Panorama

Blad 
 van 2380
Records 441 tot 445 van 11897
Nummer
1914, nr.02, 6 jan. 1914
Blad
04
Tekst
HOOFD TE VLISSINGEN sujetten het best uit: ze zijn mooi weergegeven J. Willem Schütz P)E artist wiens naam boven deze causerie staat, werd te Middelburg in 1854 geboren en ontving zijne opleiding van zijn vader, die ook kunstschilder was. AI spoedig begreep hij, dat de ware manier van studeeren is, de natuur met eigen oogen te aanschouwen en te trachten den indruk weer te geven, die de zoo wisselende stemmingen van de eigenaardige Zeeuwsche stroomen op hem maakten. Daar kon hij steeds prachtige motieven vinden; telkens trok hij weer naar ’t strand, naar Veere of Vlissingen. Het meest boeiden hem de drooggeloopen slikken, wanneer de verweerde mosselschuitjes er op getij wachtten of wel hunne mosselen hadden uitgezaaid. Tegen het licht ingezien, komen deze die fijne stemmingen, de kantlichtjes hier en daar op de schuiten en een zilverachtige glans over het ondiepe water, onderbroken door krachtig uitkomende plekken drooggeloopen grond. Talentvol drukt hij de atmosfeer uit; deze omgeeft zijne schuiten geheel waardoor ze, hoe krachtig ook tegen de lucht en het water doende, toch den indruk geven los in de oneindige ruimte te liggen. Bij laag water met helder, kalm weer — de lucht stralend, het water glanzend — liggen ze daar rustig voor anker op de Westerschelde, de vele scheepjes, zóó rustig alsof ze nooit storm beleefden. Maar Zeeland en Storm hooren bij elkaar. Als de Westenwind het zeewater opzweept, kan het spoken op de Zeeuwsche kusten. De Aquarel Willem J. Schütz, Middelburg. Zeeuwsche schilder is dan in zijn element. Hij schildert de zee enkel om de woestheid der onstuimige golven, opgedreven en weder teruggedrongen houden ze hem geboeid en doen hem genieten de grootsche tafreelen van den strijd der elementen. Zijne werken zijn door exposities wel bekend, maar toch heeft zijn voortdurend wonen in Zeeland gemaakt, dat in de groote kunstcentra zijne schilderijen en aquarellen niet die bekendheid hebben, waarop ze door de goede qualiteiten aanspraak kunnen maken. Toch mocht hij verschillende onderscheidingen verwerven. Het Kunstmuseum te Middelburg heeft twee werken van hem, eene Schilderij en een aquarel. Verder kocht H.M. in 1898 een werk van hem aan in Pulchri Studio en behaalde hij in hetzelfde jaar de groote zilveren medaille op de Internationale Tentoonstelling te Barcelcna. E. Y. OP DE SLIKKEN Willem J. Schütz, Middelburg.
PDF
Nummer
1914, nr.02, 6 jan. 1914
Blad
05
Tekst
BERGOPWAARTS DOOR SYBIL CAMPBELL LETHBRIDGE " HOOFDSTUK I. H ETTY Manson lag op den grond aan den voet van S een groep knoestige en door den wind gekromde pijnig boomen, en met een door tranen verstikte stem wenschte zij, dat zij dood was. Zij ultte dezen wenscb met grooten nadruk. Zij herhaalde hem. Het werd bijna een diepe, gesmoorde snik; en daarna begon zij luid en hevig te snikken, terwijl zij haar gelaat in haar handen begroef. Deze storende geluiden van menschelijk verdriet uitgezonderd, was het kleine bosch heerlijk stil. Het was een herfstdag, maar het diepe blauw van den hemel, de warmte van de zon, die dwars door de takken heenscheen, deden meer aan Juli dan aan October denken. Tegenover het bosch stond een groot, grijs huis, dat zich majestueus op een heuvel verhief en groot en indrukwekkend genoeg was om den naam van Chilworth Castle te verdienen. Voorbij het terras, dat naar Italiaanschen trant gebouwd was, lagen tuinen, die beschenen werden door de stervende heerlijkheid van den zomer. Plotseling werden de gretige ooren van Letty Manson getroffen door het geluid van stemmen en gelach en bij die vroolijke klanken begon zij nog harder te snikken. „Ik haat — haat hen 1” hijgde zij. „Ik wou, dat ik dood was. Neen, toch niet. Ik wou, dat zij dood waren — zij allemaal, ja, dat wou ik.” Zij rees op, terwijl zij sprak en schudde de dennenaaiden en bladeren