Panorama

Blad 
 van 2380
Records 621 tot 625 van 11897
Nummer
1914, nr.13, 25 mrt. 1914
Blad
08
Tekst
Een der beroemde Kerkramen van de St.-Janskerk te Gouda. OT de Nederlandsche steden, welke monumentale gebouwen bezitten uit vroegeren tijd, mogen we gerust Gouda rekenen. En het zijn vooral het Stadhuis en de St.-Janskerk, welke getuigenis afleggen van den kunstzin onzer vroegere bouwmeesters. Op de markt, een plein van driehoekigen vorm, wordt het oog dadelijk geboeid door het bijzonderschoone Stadhuis, dateerende uit de jaren 1448—1450. De voorgevel prijkt in het midden met een vierkanten toren, waarvan de trans met een achttal torentjes is versierd. Ook de hoektorens aan beide zijden van den gevel hebben een achtkantigen vorm, terwijl op den trapgevel eveneens slanke, schoone spitsen verrijzen! Een breede, steenen trap, waarvan de leuning door kolommen wordt gedragen, voert naar het overhuifde bordes, dat toegang verleent tot de vestibule. In den loop der tijden heeft het fraaie gebouw vele veranderingen ondergaan. De tand des tijds heeft echter het monumentale bouwwerk niet gespaard, zoodat een dergelijke restauratie dringend noodig bleek. In de jaren 1876—’82 werd aan de hand van oude gegevens de voorgevel geheel in zijn oorspronkelijke gedaante teruggebracht. Achter het Stadhuis bevindt zich eveneens een fraaie gevel, ’t Is de Stadswaag, ook een gebouw uit vroeger jaren, in Dorischen stijl gebouwd. Deze Waag dateert van het jaar 1668, nadat de stad het recht van „waag” — om kaas en koopmansgoederen te wegen, — verkregen had. Het beeldhouwwerk in den voorgevel herinnert aan i NHHM 1 I GOUDA’s MONUMENTEN i (foto’s W. J. van Zanen). de bestemming van het gebouw, dat den ontwerper, den beroemden bouwkundige Pieter Post, alle eer aandoet. Vanaf de Waag gezien verheffen de tinnen van de Groote of St.-Janskerk zich boven de huizen. Jammer voorwaar, dat dit grootsche, schoone bouwwerk zoo door huizenmassa’s is ingesloten. Reeds in het begin der 13e eet^w werd met den bouw van dit beroemde bedehuis een aanvang gemaakt. Nadat het gebouw driemaal door brand grootendeels verwoest was, doch telkens was herbouwd, werd het in 1552 in zijn tegenwoordigen toestand gebracht, en bleef na dien tijd gelukkig voor ondergang bewaard. Alleen de kleine toren, welke boven ’t kruiswerk was geplaatst, werd weggenomen, en de hooge, fraaie toren, welke het gebouw oorspronkelijk bezat, wegens bouwvalligheid vervangen door den tegenwoordigen lagen toren. Het stijlvolle gebouw overtreft in lengte alle monumentale bedehuizen in ons vaderland. Alleen de St.-Bavo te Haarlem en de St.-Janskerk te s-Hertogenbosch kunnen wat oppervlakte betreft met Gouda’s bedehuis vergeleken worden. Behalve met een prachtig orgel (van 1773—’76), werd het gebouw verrijkt met de wereldberoemde geschilderde en gebrande glazen, ontworpen en uitgevoerd door de gebroeders Dirk Pietersz. en Wouter Crabeth, benevens Dirk van Zijl. Het zijn de Staten van Holland, verschillende belangrijke steden en aanzienlijke personen geweest, die de St.-Janskerk hebben begiftigd met deze kostbare schoonheden. ’t Zou ons te ver voeren een breedvoerige beschouwing over deze beroemde glazen te leveren, welke het gebouw ongetwijfeld stempelen tot een der eerste kunstwerken van ons land. Wie vollediger wenscht ingelicht, verwijzen we naar het werkje „Uytlegginge van de Wyt beroemde en seer konstige glasen binnen de voortretfelycke en vermaerde Sint Jans Kerck tot Gouda.” Een vrij groot „vaers”, getiteld ,,Glastoonen” vermeldt de belangrijkheid van de beroemde glasschilderingen. ’t Vers is opgedragen ... aen de Ed. Groot. Agtb. Heeren Raeden en Magistraten van Gouda. Uytgeklonken over de Glase Schilderyen der Kercke . . .. Voise: Bell’ Iris. De aanhef luidt als volgt: „.Ik (die lang tot Eer en Lof Van de Stad en haar Bezorgers, Zong voor Vreemden en voor Borgers) Zoek gestadig meerder Stof, Om op hoop van Welbehagen Aen den Raed in Goude’s Stad, Mijne diensten op te dragen, Langs het steyl Parnassus pad. Nu Begin Ik ’t kort beslag Van iets Groots, Doorlugt en Kunstig; Zoo Ik oor’ en oogen gunstig Tot mijn Vaersen vinden mag: ‘k Zal een gladde Glaslijst boorden Om den rand van Choor en Kerck In een kleine kring van Woorden Voor zoo noyt volpreezen werk.*’ Op dit „vaers” volgt dan de beschrijving van ieder glas. Het zevende glas (voorstellende de Historie van de Heyligmakinge des Tempels Salomons te Jerusalem, ende De Waag te Gouda. syne Offerande) werd door een hevig onweder in 1790 „uytgeslagen”. Het mocht echter den kunstzinnigen restaurateur, den heer J. L. Schouten, bijgestaan door den heer H. Veldhuis, gelukken, dit fraaie glas van Dirk Crabeth (1557) voortreffelijk te vernieuwen. In 1898 is een Commissie, gesteund door de Provincie, de stedelijke Regeering en particulieren met de restauratie van het monumentale kerkgebouw aangevangen, daar het bouwwerk zóó door den tand des tijds was aangetast, dat algeheel horstel dringend noodzakelijk bleek. Hiermede eindigen we onze beschrijving, in de hoop, dat deze enkele regels er toe bijgedragen hebben, om de belangstelling in Gouda’s historische monumenten te verhoogen. MEVROUW CAILLAUX. Als voorpagina hadden wij ditmaal gekozen het Stadhuis van Gouda, doch wij hebben deze plaat bewaard voor een der volgende nummers. Hoe afkeurenswaardig ook de daad moge zijn van Mevrouw Caillaux, haar naam is als de moordenares van Calmette, den hoofdredacteur van de Figaro, nog op ieders lippen. Om deze reden geven wij haar portret op de voorpagina. De Groote Kerk te Gouda. Oud stadsgedeelte met Lazaruspoortje.
