Panorama

Blad 
 van 2380
Records 461 tot 465 van 11897
Nummer
1914, nr.03, 14 jan. 1914
Blad
08
Tekst
EEN FOTO VAN DE VORIGE EXPEDITIE. - SHACKLETON HEEFT ZIJN WINTERKWARTIER VERLATEN EN STAART QVER DE OPEN ZEE. Shackletorïs nieuwe Zuidpool-expeditie. D ANK zij de vrijgevigheid zijner vrienden, is Sir Ernest Shackleton in de gelegenheid gesteld een nieuwe Zuidpool-expeditie te gaan ondernemen. In het begin van dit jaar nog zal de expeditie, welke dwars door het Zuidpoolgebied gaat, vertrekken n?ar de eindelooze velden van verblindend wit ijs en sneeuw, waar de vreeselijke koude hun den adem aan 't gelaat en het kwik in den thermometer doet bevriezen. Wel mogen wij ons zelf afvragen hoe het mogelijk is, dat menschelijke wezens het kunnen uithouden in zoo een onherbergzaam oord, bij zoo'n koude en totaal gemis aan alle gemakken, die onze beschaving met zich medebrengt? Vaak is het nut van poolexpedities bestreden of in twijfel getrokken en heeft men zichzelf afgevraagd of het niet onverantwoordelijk was, om zooveel menschenlevens op ’t spel te zetten voor betrekkelijk weinig resultaten. Wanneer men echter alleen het moreele voordeel in aanmerking neemt dat uit dergelijke tochten verkregen wordt, dan mag men wel aannemen dat dit reeds voldoende is om de opofferingen te vergoeden, welke er tegenover staan. Evenals mannen, die in den dagelijkschen strijd, bij het overwinnen van moeilijkheden, zich sterker voelen worden om aan nog grootere het hoofd te bieden, zoo is het ook met de Natiën, die door het succes dat haar zonen behalen, zich des te sterker aanSir Ernest Shackleton. gemoedigd en opgewekt moeten voelen, om in hun streven tot eigen grootheid en bloei te volharden. De moed bij elke beproeving, de hardnekkige volharding, het physieke en moreele weerstandsvermogen, op zulke expedities betoond, doen ons deze menschen in nog grooter licht zien dan de helden die gevallen zijn met het zwaard in de vuist. Bij de laatsten is de overprikkeling door het strijdgewoel dikwijls oorzaak, dat zij tot daden komen, waartoe zij onder gewone omstandigheden niet geraken zullen; bij de eersten is van overspannen zenuwen in dien zin geen sprake. Hier is het een taai en geduldig volharden, een koel en beredeneerd, trachten om. hun doel te bereiken: De sluier van geheimzinnigheid, welke over dit gebied van de aarde rust, weg te nemen. Gelukkig voor de wetenschap worden er telkens weer mannen gevonden die hun leven en in de meeste gevallen ook hun kapitaal veil hebben om onderzoekingstochten' zoowel naar de Noordals naar de Zuidpool te ondernemen, doch, zooals reeds gezegd, in de meeste gevallen is het resultaat slechts gering. Deze expeditie zal op de meest moderne wijze worden uitgerust en wij hopen, dat het dezen ondernemenden reiziger gegeven moge ziin het vurig begeerde doel te bereiken! V OOR onze nieuwe abonné s vestigen wij nogmaals de aandacht op onzen NOVELLENWEDSTRIJD waarvan wij de bijzonderheden hebben vermeld in ons nummer van 17 December 1913. DE EERSTE PRIJS BEDRAAGT f 100.-. DE TWEEDE PRIJS f 50.- TERWIJL NÓG TWEE PRIJZEN VAN f 25.- WORDEN UITGELOOFD. De uitgevers van ..Panorama verwerven het Auteursrecht der bekroönde novellen door op grond van de wet op te stellen overeenkomsten. De redactie behoudt zich voor niet-bekroonde novellen tegen de bij haar gebruikelijke voorwaarden aan te koopen. De wedstrijd wordt GESLOTEN op 1 FEBRUARI 1914 en de uitslag daarvan vóór 1 April 1914 ter kennis van de deelnemers gebracht. De inzendingen moeten franco worden toegezonden aan de REDACTIE VAN „PANORAMA . DOEZASTRAAT 1. LEIDEN, en op den omslag gemerkt zijn met de woorden „NOVELLEN—WEDSTRIJD . Voor de terugzending moet een groot passend couvert, gefrankeerd, worden bijgevoegd, met duidelijke opgave van naam en woonplaats van den inzender.
