Panorama

Blad 
 van 2380
Records 456 tot 460 van 11897
Nummer
1914, nr.03, 14 jan. 1914
Blad
03
Tekst
14 J-ANUARI 1914 No. 29 le Jaargang oo Prijs bij nummerverkoop 10 Cent België 20 Centiemen. GEÏLLUSTREERD weekblad UITGAVE VAN A. W. S1JTHOFFS UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ Redactie en administratie: Doezastraat 1, Telefoonnummer 1, Leiden. - HET ARTSEN-MONOPOLIE ..... EGYPTISCHE PRIESTER een zieke magnetiseerend. S EDERT eenigen tijd houdt men zich in ons land en in ons land niet alleen, bezig met de voor dé volksgezondheid in het algemeen zoo belangrijke vraag, of de uitoefening der geneeskunde het alleen en uitsluitend recht behoort te zijn van degenen, die vanwege den Staat, na een voorgeschreven opleiding aan de daarvoor bestemde scholen, • het getuigschrift hebben verkregen, krachtens hetwelk hun bevoegdheid wordt erkend. Dan wel of, onder zekere weftelijke voorschriften en onder toezicht der overheid, het recht om geneeskundige handelingen te mogen verrichten — wat thans aan anderen dan de genoemden is ontzegd — ook mag en moet worden toegekend aan personen, die, zonder het uiterlijk merk der bevoegdheid te hebben verworven, over zekere, aan hun persoon verbonden, geneeskrachtige eigenschappen beschikken, of bepaalde middelen toe passen. Omtrent deze strijdvraag wenschen wij, aan de hand van het een en ander dat daarover, voor en tegen, geschreven en gesproken is, een paar opstellen te wijden, daarbij strevend naar die onpartijdigheid die in een dergelijke quaestie den leek past, ook al heeft hij zich een eigen oordeel gevormd. Het vraagstuk is ten onzent niet nieuw, waar schier in elke stad van eenige beteekenis personen leven, die, hetzij zich 'magnetiseur, psychometrist, medium, uroloog, somnambule, of hoe dan ook, noemend, geneeskundige handelingen verrichten en deswege al vaak met den strafrechter in aanraking zijn geweest. De quaestie is, in den jongsten tijd, aan de orde gesteld door een, door de heeren mr. S. van Houten, oud-minister van Binnenlandsche Zaken, Jhr. mr. R. O. van Holthe tot Echten, raadsheer in het Haagsche Gerechtshof en prof. mr. J. A. van Hamel, hoogleeraar te Amsterdam, aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gericht verzoekschrift, dat wij hier in zijn geheel afdrukken, omdat het 'de quaestie in haar vollen omvang, zij het ook beknopt, heeft gesteld. Dit verzoekschrift luidt aldus: Ondergeteekenden gevoelen zich gedrongen, de meening te doen doordringen, dat onze tegenwoordige Wetgeving op de Uitoefening der Geneeskunst in haar beginsel wijziging behoeft. Deze wetgeving brengt een onbeperkt monopolie van den artsenstand mede, en beoogt het den burgers praktisch onmogelijk te maken, daarbuiten hulp voor genezing te zoeken. Niemand, die niet de academische studie in de geneeskunde heeft volbracht, en de staatsexamens voor de uitoefening der geneeskunst afgelegd, mag er zich op toeleggen, anderen tot de genezing van hunne kwalen en gebreken bij te staan. Omgekeerd worden daardoor ook de zieken en lijdenden zooveel mogelijk gedwongen, zich voor genezing uitsluitend tot de zoodanig officieel bevoegden te wenden. De jurisprudentie heeft aan het monopolie-stelsel der wet nog eene gestrenge uitlegging gegeven, wier juistheid misschien mag worden betwijfeld, doch die practisch geldt en niet met succes te bestrijden is. Daardoor gaat de werking der wet veel verder, dan enkel aan onbevoegden het recht te ontzeggen om die medische onderzoekingen en handelingen te verrichten, welke in het speciale vak van den arts, en in het gebied der hem onderwezen wetenschap vallen. Neen, ook alle daarbuiten liggende onderzoekingen, behandelingen, methoden, door de medische wetenschap niet erkend, of waarmede zij zich niet inlaat, of die buiten haar gebied liggen, mogen door anderen evenmin in toepassing worden gebracht. Aldus komt de werking onzer wet niet alleen in theorie, Jhr. Mr. R. O. VAN HOLTHE TOT ECHTEN. (Foto Vermeulen) — doch ook in de praktijk, — in strijd met tegenwoordige opvattingen en behoeften. Dit zij kortelijk nader betoogd. Het is in theorie onjuist: 1. te meenen dat de speciale beroepskennis van den medicus afdoende en uitsluitend in de behoefte aan middelen en methoden van genezing voorziet; 2. te beletten dat de burger aan zijn ernstig en weloverwogen verlangen om genezing te zoeken op de wijze die hij wenscht, en waarin hij vertrouwen heeft, kan voldoen; 3. te meenen, dat ter bescherming van de burgerij tegen bedrog, en van de openbare gezondheid tegen knoeierij, — handhaving van het artsenmonopolie het aangewezen middel is. En het is in de praktijk onjuist: 4. te meenen, dat er geene gevallen zijn, waarin de beroepskennis van den arts niet, doch andere middelen en methoden wel genezing kunnen brengen; 5. te meenen, dat medische wetenschap en vakkennis veelzijdig genoeg zijn, om binnen haar gebied ook de toepassing van alle andere geneeswijzen die nuttig kunnen zijn, omvatten; 6. te meenen, dat ieder ,,onbevoegde uitoefening van de geneeskunst,” boerenbedrog, kwakzalverij en onbehoorlijk is, en daartegen met straffen is in te grijpen. Wat theoretisch en praktisch daarentegen van overheidswege noodig is, is dit: 1. de menschheid vrij te laten behandeling te zoeken daar, waar zij zulks wenscht en leniging of genezing van kwalen meent te zullen vinden; 2. te waken tegen misleiding, misbruik van vertrouwen, aannemen van valsche titels, speculatie op de onwetendheid van het publiek; 3. strafvervolging van onverantwoordelijke „kunstfouten” en benadeeling van lijf of gezondheid van anderen, door onbekwaamheid en onvoorzichtigheid, — in beginsel gelijkelijk voor artsen en nietartsen; 4. zorg voor behoorlijke deskundige opleiding en examineering voor bepaalde beroepen (arts, tandarts, vroedvrouw e.a.). Het wil aan ondergeteekenden voorkomen, dat deze stellingen voor tegenspraak nauwelijks vatbaar zijn. Maar dan gaat het niet langer aan, zooals nu ’t geval is, de toepassing van andere behandel- of geneeswijzen te verbieden; personen te straffen, die zich daarop tot tevredenheid en heil van menigeen toeleggen; en den genezingzoekenden de gelegenheid te benemen. Tot toelichting diene het volgende, terwijl onderge.- teekenden overigens verwijzen naar de brochure over dit onderwerp, geheeten : Vrije uitoefening der geneeskunst of artsenmonopoiie'? door Jhr. Mr. R. O. van Holthe tot Echten, waarin verschillende onderdeelen uitvoeriger zijn toegelicht. Om de kunst van te genezen volledig te kunnen beheerschen, zijn noodig: 1. inzicht in de oorzaken der ziekten en gebreken, waaraan het menschelijk organisme kan lijden; 2. de kennis van de middelen en wijze om die te bestrijden; 3. bovendien, in vele gevallen, de technische vaardigheden, om deze toe te passen (chirurgie, wondverbinding, electriseeren, enz. enz.) A. MESMER. een van de grondleggers van het dierlijk magnetisme. (Reproductie naar een oude prent.)