PDF
Nummer
1914, nr.13, 25 mrt. 1914
Blad
09
Tekst
ORNITHOLOGISCHE WANDELINGEN : LIJSTERS | ___ Nest en eieren der Merel of zwarte Lijster. (Foto Tepe) EN koude Noordoosten wind blaast nog over de kale velden. Hier en daar aan noordelijke hellingen en in holle wegen is de sneeuw nog niet geheel weggedooid en gedurende den nacht worden sloot en plas nog steeds met een dunne ijskorst bedekt. De gouden stralen der alles verwarmende zon bestrijden echter iederen dag met toenemend succes de opperheerschappij van den scheidenden winter. Niets is beter in staat ons den mooisten tijd van het jaar aan te kondigen en ons te vervullen met een jaarlijks terugkeerend voorjaarsverlangen, dan het van liefde en blijdschap jubelende lied eens vogels. Het bosch is nog bladerloos en kaal, eenzaam en verlaten. Als wij er echter dieper in zijn doorgedrongen klinkt ons uit den top van een hoogen beuk hetvroolijk gezang eener Zanglijster tegen en uit het dichtst van een dennenbosch weerklinkt het melodieusche lied der Merel. Het zijn de eerste voorjaarsboden van het woud die ons hier begroeten en ons vertellen dat de lente niet meer verre is. Evenzeer als het vederkleed dezer beide vogels zeer verschillend is, verschilt ook haar zang. De lichtbruingrijze Zanglijster (Turdus musicus) wier borst geel gevlekt is en van welke meer onderdeden geel zijn is voorzeker de vroolijke baas van een zonnigen dag en schettert hare jubelend klinkende melodieën van haar verheven zitplaats triomfeerend door het woud. De fluweel-zwarte Merel of Zwarte Lijster (Merula Me rul a) daarentegen maakt op ons, gehuld als zij is in een donker kleed, door hare in de schemering heerlijk klinkende Zanglijster op het nest bij hare kleine jongen. avondliederen, een zwaarmoedigen indruk. Desniettemin schenken beide ons door haar vroolijk gedoe in boom en struik en door haren vroegen, opwekkenden zang veel genot. Welk een gevoel van weemoed moet ons dan wel vervullen, als wij op een herfstwandeling in het bosch talrijke exemplaren dezer beide lijstersoorten in de bekende lijsterbogen, met een strik om den hals levenloos zien hangen, om straks het verhemelte te kunnen streelen van den niets ontzienden mensch. Onderden naam „Kramsvogels” of „Triklij sters” zijn ze dan in de meeste poelierswinkels te koop, evenals de Groote- of Mistellijster en de in den herfst talrijk bij ons doortrekkende lijstersoorten als daar zijn: de Beflijster, de Veldjakker of Kramsvogel en de Koperwiek Als ik hier de veronderstelling uitspreek, dat de meeste lezeressen en lezers van dit weekblad onze diverse lijstersoorten niet anders kennen, dan gebraden op schotel of levenloos voor het raam liggend van de reeds genoemde winkels, geloof ik niet ver mis te tasten én zal een korte beschrijving van hun vroolijk en tevreden en overwegend nuttig vogelleven er slechts toe kunnen bijdragen, dat de bescherming, die zij zoo ten volle waardig zijn, grootere verhoudingen gaat aannemen. Alle lijsters zijn vlugge, behendige, kloeke en monteie vogels, die meestal op den grond hun leven slijten omdat zij daar haar voedsel vinden. In het open veld worden ze echter minder aangetroffen, dan in het* lage hout, waar zij voldoende dekking vinden. Ze zijn daar van den vroegen morgen tot den laten avond druk in de weer en schijnen daar als het ware met elkander te converseeren totdat een naderend gevaar hen doet vluchten tot in de toppen der hoogste boomen, om echter terstond weer in het lage hout terug te keeren. Als ze ons echter willen vergasten op haren heerlijk voorgedragen zang dan zoeken ze juist de hoogste boomtoppen daarvoor uit, waar ze niets te vreezen hebben. In het bosch worden ze spoedig de waarschuwers en raadgevers, niet alleen van andere vogels maar ook wel van zoogdieren. Ze waarschuwen hen voor elk naderend gevaar, echter niet zoo zeer uit vriendschap voor de andere boschbewoners, dan om te voldoen aan hare praatzieke natuur, want de luidste schreeuwers en lokkers zijn wel de merels die altijd met elkaar overhoop liggen en zich met andere vogels hoegenaamd niet bemoeien. Van gezelligheid