Panorama

Blad 
 van 2380
Records 471 tot 475 van 11897
Nummer
1914, nr.04, 21 jan. 1914
Blad
02
Tekst
MEUBELEN bezoekt dan eerst SPIER’S Meubelmagazijn Haarlemmerstr. 78, Amsterdam. Telef. 6427. Oppervlakte der Magazijnen 4000 vierk. Meter.- 40 complete Ameublementen in diverse uitvoering voor directe levering gereed SPECIALITEIT van Mahonie gepolitoerde Salon-Ameublementen. Ruime sorteering Schrijfbureau* en Boekenkasten. Alle Meubelen worden geleverd met 2 Jaar garantie. Magazijnen zijn vrij te bezichtigen zonder verplichting. AUBRY SISTERS’ „Greaseless Cream' CAW's VULPENHOUDER IS DE BESTE. Verkrijgbaar bij iederen Boekhandelaar, alle - Perry-magazijnen en de Importeurs Blikman & Sartorius, Rokin 17, Amsterdam. Eene aangename verrassing wacht zelfs de meest verwende vrouw, gezien de plotselinge, aanzienlijke verbetering, die haar teint en gelaatsuitdrukking ondergaat, onmiddellijk na gebruik, van deze beroemde. Amerikaansche Massage- en Schoonheidscrème. Bij alle goede Coiffeurs en Parfumeurs. Fl. 0.45 p. tube, 11. 1.15 p. pot. Vraagt onze gratis geïll. brochure. „AUBRY SISTERS’ AGENCY’’ Corn. Schuytstr. 2 Amsterdam Telefoon 3403 Z. LA PLUS FINE MAROUE MENTHE VERTE COINTREAU EN VENTE PARTOUT EERSTE AMSTERDAMSCHE POETSDOEKENFABRIEK. Weesperzijde (Omval) Telef. 7566. Amsterdam. Wij leveren Poetsdoeken ter vervanging van Poetskatoen, welke wij na het gebruik aan onze fabriek weder reinigen. Vraagt offerte. Ruim 60**4 besparing. Waarheen gaat gij? Met alle soorten haarwerken ongetwijfeld naar het bekende atelier van H. DE GROOT. AST R.A SINGEL 428-432. AMSTERDAM. DIVANSMET VERSTELBAREPELUW Kapper. Aelbrechtskolk 3. Rotterdam. Telefoon 637. SANITAIRE STOFWERENDE VLOEROLIE. Chemische Fabriek „HET GOOI” BUSSUM v.h. Hilversum Lijdt nietlanger aan kwellende Zenuwpijnen Dr. STOHR’s Kephaldol brengt de vreugde des levensterug* Een onfeilbaar, goed en vlug geneesmiddel voor ZENUWHOOFDPIJN, RUGPIJN, RHEUMATIEK, ZENUWPIJNEN, ZENUWONTSTEKING, HEUPJICHT, enz. KEPHALDOL heeft de hoogste goedkeuring ontvangen van de Medici over zijn directe, krachtige uitwerking op de zenuwen, zonder nadeelig op hef hart te werken en over zijn voortdurende, geregelde en genezende uitwerking op hef geheele lichaam. Doctoren schrijven Kephaldol voor en leggen getuigenis af over de prachtige resultaten. Indien Gij aan een of andere Zenuwpijn lijdt, neem dan dit kostelijk, natuurlijk geneesmiddel, dat de voorkeur heeft boven gewone geneesmiddelen en vooral te verkiezen is boven gevaarlijke medicijnen. Neem Kephaldol voor influenza en alle koortsverschijnseien. KEPHALDOL alléén staat bekend als een vlug, zeker en volkomen onschadelijk middel om de hooge koortstemperatuur tot den normalen, gezonden standaard terug te brengen. De ergste gevallen van koorts worden door Kephaldol genezen: als voorbehoedmiddel heeft het geen mededinger. Het kost weinig om dit nieuwe middel te beproeven. Volkomen onschadelijkheid is gegarandeerd het geneest vlug en zeker. „Kijk eens. zuster, daar vliegt geen enkel stofje!” ,,Ja Betje, dat komt omdat de vloeren zijn geolied met ..ASTRA”, dit is hygiënisch en gezond. f 18.75, f 20.—. f 22.—, f25.— en f28.—. DIVAN KLEËOEN VANAF F 7.-. LIJDERS AAN SUIKERZIEKTE Gaarne wordt op aanvraag franco toegezonden de brochure, uitgegeven door de Mij. Orvlëtanose, gevestigd Nicolaïstraat 23, Den Haag, waarin uittreksels uit brieven, o. a. ook van Jhr. Mr. A. F. DE SAVORN1N LOHMAN. Orviëtanose, het middel tegen SUIKERZIEKTE, bewijst het eenige middel te zijn, dat deugdelijk is. SUPERIORITEIT kenmerkt een „CROWN” Vulpen in elk opzicht! Nimmer kan CROWN worden overtroffen; zelfs niet door z.g. reelaroemerken, die meestal nog veel te duur betaald worden en als kenmerk slechts - een hoogen prijs hebben. tnekers van Generaal-Vertegenwoordlger voor Nederland: N.V. V/h HENRI SANDERS, 22 HEERENGRACHT, AMSTERDAM. NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP A. J. NU SS, Amsterdam. Reguliersbreestraat 30-32. — Tel. 557. Paleisstraat 17. - Tel. 9048. Raadhuisstr. 43. Fabriek van Kantoorboeken. OOK VOORHANDEN: Losbladige Boeken, geheel vlak en vast openliggend, welke met sleutel afgesloten kunnen worden. Bontwerker. Amerikaansche, Fransche en Engelsehe Modellen. □ □ OPENING WinterSeizoen September* Willemsparkweg 81 38, AMSTERDAM.
