|
NOVELLE DOOR P. S C H R A V E N S A N D E.
YRIL Andrew deed een paar schreden
terug en beschouwde met critischen blik
het ruwe ontwerp zijner schilderij :
„Spelende kinderen”. Het was een heel
eenvoudig onderwerp, eenige boerenkinderen, zich vermakend in een bloembezette weide, op den achtergrond een
molen, een hofstede, enkele boomen en
een sloot. En dit eenvoudig natuurtafereel was het
werk, dat Andrew beschouwde als de eerste schrede
op den weg die leidt naar roem. Dit was zijn werk voor de
tentoonstelling en moest het beste worden, dat hij ooit
geleverd had. Zijn naam werd in kunstkringen reeds genoemd als dien van een veelbelovend talent en verschillende zijner stukken hadden reeds tot tamelijke prijzen
koopers gevonden. Dit getuigde wel de kostbare, artistieke
inrichting van zijn atelier.
Met een zucht legde hij thans zijn palet en penseelen neer.
„Het gaat vandaag niet, denk ik”, mompelde hij, „ik schijn
niet in de juiste stemming te zijn”.
Hij trok zijn lange, witte jas uit ën maakte zich gereed
te vertrekken.
Juist kwam zijn huishoudster binnen en overhandigde
hem een brief. „Hè, vervelend, natuurlijk weer een uitnoodiging voor vanavond of morgen”.
Hij opende hem en las:
Beste Cyril,
Vanavond groote fuif 1 Dick Elmy is jarig.
Hij vroeg me je even een kladje te schrijven. Nell
komt ook. Acht uur bij Kraus. Bonjour 1
John. C.
„Dat is leuk”, riep Andrew vroolijk, niettegenstaande
zijn opmerking vóór het openen van den brief. „Zóó, komt
Nell ook ? Die komt tegenwoordig bijna nergens meer”,
peinsde Andrew, „enfin, die is ook al beroemd en trekt
zich van de arme kunstbroeders heel weinig meer aan”.
Een eenigszins bittere trek verscheen op zijn gelaat, toen
hij dacht aan zijn lieve, vroegere kunstvriendin, met wie
hij altijd zoo intiem, zoo open en eerlijk was en die zich in
den laatsten tijd meer en meer van hem scheen terug te
trekken. Als hij echter geweten had, dat ongeveer op hetzelfde uur het donkere hoofdje van haar, aan wie hij op het
oogenblik dacht, gebogen was over een dergelijk briefje
als hij daar in de hand hield en als hij haar had hooren
fluisteren : „Cyril komt ook” en daarbij haar mooie oogen
had zien glanzen, de bittere trek was zeker van zijn gelaat
verdwenen.
Nelly Vilmar was een jonge schilderes, die reeds naam
gemaakt had. Met. graagte werden haar werken genomen
en gingen vlot, tot hooge prijzen in de handen van rijke
kunstliefhebbers over. Haar genre was hetzelfde als dat
van Cyril Andrew. Ook zij maakte bij voorkeur landelijke
tafereelen en die hadden haar ook haar roem gebracht. Al
zeer spoedig gevoelde zij zich tot den jongen schilder Andrew aangetrokken, wat niet slechts werd veroorzaakt door
hun overeenkomenden blik op de kunst, doch tevens door
zijn ernstige levensbeschouwing en zijn eerlijk, open karakter. Als vrienden gingen zij langen tijd met elkaar om, totdat Miss Vilmar bemerkte, dat een inniger gevoel dan
vriendschap hun omgang begon te kenmerken. Zij voelde
zich niet sterk genoeg daaitegen te strijden en trok zich,
ofschoon met smart, langzamerhand van hem terug, denkend de liefde in haar hart te bevredigen door haar kunst.