PDF
Nummer
1914, nr.03, 14 jan. 1914
Blad
04
Tekst
panorama Noch deze kennis, noch deze vaardigheid evenwel, bezit de officieele wetenschap der geneeskunst, of de officieele geneeskundige, in zoo volledige en zekere mate, dat daarmede in alle opzichten is voorzien, leder objectief oordeelend arts zal erkennen, dat het inzicht zijner wetenschap in de ziekteoorzaken, voor een goed deel onvolledig is, met veel onbegrijpelijks en verscheidene hypothesen; dat bij het stellen van de diagnose, zoowel als bii het toepassen van middelen en behandelingen, ,,raden”, ,,intuïtie”, ..een gelukkige greep”, en ,,vertrouwen van den patiënt”, een gewichtige rol spelen, — en dat de persoonlijke geschiktheid om genezing te brengen, voor een goed deel niet uit zijn kennis, doch uit de eigenaardigheid van zijn persoonlijkheid, en uit bijzondere niet van studie afhankelijke, vaardigheid vooitvloeit. Van ernstige medische zijde wordt het rondweg gezegd: ,,iedere arts is voor een belangrijk percentage ,,kwakzalver”. Het is daarom volkomen duidelijk, dat er geneeskundig inzicht en geneeskundige behandelingen bestaan, waarover de officieele geneeskundige als zoodanig niet beschikt. Zonder zich omtrent hunne beteekenis en waarde partij te stellen, wijzen de ondergeteekenden op : a. het breede gebied van het magnetisme, hypnotisme, „Christian Science”; b. de hydrotherapie; c. heilgymnastiek, massage, orthopaedie; d. ,,natuurgeneeswijzen”; e. het voorschrijven van bepaalde middelen, kruiden, enz. die buiten de lijst der pharmacopee liggen, doch aan wier geneeskrachtige werking door velen wordt gehecht, en die aan .oude overlevering, volkservaring of bereidingskunst hunne waarde kunnen ontleenen. Deze voorbeelden zullen wel met andere vermeerderd kunnen worden. Zeker is, dat door velen, — niet zelden door de zoodanigen die al wat de officieele geneeskunst biedt tevergeefs hebben beproefd, — daarbij heil wordt gezocht en gevonden. En het gaat niet aan, dit alles met de barrière van strafvonnis, geldboete of hechtenisstraf, als ,,verboden terrein” af te sluiten. Men belemmert daardoor een vrijheid van beweging; en men beneemt daardoor aan het individu de vrijheid, om evengoed als het zijn geestelijke ontwikkeling en zijn godsdienstige bevrediging mag zoeken in de richting die het wenscht,— ook zijn lichamelijk welzijn te halen daar, waar het vertrouwt dit het beste te zullen bevorderd vinden. De tegenwerping dat al deze methoden dan wei kunnen, en moeten worden toegepast op indicatie van eenen arts, en dat zij alleen onder diens toezicht toepassing mogen vinden, gaat ook niet op. Juist omdat zij gelegen zijn buiten hun vakgebied is het niet van de artsen, dat men de toepassing afhankelijk kan stellen. Het is volstrekt niet gewaarborgd, dat zij er voldoende over oordeelen kunnen, en dat zij er onbevangen genoeg tegenover staan. En de voorschriften van onbevoegden naar den vorm te laten uitgaan van een daartoe gehuurden bevoegden arts, is een onwaardige komedie, welke de wet zelve in minachting brengt. Men denke over de door ons gevraagde vrijheid ook praktisch niet gering. Het is van algemeene bekendheid, dat ondanks de onherroepelijk verbiedende wetgeving en ondanks de praktijk van vervolgingen tegen ..onbevoegden”, zeer velen met volkomen bewustheid hun toevlucht nemen tot niet-artsen, en niet-officieel-wetenschappelijke methoden. Ook, — men moge het dan wetenschappelijk kunnen verklaren of niet, — bijwijlen met een succes, dat de officieele wetenschap niet heeft kunnen bereiken. Als treffend voorbeeld moge dienen, dat onze beroemde Mezger reeds als onbevoegde een deel van zijn roem verworven had. Het is een ergerlijk feit, dat dan zulke gevallen in een land als het onze voor den strafrechter moeten worden gebracht, en dat daar soms gerequireerd wordt en veroordeelingen worden uitgesproken tegen personen, die met de beste bedoelingen en volkomen behoorlijk, hun geneeskunst op medemenschen hebben toegepast. Het heeft waarlijk soms iets van oude tó/erveroordeelingen. Sommige parketten volgen het verstandige beleid, alleen waar van bedrog of van werkelijk onverstandige behandeling sprake is, in te grijpen. Anderen vervolgen evenwel met heilig vuur alle feiten die, vaak door medici zelve, ter hunner kennis worden gebracht. En het artikel 436 van het Wetboek van Strafrecht laat deze algemeenheid toe. Zoo wordt voor de belanghebbenden, genezers zoowel als genezingzoekenden, een toestand van onzekerheid geschapen, die belemmerend kan werken. ,,Massage”, ,,Magnetisme”, ,.Christian science”, ,,Natuurgeneeswijze”, enz. worden ten onzent in honderden gevallen en dagelijks toegepast, ook onder menschen die volstrekt geen „lichtgeloovige analphabeten” zijn, doch die zeer wel weten wat zij willen, en hunne belangen kunnen beoordeelen. Is het een toestand, onzer waardig, dat dit feitelijk alles wetsontduiking is, en dat er