Een gil doet me weer herleven ’t Warme bloed stroomt
over m’n handen. Willy Grace of wie ’t is stort achterover in m’n armen.
Ik neem hem op. hang hem over m’n schouder en
vlucht met m’n stervend slachtoffer de dwarsstraat in,
die op een gracht uitloopt.
Moord! Moord! schreeuwt men achter mij. Politie
fluit. Ramen worden opengeschoven. Men achtervolgt mij.
Enkelen, die mij met mijn slachtoffer tegenkomen, willen
me grijpen, anderen vluchten.
Ik zie het zwarte water der gracht. Een sprong....
Ik daal snel — het water zakt even snel.... oh — oh
help .... help ... .!
♦
♦ *
Met een schrik word ik wakker. Het zonlicht dringt
door de neergelaten gordijnen mijn slaapkamer binnen.
Ik lig voor m’n ledikant op den grond en de dekens
hangen gedeeltelijk aan het bed.
Mijn hospita staat in de gang en haar man en zoon
staren met verschrikte gezichten in de kamer.
,,ls u niet goed geworden, mijnheer?” vraagt haar man
terwijl hij mij ophelpt.
,,Ik weet het niet! Ik ben uit bed gevallen.”
„Maar u was al minstens een uur zeer onrustig; u sprak
hardop in uw slaap en toen we u om hulp hoorden
roepen en later een slag op den grond hoorden, zijn we
maar naar boven gegaan. Men kan nooit weten!”
„Ik heb hoofdpijn. Ik heb zóó akelig van juffrouw
Balsac gedroomd,” antwoord ik.
Ik krijg wat eau de Cologne en maak m’n voorhoofd
met koud water nat.
Als ze weer weg zijn roep ik uit: Wat een droom,
wat een droom.... bah!
DE OVERSTROOMING TE SPIJCK BIJ LOBITH
1. Opname gemaakt vanuit Spijck naar het
©uitsche dorpje Welle,
2, Groote werkmanswoningen die thans geheel
onder water staan, ©e inwoners konden
bijtijds hun meubelen en vee redden,
5, Sen kijkje over de overstroomde landen
op Tiollandsch grondgebied rondom Spijck,
4, ©eae foto geeft een duidelijken indruk van
de groote verlatenheid die in de geteisterde
streek heerscht.
5, Tiet water bereikt bijna den ingang van de
huixen bij Spijck, .
6-7, Sen overwicht van de groote steenfabriek
te Spijck waar een waarde van l‘/2 millioen
ongebakken steenen is verloren gegaan,
©e werklieden sijn werkeloos,
|