Panorama

Blad 
 van 2380
Records 406 tot 410 van 11897
Nummer
1913, nr.26, 24 dec. 1913
Blad
02
Tekst
SLECHT hoorenden en dooven, zonden alvorens tot De werking van het gehoorapparaat „de Francophone" is zoo duidelijk alsof ge iemand opnemend aan Uw oor laat praten. N.B. Dit apparaat niet verwarren met verouderde of minderwaardige instrumenten. wanneer door Uwe droeve kwaal de conversatie bijna onmogelijk is; het beheer Uwer zaken moeielijk of onvolkomen gaat; kerk- of theaterbezoek voor U doelloos is, volgt dan het voorbeeld van zoovele anderen: koopt het electrisch gehoorapparaat de Francophone” Practisch in het gebruik, solide geconstrueerd, niet den lachlust opwekkend (zooals verouderde gehoortoestellen), bijna onzichtbaar te dragen, geeft dit i klein, handig instrumentje niet alleen werkelijk het gehoor wederaanzeer doove personen, doch wordt door het gebruik an „de Francophone in vele gevallen ook het gehoor aanzienlijk verscherpt. PRIJS f 55.-. Om U te bewijzen dat wij leveren wat wij adverteeren, wordt het apparaat aan iederen serieusen reflectant op proef geaankoop te besluiten. Agent voor den Haag W. M. WÖSTEN, 52 Jan Blankenstraat. Brochures en volledige inlichtingen door de Generaal-Vertegenwoordiging voor Holland, België en Koloniën: N°. H. TEN HERKEL, 15 EIKBOSSCHERWEG, HILVERSUM. STRENG REEELE AANBIEDING. Wij garandeeren lederen dooven. muziekminnaar, voorzien van dit apparaat, het volle genot van de muziek te hebben, zelfs in zeer groote concertzalen. A. EHRMANN. GEBOUW HiRSCH & C'E INGANG LEIDSCHEPLE1N LIFT TELEFOON NOORD 4801 AMSTERDAM „0 visage fenêtre de 1 ame De AUBRY SISTERS’ „BEAUTIFIER” is het schoonheidspreparaat, waarnaar gij zoolang hebt gezocht. De NATUURLIJKE, BLANKE, PRACHTVOLVOOR ALLE AFWIJKINGEN van den NORMALEN HAARGROEI WENDE MEN ZICH TOT DEN HOFKAPPER JUSTMAN JACOB. ’S-GRAVENHAGE. BROCHURE GRATIS CONSULT f 1 - „ELECTION” L E teint, die gij, O N MIDDELLIJK NA GEBRUIK, er mede verkrijgt, is VERBLINDEND en niet te overtreffen. Zelfs dames, die een Verkrijgbaar in: afkeer hebben van poudre-de-riz, zijn geregelde gebruiksfers van dit nieuw, Amerikaansch preparaat. Verkrijgbaar bij alle goede coiffeurs en parfumeurs. In rosé en in wit, Fl. 1.15. Vraagt onze franco, gratis, geïllustreerde brochure. „AUBRY SISTERS’ AGENCY” CORN. SCHUYTSTRAAT 2, AMSTERDAM. PLATINA. GOUD, NIÈLLÉ, ZILVER en EENVOUDIG EN GEDECOREERD. LEDER
PDF
Nummer
1913, nr.26, 24 dec. 1913
Blad
03
Tekst
JEZUS, NAAR THORWALDSEN Dit beeld bevindt zich in de Frue Kirke te Kopenhagen. brengende van het S traks gaan weer de oude, bekende zangen op in de wo ­ ningen van armen en rijken, in de kathe ­ dralen en kerken der Christenheid, heel de wereld door.Klokken luiden, orgels ruischen in het middernachtelijk uur. Vrede op aarde! Het zal een hersen ­ schim toeschijnen aan duizenden en tienduizenden, die nog niet eenmaal vrede hebben met zichzelven, zoekende zielen die hetLevens ­ mysterie trachten te ontraadselen en die altijd strijd vinden, in zichzelf en in de gedachtenwereld waartegen hun eigen gedachten botsen. Vrede op aarde! Het zal bijna als een lastering, als een on ­ zuivere voorstelling ten minste, klinken in de ooren van hen, die het liefst alle legers afgeschaft en alle