maar een overijverig politiebeambte, een fanatisch Openbaar Ministerie, een eenzijdig Inspecteur der Volksgezondheid behoeft te zijn, om ineens dit alles op te jagen ? En wat er b.v. van te zeggen, dat tegenwoordig een Duitsch orthopaedist — Duitschland is in dit opzicht vrijer — geregeld zittingen houdt in een plaatsje dicht bij de Nederlandsche grenzen, om daar van heinde en DE DOCTER. (Reproductie naar een oude prent). verre een welbewuste clientèle zonder gevaar van straf te kunnen ontvangen ? Staat dus aan den eenen kant de persoonlijke vrijheid, als een groot belang, men zou haar moeten heeten te zwichten, indien daardoor andere overwegende algemeene belangen ernstig gevaar liepen, en niet op eenigerlei wijze daarin ware te voorzien. Het belang, waarvan hier sprake kan zijn, is de openbare gezondheid. Men vreest, dat besmettelijke ziekten verwaarloosd en verspreid zullen worden; dat vele lijdenden niet de gewenschte genezing deelachtig zullen worden, en dat dus een achteruitgang van den algemeenen gezondheidstoestand zal intreden. Naar het oordeel van ondergeteekenden is deze vrees denkbeeldig. Zij mogen daartegenover de volgende opmerkingen stellen. In de eerste plaats : Engeland en Duitschland zijn landen waar een vrijere uitoefening van de geneeskunst is toegelaten; en de volksgezondheid heeft daarvan onder die natie’s niet geleden. In de tweede plaats : ons volk is in zijn algemeenheid niet zoo dom en onontwikkeld, om niet zelf toe te zien en te onderscheiden, in welke gevallen de arts de waarlijk aangewezen man is, en om niet te begrijpen waar ernstige behandeling ophoudt, en geknoei begint. In de derde plaats : grootere vrijheid in de uitoefening van geneeskunst zal eenerzijds ook gevallen van genezing brengen, waar die nu blijft uitgesloten, zoolang de officieele wetenschap niet almachtig is. maar wel als almachtig wordt gehuldigd. In de vierde plaats : wat men vraagt is wel vrijheid, doch gééne wetteloosheid. Verandering van de bestaande regeling. — doch niet minder: regeling 1 In dit opzicht mogen ondergeteekenden ter vergeDAVID TENIERS. - DE DORPSDOKTER. lijking verwijzen naar de brochure van Jhr. Mr. van Holthe tot Echten, waarin de wettelijke regeling in verschillende landen is weergegeven. Eene uitwerking in de onderdeelen van de regeling, die gewenscht zou zijn, achten zij thans niet aan de orde. De volgende beginselen mogen daarbij evenwel o.a. ter overweging worden gegeven: 1. niemand zal zich voor arts mogen uitgeven of als arts optreden, die daarvoor niet van staatswege de bevoegdheid heeft behaald; ’t zelfde geldt voor de andere van staatswege geregelde speciale vakken, als tandarts, vroedvrouw enz., wier aantal misschien is uit te bieiden (b.v. masseurs). Niemand zal ook chirurgie enz. mogen uitoefenen, dan de als arts bevoegde; 2. de werkzaamheid van wie daarbuiten in de beroepsmatige uitoefening van geneeskunst optreedt, zal natuurlijk evenals die der artsen onder Overheidstoezicht staan; 3. optreden onder listige voorwendsels, bedriegelijke aanbevelingen, valsche voorgevens. moet onder straf zijn gesteld; 4. ,,kunstfouten”, domme behandelingen, gevolgen van zorgeloosheid, onverstand, overmoed of lichtvaardigheid van den behandelende, zullen, wanneer zij het veroorzaken van dood of lichamelijk letsel door grove schuld opleveren, als zoodanig worden gestraft; 5. bij rechterlijk vonnis kan bepaalden personen het recht tot uitoefening van geneeskunst worden ontzegd. Op deze of dergelijke wijzen zullen naar het oordeel van ondergeteekenden voldoende waarborgen te vinden zijn. Ten slotte meenen wij, dat de stelling der artsen tegenover ,,kwakzalvers” en ..kwakzalverij”, door afschaffing van het monopolie zal winnen. Voor zoo goed als alle artsen is hun werkkring tevens kostwinning, en zoolang elk advies, dat zij tegen de wettelijke onbevoegde genezers en geneeswijzen uitbrengen, het advies is van monopolisten, kunnen zij niet ontkomen aan de gewone verdenking, dat geldelijk belang bij wering van concurrentie daaraan niet vreemd is. Samenvattende, vei zoeken ondergeteekenden Regeering en Volksvertegenwoordiging, eene wijziging van de betrokken wettelijke bepalingen tot stand te willen brengen, die, naar de in dit verzoekschrift omschreven wijze, meerdere vrijheid in de uitoefening van geneeskunst, onder bepaalde waarborgen, tot stand brengt, Zooals gezegd, dit adres stelt het vraagstuk in zijn vollen omvang aan de orde. Wij namen het alleen reeds daarom in zijn geheel op — niet, want dit ligt buiten onze bedoeling — om er eenige stemming voor te maken, noch ook er tegen. Maar ook. omdat het in de meeste dagbladen slechts in uittreksel werd opgenomen. En ten slotte, wijl het, naar onze overtuiging, den belangstellenden lezer beter in staat zal stellen te volgen hetgeen wij ons voorstellen in een of meer verdere artikelen mede te deelen. (Wordt vervolgd.)