PDF
Nummer
1914, nr.03, 14 jan. 1914
Blad
09
Tekst
maar 'bekennen, o Modepraatje. En dan te denken, dat we zes maanden geleden al die felle kleuren, indigorood, hel-violet, donkergroen, nog leelijk vonden! Nu dan niet meer? Neen, volstrekt niet! De omwenteling heeft plaats gehad, bloedeloos, schoon in reëel rood, maar ongevaarlijk als een operette-revolutie. Toch, laten we het elkander vinden we wel degelijk behagen aan japonnen van wat minder levenmakende kleur, zooals dit witte toilet van Golman, Parijs en het donkerkleurig fluweelen van het eveneens Parijsche huis, De Fontaine. Eenvoudige, maar toch rijke dracht, met de simpele garneering. Daarbij nog een modelhoed van den Parijscheri hoedenmaker a la mode, Lewis, ook vrij eenvoudig, maar daarom niet minder fraai, en eveneens in stemmige kleuren gehouden. Onze foto's zijn van Henri Manuel.
PDF
Nummer
1914, nr.03, 14 jan. 1914
Blad
10
Tekst
DE VOORLICHTSTERS ==KON. VER.= p =... VAN ===== HET NED. TOONEEL. MAURICE DONNAY LOUIS GIMBERG LOUIS DE VRIES RIKA HOPPER ideaal aan. Ze heeft moreele en geestelijke om het niet direct anderen man te zoeH ET is maar wat je voorlichten noemt 1 We zitten in onzen tijd te diep in alle mogelijke-isme’s, om ’n stuk dat de heer v. L. in het officieel progamma als een feministisch stuk betitelt, niet met ’n groote belangstelling te volgen. En in eene kwestie, waar het gaat om twee zoo bijzonder vrouwelijke dingen, als onafhankelijkheid en liefde, daar zijn we geneigd de ons gebodene conflicten met nog meer ernst te beschouwen, als dat we gewend zijn zulks te doen bij andere gelegenheden. Want, niet waar, de bevrijding der vrouw zooals dat in de tijdschriften genoemd wordt, is en blijft een belangrijke kwestie. En we kunnen blij van hart en opgeruimd van geest zijn, indien een schrijver als Maurice Donnay, die toch wel degelijk z’n sporen op tooneelgebied verdiend heeft, zich over de kwestie gaat warm maken. Ten eerste, omdat hij in al zijn werk de bewijzen geeft, een warm hart voor het vrouwelijke te hebben, en ten tweede omdat hij het goed zeggen kan. Maar, hij blijft een man. En nu is het in onzen tijd een opmerkelijk verschijnsel, dat be- . trekkelijk weinig mannen over ’t verschijnsel der vrouwenemancipatie te spreken zijn. Of ze kennen de vrouwen te weinig en laten er zich minachtend over uit, of zij kennen ze te goed en dan weten ze. dat een diepere grond aan al dat sociaal bewegen ten grondslag ligt. En die diepere grond wordt te weinig objectief beschouwd, wordt te veel als een aanranding van hun eergevoel als man door hen gevoeld, om daarover juist te kunnen of 'te willen oordeelen. Geheel ongelijk hebben ze niet: als er meer mannen waren, die zich de moeite gaven, wat van een vrouw te begrijpen, niet de roerselen van haar sentiment beschouwden als een heterogene massa verlangentjes, waar ze niet bij kunnen, welks uitzoeken de moeite niet te loonen schijnt, maar met een ernstig pogen naar begrijpen-willen, 'die quasi-heterogene bestanddeelen langs lijnen van geleidelijkheid te brengen wisten in de richting vah yereering, liefde en geloof, die ’n vrouw nu eenmaal noodig heeft, om zich in evenwicht te voelen, dan zou de gansche beweging van vrouwen-emancipatie zekerlijk een veel ruimer en minder begrensd sociaal karakter krijgen. Het is alweer de humaniteit die zoek is. de diepere menschelijkheid. die dwaalt en zoekt en ten slotte houvast in theorie tracht te vinden, in principes, in de dingen van de buitenkant. Want meestal, indien een vrouw naar gróóte dingen buiten zich zélf streeft, streeft ze iets véél grooters in zich voorbij, en is het eerste een vage poging om het tweede dat ze, dichterbij over het hoofd ziet, nabij te komen in levensvolheid. Nu, mét de helden, de heldenvereering in onze maatschappij kwijnt, zoekt de vrouw in haar drang naar vereering, waar ze om gehéél te leven niet buiten kan, het elders en vindt het — schijnbaar — in het ideaal de wereld te verbeteren. Het gevolg is, dat onmiddellijk in haar ’n conflict ontstaat, zoodra het oerinstinct op de proppen komt, door de verschijning van een man, die den kans heeft voor haar „iemand” te lijken of, wat zeldzamer is, „iemand” te zijn. De vrouwenbeweging is dus meer ’n