Panorama

Blad 
 van 2380
Records 426 tot 430 van 11897
Nummer
1914, nr.01, 1 jan. 1914
Blad
06
Tekst
„Kast noemen zij hun kamer. Zij hebben allemaal van die uitdrukkingen” vergoelijkte de vader. Maar het was hem aan te zien, dat het hem goed deed, zijn zoon zoo als een echt student te hooren praten. Toen de koopers weg waren, hoorde.Rienk’s vrouw iemand op ’t atelier ronddansen. Ze stormde naar boven. „Verkocht ?” vroeg ze. „Verkocht. . . méér dan dat engel. Iets verkocht, dat ik zelf mooi vond en dan iemand, die het begréép. Mercurius is op bezoek bij Apollo geweest. Kijk eens hier, een, twee, drie, vier ... tot vijf velletjes van honderd gulden. En nu, feest voor ’t oude jaar. Het moet vandaag hier een feest worden met oesters en Champagne ... En alle vrienden worden genoodigd ...” „Met bollen en punch zal ’t ook wel gaan” zei zij, verstandig blijvend in opgetogenheid. O, dat heerlijke wandelen nu samen op straat . . . Rienk en Nelly, gearmd als pas-verloofden. Hij wilde alles koopen. Maar zij had de beurs. Gekocht werd eerst een warme wintermantel voor haar. Toen een hoed. Daarna een bont en een mof. Daarna schoenen besteld voor de kinderen. En Rienk zelf een nieuwe blauw-dufifelsche pelerine en ---------PANORAMA = een paar licht-gele handschoen — daar had hij nu al een half jaar op gehoopt, want licht-gele handschoenen waren voor hem iets als een zéér verfijnde luxe, die alléén millionnairs zich veroorloofden. Naar den kruidenier werd gegaan, de rekening betaald met een seigneuraal gebaar en besteld ... voor de heele week. Naar den bakker. Naar den confiseur. Nelly wou alles laten bezorgen. Maar Rienk had te veel haast om al het gekochte thuis te zien. Hij torschte de vracht alsof ’t een veertje was. Ook werd e.en stel nieuwe kwasten gekocht -— van de duurste. En wat heele dure tubes verf. Want Rienk had een nieu v echt schilderij in ’t hoofd . . . 's Avonds was ’t feest op ’t atelier. Vier schilders met hun vrouwen waren van de partij. Er kwamen groote schotels met bollen op, die in een ommezientje leeg waren. En groote glazen punch werden geledigd. Tegen twaalf uur hield Rienk een rede. Een ’ofrede op Mercurius met den hoorn van overvloed. Op de kunstsmaak van de jongste universiteitsstad — Rotterdam. „Waarde vrienden. Veroorloof mij u bij het overgaan van ’t oude en ’t nieuwe te onthalen op het bezichtigen van een schilderij, dat wel het schoonste is, ’t welk ik ooit vervaardigde...” Rienk stelde zich naast een ezel, waar een schilderij op stond, onder een wit laken verborgen. Allen, zelfs Nelly, waren zeer beniewd. „Dit schilderij, waarde vrienden en kunstkenners, overtreft alles wat tot heden op dit atelier te zien is geweest. Het is gewijd en eerst tegen klokke twaalf zullen uw oogen het mogen aanschouwen. . . Het werk, onder dit laken nog verborgen, moge u tot navolging aansporen. .Het is de eenige richting, die algemeen geacht en algemeen erkend wordt. Aan Rotterdam, aan de schoone koopstad gelegen aan de mond van de Maas gelijk Romulus en Remus aan de borst der wolvin. Hef uwe gevulde glazen en drink met mij op den gestadigen bloei van deze allernieuwste richting in de moderne schilderkunst in 1914” ... Juist begon buiten een carriljon te spelen . . . Plechtig wachtte Rienk tot de twaalfde slag verklonken was. Toen trok hij statig het laken van het schilderij af. . . De verbaasde kunstenaars en hun vrouwen zagen in een gouden lijst, netjes opgeplakt, de meest fraaie verzameling betaalde rekeningen, die ooit in een schilders-ateiier waren vertoond I . .. HEDDA GABLER BIJ DE HAGHE-SPELERS. Van links naar rechts: Smmy Vrede, 6d. Verkade, Tilly 2us Van links naar rechts: la Chapelle, Tilly