PDF
Nummer
1914, nr.03, 14 jan. 1914
Blad
05
Tekst
9 BERGOPWAARTS DOOR SYBIL CAMPBELL. LETHBRIDGE !! (VERVOLG) a,” zei Letty koel, „ik heb gekeken naar Chilworth Castle; en wien denkt u. dat ik vanavond gezien heb ? Mijnheer Dawley — ja, ik heb hem gezien en gesproken.” Haar stem klonk opgetogen. Alles kwam haar zoo vreemd en wonderlijk voor; die kus onder de door den wind bewogen takken van de pijnboomen, die haar in een oogenblikkelijken aandrang gegeven was, die zooveel beteekende voor het hartstochtelijke meisje, dat nergens van wist, maar zoo heel graag alles zou weten. Zij was teruggedeinsd, half verschrikt, maar zeer verheugd, toen George Dawley haar had losgelaten; zij had hem met angstige, wilde oogen aangekeken, zooals een nimf gekeken zou hebben naar den faun, die haar buitmaakte, en toen had zij zich omgedraaid en was weggeloopen; waarom, dat kon zij niet weten, maar zij was weggegaan, om gelukkig over de heidevelden te dwalen, verlicht en stralend, terwijl zij zich niet bewust werd, dat wat voor haar een gebeurtenis was, voor den jongen man slechts een voorbijgaande liefhebberij kon zijn. „Eldred Dawley — heb je hem gezien, zeide Mijnheer Manson en zijn stem werd plotseling harder; er kwam kleur op zijn wangen, hij zag er ineens jonger uit, er was een licht in zijn oogen, dat zijn dochter in verbazing bracht. Wist hij, wie je was? Sprak hij over mij ? Maar spreek dan toch, lieve Letty. Waar heb je hem gezien ? Vlug — vertel het mij. Wat zei hij?” Zijn opwinding wekte haar verbazing op, want gewoonlijk nam hij alles heel koelbloedig op, en het scheen hem weinig zorg te veroorzaken, dat hij een dronkaard was en een in ongenade gevallen man; dat door zijn eigen ' schuld hij zich en zijn dochter gebracht had tot de akeligste armoede, die er bestaat, de armoede, die er niet openhartig voor durft uitkomen, die een dienstbode houdt en zich de weelde veroorlooft van twee zitkamers. „Het was niet de oude heer Dawley,” zei Letty; het was zijn neef — wel, wat stelt u er een belang in, vader. Hebt u den ouden heer Dawley, die het hoofd is van de firma, ooit gekend ?” ♦ Mijnheer Manson liet het hoofd zinken; hij knikte. ,-,Ja, ja, ik ken hem,” zei hij, „jaren en jaren geleden. Ik dacht dat je hem, en niet den jongen heer had .gesproken. Ik dacht, dat hij zich iets herinnerd had, dat ik vroeger voor hem gedaan heb. Maar,” — hij hief het hoofd op en staarde zijn dochter trots aan, „ik deed het uit eigen wil, ja, uit eigen wil. Ik was een jongeman destijds en hij was heel wat ouder, en ik had veel respect voor hem; hij had iets over zich waardoor je, als je hem zag, .voelde, dat je alles voor hem zoudt doen, wat hij vroeg en daar trots op zijn; maar ik wist, dat ik zijn slaaf was vanaf den eersten keer, dat hij in de spreekkamer kwam van de bank te Carsden, waar ik toen was, en hij lachte mij toe en sprak tot mij, terwijl er toch geen reden voor was, maar hij had een vriendelijk hart. Ik heb het nooit vergeten; ik zou toen wel voor hem hebben willen sterven.” De ongewoon groote hoeveelheid whisky had de tong van Tom Manson losgemaakt, maar zijn dochter luisterde gretig. Het leek haar toe, dat de neef moest gelijken op zijn oom, dat hij eveneens die zonderlinge macht bezat om hulpvaardigheid af te dwingen — blinde toewijding binnen een paar seconden — een toewijding, die eeuwigdurend was. Ademloos vroeg zij : „Welken grooten dienst bewees u hem, vader? Waarom herinnerde u hem er niet aan, toen u uit de bank gezet werd ?’ Mijnheer Manson wierp zijn dochter een minachtenden blik toe. „Je schijnt het niet te begrijpen,” zei hij op kwetsenden toon, „maar je zoudt het ook niet kunnen. Je bent een beetje hardvochtig en zelfzuchtig, Letty. Ik geloof dat je nooit een dwaas zoudt kunnen zijn uit liefde voor iemand; neen, dat ligt niet in jouw karakter.” De herinneringen aan die ontmoeting te Chilworth, aan dien kus, die haar als een droom voorkwam, zoo vlug was hij gegeven, kwamen Letty voor den geest. Zij lachte — een geheimzinnige lach — zij wist wel beter. ..Vertel het mij,” zei zij vleiend. „Kom, vader; ik zou grooten dienst hebt u dat niemand het te het zoo graag willen weten. Welken mijnheer Dawley bewezen ?” Maar mijnheer Manson weigerde standvastig om haar nieuwsgierigheid té bevredigen. „Ik heb beloofd —- gezworen, weten zou komen,*’ zei hij: zijn fletse oogen glansden van voldoening bij de herinnering, hoe trouw hij zijn belofte gehouden had. „Er is een tijd geweest, dat ik bijna gedwongen werd om mijn eed te breken, maar den hemel zij dank, ik deed het niet. Een tijd, Letty, waarin het mijn redding geweest zou zijn, als ik de waarheid gezegd had, maar ik deed het niet. Neen, neen, wat zijn gebreken ook kunnen hebben, onwetend ermee, dat het woord fatsoen daarbij te pas zou kunnen komen. Zij zag er alleen een goede kans in, en zij besloot die waar te nemen. Terwijl zij de overblijfselen van het avondmaal naar de keuken droeg, kwamen haar allerlei mógelijkheden en onmogelijkheden voor den geest. Zij verwaardigde zich slechts tot weinig huiselijk werk, een werkvrouw kwam dagelijks het ruwe werk doen, hoewel Manson daar dikwijls tegen had geprotesteerd en gezegd, dat Letty de kosten van een dienstbode moest uitsparen. Maar Letty weigerde* om haar mooie handen te bederven en als zij in een brutale stemming was, herinnerde ., nam zij haar vader eraan, dat al het geld, dat uitgespaard werd, toch maar in drank omgezet zou worden. Nadat Letty de kamer een beetje o’pgeruimd had, ging zij de