reactie dan een actie. * Maurice Donnay heeft nu in zijn stuk „les Eclaireuses” dit zeer wel gevoeld, edoch zich niet geheel en al kunnen verzetten tegen de ergernis, die iedere man, die zich min of meer geschikt weet, om ’n vrouw gelukkig te maken, in zich stijgen voelt, bij het aanschouwen van hun streven, naar wat het surrogaat genoemd zou kunnen worden. Het gevolg daarvan is, dat hij bij teekening van „de Voorlichtsters” in een charge vervallen is, hier en daar, die tegenover het zuivere conflikt min oi meer oneerlijk aandoet, en het stuk hei evenwicht ontneemt. Hij geeft de liefde te veel kans, en het andere plaats vervangende ideaal te weinig. Daardoor wordt het geheel niet zoo pakkend, als uit de gegevens zou kunnen verwacht worden. Het geval is zoo: Jeanne Durielle (Rika Hopper) is gehuwd met een op feministisch gebied verstokt conservatief man, Zij zelf heeft gestudeerd, wat aan hare elegance en bekoring niets afgedaan heeft. Het huwelijk was een mariage de raison. Zij voelt, natuurlijk, door een en ander haar leven schikbreuk lijden. Zij voelt dat er andere dingen zijn, die het leven méér waard zijn, en het strijden en streven voor levensverbetering der vrouwen trekt haar als een grooter genoeg kracht bij een ken, ze heeft méér in d’r doos. Toch is indirect, het bestaan van ’n Jacques Lehellay (Gimberg), ’n vriend van haar man, die bij het begin van het eerste bedrijf op reis gaat, en bij zijn afscheid, ’n schitterende tirade over het recht der vrouw op onafhankelijk leven afsteekt, méér dan ze zelf gelooft, de reden, die haar tot den eersten stap, tot echtscheiding aanzet, welker voltrekking in het tweede bedrijf ’n voldongen feit is. In dat tweede bedrijf wonen we een tea van allerhande soorten feministisch gezinde dames bij, waarbij besloten wordt tot het oprichten eener feministische school. De dames, daar bij tegenwoordig — en dit is de eenzijdigheid van het stuk — lijden allemaal aan hetzelfde euvel van dilettantisme, dat zoo doorzichtig is als’n spiegelruit. De eenige vrouw, die géén dilettante is, Germaine Luceau (Mevr. Blokzijl) is hard voorgesteld en toch is zij in dat millieu de eenige, die voet bij stuk schijnt te houden, Als dus in al deze halfheid Jacques Lehellay terug komt, dan is de balans te gunstig gesteld, om niet onmiddeliijk in ’t stuk over te slaan naar zijn kant, en zijn betoog, waarin hij aan ’t einde van het tweede bedrijf Jeanne kort en bondig haar geval expliceert, haar met rake gezegden aantoont, wat ze eigenlijk zoekt, en wat in den grond haar levensdoel is, is te klaar, te krachtig en te juist, om niet het te voorziene gevolg te hebben, dat zij hem in de armen valt. Strijdsters voor vrouwenkiesrecht, enz. roept nu geen „ach en wee”. Als er in het geheele stuk iets in den haak is, dan is het heusch dit. Het is het eenige, wat tenminste in het gedoe niet-half is. Toch zijn we er nog niet heelemaal. Want trouwen wil Jeanne nog niet. Daartoe komt ze pas, als de grootste aandeelhouder der feministische School, de bankier Steinbacher (Louis de Vries) haar met zijne lichtelijk grove verklaringen vervolgt. Lehellay, die eerst op ’n huwelijk aandrong, krijgt dan z’n zin, mede doordat Jeanne gedreigd wordt, dat haar kind haar ontnomen worden zal door haar eerste man omdat deze, op grond der feministische tea’s ten haren huize, wijl hij daarin een zedelijk gevaar voor de goede opvoeding ziet, daarop gerechtelijk aangedrongen heeft. Dit en het aanzoek van Steinbacher doen haar tot een huwelijk besluiten, zoodat in het vierde bedrijf alles op de pootjes terechtkomt, Summa summarum: Wie te véél bewijzen wil, bewijst niets. Het stuk bewijst alleen, dat als het een antwoord op een ernstige vraag had willen zijn, het anders, en met minder partijdigheid had moeten geschreven worden. Met de diepere gronden voor oogen, is toch niet ' bereikt, wat bereikt had kunnen worden, omdat de man die het schreef, meer beheerscht werd door het geval, als het geval door hem. Wat niet wegneemt, dat er allergeestigste tooneeltjes te bewonderen waren en ’n keur van toiletten. Ook de décors, vooral die van het eerste en tweede bedrijf — dit laatste zéér gedurfd en toch zeer smaakvol — waren te roemen. TOM SCHILPEROORT.