van haar blauw katoenen rok. Zij was buitengewoon slank, maar zij had de gewoonte om voorover te loopen en haar gestalte, die een kunstenaar verrukt zou hebben door de zachte lijnen, werd ontsierd door dat gebrek. Zij had een gelaat, dat bijna breed te noemen was, met fletse, bijna witte oogen. Op haar mooi gevormd hoofd had zij weelderig zwart haar. Haar gelaatskleur was donker, haar lippen waren buitengewoon rood. Zij droeg een gekreukte, witte blouse en een korte, blauw katoenen rok, waaronder gestopte kousen en versleten schoenen te zien waren. Zooals zij daar stond, terwijl zij jaloersche en booze blikken wierp naar de tuinen en het terras met de menschen erop, naar den statigen achtergrond met het deftige grijze huis, zóó was Letty Manson, in weerwil van haar gebukte houding, haar platten neus en vooruitstekende kin, werkelijk aantrekkelijk. Zij zag er vreemd uit in dit aardige, door en door Engelsche landschap, waar ze evenmin op haar plaats was als de pijnboomen Het waren, waarvan zij de wortels met haar heete tranen begoten had — die pijnboomen, die jaren geleden geplant waren door een mevrouw van Chilworth Castle —een Schotsche vrouw — die verlangde naar iets, dat haar herinnerde aan haar eigen geliefd, noordelijk land. De boomen echter, hadden nooit goed getierd; zij hadden altijd een melancholiek uiterlijk. Er kwamen weinig menschen in het kleine bosch; het was geen vroolijke plaats, maar Letty Manson hield er van, omdat zij van daar uit het kasteel en zijn bewoners kon zien, en eenig denkbeeld kon krijgen van het leven daar, waarmede zij verlangde kennis te maken — het leven van die menschen, waarover de kranten spraken, die menschen, die alles wisten en alles konden genieten, het scheen Letty toe, dat zij alleen vrij waren. Zij was hartstochtelijk jaloersch op hen, zij haatte hen, terwijl zij hen innerlijk bewonderde. Zij hadden geld, waren van hoogen afkomst, en bekleedden een hooge positie — allemaal dingen, die Letty Manson, de dochter var den ouden Tom Manson, voormalig directeur der afdeeling Archampton van de Bank van Dawley, moest missen. Sedert de heer Manson zich uit de zaken had teruggetrokken, woonde hij met zijn dochter even buiten het dorp Milcombe, waarover Chilworth Castle het beheer voerde. Het huisje van de Mansons was niet zoo’n bekoorlijk, met rozen veisierd verblijf, zooals men dat meestal ziet in oude dorpen; maar het was een nieuw, leelijk huis van geel steen, me,t een boogvenster aan weerskanten van de deur. Er was geen tuin; het lag tegenover den witten weg, die zich als een lint kronkelde tusschen de heidevelden en naar het kasteel voerde. Letty bracht een groot gedeelte van haar tijd door met naar dien weg te kijken, waarover automobielen, vol met gelukkige gasten voor de bewoners van Chilworth Castle, zich voortspoedden. Dan haastte zij zich naar het kleine bosch, van waaruit zij het kasteel kon zien om daar haar hongerige ‘ oogen te goed te doen met het kijken naar die menschen die voor haar uit een andere wereld schenen te komen. Het was eigenlijk een overtreding en Majoor Chilworth was onmeedoogend in zijn behandeling van overtreders, maar daar gaf Letty niet om. Het gevaar, dat zij liep bij haar onderzoekingstochten, verhoogde het genot er. zelfs nog van. Op het terras, duidelijk zichtbaar voor de fletse, jaloersche oogen, die haar volgden, was een tenger meisje met mooi haar bezig kunstjes te leeren aan een fox-terrier; met weinig Z>oo wachtte &ij dus op hen, klaar om hen uit te tarten, succes echter, maar bij iedere mislukte poging lachte het meisje, en de jonge man, die den hond vasthield, stemde er mee in. Dat klonk zoo vroolijk en levenslustig, dat Letty bijna ziek werd van jaloezie en woest verlangen. Zij zou zooveel willen hebben en zij had niets; zij verlangde naar alles, wat de wereld kon geven en zij ontving niets. De groote onrechtvaardigheid daarvan maakte haar weerspannig tegen het