houden eigenlijk alleen de Groote Lijsters, de Zanglijster en de Koperwiek, de eerste onder haar eigen soort en de andere meer in het algemeen. De onrust en bewegelijkheid, die aan alle lijstersoorten eigen is, is een eigenschap die haar niet tot aanbeveling strekt, maar door haren zang ruimschoots wordt vergoed. Vandaar dan ook dat het ons wel moet opvallen, dat die groote bewegelijkheid bij het zingen niet meer bestaat. In-tegenstelling met vele andere vogels, die zich juist bij het zingen druk bewegen, is een lijster alleen dan volkomen stil, als ze zingt of slaapt. Ook haar gezang heeft iets volkomen rustigs, iets (Foto Tepe) Broedende Zanglijster. feestelijks, aan een kerkgezang herinnerend. In het bosch komt het wel het meest tot zijn recht, in de kamer daarentegen is het veel te luid. Van alle lijstersoorten is de zanglijster wel de beste zanger, doch doet de merel of zwarte lijster weinig voor haar onder. Sommigen geven zelfs de voorkeur aan den zang der merel. Het dagelijksch voedsel der lijsters bestaat uit wormen, slakken en velerlei insecten, die zij op den grond vinden en tusschen afgevallen bladeren, die zij met den bek omkeeren en naar alle kanten doen heenstuiven, te voorschijn halen. In den herfst zijn de rijpe vruchten van verschillende heesters voor haar eene ware lekkernij. Ook jeneverbessen eten ze gaarne en door het eten daarvan krijgt haar vleesch een eigenaardigen, door velen zeer gewilden smaak. De zanglijster, de merel en de groote lijster zijn voor ons land stand- broed- zwerf- en trekvogels, de overige soorten alleen trekvogels. Vele lijsters die bij ons het broedingswerk hebben verricht trekken in den herfst zuidelijker terwijl die uit noordelijker streken de bij ons overwinterende lijsters gezelschap komen houden. De reis der wegtrekkende strekt zich echter maar zelden uit tot Noord-Afrika. De meeste trekken niet verder dan naar Zuid-Europa. Reeds in Februari, op zijn laatst begin Maart komen onze reizigers weer terug en terstond na haar aankomst weergalmt het bosch van haren zang. Bij goed en zacht weer bouwen ze haar nest somtijds reeds in Februari, meestal echter in Maart en bij ongunstig weer eerst begin April, terwijl in Juni een tweede broedsel kan worden verwacht. Hare nesten, die onderling weinig van elkaar verschillen, bouwen de lijsters op alle mogelijke zeer verschillende plaatsen. De Groote- of Mistellijster (Turdus viscivorus) die grooter is dan de zanglijster, doch wier vederkleed vrijwel met dat van de zanglijster overeenkomt, (alleen de vlekken op de borst zijn niet langwerpig maar rond), is er reeds vroeg bij en bouwt haar nest meestal in dennen en eiken op eene hoogte van tien tot vijftien meter boven den grond. Dit nest wordt losjes in elkaar gewerkt van dorre takjes en steeltjes, plantenworteltjes, korst- en aardmossen en van binnen gepolsterd met droge grassprietjes en plantenvezels. Daarin worden dan weldra vier tot vijf eieren gelegd, die op een zeegroenen grond met groote en kleine paars-grauwe stipjes en vlekjes bezet zijn. Het nest der zanglijster bestaat uit grassprietjes, mossen, dunne worteltjes en heeft zeer dunne wanden. Van binnen wordt het geheel aangesmeerd met een kleiachtige stof die uit met het speeksel van den vogel aan elkaar gekleefde stukjes vermolmd hout bestaat. Men vindt het op velerlei plaatsen, nu eens op manshoogte, dan weer laag bij den grond, in het loofhout, zoowel als in het naaldhout. Het bevat gewoonlijk vijf glanzende eieren die op bleek-groenachtigen grond met fijne zwart-bruine puntjes en vlekjes bezet zijn. Op dezelfde wijze als de zanglijster nestelt ook de merel. Ook haar nest bestaat uit mos en grassprietjes maar wordt als het goed verborgen en stevig gebouwd is, van binnen niet aangesmeerd Wanneer het echter een meer in het oog vallende en vrije plaats heeft gevonden, dan wordt het gebouwd van plantenwortels, steeltjes en grasjes, die met vochtige aarde aaneengevoegd worden. De eieren, meestal vijf in aantal zijn blauwgroen en geheel bezet met roestkleurige en paars-grauwe vlekjes. Apeldoorn. R. TEPE.