PDF
Nummer
1914, nr.03, 14 jan. 1914
Blad
11
Tekst
NOVELLE DOOR P. S C H R A V E N S A N D E. YRIL Andrew deed een paar schreden terug en beschouwde met critischen blik het ruwe ontwerp zijner schilderij : „Spelende kinderen”. Het was een heel eenvoudig onderwerp, eenige boerenkinderen, zich vermakend in een bloembezette weide, op den achtergrond een molen, een hofstede, enkele boomen en een sloot. En dit eenvoudig natuurtafereel was het werk, dat Andrew beschouwde als de eerste schrede op den weg die leidt naar roem. Dit was zijn werk voor de tentoonstelling en moest het beste worden, dat hij ooit geleverd had. Zijn naam werd in kunstkringen reeds genoemd als dien van een veelbelovend talent en verschillende zijner stukken hadden reeds tot tamelijke prijzen koopers gevonden. Dit getuigde wel de kostbare, artistieke inrichting van zijn atelier. Met een zucht legde hij thans zijn palet en penseelen neer. „Het gaat vandaag niet, denk ik”, mompelde hij, „ik schijn niet in de juiste stemming te zijn”. Hij trok zijn lange, witte jas uit ën maakte zich gereed te vertrekken. Juist kwam zijn huishoudster binnen en overhandigde hem een brief. „Hè, vervelend, natuurlijk weer een uitnoodiging voor vanavond of morgen”. Hij opende hem en las: Beste Cyril, Vanavond groote fuif 1 Dick Elmy is jarig. Hij vroeg me je even een kladje te schrijven. Nell komt ook. Acht uur bij Kraus. Bonjour 1 John. C. „Dat is leuk”, riep Andrew vroolijk, niettegenstaande zijn opmerking vóór het openen van den brief. „Zóó, komt Nell ook ? Die komt tegenwoordig bijna nergens meer”, peinsde Andrew, „enfin, die is ook al beroemd en trekt zich van de arme kunstbroeders heel weinig meer aan”. Een eenigszins bittere trek verscheen op zijn gelaat, toen hij dacht aan zijn lieve, vroegere kunstvriendin, met wie hij altijd zoo intiem, zoo open en eerlijk was en die zich in den laatsten tijd meer en meer van hem scheen terug te trekken. Als hij echter geweten had, dat ongeveer op hetzelfde uur het donkere hoofdje van haar, aan wie hij op het oogenblik dacht, gebogen was over een dergelijk briefje als hij daar in de hand hield en als hij haar had hooren fluisteren : „Cyril komt ook” en daarbij haar mooie oogen had zien glanzen, de bittere trek was zeker van zijn gelaat verdwenen. Nelly Vilmar was een jonge schilderes, die reeds naam gemaakt had. Met. graagte werden haar werken genomen en gingen vlot, tot hooge prijzen in de handen van rijke kunstliefhebbers over. Haar genre was hetzelfde als dat van Cyril Andrew. Ook zij maakte bij voorkeur landelijke tafereelen en die hadden haar ook haar roem gebracht. Al zeer spoedig gevoelde zij zich tot den jongen schilder Andrew aangetrokken, wat niet slechts werd veroorzaakt door hun overeenkomenden blik op de kunst, doch tevens door zijn ernstige levensbeschouwing en zijn eerlijk, open karakter. Als vrienden gingen zij langen tijd met elkaar om, totdat Miss Vilmar bemerkte, dat een inniger gevoel dan vriendschap hun omgang begon te kenmerken. Zij voelde zich niet sterk genoeg daaitegen te strijden en trok zich, ofschoon met smart, langzamerhand van hem terug, denkend de liefde in haar hart te bevredigen door haar kunst. Sinds lang, doch vooral de laatste maanden wist zij, dat haar pogen vergeefsch was. Inplaats dat zij haar liefde kon overbrengen op haar werk, bemerkte zij, dat die integendeel haar werkkracht verlamde en overal vervolgden haar zijn donkere oogen en pijnigde haar zijn stomme vraag : „Waaróm ben je toch van mij weggegaan ? Jij, die een zooveel grooter talent bezit dan ik en die mij helpen kon in het bereiken van mijn doel ?” Toen zij de korte uitnoodiging ontving en haar de drie woorden tegenlachten : „Cyril komt ook”, toen was het uit met haar pogen te leven voor de kunst, terwijl de liefde stierf in