lot. Het was niet rechtvaardig dat was haar voornaamste klacht. Het was niet rechtvaardig, dat zij zoo afschuwelijk arm, gering en onbekend was, terwijl van andere meisjes, die er niet zoo goed uitzagen en niet zoo knap waren als zij, veel werk gemaakt werd, zij werden hoffelijk behandeld, bewonderd, toegesproken alsof zij de- koningin zelf waren. Dit gevoel van onrechtvaardigheid verscheurde Letty’s hart. Zij wist, dat zij even aantrekkelijk zou zijn als de meisjes, die zij benijdde, als zij zich slechts goed kon kleeden, en zij was ervan overtuigd, dat zij hen op intellectueel gebied veire overtrof. Dat zij knap was, daarvan was Letty overtuigd; zij twijfelde niet aan de superioriteit van haar verstand. Zelfs haar vader, die gewoonlijk erg gemelijk en knorrig was*, vertelde haar soms, als hij in een openhartige luim was, tengevolge van een nog overvloediger gebruik van jenever met water dan gewoonlijk, dat zij een slimme, kleine heks was en dat zij haar verstand aan hem te danken had en dat, als zij er gebruik van zou maken, zij samen dit nare, kleine dorp verlaten zouden en een nieuwe toekomst beginnen ergens, waar geen rekels waren, die iemand zijn tegenspoeden verweten, maar waar men een heer zou zijn» Na zulk een uitbarsting begon Tom Manson dan gewoonlijk te huilen en met zijn hoofd op de tafel gelegen, sliep .hij dan in die houding in; zoo liet zijn dochter hem dan achter, nadat zij eerst de lamp had uitgedraaid, uit vrees voor brand. Het gezicht van dat tengere meisje met het mooie haar en den jongen man, die nu de terrier had laten ontsnappen, boeide Letty, die hen van gezicht wel kende. Het meisje was Lady Moya Kilwynd, de dochter van Lord Gildare en de man was George Dawley, familie van het hoofd van de groote bank van Dawley en Famish. Een afdeeling van die bank te Archampton had de heer Manson bestuurd. Letty bad er dikwijls naar verlangd om aan George Dawley te vertellen, hoe leelijk de firma haar vader had behandeld, die hem plotseling met een klein pensioen had ontslagen. Letty beschouwde de bandelooze gewoonten van haar vader als iets zoo natuurlijks, dat zij zoowel verwonderd als boos was, toen de bank weigerde ze langer te willen dulden. Zij voelde, dat zij George Dawley haatte, terwijl zij hem met de oogen volgde op zijn wandeling door de tuinen, aan de zijde van Lady Moya. Nu en dan zag hij haar in het opgeheven gezicht en zei iets tegen haar zóó zacht, dat zelfs Letty’s buitengewoon scherpe ooren de klanken niet konden opvangen en dan draaide Lady Moya zich een oogenblik om en zeide niets, terwijl zij samen voortwandelden. Letty was zoo in hun beschouwing verdiept, dat zij eerst toen het te laat was bemerkte, dat zij hun schreden richtten naar het bosch. Gewoonlijk kwam daar nooit een van de gasten van het kasteel. Het had den naam van naargeestig te zijn en men beweerde zelfs, dat het er spookte. Het was omgeven door prikkeldraad, maar Letty, die ervan overtuigd was, dat niemand zou ontdekken, wat zij gedaan had, had het ijzerdraad doorgesneden en zichzelf een toegang verschaft. Aan den kant van het kasteel was er een deurin. Voorzoover Letty wist, was niemand er nog ooit door het bosch binnengetreden. Zij keek vlug rond. Zij kon het bosch uitrennen naar de heidevelden, voor het jonge paar haar bereikte, maar dan zouden zij haar zien. Zij zouden denken, dat zij het een of andere dorpsmeisje was, dat het verbod overtreden had en dan zouden zij haar verachten. Eindelijk was Letty besloten, wat zij doen zou. Zij verhief haar slanke gestalte; haar lippen waren vast opeengeklemd, haar oogen schitterden boosaardig. Zij zou deze bewoners van Chilworth Castle tegemoet gaan, van aangezicht tot aangezicht tegenover hen staan, hen tarten en hun toonen, dat zij niets gaf om zulke dingen, als waarschuwingen tegen overtredingen en dat, in weerwil van al hun prachtige voorzorgen om afgezonderd te zijn, zij, Letty Manson, hen kon