|
W
IJ, Noord-Nederlanders, mogen nog hier of daar,
in een enkele streek des lands, een eigenaardige,
vaak weinig bekende, Kerstge>voonte hebben bewaard, wij hebben op het stuk der Kersr/iering
geen algemeen verspreide, geen inheems-landelijke gewoonten en gebruiken.
De Kerstboom kwam van den oostelijke nabuur tot ons ,
over, en, meer en meer, ook het gebruik der Kerstgeschenken.
De Sinterklaasviering, die een zoo algemeene is, dat zelfs
onze volksvertegenwoordigers op dien „nationalen feestdag”
den arbeid wat vroeger in den avond dan gewoonlijk opgeven, heeft aan een algemeene Kerstviering, voor zoover
daarvan bij een gemengde bevolking sprake kan zijn, in
den weg gestaan. Slechts de beter gevulde beurzen kunnen
de weelde dragen van twee malen in één maand den
goeden heilige te spelen. In de meeste Hollandsche huizen
treft men tegenwoordig evenwel in den Kersttijd de
algemeen bekende Hulst en Mistletoe aan.
Holly and Mistletoe, dat zijn de Engelsche namen van
twee planten, die in de Noordsche Sage en Symboliek een
veelbeteekenende plaats innemen. Het zijn beide altijd
groen blijvende planten, die ook tot de N sderlandsche Flora
behooren.
Holly is de Hulst (Ilex Aquifolium) en Mistletoe de Mistel
of Vogellijm (Viscum album) die ook wel Maretak genoemd
wordt.
In de Alpen en overigens in Zuid-Duitschland vervangen
hulsttakken de echte palmwaaiers, die door de katholieke
bevolking op Palmzondag mosten gedragen worden.
In Zwitserland en ook in Oostenrijk en Schwaben worden
ze gebruikt als versiering op dennetakken, ter aanduiding
van drankverkoop. In Hannover was men vroeger gewoon,
en het is niet onmogelijk dat het nu nog gebeurt, elkander
met de stekelige hulsttakken te slaan, De leerjongens der
ambachtslieden, vooral die van bakker en kuiper.liepen met
de met bonte linten en klatergoud versierde hulsttakken
in de huizen der klanten, ten einde daar een fooitje te verkrijgen en tevens van het vrouwelijk personeel linten af te
dwingen. Werd zulks geweigerd, dan werden armen en handen geducht met de stekelige hulsten bewerkt. In Engeland
worden tegen Kerstmis de huisdeuren versierd met de glanzend groene Holly, rijk bezet met prachtige roode bessen.
Alle slagerswinkels zijn er dan mede getooid en elk stuk
vleesch prijkt met de kleurrijke linten en fraaie hulsttakken.
De Mistletoe is zonder twijfel een van de vreemdsoortigste
planten der geheele Europeesche Flora, een gewas, dat in
menig opzicht, in de wijze waarop het ontkiemt, in haren
bouw, in geheel haar wasdom, belangrijk van alle andere
planten afwijkt. Zeer zeker ontkiemt het zaad der Mistel
ook wel in vochtige aarde, maar daarin kan het nooit tot
wasdom komen, omdat daarin hare wortelsspoedig afsterven,
Alleen op den bast van levende takken kan deze zeldzame
plant tieren, daar zij niet in staat is haar voedsel uit den
aardbodem op te nemen. Zij is dus wel genoodzaakt als
echte woekerplant, dit aan diverse haarsoorten te ontnemen,
die haar de reeds klaargemaakte organische voedingstoffen
gaarne bewilligen.
Als een kogelvormige dichte struik met vorksgewijze
vertakte stengels, fraaie geelgroene lederachtige bladeren,
zwavelgele bloesems en witte parelachtige bessen, groeit
deze parasiet op diverse loofhoutsoorten en wel het liefst op
oude vruchtboomen of op populieren, zelden op naaldhout.
Gedurende den zomer worden de altijd groene Mistelstruiken meestal geheel door de boombladeren bedekt.
Eerst later, wanneer in herfst en winter de boomen bladerloos zijn geworden, komen ze tevoorschijn.
Voor voortplanting en verbreiding zorgen verschillende
bessenetende trekvogels, vooral de diverse lijstersoorten,
onder hen in de eerste plaats de Groote of Mistellijster
(Turdus viscivorus), die wel het meest zorgt voor de uitstrooiing en verbreiding van het zaad.
De slijmachtige, door andere lijstersoorten minder
smakelijk bevonden bessen, zijn voor de Mistellijster een
ware lekkernij. Daaraan heeft zij dan ook haar naam te
danken.
Men heeft waargenomen, dat door Mistellijsters in enkele
jaren de Mistel over bijna alle boomen van een uitgestrekt
bosch was verspreid.