haar jong hart. Ja, de kunstvrienden hadden hun omgang van voorheen niet vergeten en gebruikten deze drie woorden om hen weer te brengen tot elkaar, als vroeger. * * * Het feest was reeds in vollen gang toen Cyril Andrew de hel verlichte zaal binnentrad. Van alle zijden klonken hartelijke welkomstwoorden hem tegen en na zijn korte felicitatiespeech noodden jolige kunstbroeders hem in een kleihen, intiemen kring. Hij echter keek met zoekende oogen de feestvierenden langs tot hij de hem zoo bekende, slanke gestalte ontdekte van haar, voor wie hij feitelijk gekomen was hier in dit feestgewoel. Zij scheen hem niet opgemerkt te hebben en, oogenschijnlijk toevallig, bevond hij zich na eenige minuten in haar onmiddellijke nabijheid. Toen zij hem zag, lichtten haar oogen op en dadelijk stak zij hem met dezelfde resoluut-vriendschappelijke beweging van eertijds haar band toe. „Dag .... Miss Vilmar”, stamelde hij, doch een oogenblik later had hij er spijt van, want hij zag den glans verdwijnen uit haar oogen bij zijn conventioneele begroeting. Zij had niets gezegd, hem slechts aangezien en zijn handdruk beantwoord. Nu greep hij nogmaals haar hand en zeide, met de oude hartelijkheid in zijn stem : ..Dag .... Nell dan. hoe gaat het je?” Haar blijheid kwam dadelijk weer boven. „Dag Cyril, best, en met jou?” „Met mij slecht”, antwoordde hij. „Ik mis zoo je raad en je eerlijke critiek sinds .... eh . . . . we elkaar zooveel niet meer zien”, eindigde hij eenigszins verward. „Hoe komt dat toch Nell?” vroeg hij plots. „Heb ik soms iets gedaan, dat je mishaagde of hebben de lui mij belasterd ? Je was zoo open tegenover mij Nell, altijd, wees dat ook nu.” Hij sprak smeekend bijna en de vraag eischte zulk een eerlijk antwoord. Zij wilde dat ook geven, maar het kwam zoo plotseling over haar en de bekentenis was zoo moeilijk, wilde ze eerlijk zijn. „Neen, Cyril, dat was het niet; je hebt niets misdaan en niemand heeft mij over je gesproken dan om mij te vertellen, dat je er zoo slecht en overwerkt uitzag. Er is iets anders, iets .... O, Cyril, ik wil zoo graag eerlijk tegenover je zijn en het valt mij zoo moeilijk nu. Toch zal ik het zeggen. Ik bemerkte, dat de vriendschap die ik voor je gevoelde in onzen bijna dagelijkschen omgang, begon te veranderen in een teerder gevoel voor je en ik wilde mij daardoor niet laten overwinnen”, sprak Nell diep blozend, „ik wilde leven voor mijn kunst, denkend dat die mij voldoening schenken zou”. Ze hadden zich onwillekeurig iets van de anderen verwijderd en konden tamelijk vrij spreken. Bij haar laatste woorden drukte zijn gelaat eerst verwondering, daarna onbeschrijfelijke vreugd uit. „En Nell”, fluisterde hij, „heeft ze je voldoening geschonken, je kunst” ? Langzaam schudde ze het hoofd en het was hem genoeg. Hij bracht haar thuis en samen stapten ze, dicht tegen elkaar, door den helderen winternacht. Zij waren één nu, en niets zou hen scheiden. „Vent”, zei ze bezorgd, „je hoest voortdurend, zou je je niet eens laten onderzoeken ? Je hoestte vroeger ook al, maar ’t is erger geworden”. „’t Is niets, lieveling, maak je niet ongerust, ‘swinters heb ik er altijd last van. Als de lente komt is het voorbij. Kom je morgenochtend op mijn atelier? ’k Ben aan een paneeltje bezig voor de tentoonstelling. Ik geloof dat het mij beroemd maakt”, eindigde hij schertsend. * * * Den volgenden morgen stond Nell met critisch oog voor zijn werk en gaf hem eenige wenken. „Het kan goed worden, Cyril, heel goed, ofschoon mijn opvatting misschien iets minder forsch ware geweest! Maar. Cyril, je hoest verschrikkelijk en ... . o, kijk eens,” riep ze plotseling doodelijk verschrikt, toen Cyril zich de zakdoek van den mond nam. „Bloed aan je zakdoek”. Beslist naar den dokter, Cyril, nu dadelijk !” „Ach Nell, maak je niet zoo