|
9 BERGOPWAARTS
DOOR SYBIL CAMPBELL. LETHBRIDGE !! (VERVOLG)
a,” zei Letty koel, „ik heb gekeken
naar Chilworth Castle; en wien denkt
u. dat ik vanavond gezien heb ?
Mijnheer Dawley — ja, ik heb hem
gezien en gesproken.”
Haar stem klonk opgetogen. Alles kwam
haar zoo vreemd en wonderlijk voor; die
kus onder de door den wind bewogen
takken van de pijnboomen, die haar in een oogenblikkelijken aandrang gegeven was, die zooveel beteekende voor
het hartstochtelijke meisje, dat nergens van wist, maar zoo
heel graag alles zou weten. Zij was teruggedeinsd, half
verschrikt, maar zeer verheugd, toen George
Dawley haar had losgelaten; zij had hem met
angstige, wilde oogen aangekeken, zooals een
nimf gekeken zou hebben naar den faun, die
haar buitmaakte, en toen had zij zich omgedraaid en was weggeloopen; waarom, dat kon
zij niet weten, maar zij was weggegaan, om
gelukkig over de heidevelden te dwalen, verlicht en stralend, terwijl zij zich niet bewust
werd, dat wat voor haar een gebeurtenis was,
voor den jongen man slechts een voorbijgaande
liefhebberij kon zijn.
„Eldred Dawley — heb je hem gezien,
zeide Mijnheer Manson en zijn stem werd
plotseling harder; er kwam kleur op zijn
wangen, hij zag er ineens jonger uit, er was een
licht in zijn oogen, dat zijn dochter in verbazing bracht. Wist hij, wie je was? Sprak
hij over mij ? Maar spreek dan toch, lieve
Letty. Waar heb je hem gezien ? Vlug — vertel
het mij. Wat zei hij?”
Zijn opwinding wekte haar verbazing op,
want gewoonlijk nam hij alles heel koelbloedig
op, en het scheen hem weinig zorg te veroorzaken, dat hij een dronkaard was en een in
ongenade gevallen man; dat door zijn eigen
' schuld hij zich en zijn dochter gebracht had
tot de akeligste armoede, die er bestaat, de
armoede, die er niet openhartig voor durft
uitkomen, die een dienstbode houdt en zich
de weelde veroorlooft van twee zitkamers.
„Het was niet de oude heer Dawley,” zei
Letty; het was zijn neef — wel, wat stelt u
er een belang in, vader. Hebt u den ouden
heer Dawley, die het hoofd is van de firma,
ooit gekend ?” ♦
Mijnheer Manson liet het hoofd zinken; hij
knikte.
,-,Ja, ja, ik ken hem,” zei hij, „jaren en
jaren geleden. Ik dacht dat je hem, en niet
den jongen heer had .gesproken. Ik dacht, dat
hij zich iets herinnerd had, dat ik vroeger voor
hem gedaan heb. Maar,” — hij hief het hoofd
op en staarde zijn dochter trots aan, „ik deed
het uit eigen wil, ja, uit eigen wil. Ik was een
jongeman destijds en hij was heel wat ouder, en
ik had veel respect voor hem; hij had iets over
zich waardoor je, als je hem zag, .voelde, dat
je alles voor hem zoudt doen, wat hij vroeg
en daar trots op zijn; maar ik wist, dat ik
zijn slaaf was vanaf den eersten keer, dat hij in de spreekkamer kwam van de bank te Carsden, waar ik toen was,
en hij lachte mij toe en sprak tot mij, terwijl er toch geen
reden voor was, maar hij had een vriendelijk hart. Ik heb
het nooit vergeten; ik zou toen wel voor hem hebben willen
sterven.”
De ongewoon groote hoeveelheid whisky had de tong
van Tom Manson losgemaakt, maar zijn dochter luisterde
gretig. Het leek haar toe, dat de neef moest gelijken op zijn
oom, dat hij eveneens die zonderlinge macht bezat om
hulpvaardigheid af te dwingen — blinde toewijding binnen
een paar seconden — een toewijding, die eeuwigdurend
was. Ademloos vroeg zij : „Welken grooten dienst bewees
u hem, vader? Waarom herinnerde u hem er niet aan, toen
u uit de bank gezet werd ?’ Mijnheer Manson wierp zijn dochter een minachtenden
blik toe.