Sus, paui de Groot 6mmy Vrede Het is een nog open vraag of men ibsen’s drama’s moet zien of moet lezen. Persoonlijk hel ik tot het laatste over. De persoonlijkheden van Ibsen’s drama’s zijn, over het geheel zeer samengestelde karakters, in het bijzonder de vrouwen. De psycho-physiologische indrukken, uitingen, gevoeligheden dier, meest abnormale karakters weer te geven op het tooneel, is een opgave die aan den meest talentvollen tooneelspeler of tooneelspeelster eigenlijk niet mag worden gesteld. Een vrouwenfiguur als Hedda Gabler is een psycho-pathologisch geval. De tooneelspeelster die dit karakter behoorlijk wil ontleden en weergeven, heeft niet de voorlichting noodig van een regisseur — maar van een zenuwarts. Dat, in het algemeen gesproken — met ,,Nora” gaat het nog — stukken als „De Wilde Eend” en „Hedda Gabler” zelfs voor de bekwaamste tooneelisten een bovenwerp blijken, ook voor De Haghespelers, is dus niet hun schuld. Zij doen wat zij kunnen. Maar het is bijna onmogelijk om de ontwikkeling van een ziekelijke afgunst die naar waanzin neigt behoorlijk uit te beelden. We zullen „Hedda Gabler” niet navertellen. Voor wie het stuk kent, is het niet noodig. Voor wie het niet kent, zou het maar matig belangwekkend zijn. Kort saamgevat is „Hedda Gabler” de strijd eener op het niet-conventioneele afgunstige vrouw, die niet den moed heeft om zich van de conventie los te maken. En misschien zal deze korte samenvatting van het drama niet iedereen die het werk kent als juist toespreken. Want Ibsen maakt ons de definities zijner persoonlijkheden heusch niet gemakkelijker. Over de opvoering door De Haghespelers wordt — het spreekt vanzelf — door de critiek verschillend gedacht, Mij komt het voor, dat Verkade met deze voorstelling eigen kracht en die der zijnen heeft overschat. ♦ ♦ * * ♦ * HENRIC IBSEN. Van de Noorsche schrijvers is zeker wel Henric Ibsen de meest bekende. En m. i. ook met recht. Zijn werken zijn alle diep-doorvoeld, en kenmerken zich door een opeenstapeling van groote ethische waarde. In sommige zijner werken herinnert hij ons aan Maeterlinck door zijn mysticisme, in andere aan Zola, om zijn aantijgingen tegen de wereld en de menschen. Ibsen heeft de wereld en het leven aangeklaagd en met recht, alleen generaliseert hij in sommige gevallen de toestanden wel eens te erg. Zoo bijvoorbeeld in zijn „Een komedie der Liefde”, waarin hij spot met de schijnverhoudingen in de liefde en echt. Door dit stuk haalde hij zich de haat op den hals van de rechtzinnigen op elk gebied. Er is echter ook nog een andere oorzaak waardoor zijn werken ons niet geheel en al bevredigen kunnen: men vindt in de stukken van Ibsen geen rust. Nooit heeft hij aangegeven hoe wij de toestanden, die hij hekelde, kunnen veranderen, hoe wij onszelf, als mensch, zullen kunnen opheffen, tot het peil waarop hij zijn personen heeft gebracht. Daarom zijn zijn werken zoo troosteloos, en gelooven wij dat hij zijn gedachten beter had kunnen weergeven in praktisch proza, inplaats van, zooals hij nu gedaan heeft, tendenzkunst ervan te maken. Wil men iets begrijpen van Ibsen’s persoonlijkheid, dan doet men verstandig uit te gaan van zijn hoofdwerk: „Brand”, geschreven in rijmverzen. Het herinnert aan Goethe's Faust, waarmede het ook kan vergeleken worden, al is de behandeling en beheersching der stof geheel anders. Het eenige bezwaar is dat sommige personen in al zijn werken in symbolen spreken, waardoor zijn tooneelstukken voor velen ongenietbaar zijn. BERICHT. Wij vestigen er nog even de aandacht op, dat nieuwe abonné’s, de reeds verschenen afleveringen van den loopenden roman, voor zoover de voorraad strekt, gratis kunnen bekomen.