PDF
Nummer
1914, nr.04, 21 jan. 1914
Blad
03
Tekst
•H panorama Jï geïllustreerd weekblad UITGAVE VAN A W SIJTHOFFS UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ. LEIDEN HET ARTSEN-MONOPOLIE MEJUFFROUW Heerengracht 347 HELENE BOSCH. Amsterdam. AN de niet-ambtelijk-geijkte gek ;| neeswijzen moeten hier enkele buiten bespreking blijven. Het zÜn Christian Science, gezondI-ibidden, genezing door Antoinisme, kortom die geneesmethoden, die berusten op het godsdienstig geloof zoowel van degenen die de daarbij voorgeschreven handelingen verrichten als van degenen die ze ondergaan. De handoplegging is van gelijken aard. Hier kan men ongeloof tegenover geloof plaatsen, wantrouwen — of slechts scepticisme — tegenover vertrouwen, voor redetwisten is er geen plaats. Anders staat het met de andere, in het adres der heeren Van Houten c. s. aangegeven geneeswijzen. Daar zijn de zoogenaamde natuurgeneeswijzen, die van Kneipp, Lahmann e. a. De wetenschappelijke wereld en de beschaafde leeken zijn vroeger stellig geneigd geweest hierin kwakzalverij te zien, gelijk er nog geneesheeren te over zijn die in de homeopathie niet anders zien dan wetenschappelijke kwakzalverij. Doch men mag veilig aannemen, dat dit standpunt niet meer wordt gehandhaafd. Ten aanzien van massage geldt hetzelfde. Wij zullen echter hierbij niet stilstaan en evenmin bij de vraag of er inderdaad menschen zijn die genezingen bewerken door de toediening van kruiden en dergelijke middelen, welker geneeskracht vooral gelegen zou zijn in de wijze van bereiding. Referent meent, op grond van eigen onderzoek, te mogen zeggen, dat op dit gebied, — dat van medicijnen toedienende pseudodokters (mannen en vrouwen) — het bedrog het weligst tiert. Vooraf kan de vraag gesteld worden, zij is natuurlijk, of dergelijke lieden dan niet wel eens genezingen bewerken? Stellig. Maar in de eerste plaats hebben zij vaak te doen met ingebeelde zieken. In de tweede plaats hebben zij, in 90 van de 100 gevallen, te doen met lieden die reeds zeer geruimen tijd onder medische behandeling zijn. De genezing duurt hen te lang en zij zoeken den kwakzalver op, vergetende dat de natuur, geholpen door de geneesmiddelen die zij weken of maanden lang hebben ingenomen, tijd noodig heeft om het verbroken evenwicht te herstellen. Komen zij nu bij den wonderdokter juist in het tijdvak waarin, ook als zij rustig thuis waren gebleven, het herstel zou zijn ingetreden, dan krijgt de wonderdokter de eer, en is de huismedicus, de professor, of zijn beiden domooren. Ook is het mogelijk, dat in een bepaald geval een geneesmiddel helpt, een oud geneesmiddel bijvoorbeeld, door de medici reeds sedert lang losgelaten, doch dat in vervlogen tijden voor dergelijke gevallen dienst deed. Aan referent zijn enkele gevallen bekend waarin een dergelijk, nog wel in de nederlandsche pharmacopee voorkomend, doch niet meer gebruikt geneesmiddel, in de hand van een kwakzalver wonderen verrichtte. Verschillende geneesmiddelen, door wonderdokters verstrekt, liet referent door een bevriend scheikundige onderzoeken. Al de daarin aanwezige stoffen waren van den meest onschuld igen aard, doch alle hadden zij dit gemeen, dat zij ongezuiverd waren, met zand of ander vuil vermengd. Het waren onder meer: thijm, eucalyptis, mentha arvensis, duivelsdrek, onze-lieve-vrouwe-bedstroo, hamamelis virginica, tamar india, enz. Een enkele maal bevond zich in een „zenuwdrank” (meest waren het laxantia) tinctuur van barnsteen, een calmans, dat de meeste geneesheeren van thans beschouwen als van zuiver suggestieve werking. ..DE APOTHEKER,” (reproductie naar een oude prent). Aftreksel van vlier kwam in bijna alle drankjes voor. Middelen, zooals men ziet, die eiken geneesheer bekend zijn, maar die niet, of niet meer, worden gebruikt, omdat er zooveel betere zijn. De meest bestreden geneeswijze, door zoogenaamd onbevoegden uitgeoefend, is het magnetisme. Het is duidelijk, dat het geloof aan deze geneeswijze het sterkst is bij degenen die, als spiritisten en theosofen, aan astrale en andere uitstralingen waarde hechten. En het is begrijpelijk, dat zij zich dus voor het magnetisme het sterkst interesseeren. Zoo doet dan ook jhr. mr. van Holthe tot Echten, die een bekend