PDF
Nummer
1914, nr.13, 25 mrt. 1914
Blad
10
Tekst
XX R M O E D E “ DOOR JOHANNA STEKETEE N het salon van de familie Voogd brandde de haard. De schemerlamp, staande dicht bij de geopende piano/ wierp een fantastischrood licht door ’t vertrek, waar alles was opgeruimd en mooi gemaakt tot ontvangst van den oudsten zoon, die met zijn jonge vrouw uit Indie was teruggekeerd. Mevrouw Voogd, nog in wat slordig negligé, maar wier verschijning toch nog vroegere schoonheid verried, kwam op haar sloffen het salon binnen, om te zien, of alles in orde was. Wat ’n lawaai maakten die meisjes beneden, ergerde zij zich. In een salon’ behoorde in de eerste plaats rust te heerschen, meende zij. Maar, overigens .. ze hadden goed hun best gedaan alles zag er keurig uit. Keurend gleed haar donker oog van den eenen kamerhoek naar den anderen. Welk een vorstelijke indruk maakte het groote portret van Adelaïde. als kind. Het besloeg den geheelen zijwand tegenover den schoorsteen. Zóó, als het daar hing, scheen het een stuk van groote waaide. En toch had . Pa er slechts in overgebleven uurtjes aan ge» werkt en de breed-koperen lijst had zij zelf voor een prikje gekocht op een uitverkoop, Even keek Mevrouw Voogd naar buiten. Het schemerde in de stille achterstraat, waarop de twee vensters van de mooie kamer uitzagen. Zij trok nu de overgordijnen toe en wreef zich vergenoegd in de handen. Haar zoon, haar Hemi, zou tevreden zijn, wanneer hij hier binnentrad met zijn vrouw. Men kreeg hier den indruk bij deftige, welgestelde menschen te zijn. En dat móest ook. Dat was ook hetgene, waarop hij ’t meeste prijs stelde; dat wist ze; dat begreep ze uit zijn brieven. Dat’ was ook datgene, waarvoor zij jaren- gewerkt, geijverd had. Dat was haar trots, de trots van haar gezin. Een zegevierend lachje speelde om den rooden mond. De kroon op haar werk zou zij dien avond ontvangen, als ze haar zoon, den officier, tevreden zóu zien omdat hij aan zijn rijke, deftige vrouw den indruk zou kunnen geven van uit even goeden huize te stammen. Wat deed ’t er toe, of ze feitelijk dan ook al jaren lang armoede had geleden met haar groot gezin, stoffelijke armoede dan toch maar alleen, in geestelijken zin hadden ze niets ontbeerd en de schijn was bewaard. Zachtjes ging de deur open en de oude teekenmeester Voogd, wel twintig jaar ouder dan zijn vrouw, kwam de kamer binnen. ,,Weet je ook waar die kleine tafel, waarop ik altijd mijn teekeningen leg, die gereed zijn, zou kunnen zijn?” vroeg hij vriendelijk. ,,Daar,” zeide Mevrouw en ze wees met de hand naar een tafeltje, sierlijk bedekt met een fluweelen kleed, waarop de muziekstukken lagen. „Bij een piano behoort een muziekkastje, nu hebben de meisjes dit verzonnen.” Het nieuwe Orgel] in de Kerk van de afdeeMng Schiedam van den Nederiandschen Protestantenbond M ET onlangs door den heer A. B. H. Verhey, toonkunstenaar te Rotterdam, met een concert ingeluide orgel in de kerk „Je zult je wel voor eenige dagen willen behelpen niet waar?” „O zeker.” Hij warmde zijn verkleumde handen bij den haard. ,,’tls hier lekker, vond hij, lekkerder dan boven.” „Maar hoe vindt je ’t hier?” vroeg zij enthusiast. „Mooi,*’ zei hij kalm, te eenvoudig om haar geestdrift te deelen. Toch maakte hij met zijn eerwaardig, wit gezicht en langen baard een goeden indruk in het salon. „Hier behoef je je oude jas niet aan te houden,” zei Mevro „Neen, maar ik ga zoo weer weg en op den zoldei kan ik die heel best velen.” „Denk eraan, om zeven uur kunnen ze hier zijn.” „Zeker, stemde hij toe, dat vergeet ik niet.” Het middagmaal bestond dien dag uit bruine boonen met spek, Er werd haastig gegeten. Ze zaten met hun achten aan tafel. Van de twaalf kinderen waren er nog zes in huis: Truida, die nog op school ging en voor onderwijzeresstudeerde, daarop volgde als jongste de mooie Adelaïde, die in de muziek studeerde. Zij droeg het hoofd als een prinses, had prachtig, blondkrullend haar en dweepende, blauwe oogen. Daarbij had zij een lief karakter. De familie koesterde groote verwachtingen omtrent haar. Dan had je Mien, een pittig, donker gezichtje en vlug figuurtje. Ze had niet kunnen leeren en was nu sinds eenige weken verloofd met een veearts, die nooit onverwachts mocht aankomen, waaraan hij zich stipt hield. Dan had je Ada, de telefoniste, ook geen onknap meisje; Lise, de teekenonderwijzeres, die innerlijk en uiterlijk ’t meest op haar vader leek en Kee, de leelijke, oude Kee, die, na een afgeraakt engagement met een Indischman, het huishouden bestierde en voor voetveeg der familie diende. Alleen de oude teekenmeester behandelde haar met hetzelfde respect, als hij zijn andere medemenschen toonde. Voor haar werd geen zij, geen fluweel, geen kant meer gekocht op verschillende