PDF
Nummer
1914, nr.01, 1 jan. 1914
Blad
07
Tekst
HET o o Kardinaal MAR1AN0 RAMPOLLA DEL TINDORAf, in den nacht van 16 op 17 Dec. te Rome tengevolge van een benauwdheid overleden. — De overledene had zich in de laatste jaren teruggetrokken uit de actieve politiek der kerk, en wijdde zich den laatsten tijd voornamelijk aan historische navorschingen Zijn heengaan verwekte in geheel Italië groote ontroering. Een overoud riddergebruik in Spanje. Onze foto geeft een aardig idee van een zeer eigenaardig gebruik dat bij de ridders van de orde „Saint Sepulrce" in zwang is. De leden van deze orde hebben zich in de kerk van den Heiligen Franciscus den Groote te Madrid vereenigd, om aldaar de nieuwe leden, Miguel de Mure en den Grand van Spanje Marquis d’Abaida, tot ridder te slaan. De zonderlinge uniformen geven deze foto een fantastisch aspect. Een visch op wielen. Door den Franschman B. Varilla is een zeer practische uitvinding gedaan. Het eigenaardige toestel, door hem uitgevonden, houdt het midden tusschen een paaschei en ee”> visch met een platten kop, en dient om zijn berijder te beschermen tegen regen of wind. — Natuurlijk zal ook' het militairisme er zijn voordeel van hebben, namelijk bij verkenningen. Onze eerste foto toont het toestel van voren gezien: op de tweede ziet men den renner Bertlet zich op het toestel zetten, terwijl de derde foto de „visch” in beweging toont. In Engeland hebben de Suffragettes weer eens een staaltje van hun optreden laten zien. Op een der buitenmuren der Holloway-gevangenis hebben zij een aanslag gepleegd, De schade is echter niet noemenswaardig. De muur vertoont slechts twee gaten, waarvan een vermoedelijk is aangebracht om de lading, die waarschijnlijk uit buskruit heeft bestaan, in te leggen. Onze foto laat zien hoe de gaten worden bewaakt door een agent. Op hef Surrey-canal in Londen heeft men proeven genomen om vrachfboofen door middel van de motor van een aeroplane in beweging te brengen. Indien de resultaten bevredigend blijken, zal deze motor-indusfrie een groote vlucht moeten nemen, in aanmerking genomen het groote aantal vrachtbooten dat door deze motors gedreven kan worden. Bovendien zal het een groot voordeel zijn voor de vaarten en kanalen, daar de bedding niet meer zoo zal worden losgemaakt, als nu het geval is door de vaarboomen. Zooals men zich misschien nog herinneren zal, is verleden jaar te Jemappes bij Luik de Belgische arbeider Antoine overleden. Antoine, „de genezer”, was de stichter van een van de „kleine Godsdiensten”. Hij heeft zijn pausschap in het door hem gestichte kerkje overgedragen aan zijn vrouw, die door de volgelingen „mère” wordt genoemd. Het Antoinisme telt in Nederland en Indië slechts eenige dozijnen volgelingen. — De eerste foto geeft de aankomst van „Moeder Antoine” te Monaco; naast haar een Antoinistisch priester. De tweede brengt de nieuwe Antoinistische kerk te Monaco in beeld.