spiritist is. In een door hem voor de juridische faculteit van het Amsterdamsche Studentencorps gehouden voordracht, zeide de heer v. H. t. E., blijkens een dagbladverslag: „Naar mijn overtuiging is in den mensch en in het bijzonder in sommige menschen gelegen een geneeskracht, doordat de mensch iets, dat Reichenbach het od, dr. Baréty de zenuwkracht, dr. Daum Kotik de psycho-physieke energie en de magnetiseurs het fluïde noemen, uitstraalt en doordat dit fluïde van den gezonde kan worden opgezogen door den zieke, waardoor de persoonlijkheid van den zieke gesteund wordt in haar K. DIJKSTRA, v. Breestraat 94, Amsterdam. werking op het organisme. Naar mijn bewering is er in enkele menschen, die daartoe den aanleg hebben, gelegen een groote mate van fluïdieke uitstraling, die kan ten goede komen aan zieken, die juist lijden aan gebrek aan deze psycho-physieke middenstof, die mij voorkomt de middelaar te zijn voor de werking van de psychische persoonlijkheid op het zieke lichaam. Is dit zoo, dan is dit een overwegend argument tegen het artsenmonopolie, omdat hier gevraagd wordt kracht van den genezer en niet kennis en de man dei kennis dus niet kan gestempeld worden tot leverancier van de kracht.” De meening, in de laatste zinsnede neergelegd — als zij tenminste juist wordt weergegeven — wordt niet door alle voorstanders van het magnetisme gedeeld. Referent heeft het voorrecht gehad wijlen den heer A. J. Riko goed te kennen en veel met hem te verkeeren. Riko is de schrijver van het eenige standaardwerk over magnetisme, dat in de Nederlandsche taal is verschenen. (De plaatjes bij ons vorig artikel waren daaraan ontleend). Welnu, Riko was van meening, dat het magnetisme, ofschoon iedereen het kan toepassen, ernstige, ook theoretische studie, vorderde; dat het aan onontwikkelden niet mocht worden overgelaten; dat het in handen van nietswaardigen een gevaar was. Het magnetisme is zeer oud. Doch in den vorm waarin men het thans kent, is het voornamelijk in de tweede, helft der 18e eeuw op den voorgrond gekomen, door Abbley, door Marmaduc, door Bell en, zeer in het bijzonder, door Mesmer, naar wien het ook wel mesmerisme is genoemd. Dr. Anton Mesmer overleed in 1815, op 81- jarigen leeftijd, nadat hij in een groot deel van Europa zijn denkbeelden had verkondigd en school gemaakt. Onder zijn volgelingen was de befaamde abt Faria, die als zeer sterk magnetiseur gold, maar die niet zoo bekend is geworden als Jules baron du Potet de Sennevoye, die een aantal A. ZAOOKS, Plantage Kerklaan 8, Amsterdam.
PDF
Nummer
1914, nr.04, 21 jan. 1914
Blad
04
Tekst
werken over het magnetisme heeft geschreven o. m. in het Engelsch: Introduction tothestudy of animal magnetism. In onzen tijd telt het magnetisme in vele landen ernstige beoefenaren en daaronder menschen met wetenschappelijken naam en roep. Tot die wetenschappelijke mannen behoort dr. Carl Duprel en het is niet zonder opzet dat we juist dezen, die in het laatste decennium der 19e eeuw veel van zich liet hooren, noemen, omdat ons dit vanzelf brengt tot een eigenaardige vraag. Duprel heeft nl. beweerd, dat het animale magnetisme, van Mesmer e. a„ een voorlooper is geweest van het door de officieele wetenschap wel erkende, bestudeerde en beoefende, ook toegepaste, hypnotisme. De Engelschman Braid paste het eerst den kunstmatigen slaap als geneeswijze toe, omstreeks 1840 en wordt als de vader van het moderne hypnotisme beschouwd, terwijl Duprel tracht aan te toonen, dat Mesmer en zijn leerlingen het somnambulisme kenden en ongetwijfeld ook moeten gekend hebben de vatbaarheid voor suggestie bij degenen die in dezen hypnotischen slaap verkeerden (somnambulisme wordt thans genoemd, althans wetenschappelijk, een vorm van diepen hypnotischen slaap, slechts overtroffen door den staat van volslagen gevoelloosheid, lethargie, catalepsie). Uit de tweede helft der vorige eeuw zijn er moderne wetenschappelijke hypnotiseurs van grooten roep bekend geworden, Charcot, Liébault, Bernheim, Duprel, Wittiz, Zollner, Pierre Louys (de bekende romanschrijver en volgeling van Charcot), die de beide scholen, die van de Salpétrière (Parijs) en die van Nancy hebben gegrondvest. Nu is het wel merkwaardig dat, op zeer enkele uitzonderingen, die