De voortplanting geschiedt door de pitten die immers,
zooals vele hartschillige bessenpitten, onverteerd blijven en
met de uitwerpselen der vogels op de boomtakken vallen of
met den vogelbek, waaraan zij blijven kleven, op den bast
worden gestreken. Waar dus de Mistel zich voortplant, daar
is ook zeker de Mistellijster te vinden, evenals het Waterhoentje (Gallinula chloropus) ddar veel wordt aangetroffen,
waar vele Waterlelies groeien.
Het mag dus niet vreemd toeschijnen, dat een plant van
zulk een opvallend voorkomen en van zulke bijzondere
on wikkelingsverhoudingen, van den beginne af de opmerkzaamheid der oude volkeren gewekt heeft en een zekeren
invloed moest uitoefenen op hare godsdienstige voorstellingen.
De eik, het zinnebeeld van het machtige en blijvende, was
in de Noordsche Mythologie de heilige boom van den Dondergod „Thor”. In de donkere en eenzame eikenbosschen
der oudheid stonden heilige tempels, waarin de Druïden, de
almachtige priesters der oude volkeren, woonden. Eiketakken en ook eikeloof strekten tot sieraad van den oudGermaanschen godsdienst.
Gebeurde het nu, dat op een eik een Mistel groeide, dan
was het zeker, dat hier de Dondergod aanwezig was en
eischte dat hier een offer zou worden gebracht.
De Mistel was volgens de uitspraak der Druïden eene
heerlijke gave der góden, die men zich ten nutte moest
maken. Zoodra dus door een priester op een eik een Mistel
was ontdekt, werden overal in het rond de Druïden bijeengeroepen. Die heilige mannen legden dan hunne zeskleurige
kleederen af en kleedden zich met witte kleederen als teeken
van deemoed jegens de plant der góden. Dan naderde een
met twee witte stieren bespannen wagen. Deze stieren
gingen voor het eerst in het juk en hare horens waren met
bloemen omwonden. De geheele schaar der hier verzamelde
priesters en volk, viel op de knieën voor den heiligen eik.
waarop de Mistel troonde. De opperpriester besteeg den
boom en sneed met een gouden sikkel de Mistel af. De
groene struik met zijne in elkaar gestrengelde takken werd
in een witten doek opgevangen, opdat de gave des hemels
niet door het slijk der aarde verontreinigd zou worden, de
takken werden onder de bijeengekomenen verdeeld en de
twee witte stieren ten offer gebracht onder het opzeggen van
gebeden, waarin de góden gesmeekt werd, de gave tot
heil der menschen te laten strekken.
Een ieder die met den heiligen Misteltak werd aangeraakt
zou gedurende een geheel jaar gelukkig en gezond zijn.
Ook een drank werd uit de Mistel bereid, een drank die
met offerbloed gewijd een voortreffelijk en zeker middel was
tegen vergift en tooverij, tegen pest-epilepsie, jicht en andere
lichaamsgebreken. Gewapend met een Misteltak kan men
dieven staande houden, maar ook sloten laten springen.
Ook bevorderde de Misteltak elk soort van vruchtbaarheid. Tegen Kerstmis bond men Maretakken aan de vruchtboomen, dan was men zeker van een rijken oogst.
AI die wonderen zijn verdwenen, alleen het Proza is gebleven. Nu maakt men van de Mistel vogellijm waarmede
ook wel lijsters worden gevangen. Vandaar het spreekwoord
der ouden „Turdus ipsi sibi malum cacat”. (De lijster bewerkt haar eigen noodlot).
Enkele naklanken van bovengenoemde heilige toepassingen der oude volkeren zijn nog tot in onzen tijd bewaard
gebleven. In enkele streken van Frankrijk wenschen de
boeren met een Maretak in de hand elkander een gelukkig
nieuwjaar.
In Engeland hangt men tegen Christmas, nadat de deur
met Holly versierd is, Mistels aan de zoldering. De heer des
huizes leidt zijne echtgenoote onder den als met paarlen
bezaaiden groenen Mistelstruik en wenscht haar hier a
merry Christmas and a happy newyear. En als een huisvriend
of ook wel een vreemdeling de huisvrouw of haar aardig
dochtertje onder de groene takken verrast, nu ja, dan heeft
hij volgens het oude gebruik recht op iets, wat men in het
Zuiden van Duitschland a Busserl en bij ons in Nederland
en ook in Engeland een kus noemt.
Apeldoorn, Dec. 1913. R. TEPE.
TAistel (7Aistletoe) of vogellijm (vruchtdragend) (Viscum album) Tiulst (vruchtdragend) (aquifolium)
|