bespieden en hen, indien zij dat verkoos, kon bespotten om hun denkbeeldige afzondering. Zoo wachtte zij dus op hen, klaar om hen uit te tarten en luisterde naar de stemmen, die dichterbij kwamen. „O, ik geloof niet, dat ik dat bosch aardig zal vinden,” hoorde zij Lady Moya zeggen. „Neen, George, het is daar een verschrikkelijke plaats. Connie vertelde mij, dat het daar spookte.” „En geloofde je haar?” kwam het antwoord, met een diepe stem, die Letty zonderling aandeed. „Maar kindje! Wat denk je wel, dat daar zou kunnen zijn, om je te laten schrikken? Kom mee. Ik zal wel voor je zorgen.” „Neen, neen, ik wil niet. Ik ga terug.” Letty glimlachte smadelijk, terwijl zij luisterde. „Het ziet er donker en schrikwekkend uit. Bovendien, daar staat Connie naar mij uit te kijken; ik kan haar zien. Ik ga naar haar terug, George. Ja, dat doe ik. Je hoeft niet mee te gaan; ga jij maar een onderzoekingstocht in dat bosch doen zonder mij, als je wilt.” In de ooren van Letty klonken deze woorden als een uitdaging, maar George Dawley lachte slechts vriendelijk. „Heel goed, dat zal ik doen,” zei hij. Ik zal al de verschrikkingen van dit oude bosch opsporen, en dan zal ik terugkomen om je ervan te vertellen. Vind je dat goed?” Er kwam geen antwoord. Letty trok zich terug en wachtte, haar fletse oogen tuurden aandachtig door de dichtbebladerde boomen. Daar hoorde zij het geluid van een vasten tred op de gevallen dennenaaiden, en George Dawley kwam te voorschijn. Op hetzelfde oogenblik zag hij haar, en bleef met plotselinge verbazing staan. Hij was heel goed bekend met de
PDF
Nummer
1914, nr.02, 6 jan. 1914
Blad
06
Tekst
PANORAMA buitengewoon strenge maatregelen van Majoor Chilworth tegen overtreders; hij had niet verwacht iemand in dit bosch te vinden en hij vroeg zich verwonderd af. wie dit slanke, zwartharige schepseltje kon zijn. Zij zag er niet uit als een dorpsmeisje, nocnhad zij het uiterlijk van een van de dienstmeisjes van het kasteel. Daartoe zag zij er te armoedig, te slordig uit. Letty zag, dat hij verbaasd was over haar verschijning en zij lachte flauw. Hij wist niet, dat op de weinige Zondagen, dat hij naar de kerk te Milcombe gegaan was, zij hem vanuit haar donkere zitplaats achter een van de sombere Saksische pilaren, van waaruit zij een prachtig gezicht had op de bank van het kasteel, vlijtig bestudeerd had. Hij wist niet, dat zij eerst afgestooten en daarna aangetrokken was door de kleine bakkebaardjes, die George uit ijdelheid droeg, evenals de hooge, zwarte stropdas, die hij bij voorkeur droeg. Letty wist,- dat zijn blauwe oogen voorzien waren van heel lange oogharen, want hij viel altijd onder de preek in slaap. Zij bewonderde zijn flinke gelaatstrekken en zij wist zeker, dat hij nooit kaalhoofdig zou worden; hij had buitengewoon weelderig zwart haar. „Ik heb niet het recht om hier te zijn, dat weet ik,” zeide zij langzaam, terwijl Dawley haar aanstaarde. „Als u wilt, kunt u het aan Majoor Chilworth vertellen, en ik denk, dat hij hier dan nog meer ijzerdraad zal laten spannen en nog meer waarschuwingen laten plaatsen, maar daar geef ik niet om. Dit is de eenige plaats, waar ik mij vermaken kan en ik zal hier blijven komen. Hij kan mij hier niet vandaan houden; en dat zal hij gauw ondervinden, Mijnheer Dawley." George Dawley glimlachte. „Ik moet zeggen, dat u buitengewoon weinig pleizier in uw leven moet hebben, als gij deze plaats prettig vindt,” zei hij. „En hoe komt het, dat u mij kent? Ik herinner me niet, u ooit tevoren ontmoet te hebben.” ,,Maar ik heb u toch dikwijls gezien,” hervatte Letty. Zij voelde dat zij een beetje opgewonden was. Deze ontmoeting kwam haar zeer wonderlijk voor, het was een vreemde gewaarwording voor haar dat zij heel gewoon aan het praten was met iemand, die altijd zoo ver van haar had afgestaan — even ver wel als de góden verwijderd zijn van de stervelingen. ,,Ik heb u bespied, op dat terras en in de tuinen. Daarom