trouwens al meer dan een kwart eeuw of langer geleden zijn, de moderne wetenschappelijke hypnotiseurs, die hetzij door middel van suggestie, hetzij door middel van zinneprikkelingen, of door beide middelen werkten en werken, het bestaan van een magnetischanimaal fluïde, het zoogenaamde ,,fluïdum magneticum”, met de meeste beslistheid ontkennen, — terwijl daarentegen de verwoede voorstanders van het magnetisme, Ernesti, Duprel en anderen beweren dat in het hypnotisme het organische magnetisme en de wilskracht van den hypnotiseur medespreken. Riko behoorde mede tot hen; stond aanvankelijk zeer ongeloovig tegenover het hypnotisme, maar was in latere jaren bekeerd; hij erkende het alp psychisch geneesmiddel, schoon zijn liefde aan het magnetisme verpand bleef. Met hem heeft, zonder vrucht trouwens, referent meermalen de vraag behandeld, waarop zoo straks werd gedoeld. Zij rees bij referent na het lezen niet alleen van tal van werken over magnetisme en hypnotisme, maar P. U. SCHOOLEMANS, Haarlem. DE WONDHEELER. (Reproductie naar een oude prent.) ook na de beoefening en het zich onderwerpen aan beide methoden, na een bezoek aan tal van bekende magnetiseurs en na een persoonlijk onderhoud met Charcot. De vraag is deze — het is de vraag van een belangstellenden leek: Is wat men magnetisme noemt, feitelijk en in wezen iets anders dan het hypnotisme, dan suggestie? Charcot, Liébault e. a. hebben zich op het standpunt gesteld dat door een hunner aldus is uitgedrukt: Si la maladie de Timagination existe, il faut inventer la médecine de 1’imaginat ion. Vooral bij zoogenaamde zenuwaandoeningen is er ongetwijfeld veel verbeelding. Men behoeft nog niet zoover te gaan als degenen, de Christian scientisten meenen wij, die alle ziekte verbeelding noemen, om te erkennen dat er vele inbeeldingsziekten zijn en vele ingebeelde zieken. Neemt men nu waar, dat die wel door magnetiseurs worden hersteld, maar óók door middel van hypnotisme, dan krijgt de juist gestelde leekenvraag toch meer beteekenis. Hoezeer Riko toch krampachtig vasthield aan het fluïde, toch heeft hij in zijn Handboek (het eerst verschenen in 1891) veel moeten toegeven, dat vóór de meening van referent pleit. Autosuggestie, bij het hypnotisme een bekend feit, komt, naar zijn erkenning, ook bij het magnetisme voor. Waar hij zich beroept op Geissmann's beschrijving van de werking van het hypnotisme op de zintuigen, laat hij volgen: „Na hetgeen we van de werking van het magnetisme aanvoerden, komt het onnoodig voor in bizonderheden te treden, de overeenkomst toch is opmerkelijk/’ Zeker, zouden we willen zeggen: de overeenkomst is zóó opmerkelijk, dat de vraag geoorloofd is of degenen die, ook in volmaakt goede trouw, meenen te magnetiseeren, eigenlijk iets anders doen dan hypnotiseeren. Maar bij het stellen van de vraag willen we het dan ook laten. Die vraag mag elders opgenomen, misschien bestreden, misschien beantwoord worden. In een weekblad als het onze, dat geen rubriek „ingezonden stukken” heeft of hebben kan, is twistgeschrijf onmogelijk. Het kan er zich slechts toe bepalen een vraagstuk zoo onpartijdig mogelijk te belichten en, desnoods, een nieuwe vraag op te werpen of een oude te hernieuwen, alleenlijk reeds om der wille van de actualiteit. Hierbij eenige portretten van bekende magnetiseurs. (Wordt vervolgd). Qqnete, Op 20. 22 en 29 Januari zal te Amsterdam, s-Gravenhage en Rotterdam een uitvoering plaats hebben van Agnete, dramatisch gedicht van Mevr. G. van Uildriks, muziek van Julius Röntgen. Dit werk, bekroond bij een prijsvraag van de Nederlandsche Opera-vereeniging, zal, zeer vermoedelijk althans, in onafzienbaren tijd niet anders dan deze drie opvoeringen beleven en men heeft zich dus beijverd die voor te bereiden, zóó dat aan zeer hooge artistieke eischen zal worden voldaan. De hoofdrollen zijn in handen van de dames Jeane Blijenburg en Mathilde Dennery, en van de heeren Jos Tijssen en Hendrik C. van Oordt. Het decor en de costumes (waarvan wij enkele afbeeldingen geven; foto s van C. A. Schouten, s-Gravenhage) zijn ontworpen door den Haagschen decoratuur A. C. Sommer. Röntgen dirigeert zelf. FyjPERT-
PDF
Nummer
1914, nr.04, 21 jan. 1914
Blad
05
Tekst