Sinds lang, doch vooral de laatste maanden wist zij, dat
haar pogen vergeefsch was. Inplaats dat zij haar liefde
kon overbrengen op haar werk, bemerkte zij, dat die integendeel haar werkkracht verlamde en overal vervolgden
haar zijn donkere oogen en pijnigde haar zijn stomme vraag :
„Waaróm ben je toch van mij weggegaan ? Jij, die een zooveel grooter talent bezit dan ik en die mij helpen kon in
het bereiken van mijn doel ?”
Toen zij de korte uitnoodiging ontving en haar de drie
woorden tegenlachten : „Cyril komt ook”, toen was het
uit met haar pogen te leven voor de kunst, terwijl de liefde
stierf in haar jong hart. Ja, de kunstvrienden hadden hun
omgang van voorheen niet vergeten en gebruikten deze
drie woorden om hen weer te brengen tot elkaar, als vroeger.
* *
*
Het feest was reeds in vollen gang toen Cyril Andrew de
hel verlichte zaal binnentrad. Van alle zijden klonken hartelijke welkomstwoorden hem tegen en na zijn korte felicitatiespeech noodden jolige kunstbroeders hem in een kleihen,
intiemen kring. Hij echter keek met zoekende oogen de
feestvierenden langs tot hij de hem zoo bekende, slanke
gestalte ontdekte van haar, voor wie hij feitelijk gekomen
was hier in dit feestgewoel. Zij scheen hem niet opgemerkt
te hebben en, oogenschijnlijk toevallig, bevond hij zich na
eenige minuten in haar onmiddellijke nabijheid. Toen zij
hem zag, lichtten haar oogen op en dadelijk stak zij hem
met dezelfde resoluut-vriendschappelijke beweging van
eertijds haar band toe.
„Dag .... Miss Vilmar”, stamelde hij, doch een oogenblik later had hij er spijt van, want hij zag den glans verdwijnen uit haar oogen bij zijn conventioneele begroeting.
Zij had niets gezegd, hem slechts aangezien en zijn handdruk beantwoord. Nu greep hij nogmaals haar hand en
zeide, met de oude hartelijkheid in zijn stem :
..Dag .... Nell dan. hoe gaat het je?”
Haar blijheid kwam dadelijk weer boven.
„Dag Cyril, best, en met jou?”
„Met mij slecht”, antwoordde hij. „Ik mis zoo je raad
en je eerlijke critiek sinds .... eh . . . . we elkaar zooveel
niet meer zien”, eindigde hij eenigszins verward. „Hoe
komt dat toch Nell?” vroeg hij plots. „Heb ik soms iets
gedaan, dat je mishaagde of hebben de lui mij belasterd ?
Je was zoo open tegenover mij Nell, altijd, wees dat ook nu.”
Hij sprak smeekend bijna en de vraag eischte zulk een
eerlijk antwoord. Zij wilde dat ook geven, maar het kwam
zoo plotseling over haar en de bekentenis was zoo moeilijk,
wilde ze eerlijk zijn.
„Neen, Cyril, dat was het niet; je hebt niets misdaan en
niemand heeft mij over je gesproken dan om mij te vertellen, dat je er zoo slecht en overwerkt uitzag. Er is iets
anders, iets .... O, Cyril, ik wil zoo graag eerlijk tegenover je zijn en het valt mij zoo moeilijk nu. Toch zal ik het
zeggen. Ik bemerkte, dat de vriendschap die ik voor je
gevoelde in onzen bijna dagelijkschen omgang, begon te
veranderen in een teerder gevoel voor je en ik wilde mij
daardoor niet laten overwinnen”, sprak Nell diep blozend,
„ik wilde leven voor mijn kunst, denkend dat die mij voldoening schenken zou”.
Ze hadden zich onwillekeurig iets van de anderen verwijderd en konden tamelijk vrij spreken.
Bij haar laatste woorden drukte zijn gelaat eerst verwondering, daarna onbeschrijfelijke vreugd uit.
„En Nell”, fluisterde hij, „heeft ze je voldoening geschonken, je kunst” ?