PDF
Nummer
1914, nr.01, 1 jan. 1914
Blad
08
Tekst
Uit de St-Janskerk te ’s-Hertogenbosch, naar foto's van 'J. 2>. Hijmans, óen fraai beeld uit de 16e eeuw, dat zich bevindt in de zijgang der kerk. Oeae beeldengroep bevindt zich in een nis van het altaar in het achtergedeelte der kathedraal. ‘Koorknaap Gesicht op de Kathedraal St 'Jan. Geaicht op het fraaie orgel in de kathedraal. Sinks de rijk gebeeldhouwde preekstoel. 6en der fraaie zijgangen der kerk, die voor schilders als Bosboom en anderen steeds een geliefkoosd onderwerp zijn, Gedicht op het hoofdaltaar der kerk. 2inks op de foto ziet men de bisschopszetel. Oude vrouwtjes aan de uitgangen der kerk, bestaande van de giften der veie bezoekers.
PDF
Nummer
1914, nr.01, 1 jan. 1914
Blad
09
Tekst
HET JAAR DAT UITLEEFT ,>ïls het ’s winters niet vriezen wil.’' (Foto Jos. Raemaekers.) ()UDEJAARSAVONDBESCHOUWING DOOR D. J. VAN DER VEN £N jaar zou weer gaan sterven, opgevolgd worden door een nieuw jong jaar in barren winter, toen de ijskorst het leven in diepe vaarten en plassen voor het oog van nieuwsgierigen verborg en de armen zoo’n moeite hadden hun schamele kruimpjes bij elkaar te rapen ten einde het leven te rekken tot komende verkwikkende lente en warmen zomer. De natuur was reeds . eerder te ruste gegaan om in het voorjaar weer te ontwaken. Alleen een paar naar de aarde knikkende mat-witte kerstrozen, eenvoudige wit-pluizige kruiskruid-plantjes op een stijfbevroren akker; een polletje sterremuur dicht tegen den grond gedrukt aan den beschutten kant van een rots-hard greppeltje; hier en daar langs de wegen een enkele bleeke doovenetel of een paarskoud madeliefje waren nog wakker en bloeiden. Het waren geen pronkerige teere bloemen — o neen — maar heel krachtige door de menschen verstooten plantjes die nog leefden bij de uitvaart van het oude jaar. — In de menschenweield dacht bijna niemand aan de natuur Die was immers dood — pierdood — en het jaar zou nu ook dood gaan, doch dat was zoo erg niet, want er kwam immers weer een nieuw jaar, dat het oude zou vervangen en waarvan men meer goeds hoopte, dan het oude gegeven had. — Den sterfd .g sneeuwde het hard en het 1- nd werd overtogen met een rein-witte lijkwade. De kale boomen hadden zich omhangen met blanke sluiers, evenals de nabestaanden van een lieve doode het rouwkleed aantrekken, maar de menschen begrepen niets van het smettelooze kleed dat wel veertien dagen uitgèspreid bleef over velden en wegen. In het bosch was het plechtig stil, alle geluiden werden gedempt als in een sterfhuis. O zoo zacht liep men over de donzige sneeuw en de zware hooggewielde kairen maakten geen hotsend rumoer, — rolden geruischloos voort, terwijl het kristalhelder geklingklang der schelletjes in de vorstlucht klonk als de klokken bij een uitvaart. Maar in de stad wilde men van rouw over het doode jaar niets weten I — Ook daar had het gesneeuwd en vlokken waren in dakgoten neergedwarreld, weer opgejaagd, terechtgekomen op een vensterkozijn, door een windstoot weggeveegd en hadden eindelijk rustgevonden in de stille nachtstraten. Maar in den eersten nacht vati het nieuwe jaar waren heel in de vroegte mannen gekomen met houweelen en schoppen bezems en stootijzers. Toen de stad ontwaakte was ’t in de hooistraten al een morsige pap, waardoor bruin strepend klodderende wagens met belringelende paarden hun weg zochten te volgen. Op straathoeken werd de sneeuw tot heuvels geveegd, waaromheen scherp-bochtig glimplakkend karbanden getrokken waren. Maar ook dat duurde niet lang, want de pekelwagens en de mannen met groote bezems hadden in een paar dagen tijdsdestc d