bezorgd, heusch . . . .” „Neen Cyril, je moet gaan, -t Is verschrikkelijk”, zei ze met tranen in de oogen. „’t Is toch van mij als je aanstaande vrouw niet te veel geëischt, je voor zóó iets te laten onderzoeken” ? Een half uur later bevond zich Cyril bij een bekwamen arts en wachtte Nell, angstig en nerveus, in de wachtkamer het resultaat van het onderzoek af. De deur werd geopend en de dokter zelf trad de wachtkamer binnen. „Bent U de zuster of familie van den heer Andrew” ? vroeg hij met ernstig gelaat. „Neen dokter, zijn verloofde”, stamelde zij. „Dan moet ik U iets zéér ernstigs meedeelen, Mejuffrouw, hoezeer het mijzelf pijn doet, maar ik voel het als mijn plicht. Mr. Andrew heeft lang zijn ziekte verwaarloosd, zóó lang, dat de hoop op herstel nihil is. Om eerlijk te zijn, hij verkeert in een zeer gevaarlijken toestand. „O dokter, U meent toch niet.... U wilt toch niet zeggen, dat hij ... . dat hij sterven moet ?” „Helaas, arm kind,” zei de oude dókter, „hoe hard het ook voor je is, ik mag het je toch niet verhelen.” „En.... weet hij het, dokter?” „Ik heb hem heel voorzichtig voorbereid. Hij weet in elk geval, dat hij in een hoogst ernstige positie verkeert”. „Hij mag absoluut niet werken. U moet beslist trachten hem daarvan terug te houden.” Zij verborg het gelaat in de handen en snikte. Hun nieuw geluk, het was gebroken, vernield door den wreeden dood. Toen zij een naderenden tred hoorde trachtte zij zich te beheerschen. Met somber gelaat kwam Cyril binnen. Hij sprak geen woord in het bijzijn van den dokter, doch buiten nam hij teeder haar arm. „Arme lieveling, hoe verschrikkelijk voor je”, zei hij in een snik. Zij kon niet spreken, drukte zijn arm slechts vaster tegen zich aan. Plotseling scheen zijn ziel in opstand te komen. „En dat, waar ik nog zoover afsta van den roem Maar mijn werk, dat dan wel het laatste zijn zal, moet ik afmaken.” „O lieveling, laat ons toch zoolang mogelijk van eikaars bijzijn genieten en werk niet meer. Houdt rust. Ik kom bij je, eiken dag. geen oogenblik ga ik van je weg”. En Nell deed dat. Ze verpleegde hem dag in, dag uit met de grootste teederheid en liefde. Hij geloofde niet, als zoovele lijders aan een dergelijke kwaal dat hij genezen zou. Slechts het denkbeeld, dat hij met zijn laatste werk, waarvan hij alles verwachtte, nu niet zou mededingen naar den eereprijs. dat pijnde hem elk uur, en ook Nell kon dat begrijpen. Een der volgende dagen zei Nell tot zijn groote verwondering, dat ze hem morgenochtend aan zijn huishoudster moest overlaten. Hij was te kiesch om verder te vragen, doch toen zij herhaaldelijk ’smorgens wegbleef, begon hij ook daarover te mijmeren en verweet het haar in stilte. Dadelijk daarop had hij daarvan oprecht berouw en zei zichzelf, dat hij toch moest begrijpen, dat een jong meisje zich niet den ganschen dag in een ziekenkamer kon opsluiten. Op zekeren morgen, toen ze stil bij elkaar zaten zei Cyril : „Vandaag opent de tentoonstelling. Ik ben nieuwsgierig wien de eereprijs zal worden toegekend”. Hij trachtte onverschillig te spreken, doch eindigde met een vreemde trilling in de stem. „Ik zal het je vertellen, lieveling, zoo gauw ik het weet. Het zal binnen een dag of drie wel bekend zijn.” Het duurde echter langer en toen ze een week later weer bij elkaar zaten, wist Nell nog niets. Er werd gescheld en enkele minuten daarna bracht men Cyril een telegram. Verwonderd keerde hij het om en om in zijn hand. Nell had zich naar het venster begeven en staarde naar buiten. Hij opende het eindelijk. „Hartelijk gelukgewenscht. Bekroond.” „Nell, wat is dat?” Met groote verwonderde oogen keek hij haar in het gelaat. „Cyril”, snikte ze, „ik ben zoo blij voor je. Ik heb het voor je trachten af te maken, ’s morgens, als ik niet bij je was en het is mij Goddank