kom ik juist hier — om u allen na te gaan; om u te zien. Gij zijt allen rijk en voornaam en hebt altijd pleizier en ik heb niets, ik ben niets; ik ben slechts Letty Manson. Mijn vader bestuurde de afdeeling van uw bank te Archampton, en gij hebt hem ontslagen en hem net genoeg gegeven om van te leven of gebrek te lijden. Wij wonen te Milcombe, in een akelig nieuw huisje, dat Sol Landon gebouwd heeft, en ik kom hierheen om u te bespieden en ik wou, dat ik dood was, of dat gij allen het waart — het kan mij niet schelen wie.” Zij sprak buitengewoon vlug, hiertoe aangespoord door een onweerstaanbaren, vreemden aandrang, dien zij zelf niet kon begrijpen. Zij heeft het nooit begrepen; zij heeft nooit geweten waarom zij door een kracht, sterker dan eenige andere, aangespoord werd om zoo te spreken tegen een volkomen vreemde. Het was of de asch van haar ontevredenheid en bittere woede had liggen smeulen en nu vlam gevat had. „Gij schijnt het erg hard te hebben,” zei George Dawley deelnemend, maar een beetje verbaasd. Deze zonderlinge jonge vrouw, met die flauw gekleurde, aantrekkelijke oogen en een gezicht, dat hem deed denken aan een Russische danseres, die in dezen tijd Londen in geestdrift bracht — een schepseltje, dat bijna leelijk te noemen was ~ zij boezemde hem belang in. „Dus uw vader was in dienst van mijn familie ? Zoudt gij graag willen dat ik er met mijn oon over sprak en hem vroeg of hij uw vader een andere betrekking kon geven ? Hij staat aan het hoofd van de firma en hij logeert bier nu.” Letty staarde hem sprakeloos aan. Zijn blauwe oogen keken haar onderzoekend en oprecht aan; op zijn welgemaakt, door de zon gebruind gezicht was vriendelijke en oprechte deelneming te lezen. Dat was nu een van diegenen, die Letty tot nu toe had beschouwd als haar vijanden een van diegenen, die alles bezaten, terwijl zij niets had. „Het zou nergens toe dienen,s> zeide zij knorrig. „Mijn vader drinkt en dat verwondert mij niets. Hij heeft een akelig leven, zoo verschrikkelijk somber, altijd hetzelfde, maar hij is tenminste oud; hij heeft eens geleefd, maar ik ben jong. Ik ben pas een-eh-twintig en ik heb nog niets van het leven genoten — niets. En dat is niet rechtvaai dig — dat is wreed 1” Haar stem eindigde in een snik. Zij kwam naar voren; zij was nu dicht bij George Dawley en hij zag haar prachtige, zwarte haar, en de woeste uitdrukking in haar fletse oogen en op haar roode lippen. Hij staarde haar een beetje uit het veld geslagen aan. „Wel.” begon hij. „dat lijkt mij heel naar, maar als ik u kan helpen — „Dat kunt u niet — dat kunt u niet 1” viel zij hem in de rede. „Aan mijn vader is niets te doen. Bovendien, hij geeft er niet om. Hij is niet zooals ik. Hij is niet boos op dè familie Dawley; hij is aan jullie gehecht en hij wil niet, dat ik jullie beschimp, hoewel jullie hem zoo slecht behandeld hebt. U kunt mijn vader niet helpen.” Zij hield plotseling stil. Weer richtte zij haar slanke gestalte rechtop, haar vreemde oogen waren op dezelfde hoogte als die van George. „U kunt hem niet helpen,” herhaalde zij, „neen, dat kunt u niet.” George stak plotseling zijn handen uit en greep de hare. „Kan ik u helpen ?” vroeg hij een beetje verward. Hij was verbaasd over zichzelf; het was, alsof hij betooverd was — betooverd door deze fletse oogen. zwarte haren en bekoorlijke roode lippen. Zij sprak niet, zij keek hem slechts aan; baar hand, dat voelde hij, omklemde zijn sterke vingers. Haar oogen ontmoetten de zijne. George boog plotseling voorover; hij kuste Letty Manson op den mond. HOOFDSTUK II. Het avondmaal, dat bestond uit koud vleesch en salade, was klaargezet in de eetkamer van de Mansons en de heer Manson zat aan het boogvenster en tuurde naar den witten weg, terwijl hij op zijn dochter wachtte. Het was een groote, sombere man, met donker baar en donkere oogen; gebrek aan wilskracht had allen schijn van karakter en energie van zijn