weer ,,zindelijk” gemaakt, zoodat alleen op ruigten, in weinig begane straten en langs den Noordkart van huizenrijen en grachtwallen nog wat wits bleef liggen. Men wilde in de stad niets van de sneeuw weten, die in den Nieuwjaarsnacht gevallen was; de menschen begrepen niets van het blanke rouwkleed, jubelden liever over het Nieuwe Jaar 1 Maar die jubel was niet algemeen l Velen, zeer velen, hadden het afsterven verbeid, maar minstens evenveel menschen wilden het oude ja< r behouden, smeekten, dat de dagen mochten verdubbelen. Niet dat zij het jaar een langer leven gunden, maar.... omdat er op den eersten Januari wissels en schulden betaald moesten worden. — Reeds maanden te voren werden de dagen, ó zoo langzaam korter en ’t zonlicht zwakker, net of het begreep, dat het jaar er niet meer tegen kon en de twee laatste dagen van het jaar waren ó zoo somber geweest. Soms kwam de matrossige zonneschijf even kijken achter de dikke floersen van nevelsluiers — een reusachtige lantaarn bij een sterfbed gelijk . —’s Nachts mistte het en boomen en struiken hingen droevig neer, treurden, lieten in den morgen van hun witberijpte takken tranen van smart vallen op den hard bevroren grond. — Zoo gingen de allerlaatste dagen van het oude jaar droef voorbij. ©e oogst van het oude jaar, (Foto Marie Bijl.) Het oude jaar heeft zoo dikwijls pijn gevoeld door het winzuchtige optreden der menschen, die reeds in Augustus op haar dood speculeerden ! — Toen een warme stovende zon uit blauwen hemel neer straalde op de blakende aarde, de landman zijn koren binnenhaalde — de oogst die het jaar gegeven had —: toen datzelfde jaar nog slechts even haar jeugd voor bij was . . . . lagen reeds hier en daar achter mooi geslepen spiegelruiten kalenders te pronk. Het waren schelkleuiige stukken bordpapier, waai op de geboorte van het jonge jaar in gouden en zilveren letters prijkte. — Reeds toen werd het nog zoo krachtige jaar verteld : „je rijk loopt ten einde, jij moet plaats maken voor een ander.” — En wat ergerde zich het jaar, toen ze zag hoe haar Sn de Septembermaand scheen de son dag aan dag. (Foto Jos Raewiaekers.) opvolgstertje aangekondigd weid op blauwe-ruitjes boezelaars van beste moertjes met neepjesmutsjes op rimpelige hoofdjes! Je had maar af te trekken, eiken dag een blaadje en op het einde, als er geen blaadjes meer waren, gooide je het ding weg, dan hadt je lang genoeg tegen dat pokdalig oud wijfje aan gezien, net ’t oude jaar, pluk er van zooveel je kunt en dan .... vort er mee. — Je zag allerlei vreemde voorstellingen : een brievenbesteller met een roode pet en een blauwe broek, die kwam aanhollen met een geboorteannonce van het jonge jaar.; op domme snaterende ganzen, op fietsen en automobielen, ze]fs aan vliegmachines en luchtschepen had men het nieuwe jaar al bevestigd, alsof men den vogels wilde verkondigen dat het oude jaar voorbij was. Eerst had het nog krachtige jaar wat gelachen en met minachting neergezien op die vodjes, welke achter boekwinkelruiten nieuwsgierige menschen trokken. Ze begreep niet, wat dat beteekenen moest, de schilden met de veelkleurige bloemen en de rare voorstellingen van boerenjongetjes en wijdgerokte deerntjes, ieder een letter dragend in hun ronde knuistjes .... en toen steeds meer van die dingen kwamen met hel-roode pioenrozen en dik opgelegde geribbelde goudletters waren samengevoegd tot nietszeggende phrasen als: ,,Hartelijk geféliciteerd met het Nieuwe Jaar” of gelukgewenscht met 19 . ., toen er spreuken kwamen, papieren bloemenmandjes met roosjes en in elkaar vouwbare wenschjes en nog vele andere prulletjes. ... de menschen