gelukt. Ik wilde het stuk niet onafgewerkt laten staan en je hadt er zoo’n hartzeer van. Je hadt het zelf evengoed gedaan, Cyril. ’t Was maar bijwerk, wat ik deed, het motief is van jou en ook de roem”. Langzaam rolden hem groote tranen langs de wangen. Zij had den arm om hem heengeslagen en hij legde zijn hoofd tegen haar schouder. „Nell”, zei hij, en in dat enkele woord legde hij alles wat hij gevoelde en zeggen wilde. De bladen waren vol lof over Andrew’s werk. Nell las hem alle recensies voor en de eerste schrede op den weg naar roem was gedaan; maar nóg dichter dan de roem naderde hem een machtiger vorst en strekte de hand naar hem uit. Cyril wist dat en met vochtige oogen zei hij tot Nell: „Ik had niet gedacht, kindje, dat de woorden, die ik tot je sprak over mijn ziekte, op dien avond toen we elkaar weervonden, zulk een yreeselijke waarheid bevatten. Herinner je je die woorden nog?” „Welke woorden, lieveling?” „Als de lente komt is het voorbij”, zei Cyril. BERICHT. Nog even vestigen wij er de aandacht op, dat nieuwe abonné’s, voor zoover de voorraad strekt, gratis het reeds verschenen gedeelte van den roman, „Juliana Rockox”, op aanvrage kunnen bekomen. Voor hen, die het nog niet weten, zij er ook nog op gewezen, dat men door middel van de artistieke platen uit „Panorama” op goedkoope en fraaie wijze zijn huis kan versieren. — Vraagt slechts nadere inlichtingen aan Uw boekhandelaar of aan de Uitgevers /an „Panorama”.
PDF
Nummer
1914, nr.03, 14 jan. 1914
Blad
12
Tekst
BOSCH NEGER KAPITEIN van het dorp Birihoedoemati met zijn eega. UIT ONZE WEST DE BOSCHNEGERS IN SURINAME. OEN jaren geleden in de kolonie Suriname de slavernij nog niet was afgeschaft, gebeurde het meermalen dat van plantages slaven wegliepen. Deze hielden zich dan in de ondoordringbare bosschen schuil waardoor het meestal onmogelijk was ze weder terug te krijgen. Met behulp van houtvlotten, waarvoor de materialen in de bosschen gemakkelijk waren te vinden, of anders met van de plantages gestolen roeibooten gelukte het hun dan om na eindelooze reizen de binnenlanden te bereiken. Vele van deze weggeloopen slaven kwamen op deze reizen dan ook om. Zij, die het geluk hadden de ' watervallen in den bovenloop der rivieren te bereiken, waren meestal gered en vrij. Zelden of nooit waagden zich hun vervolgers zoo ver. Het levensgevaar verbonden aan het overtrekken van deze watervallen schrikte de meesten af. Om deze redenen vestigden de weggeloopen slaven zich dan ook steeds boven en nooit beneden de eerste watervallen. Deze vluchtelingen werden indertijd „Marous” genoemd. Zij zijn de voorouders van de tegenwoordige boschnegers, of zooals ze in het Neger-Engelsch worden genoemd, de „Djoeka’s”. De boschnegers wonen zooals gezegd aan den bovenloop der rivieren en vormen als het ware voor elke rivier een afzonderlijken stam. Aan het hoofd van ieder dorp staat een kapitein. Deze onderscheidt zich van de boschnegers doordat hij bij officieele gelegenheden een uniform aan heeft, verder een sleepsabel heeft en een hoogen hoed, meestal met een oranje kokarde er op, op zijn kroeskop draagt. De uniform is gewoonlijk een oude officiersuniform van de schutterij te Paramaribo. Hun woning onderscheidt zich ook van die der andere bewoners door netter afwerking en doordat deze hooger van den grond is opgetrokken. Zulk een kapitein is in zijn dorp een persoon waarmede rekening moet worden gehouden. Indien men in een boschnegerdorp komt om daar arbeiders te zoeken, dan moet men met den kapitein onderhandelen. Aan het hoofd van de gezamenlijke kapiteins van één rivier staat een Gouverneur of „Granman”, die evenals de kapiteins bij officieele gelegenheden een uniform draagt. Daar zulk een Granman meestal van het Nederlandsche Gouvernement een jaarlijksche toelage ontvangt