K ben erg blij, — dat ik u zie,” g hijgde Letty; zij was buiten adem, doordat zij zich zoo gehaast had. Hl g „U kunt mij vertellen, waar hij is. Ik S gB moet kem dadeli^k zien — dadelijk. Er is geen tijd te verliezen. ’ Zij bleef stilhaar borst hijgde en haar gewas lijkkleurig. George staarde begon hij. „Majoor Chilworth ? staan. zicht haar met verbazing aan. „Wien wilt u zien ?” Ik geloof —” Maar zij viel hem ongeduldig in de rede. „Neen, neen, neen,” riep zij, „begrijpt u mij niet? Ik wensch uw oom, den heer Eldred Dawley te zien.” HOOFDSTUK IV. Letty hield op en trachtte op adem te komen, voordat zij weer sprak. „Mijn vader moet hem zien,” zei zij heesch, „voor — voor hij sterft.” George keek verbijsterd. „Moet uw vader mijn oom zien; doch waarom? Letty’s fletse oogen keken hem niet vriendelijk aan, maar er was boosheid en wrok in te lezen. „U hebt vergeten, wat ik u gisteren in het bosch vertelde — dat mijn vader de bank van Dawley te Archampton beheerde,” zeide zij; „ hij wenscht den heer Dawley te zien. Als hij niet gauw komt, is het te laat; hij ligt op sterven — kunt u dat dan niet begrijpen ?” Haar stem eindigde in een snik. „Als bij nu niet komt, zal het te laat zijn. O, zoek hem toch voor mij op, zeg me toch, waar hij is. Ik heb mijn vader beloofd, dat ik niet terug zou komen zonder hem. Ik heb den heelen weg hierheen gedraafd. Ik weet zelfs niet, of hij nu nog leeft.” Zij zeide deze laatste woorden op wanhopigen toon; George was getroffen. Eerst was zij voor hem een pijnlijke herinnering geweest aan een gebeurtenis, die hij wenschte te vergeten, maar nu, nu zij een beroep op hem deed, vergat hij zichzelf en zijn wrok jegens haar; een oprecht medelijden met haar verdrong al zijn andere gevoelens. „Wel, dat spijt mij vreeselijk,” zei hij haastig, „mijn oom is naar Exfield vertrokken, maar ik zal de automobiel nemen, hem achterna gaan en hem regelrecht naar uw huis brengen. Waar is dat ?” Zij vertelde het hem, terwijl uit haar oogen dankbaarheid sprak of misschien nog een warmer gevoelen, hetgeen George echter niet opmerkte, en zij lispelde, dat wanneer hij den heer Dawley op tijd bracht, zij nooit zijn vriendelijkheid en goedheid vergeten zou. „Ik zal nu teruggaan en thuis op u wachten,” voegde zij eraan toe. „Mijnheer Dawley, bet is heel vriendelijk van u; ik heb een gevoel alsof ik maar aldoor kan gaan zitten huilen. Vader werd vanmorgen vroeg ziek; het is zijn hart; en dokter zegt, dat hij het einde van den dag niet meer halen zal. Maar hij kan niet rustig zijn, voordat hij uw oom gezien heeft; daarom liep ik weg om hem te zoeken. Mijn vader wist, dat hij op het kasteel was.” „Ik zal hem inhalen,” verzekerde George haar, „maar wilt u niet op mij wachten en mij u thuis laten brengen ? Het is geen groote omweg voor mij en ik vind het geen prettige gedachte, als u den heelen weg terug moet loopen.” Maar Letty wees dit aanbod af. Zij wilde George geen oogenblik ophouden; zij wilde gauw thuis zijn en een korten weg nemen — als haar dit tenminste veroorloofd werd — door de landerijen. „En, brengt u zeker uw oom,” vroeg zij droevig; „zeg hem, dat het de wensch is van een stervende, en dat, wanneer hij graag zou willen, dat iets voor hem gedaan wordt, wanneer zijn tijd gekomen is, hij nu iets voor mijn vader kan doen.” De heftigheid en hartstochtelijkheid, waarmee zij sprak, verschrikten George; haar twijfel aan Eldred Dawley beleedigde hem. „Gij kent mijn oom klaarblijkelijk niet,” zei hij, „of gij zoudt geen oogenblik denken aan de mogelijkheid, dat hij uws vaders wensch niet zou inwilligen. Mijn oom is een heilige, ja, dat is hij; hij leeft er alleen voor, om andere menschen goed te doen en te helpen. Als uw vader het wenscht, dan zal hij komen, daar kunt u zeker van zijn, hoeveel moeite hij daarvoor ook zou moeten doen.” De roode lippen, die door George Dawley waren gekust, lachten minachtend en Letty wendde zich af. „Vergeet den naam van mijn vader niet, mijnheer Dawley,” zei ze. „Thomas Manson; hij heeft uw vader jaren geleden gekend in Cardiff.” Zij rende de oprijlaan af; George keek haar verbaasd na en ging de automobiel gereed maken. De ontmoeting had hem in een zonderlinge verwarring gebracht; hij voelde, dat dat meisje, met haar boeiend, vréémd