gelaatstrekken weggenomen en de mond had die slapheid, die zoo dikwijls den dronkaard verraadt. Hij was slordig gekleed en op zijn kleeren was het stempel van g^- breklijden gedrukt. De kamer, waarin hij zat, was even naargeestig als hijzelf. Letty mocht dan knap zijn, maar zij had er geen slag van, om bet gezellig te maken. Het vuile tafelkleed, het slordige uiterlijk van de tafel zelf, het stof, dat zich had verzameld op de boeken en kranten op het buffet, het grauwe uiterlijk van bet roode trijp, waarmee de stoelen bekleed waren en een wankelende rustbank legden getuigenis af van haar tekortkomingen als huishoudster. Mijnheer Manson slaakte een zucht‘van verlichting, toen hij zijn dochter eindelijk in ’t oog kreeg, een slanke, donkere figuur op den witten weg. Hij ging naar het stoffige, kleine portaal en maakte de deur voor haar open. „Weet je, dat het al over acht is?” vroeg hij bijna klagend, „en je bent den heelen middag uitgeweest. Ik dacht al, dat je iets was overkomen.” „En ik ben nieuwsgierig of u er iets om zoudt gegeven hebben,” antwoordde zijn dochter koel; zij volgde haar vader in de eetkamer, en overzag de tafel, terwijl zij haar neus optrok. „Koud vleesch, natuurlijk,” merkte zij zuchtend op. „Nu, ik heb geen honger dus komt het er niet op aan. Komt u aan tafel, vader.” Zij ging zitten en begon het vleesch te snijden, het vleesch, waarop zij minachtend had gezinspeeld. Zij had mooie, zachte handen en zij sneed het netjes en goed. Haar vader, die heel weinig at, schonk in en maakte voor zichzelf een whisky met soda, met een buitengewoon groote hoeveelheid sterken drank. Maar Letty lette niet op hem; zooals haar vader dadelijk had opgemerkt, scheen zij afgetrokken en hij deed zijn voordeel met die afgetrokkenheid, die zeer zelden voorkwam, maar hem heel welkom was. „Ik kan nagaan, waar je den heelen middag geweest bent, Let,” zei hij heel beminnelijk, terwijl hij tersluiks de whisky wat naar zich toetrok — „in het bosch.” (Wordt Vervolgd.} Het snijden der carton-schablonen volgens de loodteekening. @© ©@© ©@ Qlasbranden öenige technische byzonderheden in woord en beeld, @© ©@© @© Het snijden van het glas langs de schablonen. Het nieuwe raam in de Groote Kerk te Rotterdam. ËN oude kunst, die haar hoogtepunt bereikte eeuwen her in de schoone ramen der kerk te Gouda, herleeft. Het aantal beoefenaars neemt toe, het getal der kunstenaars, die zich eraan wijden, vermeerdert. De ramen in de Beurs te Amsterdam, in het Vredespaleis, in tal van kerken en niet minder de restauratie van oude ramen, zijn er getuigen »van. De glasschilderkunst bloeit weer. Die herleving schijnt te inspireeren tot de navolging van een aloude gewoonte: de schenking van een kerkraam aan een kerkbestuur. En het is wel treffend dat dit juist plaats vindt in de meest rustelooze stad van ons land: Rotterdam. De heer J. Lipjes aldaar heeft namelijk aan de Groote Kerk een gebrandschilderd kerkraam aangeboden, dat geplaatst geworden is aan het einde van het hoog-rijzende koor. Behoudens een uiting van kunstzin is dit tevens een blijk van kunnen. Het raam toch is geheel in de ateliers van den heer Lipjes tot stand gekomen. Het ontwerp en de uitvoering werd opgedragen aan den glasschilder F. Blom, die een stemmingsvolle weergave van het Heilig Avondmaal als hoofdmotief bezigde. Een arbeid van meer dan een jaar is noodig geweest alvorens het raam in zijn volle kleurenpracht tusschen de zware pilarert flonkerde. Die arbeid is te begrijpen als men de wording van een kerkraam nagaat. Daar is het begin het zwaarste voor den serieuzen kunstenaar: het motief. Soms ontstaat het door spontane inspiratie, doch meestentijds rijst het moeilijk uit de wisselende stemmingen van een ontvankelijke ziel. En is eenmaal tot het motief met vastheid besloten, dan wacht den glasschilder de eigenaardige moeilijkheid zijner kunst: de compositie van zijn motief te regelen naar den vorm d- ramen en