uitverkoopen. Kee werd zooveel mogelijk achterbaks gehouden. Ze dulde dat goedschiks, zelfs beseffend dat het met zooveel kinderen moeilijk was door de wereld te komen. Bij de verloving van Mien had zij zelfs als dienstbode gefungeerd. Alleen óp de muziekavonden, waaraan de heele familie deelnam, om licht te besparen gestookt werd er alleen bij groote kou was ook Kee tegenwoordig. Van de andere zes kinderen kwam Henri, de officier, dien avond zijn vrouw voorstellen. Piet was in Kampen, waar hij eveneens voor officier studeerde. Frits had zich in Maastricht gevestigd als fotograaf. Twee dochters waren getrouwd naar Indië. En een woonde in ’den Haag, gehuwd met een muziekleeraar, die niet veel beter inkomen had dan haar vader, maar wier klein gezin haar tot nu toe voor de dikwijls bittere jeugd-ervaringen bewaarde. „Adelaïde is eerst alleen bij ons om ze te ontvangen,” deelde Mama Voogd haar besluit mee aan tafel. aan de Westvest te Schiedam, is een nieuw bewijs, dat de Nederlandsche industrie op dit gebied niet achterstaat bij het buitenland. Uitwendig is het een sieraad, dat de schoonheid van het kerkje zeer verhoogt. De kast is ontworpen door Prof. Evers, hoogleeraar aan de Polytechnische Hoogeschool te Delft, die ook het plan voor deze kerk ontwierp, en nu weer de bouwmeester zal zijn van het nieuwe stadhuis te Rotterdam. Het uitwendige van het orgel is in verband met het kerkinterieur, vervaardigd van cypressenhout en doet denken aa$ de Engelsche orgels, waarvan de frontpijpen van boven op zichzelf zijn afgewerkt en niet meer in een houten omlijsting zijn gevat. Ze zijn van 87 % Bankatin vervaardigd met bijmengsel van Spaansch lood en doen mooi tegen het donker getinte houtwerk. De technische samenstelling van het instrument is volgens het pneumatisch Regelsysteem. Veeren of scharnieren zijn in het gansche werk niet gebezigd, alles werkt met tegengewicht en sluit door eigen gewicht, waardoor kans van haperen door verandering van elasticiteit is uitgesloten en hinderlijke bijgeluiden niet voorkomen. De windvoorziening geschiedt door twee aanvoerbalgen met bascule-trapbeweging en een dubbele reservoirbalg. Het orgel wordt bespeeld op een aan de voorzijde geplaatste speeltafel — pneumatische centrale — de klavieren zijn uitschuifbaar, waardoor het inwendige direct is te overzien. De dispositie bestaat uit: een pedaal met 3 registers, een hoofdmannaal met 11 sprekende stemmen, en een positief met 7 registers, welke laatste in een crescendokast zijn geplaatst. Bovendien bevat het een tremulant en verschillende koppelingen en combinatieknoppen. De registers zijn als wippers aangebracht, vlak boven de klaviertoetsen, zoodat het registreeren door den organist onder het spelen door, zonder eenige moeite kan geschieden. Het alleszins verdienstelijk spel van den heer Verhey, die een uitgezocht programma uitvoerde, bewees, hoe rijk van inhoud en hoe edel van toon dit orgel is. De keuze der registers is van den heer Verhey zelf, en als eene bijzonderheid moet gemeld dat op dit instrument geheel geen vulstemmen voorkomen. Toch is het geluid bij vol spel van groote kracht. De intonatie is in alle opzichten te roemen, de klanknuancen en stemmen-combinatie’s heerlijk schoon. Het orgel voldoet in alle opzichten aan de hoogste eischen , Daarna komt Mien met de thee. Truide kan daarbij bonbons presenteeren. Later op den avond kunnen Lize en Ada eens even binnen komen, niet te lang. Om tien uur staat ’t rijtuig weer voor de deur, moet je denken.” „En Kee?” zei de vader vragend. „Ja zeker, stemde Mevrouw bits toe, Kee ook, Kee tegelijk met Ada en Lies.” Even over 2even - hield een rijtuig stil voor de deur; de officier Voogd en zijn jonge vrouw stapten uit. Zij droeg een grooten pluchen mantel met bont afgezet, die door Kee beneden werd afgenomen. Daar onder kwam een keurig lila zijden avondtoilet, met fijne kant opgemaakt, te voorschijn, wat echter de onbeduidendheid van haar klein, kleurloos wezen niet wegnam. Toen Mevrouw Voogd haar schoondochter voor zich zag, begreep zij dan ook dadelijk, dat Henri haar om haar geld had genomen. En op eens voelde zij zich meer op haar gemak. Naar het portret te oordeelen, — och die fotografen tegenwooidig zetten ieder meisje er mooi op, — en naar den familienaam, Quarles d’Ufford, had zij een geheel andere verschijning verwacht. En ze had al haar krachten ingespannen, om een goeden indruk te geven, maar tegenover dit onbeduidend persoontje viel ’t haar niet moeilijk de rol van groote dame te spelen. Neen, aan haar zou Corrie niet merken, dat ze eigenlijk van mindere afkomst was, noch, dat ze steeds hadden te vechten met een tekort aan inkomsten. Henri was hartelijk, druk, praatte voor twee. „We zouden wel eerder gekomen