„Je schijnt het niet te begrijpen,” zei hij op kwetsenden
toon, „maar je zoudt het ook niet kunnen. Je bent een beetje
hardvochtig en zelfzuchtig, Letty. Ik geloof dat je nooit
een dwaas zoudt kunnen zijn uit liefde voor iemand; neen,
dat ligt niet in jouw karakter.”
De herinneringen aan die ontmoeting te Chilworth, aan
dien kus, die haar als een droom voorkwam, zoo vlug was
hij gegeven, kwamen Letty voor den geest. Zij lachte —
een geheimzinnige lach — zij wist wel beter.
..Vertel het mij,” zei zij vleiend. „Kom, vader; ik zou
grooten dienst hebt u
dat niemand het te
het zoo graag willen weten. Welken
mijnheer Dawley bewezen ?”
Maar mijnheer Manson weigerde standvastig om haar
nieuwsgierigheid té bevredigen.
„Ik heb beloofd —- gezworen,
weten zou komen,*’ zei hij: zijn fletse oogen glansden
van voldoening bij de herinnering, hoe trouw hij zijn belofte
gehouden had. „Er is een tijd geweest, dat ik bijna gedwongen werd om mijn eed te breken, maar den hemel zij
dank, ik deed het niet. Een tijd, Letty, waarin het mijn
redding geweest zou zijn, als ik de waarheid gezegd had,
maar ik deed het niet. Neen, neen, wat zijn gebreken ook
kunnen hebben, onwetend ermee, dat het woord fatsoen
daarbij te pas zou kunnen komen. Zij zag er alleen een goede
kans in, en zij besloot die waar te nemen. Terwijl zij de
overblijfselen van het avondmaal naar de keuken droeg,
kwamen haar allerlei mógelijkheden en onmogelijkheden
voor den geest. Zij verwaardigde zich slechts tot weinig
huiselijk werk, een werkvrouw kwam dagelijks het ruwe
werk doen, hoewel Manson daar dikwijls tegen had geprotesteerd en gezegd, dat Letty de kosten van een dienstbode
moest uitsparen. Maar Letty weigerde* om haar mooie
handen te bederven en als zij in een brutale stemming was,
herinnerde
., nam
zij haar vader eraan, dat al het geld, dat uitgespaard werd, toch maar in drank omgezet
zou worden.
Nadat Letty de kamer een beetje o’pgeruimd
had, ging zij de trap op naar haar eigen
kamer, zij tikte aan haars vaders deur, die
tegenover de hare was en wenschte hem
goedennacht. Er kwam geen antwoord; volkomen stilte heerschte binnen. Zij deed de
deur open en keek naar binnen.
Manson lag, met zijn rug naar zijn dochter
toegekeerd, geknield voor een kast met laden,
de laagste lade had hij uitgetrokken; hij
staarde naar den inhoud ervan, maar raakte
die niet aan. Hij lag daar neergeknield, bijna
roerloos; hij scheen het opengaan van de deur
niet te hebben gehoord, maar toen Letty
naar hem toekwam en tegen hem sprak, sprong
hij op en keek haar boos aan. Hij stond voor de
open lade en het trof Letty, dat hij den inhoud ervan voor haar trachtte te verbergen.
„Hoe ter wereld kom je erbij, mijn kamer
binnen te sluipen en mij te laten schrikken?”
vroeg hij. „Ik kon niet vermoeden, dat je hier
was.”
„Het spijt mij,” zei Letty met ongewone
weekheid. Haar oogen zagen naar omlaag,
vestigden zich op de open lade, en groot was
haar verbazing over wat zij zag een verwelkt bundeltje oranjebloesem, half bedekt
door een witten sluier. „Ik kwam alleen maar
kijken, hoe
slapen. Dat
„En dat
vader, niet
„Het gaat heel best met mij. Ga nu naar bed
en laat mij alleen. Ik heb een beetje rust
noodig.”