trap op naar haar eigen kamer, zij tikte aan haars vaders deur, die tegenover de hare was en wenschte hem goedennacht. Er kwam geen antwoord; volkomen stilte heerschte binnen. Zij deed de deur open en keek naar binnen. Manson lag, met zijn rug naar zijn dochter toegekeerd, geknield voor een kast met laden, de laagste lade had hij uitgetrokken; hij staarde naar den inhoud ervan, maar raakte die niet aan. Hij lag daar neergeknield, bijna roerloos; hij scheen het opengaan van de deur niet te hebben gehoord, maar toen Letty naar hem toekwam en tegen hem sprak, sprong hij op en keek haar boos aan. Hij stond voor de open lade en het trof Letty, dat hij den inhoud ervan voor haar trachtte te verbergen. „Hoe ter wereld kom je erbij, mijn kamer binnen te sluipen en mij te laten schrikken?” vroeg hij. „Ik kon niet vermoeden, dat je hier was.” „Het spijt mij,” zei Letty met ongewone weekheid. Haar oogen zagen naar omlaag, vestigden zich op de open lade, en groot was haar verbazing over wat zij zag een verwelkt bundeltje oranjebloesem, half bedekt door een witten sluier. „Ik kwam alleen maar kijken, hoe slapen. Dat „En dat vader, niet „Het gaat heel best met mij. Ga nu naar bed en laat mij alleen. Ik heb een beetje rust noodig.” Letty mompelde nog een verontschuldiging en ging weg, verbaasd en een bijzonder belang stellend in wat zij had gezien. Zij kon niet gelooven, dat de oranjebloesem en sluier hadden behoord aan haar moeder, die gestorven was, toen haar dochter tien jaar was, en waarvan Letty zich herinnerde, dat zij een snibbige vrouw was geweest, die nooit anders deed, dan heftig met haar man twisten. Manson had nooit gedaan, of hij veel van zijn vrouw hield, noch getoond, dat haar dood iets anders dan een verlichting voor hem geweest was. Maar aan wie behoorden dan deze plechhet met u was, voor ik ging was alles.” is genoeg ook.” gromde haar getroffen door haar zachtheid. (seorge dus afscheid en begon de terugwandeling naar het kasteel tige overblijfselen van een gelukzalig verleden? Zonder dat zij kon begrijpen waarom, bracht Letty verband tusschen dat, wat zij had gezien en den geheimen dienst, dien haar vader eens ^aan mijnheer Dawley had bewezen. Zij herinnerde zich nu, hoe haar vader die lade altijd zorgvuldig gesloten had gehouden, maar zij had altijd gemeend, dat het slechts een geheime bergplaats voor drank was, waarvan zij niets mocht weten. Letty besloot het geheim op te helderen en nadat zij rustig bij zichzelf besloten had, dat niets haar plannen zou kunnen belemmeren, begon zij haar buitengewoon weelderig haar te borstelen. Dit haar was Letty’s trots, het was lang, levendig, dik; het lag in breede golven over haar mooi gevormd hoofd.Zij bestudeerde haar trekken altijd in den spiegel, terwijl zij het vlijtig borstelde en kamde, terwijl zij ernstig onderzoek deed naar elke plooi in haar gelaat, naar elke lijn op haar voorhoofd of om haar fletse oogen. Somtijds, als zij zoo in zelfbeschouwing verdiept was, barstte zij in tranen uit, terwijl het haar duidelijk werd, dat haar zeldzame schoonheid haar misschien nooit van dienst zou zijn, dat zij haar nooit zou verschaffen, wat ze aan andere vrouwen verschafte -— liefde, rijkdom, macht. En, met het voorbijgaan van iederen dag, werd het verlangen naar deze dingen een kwelling voor haar. Zij kon nergens meer aan denken, dan hoe ze te verkrijgen. Dezen avond, nog met de herinnering aan George Dawley mogen zijn, Tom Manson houdt zijn woord. Dat ligt in mijn karakter : Ik ben een trouw, trouw vriend.” En ten bewijze van zijn trouw, weigerde hij de gretige vragen Le beantwoorden van zijn dochter, die vroeg naar den aard van den dienst, dien hij den heer Dawley had bewezen. Eindelijk verloor Letty haar goed humeur, wat nooit een moeielijk kunststuk voor haar was. „Als u het mij niet wilt vertellen,” zei zij boos, „dan zal ik er zelf wel achter komen. Ik zal naar mijnheer Dawley gaan en hem zeggen, dat hij zich moest schamen, dat hij u niet helpt, wanneer u zooveel voor hem hebt gedaan.” Oogenblikkelijk kwam er angst in de oogen van den heer Manson. „Dat mag je niet; dat verbied ik je,” stamelde hij. „Praat geen onzin, Letty; en nu ga ik naar mijn eigen kamer. Ik ben uitgeput. Waarom liet je me over deze dingen praten; wat is het nut ervan ? Het windt mij maar op. Waarom kun je mij niet met rust laten ?” Het werd Letty duidelijk, dat het nergens toe diende om verder te vragen, maar haar nieuwsgierigheid was opgewekt. Zij zag voordeel voor haar in dezen geheimen dienst, die zooveel jaren geleden door haar vader bewezen was aan het hoofd van de groote bank — een middel, waardoor in dit leven, dat zij zoo haatte, een gunstige verandering zou kunnen komen. Zij was onbekend met de wereld en eveneens onbekend met de leelijke meeningen, die men over haar gedrag zou
PDF
Nummer
1914, nr.03, 14 jan. 1914
Blad
06
Tekst