zijn, morgen wordt ’t al een week, dat we in ’t land zijn, maar Corrie zag nog al op tegen dat reisje van Den Haag naar Utrecht,” verklaarde hij. Ze kon nog heel slecht van haar lieve ouders af, eenig dochtertje, moet u denken. En om nu eerst alleen te komen, dat vond ik niet aardig. „Wel neen jongen, ’tis goea, net zoo, als je gedaan hebt.” Adelaïde was een en al voorkomendheid en vriendelijkheid voor ’t nieuwe schoonzusje en Mevrouw Voogd maakte in stilte vergelijkingen. Die leek nu met haar zelf gemaakt avondjaponnetje, dat zeker nog geen vijf gulden kostte, een prinses, naast Corrie met haar echte kanten en kostbare zij. „De kleeren maken den man.” Een mal spreekwoord, en niets van aan, verwierp Mevrouw Voogd. Ruim negen uur kwam het rijtuig al weer voor. Het afscheid was hartelijk. Mevrouw Voogd sprak druk, overmoedig, geheel en al opgelucht. Ze begreep niet, dat ze zoo voor dit bezoek had kunnen vreezen, dat ze voor dit meisje den mooien schijn niet zou kunnen hooghouden. ’t Was heel best afgeloopen. Van wat meer intimiteit met je eigen kind, sprak Voogd, maar daarvoor haalde zij de schouders op. Er te zijn, mee te doen met de grooten, de armoede te bedekken; da^ was voor haar alles. Dat was haar weer gelukt dien avond; daarom was ze tevreden. en eert den fabrikant, den heer A. Standaart te Rotterdam als een bekwaam en deskundig werkmeester. Wij geven hierbij van dit orgel een tweetal foto’s. Op onze foto links ziet men het interieur van het kerkje, waarin op den achtergrond het beschreven orgel. Op de andere foto ziet men den heer A. B. H. Verhey voor de speeltafel, het orgel bespelende. ■...MM 1 ' "H
PDF
Nummer
1914, nr.13, 25 mrt. 1914
Blad
11
Tekst
TENTOONSTELLING IN K RASNAPOLSKY. Telken jare kan men omstreeks dezen tijd in Krasnapolsky te Amsterdam gratis volop genieten van een prachtige bloemententoonstelling van Azalea’s, Rhododendrons, Hortensia’s enz., gekweekt in de eigen kweekerij van deze inrichting. Hierboven een foto van deze tentoonstelling even na de opening. A. J. H. VAN KAPPEN f Hierbij een portret van den overleden Generaal-majoor van het N. I. leger A. J. H. van Kappen, oud-Directeur van de Billiton Mij. De overledene was ridder in de orde van den Nederl. Leeuw A. KOOLf De vorige week, is overleden de heer A. Kool, in leven oud-burgemeester van Schellinkhout, Oud-lid van de Tweede Kamer en Prov. Staten van N.-Holland. (foto A. Greiner, Amsterdam). HET 1OO-JARIG BESTAAN VAN DE NED. BANK. Ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de Nederlandsche Bank geven wij hierboven een foto van het hoofdgebouw te Amsterdam. Ofschoon dit gebouw reeds heel wat grooter is dan het eerste zal het toch wel binnen afzienbaren tijd door een ander moeten worden vervangen. DE „INSULINDE" V. D. ROTTER DAMSCH EN LLOYD. De „lnsulinde”, het grootste schip dat tot dusverre in Nederland is gebouwd, heeft de vorige week een proeftocht gemaakt. De reis begon direct met regen en wind, doch de gróote boot heeft op dezen tocht wind en golven uitstekend getrotseerd. Hierboven een overzicht van een gedeelte van de boot. H. M. DE KONINGIN TE ROTTERDAM. H. M. de koningin heeft een bezoek gebracht aan Rotterdam. Op bovenstaande foto ziet men BurgemeesterZimmerman en zijne echtgenoote H. M. begroeten. (foto Wolf). INTERNATIONALE SCHERMWEDSTRIJD. Te Amsterdam is de vorige week in de zaal Giandomenici een internationaal schermconcours voor dames gehouden waaraan door verschillende dames uit België, Engeland en Holland is deel genomen. Rechts op de foto Prof. Giandomenici. GEORGE WESTlNGHOUSEf, de uitvinder van de over de geheele wereld in gebruik zijnde luchtdrukrem, is den 12en Maart te New-York overleden. S. LEHMANSf, lid van de Kamer van Koophandel, bekend geworden door zijn optreden bij het conflict tusschen de A. N. D. B. en de Juw.- Ver.. is de vorige week overleden. (Foto Mark Larie, London). MET MUZIEK BINNENGEHAALD. De vorige week is de auto-omnibusdienst Utrecht-Maarsen feestelijk geopend. Een bewijs dat de bevolking van Maarsen wel veel van dezen dienst verwacht is wel, dat de omnibus bij zijn officieelen proeftocht met muziek is binnengehaald. HERSTELLINGSOORD VAN HET WITTE KRUIS „BOSCH EN HEIDE” TE BLARICUM (GOOI) ’ In het bekende prachtige boschje van Mauve is het herstellingsoord voor genezende mannen en jongens opgericht en 16 Maart officieel geopend. Het biedt plaats voor 20 mannen en 20 jongens, doch voorloopig zal er slechts de helft verblijven. Het gebouw is door de architecten Heineken en Kuipers van Amsterdam ontworpen en is geheel volgens de eischen, die men aan een modern ziekenhuis kan stellen, ingericht. Op onze foto links geven wij het gebouw; rechts een groep vat\ het bestuur, autoriteiten en genoodigden bij de opening.