rekening te houden met traceeringen en spitsbogen. Daarbij past de karakteristiek van geschilderde ramen zich aan. Dat wil zeggen, dat de sprekende lijnen van de figuren en voorwerpen, kortom van het uitgebeelde grootendeels gevormd worden door de looden banden, welke de stukken glas, waaruit het raam wordt samengesteld, verbinden. Daartoe wordt de ontwerp-teekening, die uit den aard der zaak op kleine schaal is, omgewerkt tot een ,,loodteekening”, waarbij de sprekende lijnen zwaar en dik worden neergezet op carton. De vaardige hand van een vakman snijdt volgens deze teekening schablonen en langs die schablonen glijdt de diamant over het glas. Rechte lijnen of bochten, 't is al gelijk. Zuiver volgens de gevolgde lijn knapt het glas af tot stukken van allerlei vorm en grootte. Dat glas — het is het levend materiaal voor den glasschilder. Dat glas moet ruig zijn en niet spiegelglad — nóch kleurloos: het moet tintelen en flonkeren, glanzen en reflecteeren. Naast zulk glas is vensterglas koud, dood, zielloos. Talloos zijn de variaties in kleur en nuance van dit glas; in één kleur soms meer dan honderd tinten. Op de gesneden stukken begint de schilder zijn arbeid. De uitbeelding wordt met bruine verf op den gekleurden ondergrond aangebracht. Echter worden ook de effen stukken overgeschilderd. Dat schilderen vindt plaats op een grooten lichtbak bij naar boven gereflecteerd licht, zoodat de schilder zijn arbeid bij doorzicht beschouwen kan. Zie vervolg Pag. 8.
PDF
Nummer
1914, nr.02, 6 jan. 1914
Blad
07
Tekst
Het Were Een/schouwburg zonder vensters. ... In Berlijn is onlangs een nieuw gebouwde schouwburg geopend die zeker een curiosum kan worden genoemd. Het gebouw heeft n.1. geen enkel venster en dit maakt van buiten af gezien een komischen indruk. De opening van het door den regeeringspresident Graaf Bernstorff is geopend verklaard. Gelijktijdig had de inwijding plaats van de groote waterkeering z.g. „Walzenwehr”. Hierboven geven wij de Walzenwehr in Kassei. JULES CLARETIE f (FotoHznriManuel) Een dezer dagen is overleden de ook in ons land zeer bekende Fransche tooneelschrijver Jules Claretie, die in het bestuur van de Comédie fran?aise een zeer groote rol heeft gespeeld. Een vreesehjk tragische gebeurtenis heeft zich onlangs afgespeeld in Sofia. Om tot nu toe onbekende redenen heeft Mme Sora Iavoroff, dochter van een bekend Bulgaarsch Staatsman zich door een revolverschot van het leven beroofd. Waanzinnig van smart heeft ook haar echtgenoot, de beroemde schrijver-dichter P. Iavoroff, zich het leven benomen. Deze tragische gebeurtenis heeft natuurlijk veel ontroering in heel Bulgarije gewekt èn q/n de personen zelf èn om de beweegredenen, waaromtrent men nog in het duister tast Hierbij de portretten van Mme Iavoroff en van den dichter. De Koning en Koningin van Spanje in het areodrome Cindad Lineal bij Madrid ter bijwoning van de vliegprestatie’s van den Zwitserschen aviateur Domenjez, den eersten aviateur, die „the looping the loop” in Spanje heeft vertoond. Bobsleerennen in Davos. — Een geliefde sport in Zwitserland is het „bobben’L Op alle banen wordt reeds druk geoefend voor de rennen die in Januari zullen plaats hebben en op onze foto zien wij de „favorites”, de bemanning van de bekende bob „Preussen”, door een bocht suizen. De Koningin van Noorwegen aan het arren. — Zooals de geheele Noordsche bevolking is ook het vorstenhuis zeer sportief aangelegd en zoo is het arren een van de grootste liefhebberijen van de Koningin. Zij kent geen grooter genot dan urenlange tochten te maken over de reusachtige sneeuwvelden De aankomst van Generaal Linan von Sanders te Constantinopei. Generaal von Sanders werd begroet door den Turkschen minister van oorlog Izzet Pacha. Deze ontmoeting wordt vooral door Rusland 2eer belangrijk geacht met het oog op de besprekingen inzake den ongelukkigen Balkanoorlog. Rechts: Generaal von Sanders; links: Izzet-Pacha.