uiterlijk, de macht bezat om indruk op mannen te maken. Hij had liever gehad, dat het lot hem haar niet weer had doen ontmoeten. De automobiel was tot zijn beschikking en juister, mijnheer Oawlye, naar wat ik u ga vertellen.” zonder erop te letten, dat hij de maximum snelheid overschreed, haalde George zijn oom en Lady Moya in. Eldred Dawley voelde niets voor het streven naar groote snelheid, zooals dat heden ten dage dj^gewoonte is. Naar geest en lichaam had hij matige gewoonten. Zoowel hij als Lady Moya schrikte, toen George hen toeschreeuwde om te stoppen. Het bekoorlijke gezicht van Lady Moya werd rozerood. Zou het mogelijk zijn, dacht ze, dat George haar afwezigheid niet kon verdragen; dat in weerwil van den wensch van haar oom, om haar voor zich alleen te hebben, hij hen had gevolgd ? Het was een streelend denkbeeld, maar spoedig vernam zij, dat zij zich vergist had. „Oom Eldred, u moet dadelijk met mij naar Milcombe teruggaan,” zie George ademloos, terwijl hij uit zijn automobiel sprong en naar die, waar de anderen inzaten, toeging; „een stervende man wenscht u te zien. Even nadat u vertrokken was, kwam er een boodschap en ik beloofde, dat ik u achterna zou gaan en haar overbrengen. De arme kerel is er heel slecht aan toe, en het schijnt, dat hij niet rustig kan sterven, voordat hij u gezien heeft.” „Beste jongen, wat ben ik blij, dat je gekomen bent; ik zal natuurlijk gaan,” zeide Eldred hartelijk; op zijn bleek, met rimpels doorgroeft gezicht, was oprechte deelneming te lezen. „Stap in en laten wij haast maken. Vroeger kon ik velen van de inwoners van Milcombe, maar ik dacht, dat geen van mijn oude kennissen en meer waren.” „De man heeft u, voor zoover ik kan nagaan, al heel lang gekend,” zeide George, terwijl hij instapte, „zijn dochter zei, dat ik tegen u moest zeggen dat hij te Cardiff een vriend van u was.” Op het fijne gezicht van Eldred Dawley kwam een flauwe, maar onmiskenbare verandering. Het scheen zijn neef zelfs toe, alsof hij geschrokken was. „Cardiff, Cardiff,” zei hij langzaam; „ik was daar, toen ik heel jong was, herinner ik mij. Wie is die persoon, die mij wenscht te zien, George ? Hoe heet hij ?” „Thomas Manson,” antwoordde George dadelijk; „hij beheerde de bank te Archampton en hij werd ontslagen, omdat hij dronk, de arme vent. Het was een kwaad ding voor hem en zijn dochter.” „O, heeft hij een dochter,” zei Lady Moya. „Hoe ken je die menschen, George?” De verwijtende en veroordeelende klank van de stem van zijn bruid, deed George onaangenaam aan. „Ik heb ze hier ontmoet,” zei hij kort; „zij wonen dicht bij het kasteel, en —” Plotseling zweeg hij en keek naar zijn oom. Deze was in de kussens teruggezonken, zijn ivoorkleurig gezicht was doodsbleek, zijn lippen hadden dezelfde kleur en waren van elkaar gescheiden, zijn oogen halfgesloten, terwijl het zweet op zijn voorhoofd parelde. Toen Moya hem verschrikt toesprak en hem vroeg, of hij zich ziek voelde, gaf mijnheer Dawley geen antwoord. Zij wenddde zich tot George. „O, hij ziet er uit of hij sterft,” fluisterde zij. „George, George, wat zou het zijn ? Wat moeten we doen ?” George boog zich voorover en nam zijns ooms hand. Hij was ijskoud. „Wel, wat scheelt er aan ?” zei hij. „U bent ziek, valt haast flauw; zullen wij bij den dokter stoppen op weg naar de Mansons?” De klank van het laatste woord scheen den heer Dawley een schok te geven. Hij opende de oogen; zij stonden wild en verbijsterd, hij richtte zich op; het was een strijd tusschen vleesch en geest en de laatste overwon. Door een buitengewoon krachtige poging overwon hij de lichamelijke verlamming, die hem had aangegrepen. Op zijn mager gezicht kwam een weinig kleur terug, een schaduw van zijn oude, beminnelijke glimlach kwam weer op zijn lippen. „Neen, neen, ik heb den dokter niet noodig,” zei hij; „het — het was een voorbijgaande flauwte, maakt je daarover niet ongerust. Hoe zei je ook weer, dat die man heette, George? Manson ? Maar ik ben er zeker van” —hij hield even stil— „zeker — dat Tom Manson al jaren geleden stierf. Ik denk, dat er een vergissing is. Ik denk niet, dat deze Manson degene is, dien ik gekend heb.” „Hij beweert, dat hij het is; hij is stervende en verlangt naar u,” zeide George kort. Hij