PDF
Nummer
1914, nr.13, 25 mrt. 1914
Blad
12
Tekst
„POPJE AANKLEEDEN” VAN ALBERT NEUHUIJS IN DEN NEDERLANDSCHEN KUNSTHANDEL :: TH. VLAS - ROKIN 68, AMSTERDAM :: (Foto Gebr. v. Rijkom.) Ë EN groot man is heengegaan, alweder eene leegte in onze Nederlandsche Schilderschool achterlatende, die wel zeer moeilijk zal zijn aan te vullen. Hij was een persoonlijkheid en zijn geniale kunst is in enkele opzichten gelijk te stellen met die vsn zijn tijdgenoot Jozef Israëls. Waar Israëls ons het stille, weemoedige in zijn werken liet zien, daar werkte Neuhuijs meer in krachtige, vroolijker kleuren en «een heerlijk voorbeeld daarvan is wel zijn schitterend Interieur „Popje aankleeden” in bovengenoemde Kunstsalons, als Hulde aan den Grooten Meester tentoongesteld. Een droevig gevoel beklemt ons, wanneer wij denken dat het penseel nu voor altijd aan de hand van den Meester ontvallen is; dat zijn geest zich niet meer zal verlustigen in tafreelen, zooals hij die ons voortoovert, juist nu zijn collega's en kunstvrienden zich opmaakten om zijn 7O-jarig geboortefeest luisterrijk te vieren. Dit mocht niet zijn. De Meester is heengegaan maar hij heeft zich door zijne groote gaven de Onsterfelijkheid voor eeuwen verzekerd. Tot een zijner standaardwerken, die tot dien roem zullen medewerken, behoort zeker bovengenoemd kunstwerk, de groote attractie van deze expositie. Ook de andere werken van den grooten meester getuigen van zijn grootsche opvatting van het Hollandsch Binnenhuis. Als omlijsting eene keurverzameling Moderne Kunst, waarbij van de grootmeesters der Haagsche School, dus eene omgeving die niet alleen spreekt van de macht van het penseel der Hollanders maar tevens door de groote qualiteiten den bewonderaar van Neuhuijs bij het bezichtigen tot vergelijken brengt. Neuhuijs gaf zijne visie op het intieme van het Gooische Binnenhuis in dit Standaardwerk als slechts een Meester kon doen waarvoor het was een voortdurende bron van genot — zoo op 't gebied van kleur, lichtverdeeling als compositie. Beschouwen we nu het Interieur. Hij moet er gekomen zijn op een tijd, dat Moeder in een wel heel gelukkige stemming verkeerde. Het was anders zijne gewoonte niet de aandacht var de figuren af te leiden, maar hier heerschte eene feestelijke stemming; hij kwam en werd getroffen door het vroolijke bloemgeschitter. Dat vasthouden en zijne figuren in stemming en belichting met de heerlijke kleurenpracht in fijne nuances tot een schitterend geheel te verwerken, ziedaar het gegeven, dat hem pak*e. Moeder en Kind, beide zijn geïdealiseerd en gebracht tot eene hoogte, die genot geeft om het heerlijke van den subtielen vorm van vereeniging van zieleleven en werkelijkheid. Moeder heeft een uurtje over om zich geheel met het Kind te verdiepen in het wondere, gelukkige kinderleven; in de taak het Poppekind te steken in ’t pak, dat het voor de kleine maakt tot een levend met haar denkend en spelend wezentje. De figuur van de jonge vrouw, de vormen van vol, blij Leven zijn geworden tot groote volmaaktheid; de ruimte om de figuur is niet denkbeeldig, ze is wat verdeeling aangaat tusschen fond en figuur zuiver van afstand en heeft als bij de beste werken van den Meester eene poëtische zachtheid behouden. De atmosfeer vult die ruimte en omgeeft het mutsje met een adem van fijnheid; 't is als waren de fijne stofdeeltjes rond in de lichtplekken. Het Kind staat in gespannen aandacht de verrichtingen van Moeder te volgen; de donzige, blonde met een fijnen glans omgeven haren zijn prachtig gezien en weergegeven. Om die fijne blondheid in zoo'n kinderkopje te leggen, moet een Grootmeester zelfs nog heel goed gedisponeerd zijn. Om zoo Lhet penseel te beheerschen dat met enkele rake veegjes het kinderkopje die qualiteiten kon krijgen, moest wel alles wat de techniek van het schilderen vorderer kan, voor Neuhuijs een open boek wezen. Voor hem bestonden geen moeielijkheden van uitvoering meer. Alleen het 2ich als geheel indenken tot een verheven Beeld van het Hollandsch Binnenhuis, is wat de Artist te verwerken had. Het schoone in houding en expressie pakte hem en als dan hij met zichzelven had uitgemaakt wat toch wel de meest liefdevolle wedergave zou zijn, gaf het hem eene heerlijke voldoening als hij benaderen kon, wat hij zich met zijne grootsche fantasie gedacht had. Met den Delftschen