die nieuwe gevoelens bij haar had opgewekt, onderwierp Letty haar schoonheid aan een nog nauwlettender onderzoek. Voor ’t eerst hadden mannenoogen haar verteld, dat zij mee kon tellen onder de vrouwen, voor het eerst was zij gewaardeerd. Zij haalde zich het heele tooneel weer voor den geest, terwijl zij met haar ellebogen op de toilettafel rustte, zij liet haar kin rusten op haar handen, terwijl zij haar spiegelbeeld droomerig aanstaarde. Maar zij zag het niet; in plaats daarvan zag zij het dennenbosch en de blauwe oogen van George Dawley, die in de hare staarden. De armoedige naargeestige slaapkamer was er niet meer, zij was buiten, onder God’s hemel, en de aarde was een hemel voor haar. Iets heel prozaïsch bracht haar tot deze wereld terug — een sterke brandlucht — en plotseling overviel haar de vrees, die inderdaad niet ongegrond was, dat baar vader het huis in brand gestoken had. Zij rende de kamer uit; haars vaders deur stond een beetje open; de reuk kwam uit zijn kamer. Letty snelde naar binnen, maar kwam haar vader op den drempel tegen. Een beetje opgewonden vroeg hij haar, wat zij wilde en zij legde het hem uit. Mijnheer Manson fronste de wenkbrauwen. „Ik was maar even een paar papieren in den haard aan ’t verbranden,” zei hij kortweg. „Ga naar bed en ga slapen, Letty; er was geen gevaar voor brand.” Zij gehoorzaamde en ging weg, maar plotseling kwam een denkbeeld bij haar op, dat haar met verslagenheid vervulde. Zij wist, evengoed alsof zij het gezien had, dat haar vader al de overblijfselen vernietigde van dien geheimen dienst, of wat het mocht zijn, bewezen aan Eldred Dawley. HOOFDSTUK III. „Heusch Moya, er is niets bijzonders in het bosch; heusch niet. Wat ben je toch een wispelturig persoontje ! Gistermiddag kon niets je bewegen om erin te gaan en dezen morgen ben je er zoo op gesteld”. George Dawley zei dit een weinig opgewonden; hij stond met Lady Moya op het terras van het kasteel en beiden keken over de tuinen naar het dennenbosch. Men voelde den herfst al aankomen en Moya droeg een witte wollen japon, die haar heel aardig stond. Haar zachte karakter en vroolijk humeur hadden George van ’t begin af aan tot haar aangetrokken; maar nu maakte zij hem voor ’t eerst een weinig prikkelbaar. Zij was er zoo op gesteld om naar dat bosch te gaan, dat George dat met hetzelfde wantrouwen en dezelfde vrees vervulde als het Tannbauser zal gedaan hebben met betrekking tot Venus. Hij voelde, dat hij zich als een dwaas had gedragen den vorigen dag en wel op zeer oneervolle wijze en hij had nu geen verlangen om de plaats te gaan bezoeken, waar de gebeurtenis had plaats gegrepen. Hij stelde zijn geweten gerust door het besluit te nemen, dat hij elke aanleiding zou vermijden, om die jonge, boeiende vrouw met de fletse oogen en het zwarte haar weer te zien. Het wetboek van George Dawley was wellicht niet zoo heel streng, maar bij de familie Dawley was het de gewoonte, dat jegens vrouwen de grootste beleefdheid en ridderlijkheid werd in acht genomen, en hieraan was George tot nu toe ■ ■■■■ ■■■ PANORAMA =— trouw gebleven. Nu voelde hij, dat hij ertegen had gezondigd, doordat hij een vrouw gekust had, terwijl hij met een andere geëngageerd was. „Als je mij niet mee wilt nemen naar het bosch, dan zal ik alleen gaan,” zei Moya plagend; zij hief haar zachtbruine oogen naar haar verloofde op, terwijl zij sprak — haar oogen vormden een bekoorlijk contrast met haar goudblond haar — „hoewel het er erg geheimzinnig uitziet, ben ik er toch erg nieuwsgierig naar en ik wil het gaan zien.” Zij zag er heel lief en aantrekkelijk uit in haar onschuldige plaaglust en George, wien bet niet kon schelen welke oogen hem gadesloegen, sloeg zijn arm om haar heen en kuste haar. „O George, verbeeld je, dat iemand het zag,” zei Moya, maar haar protest was heel zwak. „Daar komt je oom; hij zal ons erg kinderachtig vinden.” „Beste kind, mijn oom is ook jong geweest, al wil je het misschien niet gelooven, en hij is nog niet veel over de zestig,” antwoordde George, „maar hij is somber en neemt het leven te ernstig op. Maar hij is een verbazend goede man. Ik bewonder niemand zoo als hem.” Dat weet ik, dat weet ik, en ik wou, dat ik niet zoo bang voor hem was,” zei Moya berouwvol; „het is erg slecht van mij, want hij is heel lief en aardig voor mij.” „Hij houdt zooveel van je, Moya,” antwoordde George ernstig. „Soms denk ik, dat hij meer van jou houdt dan van mij.” Moya keerde zich van haar verloofde af en liep den ouden heer Dawley tegemoet. Eldred Dawley vertoonde in zijn slankheid groote gelijkenis met den gestorven kardinaal Manning. Dezelfde beschaafde gelaatsuitdrukking, dezelfde diepliggende, ernstige oogen, dezelfde mooie vorm van wenkbrauwen en neus, en soms dezelfde vlugge glimlach, die als ’t ware het vrome gelaat met licht bestraalde. Een man, van wien iedereen sprak met een eerbied, die aan bewondering grensde, een man, die op merkwaardige wijze in zich vereenigde een grooten handelsgeest en een adel van karakter, die hem nauwelijks van deze wereld deed schijnen. „Ik kwam naar je kijken, Moya,” zei de heer Dawley; zijn stem was laag, had een diepen klank, vol van die onbewuste plechtigheid, die de stemmen van oude prelaten dikwijls hebben; „zou George je mij voor dezen morgen willen afstaan? Ik ga per automobiel naar Exfield; de dominee daar is een oud vriend van mij en ik ga hem eens bezoeken. Ik zou graag hebben, dat Moya mij vergezelde en ik denk, dat zij de Bellaris wel aardig zal vinden. Mag ik haar meenemen ?” Hij lachte tegen George, tewijl hij sprak, terwijl zijn lange, fijne hand op Moya’s schouder rustte. Hij hield veel van het meisje, haar karakter trok hem aan, hij zag in haar een ideale vrouw voor zijn neef en erfgenaam. Om Moya beter te leeren kennen, had hij eindelijk de dringende uitnoodiging van Mevrouw Chilworth aangenomen. De familie Chilworth was met George en eveneens met Lady Moya bevriend. „Natuurlijk zal George mij wel afstaan,” zei Moya opgewekt. „Ik denk, oom Eldred,'dat hij uit zijn humeur is, omdat de jacht pas morgen begint en hij zich slechts met mij kan amuseeren. Ja, zoo is het, George; spreek het