en dus officieel als boschnegeropperhoofd wordt erkend, krijgt hij ook van de regeering een tweetal onderscheidingsteekenen. Deze onderscheidingsteekenen bestaan uit ten eerste een koperen plaat in den vorm van een cirkelsegment van 15 a 20 cM. lengte en 5 a 6 cM. breedte. Deze plaat wordt aan een koperen ketting om den hals gedragen, waarbij de plaat op de borst komt te hangen. Op deze plaat staan de woorden .;Je Maintiendrai”. Ten tweede een staf met zilveren knop evenals een tamboermaitrestaf. Deze hoogwaardigheidsbekleeders hebben in hun gebied vrij groote macht, en worden met veel onderscheiding behandeld. Zo^ is o. a. de Granman van de Marowijne, ,,Osesi" geheeten, een persoon van gewicht. De leiders van de in Suriname in den laatsten tijd plaats gehad hebbende wetenschappelijke expedities naar de binnenlanden hebben dikwijls ondervonden, dat er met HOUTVLOTTEN DE SURINAMERIVIER AFZAKKENDE. deze heeren niet valt te gekscheeren, en dat men niettegenstaande alle vooraf gemaakte afspraken zeer weinig op hun medewerking kan rekenen. Onontbeerlijk is deze medewerking wel is waar niet, doch is zij voor een vlugge opzending van goederen per boot van veel belang. Gebeurt er nu in een of ander dorp iets bijzonders, dan worden de verschillende kapiteins bijeengeroepen tot een vergadering. Zoo heeft schrijver dezes eens een vergadering van boschnegerkapiteins aan de Surinamerivier ,onder voorzitterschap van hun Granman bijgewoond. Deze vergadering was bijeengeroepen omdat in de buurt van een der dorpen aan die rivier een woning met kostgrond van een boschneger was afgebrand, welke brand vermoedelijk moedwillig was aangestoken. Op een pleintje vóór de woning van den kapitein van ’t dorp waar de vergadering plaats had, zaten de heeren in een grooten kring op de door ieder van hun meegebrachte bankjes. Voor geregeld werk zijn de boschnegers niet te vinden. Zij voelen zich alleen thuis op de rivieren in hun corjalen. Dit zijn booten uit uitgeholde boomstammen vervaardigd. In deze corjalen bevaren zij dagen aan een de rivieren. Zij zijn als roeiers onvermoeid. Feitelijk worden deze corjalen niet geroeid, maar door middel van een „parel” gepagaaid. Deze parel kan het beste worden vergeleken met een pagaai zooals in Europa wordt gebruikt bij het kanoroeien. Van een parel echter loopt het blad van onderen puntig uit en eindigt aan den anderen kant in een verbreeding welke als handgreep dienst doet. De overgang van blad tot handgreep is niet zooals bij een pagaai een steel, doch deze overgang geschiedt geleidelijk. Op de foto waar vijf boschnegers in één corjaal zitten kan men den vorm van zulk een parel duidelijk zien. Bij het afzakken van watervallen echter wordt een corjaal niet gepareld doch wordt er geboomd. VóóYin staat dan een boschneger met een langen dunnen taaien stok een zoogenaamde ,,Koela”. Terwijl de corjaal met snelle vaart door het water schiet ontwijkt hij met behulp van dezen koela op bewonderenswaardige wijze alle hindernissen. Achter in de boot zit een andere boschneger die met een parel de boot bestuurt. De overige inzittenden blijven rustig zitten. Daar er in het binnenland bijna geen landwegen zijn, zijn de rivieren de eenige verkeerswegen. Door het zj.ch dag in dag uit per boot van de eene plaats naar de andere begeven is het parelen voor de boschnegers geen inspanning meer. De spieren van borst en armen zijn daardoor ook zeer sterk ontwikkeld in tegenstelling van hun beenen, welke bij bijna alle boschnegers in vergelijking van het overige gedeelte van hun lichaam zeer slecht zijn geproportioneerd. ..GADOHOUSO” in het dorp Birihoedoemati aan de boven Surinamerivier. BOSCHNEGERS VAN GANSEE CORJALEN met boschnegers op de Surinamerivier bij Kabelstation.
PDF
Blad 
 van 2380
Records 461 tot 465 van 11897