Vermeer heeft Neuhuijs de groote liefde gemeen voor de stofuitdrukking in de kleedij zijner figuren. Of hij ze ziet in feestgewaad als hier, glanzende zoo sterk dat de lust opkomt om te voelen hoe soepel en glad de stof wel is of dat ze van zwaardere stoffage is gemaakt, altijd is dit deel van het schilderij als iets aparts behandeld, zonder door te groote uitvoerigheid op den voorgrond te treden. * * * Het mag dan ook geen verwondering geven dat in het Buitenland Neuhuijs gewaardeerd wordt als een der besten van de Haagsche School en zijn werk daar geëxposeerd wordt met tot buurman een of ander meesterwerk uit het glanstijdperk der Oud-Hollandsche Kunst. Nu we ons in de beschouwing van het kostbare Standaardwerk verdiepten, moet ons eene verzuchting var het hart en wel dat we het meer dan betreurenswaardig zouden vinden als een werk als dit weder den weg naar het buitenland zou moeten opgaan en niet voor een van onze openbare of beroemde particuliere verzamelingen kon behouden blijven. ELSIE YOUNG. IK EN IK DOOR G. A. DIETERLE. D E zon gaat onder als een bloedroode schijf en de slooten, die het groote weiland in kleine langwerpige vakken verdeelen, zijn als met bloed gevuld, ’t Is of in het westen een reuzenbrand woedt, een vuur dat nimmer te blusschen is, zóó hevig is de roode gloed. Ik, Willy Grace, loop op den weg, die naar het kerkhof leidt, en ben van plan een bezoek te brengen aan het graf van Jenny Balsac, een jonge vrouw die ik bemin en pas overleden is aan een korte maar hevige ziekte. Ik wil haar gra zien, waarom weet ik niet en loop watf harder om, voordat de avond gevallen is, aan het kerkhof te zijn, daar anders mijn tocht tevergeefs is, want met donker wordt het gesloten. Kijk, een heer en dame komen van het kerkhof mij tegemoet loopen! .... Mijn bloed begint sneller te stroomen, m’n kop is gloeiend heet. Nu word ik steenkoud en de druppels zweet op mijn voorhoofd voelen als druppels lauw water. Mijn beenen zijn verlamd of van ijzer geworden; ik weet het niet, maar een ding is zeker: ik krijg ze niet meer van hun plaats. Ik knijp mezelf, en ik voel de pijn. Ik schreeuw en ik hoor mijn eigen kreet. Ik zeg de tafel van vermenigvuldiging van twaalf op en doe het zonder mankeeren. Ik wil weten of ik plotseling gek bén gewordenf want die dame en heer, die me naderen ben ikzelf met mijn overleden lieveling. Ze zien mij aan en lachen om mij. Nonchalant heeft ze de? panama op haar zwarte lokken gezet; haar donkere oogen schitteren. Haar lach herken ik. ’t Is haar witte blouse, zwarte rok en bruine schoenen, die ze aan heeft. De man, die naast haar loopt en met haar spreekt, ben ik. ’t Is mijn stem en mijn lach. Alles begint te draaien. Ik schijn flauw te vallen, want ze komen verschrikt aanloopen. In eens krijg ik kracht om te spreken en vraag aan den man hoe hij heet. „Waarom vraagt u dat?” „Ik weet het niet, maar zeg het mij als u ’t belieft?” „Mijn naam is Willy Grace.” „Willy Grace” schreeuw ik, „Willy Grace en Jenny Balsac!” De vrouw zie ik nog een beweging van verwondering maken en ik keer me om en loop zoo hard als ’k kan naar de stad terug. Even kijk ik om en zie ze nu met een derde praten. Alle drie staren mij na. Ik ben blij dat ik bij de eerste huizen van de stad ben. Ik gevoel me ziek, het eene oogenblik word ik warm, het andere ijskoud. Naar mijn kamer durf ik niet teruggaan, want daar is het donker. Ik ben zoo bang als een klein kind; ik durf niemand meer aan te zien. Mijn eigen voetstappen, die ik in de stille straat hoor, doen me schrikken .... Gelukkig daar is de traml Ik ga in den wagen en laat me naar het centrum van de stad rijden. Den conducteur geef ik een kwartje en zeg hem dat ik twintig cents terug moet ontvangen. In mezelf noem ik de haltes en ik luister of de conducteur ook andere namen afroept. Ik doe dat alles om mijn gedachtengang te controleeren, maar deze schijnt normaal te zijn want het gesprek tusschen mij en een medepassagier, over het tramtarief en het weer, loopt vlot van stapel. Op het drukste punt van de stad stap ik uit en kijk op mijn horloge dat vijf minuten vóór negenen aanwijst. Een voorbijganger vraag ik den tijd en zijn antwoord klopt met mijn horloge. Ik blijf door de winkelstraten slenteren en langzamerhand vermindert mijn angst voor
PDF
Blad 
 van 2380
Records 621 tot 625 van 11897