Langzaam schudde ze het hoofd en het was hem genoeg.
Hij bracht haar thuis en samen stapten ze, dicht tegen
elkaar, door den helderen winternacht. Zij waren één nu, en
niets zou hen scheiden.
„Vent”, zei ze bezorgd, „je hoest voortdurend, zou je
je niet eens laten onderzoeken ? Je hoestte vroeger ook al,
maar ’t is erger geworden”.
„’t Is niets, lieveling, maak je niet ongerust, ‘swinters
heb ik er altijd last van. Als de lente komt is het voorbij.
Kom je morgenochtend op mijn atelier? ’k Ben aan een
paneeltje bezig voor de tentoonstelling. Ik geloof dat het
mij beroemd maakt”, eindigde hij schertsend.
* *
*
Den volgenden morgen stond Nell met critisch oog voor
zijn werk en gaf hem eenige wenken.
„Het kan goed worden, Cyril, heel goed, ofschoon mijn
opvatting misschien iets minder forsch ware geweest!
Maar. Cyril, je hoest verschrikkelijk en ... . o, kijk eens,”
riep ze plotseling doodelijk verschrikt, toen Cyril zich de
zakdoek van den mond nam. „Bloed aan je zakdoek”.
Beslist naar den dokter, Cyril, nu dadelijk !”
„Ach Nell, maak je niet zoo bezorgd, heusch . . . .”
„Neen Cyril, je moet gaan, -t Is verschrikkelijk”, zei ze
met tranen in de oogen. „’t Is toch van mij als je aanstaande vrouw niet te veel geëischt, je voor zóó iets te laten
onderzoeken” ?
Een half uur later bevond zich Cyril bij een bekwamen
arts en wachtte Nell, angstig en nerveus, in de wachtkamer
het resultaat van het onderzoek af. De deur werd geopend
en de dokter zelf trad de wachtkamer binnen.
„Bent U de zuster of familie van den heer Andrew” ?
vroeg hij met ernstig gelaat.
„Neen dokter, zijn verloofde”, stamelde zij.
„Dan moet ik U iets zéér ernstigs meedeelen, Mejuffrouw,
hoezeer het mijzelf pijn doet, maar ik voel het als mijn
plicht. Mr. Andrew heeft lang zijn ziekte verwaarloosd,
zóó lang, dat de hoop op herstel nihil is. Om eerlijk te zijn,
hij verkeert in een zeer gevaarlijken toestand.
„O dokter, U meent toch niet.... U wilt toch niet
zeggen, dat hij ... . dat hij sterven moet ?”
„Helaas, arm kind,” zei de oude dókter, „hoe hard het
ook voor je is, ik mag het je toch niet verhelen.”
„En.... weet hij het, dokter?”
„Ik heb hem heel voorzichtig voorbereid. Hij weet in
elk geval, dat hij in een hoogst ernstige positie verkeert”.
„Hij mag absoluut niet werken. U moet beslist trachten
hem daarvan terug te houden.”
Zij verborg het gelaat in de handen en snikte. Hun nieuw
geluk, het was gebroken, vernield door den wreeden dood.
Toen zij een naderenden tred hoorde trachtte zij zich te
beheerschen.
Met somber gelaat kwam Cyril binnen. Hij sprak geen
woord in het bijzijn van den dokter, doch buiten nam hij
teeder haar arm.
„Arme lieveling, hoe verschrikkelijk voor je”, zei hij
in een snik.
Zij kon niet spreken, drukte zijn arm slechts vaster tegen
zich aan. Plotseling scheen zijn ziel in opstand te komen.
„En dat, waar ik nog zoover afsta van den roem Maar
mijn werk, dat dan wel het laatste zijn zal, moet ik afmaken.”
„O lieveling, laat ons toch zoolang mogelijk van eikaars
bijzijn genieten en werk niet meer. Houdt rust. Ik kom bij
je, eiken dag. geen oogenblik ga ik van je weg”.