maar niet tegen. Je zou graag die mooie fazanten gaan doodschieten; je kunt haast niet wachten, tot de jachttijd begonnen is.” Zij lachte vroolijk en rende weg om zich voor de rijtoer klaar te maken. Eldred Dawley keek haar bijna ernstig na. terwijl om zijn dunne lippen een glimlach speelde. „Je bent erg gelukkig, mijn jongen,” zei hij, „je hebt een vrouw uit duizenden getroffen. George stemde dat toe en toen Moya terugkeerde, keek hij haar met een zekeren trots aan, een trots, die er veel toe bijdraagt om de trouw van een man te verzekeren. De gedrukte stemming, die hem had gekweld sedert de ontmoeting met Letty Manson, week van hem. Teeder en zorgzaam hielp hij Moya in de automobiel en zij stemde er blij mee in, toen hij voorstelde om een eind mee te rijden en dan terug te wandelen. Mijnheer Dawley lachte hen toe, maar hij noodigde zijn neef niet uit, om mee te gaan naar Exfield. Hij wilde Moya eens voor zich alleen hebben en hij wist, dat dat niet kon, als zij voortdurend afgeleid werd door de tegenwoordigheid van haar verloofde. Bij de oude Gothische poort, waar een vrouw met een wit schort klaar stond om open te doen, nam George dus afscheid en begon de terugwandeling naar het kasteel. Hij behoefde zich niet te haasten, het was een mooie dag, de lucht was diep blauw en de omgeving was heel rustig, recht geschikt om lui te zijn. George wandelde voort, terwijl hij dacht aan Moya en den laatsten blik van haar donkere oogen, toen zij de zijne ontmoetten; hij scheen tevreden met het leven en al wat het hem gaf. Alle gedachten aan Letty Manson waren uit zijn geheugen gewischt. Toen het kasteel in ’t gezicht kwam, wendde hij zijn schreden naar de tuinen en terwijl hij dat deed, keek hij onderzoekend de laan af. Toen bleef hij plotseling staan; een onaangename huivering overviel hem. Wie was dit slanke meisje — elegant in weerwil van haar voorovergebogen gang — dat naar hem kwam toeloopen ? Wie was zij, die, nu zij hem in ’t gezicht kreeg, even bleef stilstaan en toen naar hem toekwam met een snelheid, die meer op draven dan op wandelen geleek ? Plotseling herkende George haar. Het was de heldin van het avontuur van gisteren. Zij was nu dicht bij hem, en hij zag nu, hoe haar gezicht, dat hij zich nog volkomen herinnerde, veranderd was. Het was met een zonderlinge grijze bleekheid overtogen, het had een verandering ondergaan, evenals dat bij menschen met een donkere gelaatskleur geschiedt, wanneer zij in spanning verkeeren, en de fletse blauwe oogen waren wijd geopend en stonden strak, alsof zij geschrokken was. De lippen waren van elkaar gescheiden en hadden niet meer hun levendige kleur; zij waren verbleekt. George merkte met een zekeren schrik, op dat het meisje er beslist leelijk uitzag. (Wordt Vervolgd.) Êise Tfamel f Op den leeftijd van 28 jaar is te Zwolle in het Sophia-Ziekenhuis op Nieuwjaarsnacht overleden Mevrouw Lise Hamel. De bijzonder tragische omstandigheden, die haar overlijden vergezelden, doen bij het heengaan van deze jonge, zeer talentvolle actrice, nog te wranger aan. Mevrouw Hamel is overleden aan eene ziekte, die ,,de klem” (Tetanus) wordt genoemd en ontstaande door aarde-infectie, slechts sporadisch en dan nog alleen, voorkomt bij aalmoezeniers, grondwerkers, enz., wier bezigheden in den grond daartoe de gelegenheid geven kunnen. Hoe en waar Mevr. Hamel geïnfecteerd is geworden is onverklaarbaar. Een feit blijft, dat ze sinds geruimen tijd een wondje aan den vinger had, dat zeer moeilijk genas,. zonder evenwel eenige reden tot ongerustheid te geven. De verstijving der kaak, waardoor de ziekte zich het eerst openbaarde, zonder dat dit .echter de aandacht trok, was reeds na Kerstmis door haar opgemerkt. Te Kampen, Maandag 29 December, tijdens de voorstelling, openbaarde de ziekte zich voor ’t eerst heviger. De geneesheer, die haastig geroepen werd, verklaarde echter, dat haar vervoer naar Zwolle zeer goed geschieden kon, alwaar aangekomen Mevr. Hamel in een hotel gebracht werd. Dienzelfden nacht openbaarde de zenuwkrampen zich met zoo’n hevigheid, dat de in allerijl ontboden geneesheer haar onmiddellijke overbrenging naar het Sophia-Ziekenhuis noodig oordeelde. Dat was Maandagnacht en Woensdagnacht is Mevr. Hamel, na hevig lijden aldaar overleden. Dit sterfgeval is te tragischer, daar deze jeugdige artiste pas na zéér zwaren strijd hare eerste lauweren op het pad der tooneelspeelkunst geplukt had en de kritiek haar algemeen nu een schoone toekomst voorspelde. Hare mooiste uitbeelding blijft tot dusver de Maria-rol in de „Opstandelingen” van Mevrouw Roland-Holst. Haar lang gekoesterde wensch de „Magda” te spelen in „Haar thuis” ging eveneens in vervulling, het leven bood haar eindelijk, na tallooze en voor zooveel anderen onmogelijk te overkomen moeilijkheden iets van zijn overvloed. Ze heeft helaas niet lang daarvan mogen genieten. Voor de weinigen die tot haar vrienden behoorden, is haar heengaan ook in intiemen kring een diep-gevoeld verlies. Zij was de nooit moedelooze, steeds energieke gezellin, die naast hare artistieke gaven, de kracht bezat, nog in vele moeilijke levens om haar heen, te sterken en op te wekken. Dat zij heenging, na eerst velen geholpen te hebben, op het oogenblik, dat zij zelve „er was”, het blijft een dier diepontroerende feiten in de geschiedenis van het menschelijk leven, waarvoor vergeefs de aardsche mensch een oplossing zoekt. TOM SCHILPEROORT. Cise Hamel ƒ in haar succesrol „Maria" in het stuk „Opstandelingen" van Mevr. Roland Holst.