eerst nieuwsgierig glimlachten, maar langzamerhand tóch ingingen om die dingen te koopen, alsof zij hier mede te kennen wilden geven, dat zij van het oude jaar niets meer verwachtten, .... toen kreeg het nog niet oude jaar een vreemd gevoel over zich, iets van een wijde teleurstelling, die zij in de menschen vond, in diezelfde menschen, die haar luidjubelend ontvangen hadden toen zij kwam in een streng-kouden winternacht, die menschen, die haar hadden zien opgroeien .... gedichten op haar hadden gemaakt, haar hadden verheeJijkt in haar veelbelovende jeugd. — Zij — o arme onwetende — begreep niet, dat al het mooie was om van haar te trekken zooveel de menschen maar konden. Honderden, die haar jeugd bezongen hadden dachten niet meer aan haar; slechts een enkele, die begreep gevoelde, bleef haar trouw, was dankbaar voor wat het jaar gaf, schreef ook toen nog gedichten, maar de voortlevende menschen, die volwassenheid wenschten, omdat ze dan vacantie kregen, wisten niet hoe diep ze het jaar troffen, die begrepen niets van de gevoelens, welke het ouder geworden jaar bij zich droeg. Het jaar voelde ’t maar al te goed, dat zij weg moest, afgedaan had, doch zij poogde door zachtheid de menschen nog wel voor zich te winnen. In Septembermaand met zijn koele herfstluchten scheen de zon dag aan dag. De natuur bespeurde echter wel het niet meer kunnen van het levenslustige jaar, zag het den dood tegemoet gaan. Zij wilde niet in haar volle prachtige kleed bij haar gsafstêe staan, zou haar uiterlijke praal afleggen en bij het sterven een heel stemmig takkengewaad aantrekken. Dan zouden vorst en nevel mooie rouwsluiers weven die de boomen en struiken zouden dragen en wanneer den strijd gestreden was, zou donzige sneeuw een lijkwade over de aarde werpen en knapperende vorst maken, dat veertien dagen lang dit rouwkleed door natuur gedragen werd. Langzamerhand begonnen de bladeren te ver-
PDF
Nummer
1914, nr.01, 1 jan. 1914
Blad
10
Tekst
De natuur had een heel stemmig takkengewaad aangetrokken. (Foto Marie Bijl). leden, de meesten zien hoopvol de toekomst tegemoet. Ja, het verlangen is zelfs zóó groot, dat vele menschen haar stervensuur van ongeduld niet afwachten, zoo hunkerend naar haar dood. Reeds uren voor haar afsterven schiet men het oude jaar weg 1 — O, welk een schrikkelijk denkbeeld moet de oude niet met zich in het graf wegdragen van de dankbaarheid der doorsneê van de menschen ! Hoeveel zou zij niet geven om heel even het jonge komende kindje in te wijden en te waarschuwen voor illusies; haar te wijzen op het droevig lot, dat ook haar voorbeschikt is! Welk een wijzen raad zou zij het kindje niet kunnen geven; maar zelfs dat is haar niet vergund, zij kan haar opvolgstertje niets zeggen, want op het oogenblik, dat hst kindje haar oogjes opent geeft de oude den laatsten snik. Haar dood was niet een kalme 1 — Telkens weerklonken luide knallen, weerkaatst door de rijen aaneenkunende huizen der buitenwijken. Kleine wolkjes bleven dan in de knipperende vrieslucht een oogenblikje hangen .... vervluchtigden tenslotte langzaam. — gelen en neer te dwarrelen op den grond, waar ze rusten gingen. Maar van dat alles wist en begreep het jaar niets. De boomen en planten wèl, die hadden al zoo menig maal rouw gedragen. Evenals ’t jaar, begrepen ook de zomerbloemen niets van ’t afvallen der bruine kastanjebladeren, van het verdorren der seringen en... zij bloeiden maar door, werden zelfs overmoedig nu zij zagen, dat anderen achterbleven — ’t Waren de donker fluweelen Scabiosen, de vroolijke goudsbloemen, de teergroene Cosmeaplanten .... en het jaar genoot van dien