En Nell deed dat. Ze verpleegde hem dag in, dag uit
met de grootste teederheid en liefde. Hij geloofde niet,
als zoovele lijders aan een dergelijke kwaal dat hij genezen
zou. Slechts het denkbeeld, dat hij met zijn laatste werk,
waarvan hij alles verwachtte, nu niet zou mededingen naar
den eereprijs. dat pijnde hem elk uur, en ook Nell kon dat
begrijpen.
Een der volgende dagen zei Nell tot zijn groote verwondering, dat ze hem morgenochtend aan zijn huishoudster
moest overlaten. Hij was te kiesch om verder te vragen,
doch toen zij herhaaldelijk ’smorgens wegbleef, begon hij
ook daarover te mijmeren en verweet het haar in stilte.
Dadelijk daarop had hij daarvan oprecht berouw en zei
zichzelf, dat hij toch moest begrijpen, dat een jong meisje
zich niet den ganschen dag in een ziekenkamer kon opsluiten.
Op zekeren morgen, toen ze stil bij elkaar zaten zei
Cyril : „Vandaag opent de tentoonstelling. Ik ben nieuwsgierig wien de eereprijs zal worden toegekend”. Hij trachtte
onverschillig te spreken, doch eindigde met een vreemde
trilling in de stem.
„Ik zal het je vertellen, lieveling, zoo gauw ik het weet.
Het zal binnen een dag of drie wel bekend zijn.” Het duurde
echter langer en toen ze een week later weer bij elkaar
zaten, wist Nell nog niets.
Er werd gescheld en enkele minuten daarna bracht men
Cyril een telegram. Verwonderd keerde hij het om en om
in zijn hand.
Nell had zich naar het venster begeven en staarde naar
buiten.
Hij opende het eindelijk. „Hartelijk gelukgewenscht.
Bekroond.”
„Nell, wat is dat?” Met groote verwonderde oogen keek
hij haar in het gelaat.
„Cyril”, snikte ze, „ik ben zoo blij voor je. Ik heb het
voor je trachten af te maken, ’s morgens, als ik niet bij je
was en het is mij Goddank gelukt. Ik wilde het stuk niet
onafgewerkt laten staan en je hadt er zoo’n hartzeer van.
Je hadt het zelf evengoed gedaan, Cyril. ’t Was maar bijwerk,
wat ik deed, het motief is van jou en ook de roem”.
Langzaam rolden hem groote tranen langs de wangen.
Zij had den arm om hem heengeslagen en hij legde zijn hoofd
tegen haar schouder. „Nell”, zei hij, en in dat enkele woord
legde hij alles wat hij gevoelde en zeggen wilde.
De bladen waren vol lof over Andrew’s werk. Nell las
hem alle recensies voor en de eerste schrede op den weg
naar roem was gedaan; maar nóg dichter dan de roem naderde hem een machtiger vorst en strekte de hand naar
hem uit. Cyril wist dat en met vochtige oogen zei hij tot
Nell: „Ik had niet gedacht, kindje, dat de woorden, die
ik tot je sprak over mijn ziekte, op dien avond toen we
elkaar weervonden, zulk een yreeselijke waarheid bevatten.
Herinner je je die woorden nog?”
„Welke woorden, lieveling?”
„Als de lente komt is het voorbij”, zei Cyril.
BERICHT.
Nog even vestigen wij er de aandacht op, dat nieuwe
abonné’s, voor zoover de voorraad strekt, gratis het
reeds verschenen gedeelte van den roman, „Juliana
Rockox”, op aanvrage kunnen bekomen.
Voor hen, die het nog niet weten, zij er ook nog op
gewezen, dat men door middel van de artistieke platen
uit „Panorama” op goedkoope en fraaie wijze zijn huis
kan versieren. — Vraagt slechts nadere inlichtingen aan
Uw boekhandelaar of aan de Uitgevers /an „Panorama”.
|