Letty mompelde nog een verontschuldiging
en ging weg, verbaasd en een bijzonder belang
stellend in wat zij had gezien. Zij kon niet
gelooven, dat de oranjebloesem en sluier hadden
behoord aan haar moeder, die gestorven was,
toen haar dochter tien jaar was, en waarvan
Letty zich herinnerde, dat zij een snibbige
vrouw was geweest, die nooit anders deed,
dan heftig met haar man twisten. Manson
had nooit gedaan, of hij veel van zijn vrouw
hield, noch getoond, dat haar dood iets
anders dan een verlichting voor hem geweest
was. Maar aan wie behoorden dan deze plechhet met u was, voor ik ging
was alles.”
is genoeg ook.” gromde haar
getroffen door haar zachtheid.
(seorge dus afscheid en begon de terugwandeling naar het kasteel
tige overblijfselen van een gelukzalig verleden? Zonder
dat zij kon begrijpen waarom, bracht Letty verband tusschen dat, wat zij had gezien en den geheimen dienst, dien
haar vader eens ^aan mijnheer Dawley had bewezen. Zij
herinnerde zich nu, hoe haar vader die lade altijd zorgvuldig
gesloten had gehouden, maar zij had altijd gemeend, dat het
slechts een geheime bergplaats voor drank was, waarvan
zij niets mocht weten.
Letty besloot het geheim op te helderen en nadat zij rustig
bij zichzelf besloten had, dat niets haar plannen zou kunnen
belemmeren, begon zij haar buitengewoon weelderig haar
te borstelen.
Dit haar was Letty’s trots, het was lang, levendig, dik;
het lag in breede golven over haar mooi gevormd hoofd.Zij
bestudeerde haar trekken altijd in den spiegel, terwijl zij
het vlijtig borstelde en kamde, terwijl zij ernstig onderzoek
deed naar elke plooi in haar gelaat, naar elke lijn op haar
voorhoofd of om haar fletse oogen. Somtijds, als zij zoo in
zelfbeschouwing verdiept was, barstte zij in tranen uit,
terwijl het haar duidelijk werd, dat haar zeldzame schoonheid
haar misschien nooit van dienst zou zijn, dat zij haar nooit
zou verschaffen, wat ze aan andere vrouwen verschafte -—
liefde, rijkdom, macht. En, met het voorbijgaan van iederen
dag, werd het verlangen naar deze dingen een kwelling
voor haar. Zij kon nergens meer aan denken, dan hoe ze
te verkrijgen.
Dezen avond, nog met de herinnering aan George Dawley
mogen zijn, Tom Manson houdt zijn woord. Dat ligt in mijn
karakter : Ik ben een trouw, trouw vriend.”
En ten bewijze van zijn trouw, weigerde hij de gretige
vragen Le beantwoorden van zijn dochter, die vroeg naar
den aard van den dienst, dien hij den heer Dawley had bewezen. Eindelijk verloor Letty haar goed humeur, wat
nooit een moeielijk kunststuk voor haar was.
„Als u het mij niet wilt vertellen,” zei zij boos, „dan zal
ik er zelf wel achter komen. Ik zal naar mijnheer Dawley
gaan en hem zeggen, dat hij zich moest schamen, dat hij
u niet helpt, wanneer u zooveel voor hem hebt gedaan.”
Oogenblikkelijk kwam er angst in de oogen van den
heer Manson.
„Dat mag je niet; dat verbied ik je,” stamelde hij.
„Praat geen onzin, Letty; en nu ga ik naar mijn eigen
kamer. Ik ben uitgeput. Waarom liet je me over deze dingen
praten; wat is het nut ervan ? Het windt mij maar op.
Waarom kun je mij niet met rust laten ?”
Het werd Letty duidelijk, dat het nergens toe diende om
verder te vragen, maar haar nieuwsgierigheid was opgewekt. Zij zag voordeel voor haar in dezen geheimen dienst,
die zooveel jaren geleden door haar vader bewezen was aan
het hoofd van de groote bank — een middel, waardoor
in dit leven, dat zij zoo haatte, een gunstige verandering
zou kunnen komen.
Zij was onbekend met de wereld en eveneens onbekend
met de leelijke meeningen, die men over haar gedrag zou
|