laten bloemenschat. Zie je, dat waren nu eens bloemen, die bleven haar trouw, terwijl de groote boomen heel angstig hun blad lieten vallen en de bloemheesters al net nadeden, wat de grooten begonnen waren. —- Dag aan dag scheen vroolijk de zon alsof het jaar de jagende menschheid wilde overtuigen, dat zij nog niet uitgeput was.... nog flinke kracht bezat. Maar ook die pogingen werden verkeerd beschouwd, men dacht, dat het de laatste stuiptrekkingen van haar vruchtbaar leven waren, men tartte haar goede bedoelingen. Zij wilde toonen nu, dat dezelfde krachtige stormen nog konden komen als toen zij den ijs- en wintervijand op de vlucht sloeg, maar niet in eens wilde zij de woeste stormen laten losbarsten, en daarom liet zij eerst waarschuwende windvlagen door de boomtoppen ruischen waardoor massa’s bladeren .neervielen op den akker, waar ploegende landlieden winterrogge zaaiden, de zege van het komende jaar afsmeekende. — Maar de menschen, die het beter wisten, zagen maar al te goed, dat het de voorteekenen waren van den winter en riepen elkaar op het land toe: „zie eens wat wordt ’t al kaal, het jaar begint zoo zoetjes aan al op z’n eind te loopen !” „O chut ja hoor, ’t is al veel gauwer gedaan, dan je denkt.” Wanhopig werd het jaar, boos en wrevelig, zij wilde den mensch toch overtuigen van haar levenskracht en stormwinden staken op, heviger dan in haar jeugd, maar na een paar heftig bewogen dagen scheen een laat Octoberzonnetje weer. Wat ze ook deed, vertrouwen vond ze niet meer bij de menschen 1 — Wanneer de storm loeide was het: „’t jonge, ’t jonge, ’t loopt mis; ik zal m’n winterjas maar eens aantrekken. De zomer is voorbij.” Scheen de zon iiefelijk in het goud-bonte herfstwoud dan riep men elkaar toe : „kijk eens wat een mooi weer, maar niet meer te vertrouwen, ’t is al zoo ver in ’t jaar I” Droevig ging zij toen peinzen over alles wat vergankelijk was, somber naargeestig werd het eens zoo dartele jaar. De zon, die meikte, dat zij toch geen goed meer kon doen kwam telkens later op, wilde haar warmte en kracht niet noodeloos verspillen, wist ook wel Van het komen en gaan der jaren. Over de kale aarde kwamen grijze nevels opzetten, die alles geheimzinnig vervaagden en toen de zon niet meer scheen begreep het jaar, dat ook zij weg moest, afgedaan had. Groot was haar teleurstel ling, niet omdat zij zooveel dankbaarheid wilde ontvangen, o neen, maar zij had zich de toekomst in haar lentetijd zoo heel anders voor gesteld, zooveel mooier! Ieder vereerde haar immers. Maakten niet honderden gedichten op haar, en nu ? Geen men 1 □e oude uitvaartklok. zon, geen mooie bloeen planten, geen liefhebbende menschen, voor wie ze toch eigenlijk leefde.... verlaten had een ieder haar. — En het door verdriet gauw oud geworden jaar kreeg net als oude menschen nukken en grillen. Nu eens verlangde ze naar zon, dan weer vond ze ’t heerlijk, dat de sombere nevels alles omsluierden. Ook werd ze een heel enkele keer boos. Verheugen kon zij zich als een strenge nachtvorst het te veldstaande gewas en de laatbloeiende dalia’s vernielde, maar één dag later werd de oude weer ó zoo boos op zichzelve, deed zij zich zelfverwijten omdat ze de onschuldige bloemen, uit vreemde gewesten overgebracht, pijn had gedaan en dan moest de zon maar weer komen. Och het weid een oud menschje, je kon het merken, dat ze niet meer goed wist wat ze wilde. Den eenen dag woei er een snijdige Oostenwind, die sloot en plas spoedig deed bevriezen met in maanhelderen nacht ontstane ijskristallen en den volgenden dag kwam er een zachte regenrijke Zuid-westenwind, die alles weer ontdooide, .... ’t