PDF
Nummer
1914, nr.03, 14 jan. 1914
Blad
07
Tekst
HET WERELD=PANORAMA t ‘Koningin Sophie van Zweden, moeder van den iegenwoordigen 'Koning van -Zweden en tante van onae 'Kortingin-TKoeder. f prinses Seopold van Tiohenxollern, geb. Infante van Portugal, die te Sigmaringen is overleden. 'Kardinaal O’Connell, opvolger van 'Kardinaal 'Rampolla als aartspriester van den St.-pieter te 'Rome. (Foto Uuderwood & U.) ©oor den ?Ieer 71 Gray is in het Clmerik. pari, voorgesteld een som van minstens $ 500.000 beschikbaar te stellen om plannen te beramen ten doel hebbende het bouwen van 7K.ahemmed Oli, de ex-Shah van Peraiê die volgens de geruchten als hoopman in Berlijn heeft gewoond. (Foto Undenvood & U.) „Generaal’' Pancho Villa, aanvoerder van een zeer machtigen troep struikroovers in Mexico. - Hef is niet te verwonderen dat er in dezen troebelen tyd in Mexico vele bandieten ópstaan, die er op uit zijn van de gelegenheid gebruik te maken om op den voorgrond te treden en een van de meest genoemden is wel deze „generaal”. RAOUL PUGNO f Op 6l-jarigen leeftijd is tijdens zijn tournee door Rusland plotseling te Moscou de beroemde pianist en componist Raoul Pugno overleden. Reeds op 10-jarigen leeftijd trad Raoul op en deed zich kennen als een eminent pianist; als componist van liederen en pianostukken verraadde hij een fijnen smaak. Zoo juist had hij met zijn leerling Nadia Boulenger een groot lyrisch drama „La ville morte”, naar het gedicht van d’Annunzio, voltooid. HARRY FRAGSON f Onder zeer tragische omstandigheden is te Parijs de beroemde cabaref-zanger Philippe Pot, meer bekend onder den naam Harry Fragson, door zijn vader doodgeschoten. Hij is het slachtoffer geworden van zijn kinderliefde, omdat hij er niet toe komen kon zich van zijn vader, die aan vervolgingswaanzin lijdt en een dronkaard is, te scheiden. Fragson laat een groot fortuin na, dat nu aan den slaat komt, omdat zijn vader, ofschoon eenig erfgenaam, als misdadiger zijn rechten verloren heeft. (Foto Henn Manuel) Donderdag 1.1. is in de Trinity Church te Berlijn het huwelijk voltrokken tusschen Fraulein Marie Anne von Friedlander Fuld, eenig erfgename van een fortuin dat op ongeveer £ 5.000.000 geschat wordt en Mr. John Freeman Mitford, vierden zoon van Lord Redesdale. De vader van de erfgename is te Berlijn bekend als de „koolkoning”; haar moeder is de dochter van een bankier te Amsterdam. Te Londen is ter gelegenheid van de opening van den eersten schouwburg voor kinderen een groot kinderfeest gegeven, waaraan honderden kinderen hebben deelgenomen. Allerlei kinderspelen werden gedaan doch de „clou” van den middag waren de aardige dansen, uitgevoerd door de kinderen. Bovenstaande foto geeft ons een dezer dansen, „Jeugd” genaamd. EEN DAME „LOOPING THE LOOP”. In Engeland heeft een dame, Miss Davies, met den aviateur Hamel de looping the loop medegemaakt en aan haar gezicht te zien is het haar niet» zoo heel slecht bekomen. (Foto IJnderwood & U.) DE PARSIFAL TE BRUSSEL. De opvoering van dit beroemde werk van Wagner is in muzikale kringen een gebeurtenis geweest. De orchestrale schoonheden van Wagner’s werk hebben vrijwel den indruk van gerektheid, die de uitvoering soms maakte, weten te verdrijven. De vertolking was goed, alleen ontbrak den Franschen zangers dikwijls de voor dit werk passende stijl. Wij geven hierbij hef slof van het eerste bedrijf. WINTERSPORT IN ZWITSERLAND. Gaven wij in ons vorig nummer een foto van de „favorites” van het bobsleerennen, hierbij brengen wij in beeld een moment uit den zeer inferessanten hockey-wedstrijd. die te Murren gespeeld is tusschen Oxford en Cambridge.
PDF
Blad 
 van 2380
Records 456 tot 460 van 11897