was verbaasd ovei de klaarblijkelijke weerzin van zijn oom, want gewoonlijk aarzelde zijn oom nooit, om zich voor andere menschen op te offeren. „U doet ’t best, als u naar den armen kerel toegaat, oom. Het zal hem kalmeeren. Zijn dochter was buiten zichzelf van zenuwachtigheid.” Eldred Dawley staarde zijn neef voorbij, naar de voorbijrollende heidevelden en de ververwijderde door de zon beschenen klippen. Zijn gezicht was ontdaan en verontrust. „Daar ik hem niet ken, lijkt het mij onnoodig naar hem toe te gaan en zijn laatste uren te verstoren,” zei hij, klaarblijkelijk zijn eigen gedachtengang volgend; „dat zie je toch wel in, George.” Hij sprak overredend, alsof hij zich tegenover zijn neef verontschuldigde en de verbazing van dezen laatste nam nog toe. Hij herinnerde zich opeens Letty’s woorden — die woorden, waarin zij erop gezinspeeld had, dat de heer Dawley misschien niet zou willen komen — een zinspeling, die George’s verontwaardiging had opgewekt. „Zeg hem,” had Letty gezegd, „dat als hij verwacht, dat men medelijden met hem zal hebben, als zijn tijd gekomen is, hij nu medelijden moet toonen.” „Ik voel, dat u ’t best doet, als u hem gaat opzoeken,” zeide George vast; „het zal natuurlijk niet pleizierig zijn; ik ben zelfs bang, dat het er heel naar zal zijn, maar —” „Alsof mijnheer Dawley tegen iets onaangenaams opzag, als het was, om iemand van dienst te zijn,” viel Moya hem driftig in de rede. „Iedereen, die hem kent
PDF
Nummer
1914, nr.04, 21 jan. 1914
Blad
06
Tekst
PANORAMA noemt hem een volmaakte heilige. Ik twijfel er niet aan, of hij heeft gelijk en kent dien man niet, en hij doet veel beter, als hij hem niet gaat opzoeken. Waarom zou hij zichzelf voor niets last aandoen ?” Moya vestigde haar donkeren blik toornig op George; zij verdedigde haar oom en George merkte haar vijandelijkheid op. Niettegenstaande dat, hield hij zijn meening standvastig staande. „Ik vind,” zei hij dringend, „dat oom moet gaan. Als hij hem gezien heeft, kan hij pas weten, of het de Manson is, dien hij vroeger gekend heeft, of niet.” Hij keek zijn oom aan, terwijl hij sprak; tot zijn verrassing zag hij een uitdrukking in de weggezonken oogen van zijn oom, die op haat geleek. George zweeg, zoo verbaasd was hij. Zoolang hij zijn oom kende, was deze nooit doof geweest voor een beroep op zijn tijd, zijn beurs, of zijn deelneming. De onzelfzuchtigheid, de bijna dwaze zelfopoffering van Eldred Dawley, waren spreekwoordelijk. Moya had de waarheid gesproken, toen zij zei, dat men hem een heilige noemde. De automobiel stopte voor de leelijke woning met de boogramen van de Mansons, zooals George dat bevolen had. Hij blikte naar zijn oom, die zich niet bewoog. „Wilt u naar binnen gaan ?” vroeg hij droog, „of zal ik aan juffrouw Manson zeggen, dat u haar vader niet kent en u dus niet met hem kunt bemoeien ?” De vermetelheid, die in deze woorden lag opgesloten, werkte als een schok op Eldred Dawley. Hij sprong op, ging rechtop staan, en hief zijn hoofd trots omhoog. „Dank je, George,” zei hij rustig, „doe geen moeite. Ik zal zelf naar juffrouw Manson toegaan. Neem Moya mee terug. Ik zal naar huis wandelen.” Hij steeg uit de automobiel zonder de hulp van zijn neef, en ging langzaam het smalle pad op, dat naar de voordeur voerde. Deze werd geopend toen hij naderde. Lady Moya zag een schim van een heel slank, zwartharig meisje, met fletse oogen, die allesbehalve vriendelijk op haar gevestigd waren. Onwillekeurig schoof Moya wat dichter naar George toe........ „Wat ziet dat meisje er vreemd uit,” mompelde zij. „George, is dat juffrouw Manson ?” George, die zijn blik zorgvuldig van het leelijke huisje afgewend hield, antwoordde bevestigend, „Zij ziet er heel zonderling uit,” ging Lady Moya verder, „heel anders dan alle andere menschen. Zij is zeer ongewoon.” En George, die warm werd bij de gedachte aan de ontmoeting van gisteren, deed alsof hij de opmerkingen van zijn meisje niet hoorde en knikte Letty Manson was — ongewoon. HOOFDSTUK V. Heel stil ontving Letty den heer Dawley, heel stil voerde zij’ hem naar de sombere, kleine zitkamer, waar de overblijfselen van het maal, van den vorigen avond slechts oppervlakkig opgeruimd waren. Zij had haar kalmte teruggekregen; haar