PDF
Nummer
1914, nr.02, 6 jan. 1914
Blad
08
Tekst
Het beschilderen der gesneden glasstukken boven den lichtbak. De arbeid boven den lichtbak. De oven waarin de verf op en in het glas wordt gebrand. De verf is van een bijzondere samenstelling en vermengd met uiterst fijn gemalen glas. Bij het branden, dat op het schilderen volgt, smelt dat glas en wordt aldus één met de oppervlakte van de ruit. De daarvoor vereischte temperatuur verkrijgt men in een grooten moffeloven met verscheidene sleden voor meerdere stukken glas. De schoonst-denkbare kleuren ontstaan op deze manier. Immers in het glas wordt, bij doorzicht, het licht zelf, het wonderlijke licht gevangen in allerlei nuances. Het flonkert in donker paars; het vlamt in gloeiend rood; het schittert in goudbrocaat; het glanst in zacht oker; het straalt in helder geel. En de kunstenaarshand schept daarin concenharmonie en treffende tegenstelling. De vakman zet daarna de stukken aaneen, buigt er voorzichtig looden sponning om, een materieel, zóó gewillig dat het elke kromming verdraagt. De soldeerbout maakt er één geheel van, terwijl ijzeren roeden de groote vakken versterken. Geleidelijk wordt dan het raam ter plaatse opgebouwd en het effect bestudeerd. Menig stukje wordt dan dikwijls nog vervangen door een ander, dat beter harmonieert. Keeren we terug tot het raam dat aangebracht tratie en uitvloeiing, Het „loodzetten”, d. w. z. het aansluiten der glasstukken met looden sponningen. is in de Groote Kerk, dan treft direct het hoofdmotief c in het middenvak: een moment uit het Avondmaal. In afwijking met bijna elke weergave hiervan is de Christusfiguur niet in het midden geplaatst. De oorzaak daarvan is de eigenaardige moeilijkheid, waarvan we boven repten: de traceering, welke die plaatsing in het midden ten eenenmale onmogelijk maakte. De compositie heeft daardoor echter niet geleden. Èn de plaatsing der discipelen èn de kleurverdeeling hebben dit bezwaar keurig opgelost. Achter de donker-paars en blauw en rood gehouden gewaden der discipelen straalt de Jezusfiguur in helderlichten glans tegen een warm bruin-gelen achtergrond, die aan goudbrocaat doet denken. Daarboven, in den spitsboog, straalt een ander licht, dat den Heiligen Geest symboliseert. Het ondervak bevat een cartouche, waar, tegen een rijk blauw fond, de woorden glanzen: „Doe dit tot mijne gedachtenis.” De stijl van het raam is streng-renaissance. Het soldeeren der looden sponningen. Door de aanwending van een dicht grein heeft de schilder gestreefd naar warmte en gloed in de voorstelling. Het geheel is een waardevol geschenk, waardoor de geleidelijke vervanging der kleurloozeruitjes-ramen in de mooie kerk door ramen met getint glas en gebrandschilderde ramen beduidend gevorderd is. C. V. ;; jubileum ;; ‘J, C. Zaalberg © Zn, In ons vorig nummer maakten wij melding van boven staand jubileum en het doet ons genoegen onzen lezers hierbij een afbeelding te kunnen geven van de souvenirs die het personeel aan de firmanten heeft aangeboden. Het een is een zilveren beeld op zwart marmeren voetstuk aangeboden door het geheele personeel. Dit beeld is geleverd door de firma J. M. van Kempen & Zonen te Voorschoten. De andere foto is van twee zilveren plaquets in eikenhouten omlijsting, aangeboden door het kantoorpersoneel, en geleverd door de firma C. L. Begeer te Utrecht, door bemiddeling van de firma W. v. Rossum du Chattel te Leiden.
PDF
Blad 
 van 2380
Records 441 tot 445 van 11897