jaar wist niet meer op te treden hard of zacht. En zoo bereikte zij de laatste week van haar leven. Och waarom nu noch haatdragend te zijn, zij begreep wel dat haar voorgangster evenveel geleden had en, dat ze het den menschen niet al te veel mocht aanrekenen en zij berustte in haar droevig lot. — Ook vond ze het niet erg meer, dat de menschen schildjes en kalenders kochten, zij wist het nu maar al te goed, dat zij afgedaan had en verwonderd was zij, dat ze in Augustus zich boos gemaakt had om die voddige stukjes bordpapier die nu iedereen kocht of zelfs cadeau kreeg. — Want, pijnlijk was het haar toch, dat kon zij zich niet ontkennen, te zien, hoe vrouwtjes op Zaterdagavond —- de laatste van haar leven — boodschappen loopende, in kruidenierswinkeltjes nette scheurkalenders cadeau kregen bij het koopen van een pondje „beste ” koffie of bij een half pondje „rookvleesch van ’t muisje”, van dikke zelf behagelijke komenijbazen schildjes kregen met grove zwarte, in het oogspringende namen van de gevers. — Ja, dat was toch wel wreed, de menschen wachtten niet eens haar dood af en reeds maanden te voren herinnerden zij het jaar aan haar afsterven. —- En in haar laatste levensdagen sprak men steeds over haar komenden dood, men wilde „gezellig” het oude in het nieuwe vieren, men maakte zich zooveel mogelijk vrij om in huiselijken kring de laatste levensuurtjes van de stervende gezellig te vieren I — Hoort ge te vieren I Haarsterven wordt overjuichd door het gejubel, waarmee men het jonge wicht ontvangt. Slechts heel enkelen denken op dat oogenblik aan het verZelfs een „rust zacht brave oude” werd haar niet nagegeven. Zij voelde ’t maar al te goed hoe haar dood door de menschen verbeid werd, hoe ze haar met helsch lawaai zoo spoedig mogelijk wilden wegschieten, ze begreep nog flauwtjes dat men telkens veelbeteekenend naar de klok keek .... naar de glazen greep .... dronk van heete punchbowl en smulde van vettige oliebollen .... haar „zalig” uiteinde „gezellig” vierde 1 . . . . Maar er zijn ook menschen — meestal zich verlaten gevoelende zielen — die de groote plechtigheid van haar verscheiden begrijpen — doch die hebben haar ook altijd geëerd. nahet Buiten heerscht rouw en ’s nachts waakt de bleeke maan, verspreidt licht in de stille omgeving. Wie in oudejaarsnacht ooit geheel alleen in het besneeuwde bosoh mocht komen zal door de natuur gebracht worden tot diep denken en rouwbetrachting.... voelt verdriet over sterven der door de natuur vereerde doode .... Nieuwe scheurkalenders worden opgehangen en het mooi gekleurde titelblad afgetrokken, het eerste blaadje prijkt in gloedvolle nieuwigheid. Met zekere plechtigheid trekt de heer des huizes dat prentje af: een nieuwjaar... is aangebroken. -— Hoeveel beloften worden er gedaan, hoeveel voornemens gemaakt, wat al jeugdige kracht bezielt den menschen ! ’t Is of ze blij zijn ’t oude weggegooid te hebben, ze willen een nieuw; veel beter leven beginnen, en och, voordat ze het weten staan ze weer aan het einde van dat nieuwe jaar, willen zij ook dèt wegwerpen en zoo gaat het jaar in, jaar uit, lederen dag een scheurkalenderblaadje afrukkend. — Waarheen? Hoe moet dat gaan? Hoelang nog? zal menig denkend mensch zich afvragen. — Een antwoord is niet te geven, doch laat ons liever gaan eeren de oude doode; terwijl anderen — onder heete chocolade en oliebollen, overgehouden van den gezellig gevierden Oude-jaarsavond, elkaar het „ Veel Heil en Zegen" toeroepen. Haarlem, Nov. 1913. Het land.werd overtogen met een rein-witte lijkwade Ook in de stad had het gesneeuwd
PDF
Blad 
 van 2380
Records 426 tot 430 van 11897