breed gezicht met zijn eigenaardige bekoorlijkheid was bleek, maar kalm, bijna onverschillig. Het haar zat niet slordig meer, maar vertoonde de gewone, zware golven, die haar ooren bedekten. Zij was langer dan de bekende bankier; toen hij tegenover haar stond, keek zij op hem neer. „Ik was bang,” zei ze, „dat u niet meer zoudt komen. Mijn vader is heel erg; de dokter is juist geweest en hij heeft hem iets ingegeven. Hij slaapt nu en ik weet niet, of u niet te laat is. Het kan nu niet lang meer duren.” Zij sprak op bijna onverschilligen toon, zonder de minste ontroering en Eldred Dawley vergat, hoeveel onaangenaamheid hem haar boodschap had bezorgd, zoo ontstemd was hij over haar klaarblijkelijke koelheid. „U spreekt, alsof het u niet veel verdriet doet,” zei hij langzaam; „u praat, alsof de dood van uw vader niets voor u is. U moest nu bij hem zijn. Waarom hebt gij hem alleen gelaten?” Letty trok een stoel naar den bezoeker toe; zij deed het achteloos, maar met die bevalligheid, die haar nooit verliet „Wilt u niet gaan zitten ?” zei ze. „U kunt nu niet naar boven gaan. Hij is nu rustig en de dokter zegt, dat bet zijn dood zou zijn, als hij gestoord werd. Ik keek naar u uit aan het venster; ik zag u aankomen. Ik moet u spreken. Nu heb ik een goede gelegenheid en ik zal haar waarnemen.” Zij haalde diep adem en ging in een stoel tegenover den heer Dawley zitten. „Een gelegenheid.” herhaalde zij plechtig; „en ik zal haar niet laten voorbijgaan,” Eldred antwoordde niet. Zijn blik was gevestigd op een groot portret in lijst, dat hing aan den muur tegenover hem. Het vertoonde een jonge man met een tamelijk onbeteekenend gezicht, met bakkebaarden en een snor. Zijn oogen waren eerlijk, maar niet buitengewoon verstandig. Letty volgde de richting van zijn blik en glimlachte. „Ja, dat is vadbr vijfentwintig jaar geleden.” zei ze, „u herkent hem, nietwaar ?” Eldred Dawley'boog toestemmend het hoofd. „Ja” zei hij, en zijn stem klonk hem vreemd in de ooren, „dat is uw vader, zooals ik hem mij herinner.” „Wel, ik denk, dat'p hem nu niet zoudt herkennen,” zei Letty ongevoelig, vd£ drank en het harde leven hebben hem vreeselijk veranderd. U weet niet, wat hij al niet heeft doorstaan, mijnheer Dawley, hoewel u er al heel wat van weet. Ik wist er niets van tot vanmorgen toe. tot hij mij vroeg u te roepen, toen vertelde hij me— alles.” Mijnheer Dawley gaf geen antwoord. Zijn stilzwijgendheid prikkelde Letty. „Alles,” herhaalde zij; zij maakte een beweging met het hoofd, die geleek op die van een slang, die een aanval verwacht. (Wordt Vervolgd.) „POLDERWERK” JAC. ZON „DE REGENBUI” JAC. ZON JACQUES ZON E EN van onze meest naar voren tredende jongeren is J. Zon. De Haagsche School moet hem wel geïmponeerd hebben; hij is een knap, serieus opvolger, die zich niet geheel losmaakt van wat hem altijd geweest is het Ware in de Kunst. En nu we aan den vooravond staan van een hernieuwde waardeering van het Impressionisme, kan het niet uitblijven of artisten als Zon zullen deelen in de sympathie voor de wedergave van Holland’s schoone gegevens. Men moet buiten wonen en veel ernstige natuurliefhebbers over Kunst hooren om ervan doordrongen te zijn dat de nieuwere kunstopvattingen eerst dan begrepen zullen worden wanneer ze ook weer voortbouwen op wat de Natuur zelve biedt als basis. De nieuwere richting heeft niet nagelaten invloed uit te oefenen op velen van de jongeren. Er is een streven naar blankheid, naar vroolijker toon vol levenslust en levensgenot. Het luminisme heeft hen beïnvloed en hoewel geen luministen bekijken ze de Natuur van een schitterender, zohniger kant. Zoo doet nu ook Jac. Zon. Hij streeft naar lichtuitdrukking in zijn jongste scheppingen en toch blijft hij impressionist. Hij is een ernstig werker, die zijn kracht geeft aan wat hem behoort door kleurcombinatie of kleurtegenstelling. Gaarne zou ik uitvoerig behandelen wat mij zoozeer aantrekt in landschap, interieur of stadsgezicht, doch voor ’t oogenblik laat de ruimte — hier beschikbaar — dit niet toe. Ik hoop daarom later de Panoramalezers nog eens meer in bijzonderheden te wijzen op het werk van dezen verdienstelijken kunstenaar. E. YOUNG.
PDF
Blad 
 van 2380
Records 471 tot 475 van 11897