oorlogs- in koopvaardijvloten zagen omgezet; die in de betrekkingen der volken niet aan het zwaard maar aan de stem van het Recht het hoogste woord willen zien toegekend. Pasis in het Oosten van ons werelddeel de strijdbijl begraven — wie zal zeggen voor hoe lang of hoe kort? Maar in het Westen, aan gene zij devan denOceaan, in Mexico, woedt de burgeroorlog. En het is wel alsof geen Kerstviering moge ­ lijk is, zonder dat het gelui van den „Vrede op aarde ” verkondigenden bei ­ aard gestoord wordt door het dood en verderf donderen geschut. de, in den hoogeren, W dieperen zin, is nog geenszins allen men- ij" schen een welbe- jj hagen. En hoe wij ook j'j staan tegenover de Ij gebeurtenis, nu meer j dan twintig eeuwen lang, jaar op jaar, | feestelijk gevierd, in j| ootmoed en dankj bare vroomheid her ­ dacht, aan een ieder kan dit feest iets zeggen. Want als de feest ­ tenen weerklinken, dan is de langste nacht van het jaar voorbij — en straks wenkt de lente we ­ der. Reeds zwellen onder het sneeuw ­ kleed de knoppen, die slechts op zonne ­ warmte wachten om te ontbotten, reeds sluimert nieuw, jong leven.... Dit feest is een feest van Geboorte! En aan het begrip van geboorte, van jong leven, knoopen zich vanzelf onze idialen vast. Het moge dan zijn, dat de millioenen die de leer van denChris ­ tus, bij verscheiden ­ heid van uitlegging, hebben aanvaard, het woord van hun grooten Leeraar niet hebben begrepen. Want vrede opaarWie gelooven, haasten niet. En zou het niet zijn om moedeloos te worden, indien wij het geloof aan „Vre ­ de op Aarde ” moes ­ ten prijsgeven, ook voor komende ge ­ slachten van menschen, die wellicht betere menschen zul ­ len zijn, omdat alleen eeuwen van cultuur betere menschen kunnen brengen. Zeker, wij zien, in de toekomst nog maar, doch met het oog van het vertrou ­ wen, eene samenle ­ ving waarin plaats zal zijn nóch voor rassen-, nóch voor klassenhaat, noch voor broodnijd, nóch voor godsdienstige twisten, eene samen ­ leving waarin de mensch in zijn na ­ tuurgenoot slechts den Mensch zal zien. Dan zal er heerschen: Vrede op aarde — en hij zal den menschen een welbehagen zijn!
PDF
Nummer
1913, nr.26, 24 dec. 1913
Blad
04
Tekst
.0. Z. ACHTERBURGWAL TE AMSTERDAM. Ets van Corns. Brandenburg.
PDF
Nummer
1913, nr.26, 24 dec. 1913
Blad
05
Tekst
E schreven September 1904, Voor het hooge, vergulde hek van het grafelijk slot „Poesjkin” stond een jonge man in de uniform van Russisch luitenant der huzaren. Peinzend, met de blikken naar den grond gericht, steunde hij op de blanke sabelscheede, die flikkerde in het schijnsel der vroege najaarszon. Zijne gestalte scheen de middelmaat niet te overtreffen; veeleer leek hij klein, maar gespierd en kloek van bouw. Toen hij het hoofd omhoog richtte, zag men, dat er een opvallende ernst lag uitgespreid over heel zijn wezen. Zijn niet onfraaie trekken getuigden onmiskenbaar van eene Slavische moeder; de fijn besneden mond verried vastberadenheid en wilskracht, het donkere oog vurigheid en duif; en toch sprak er uit dat oog ook een diepe, diepe weemoed. De jonge officier was Cyrill de Wassilij, de held van den Chaho. Mijlen ver in den omtrek van het kleine, schilderachtige Severonska is zijn naam op aller lippen. Zijn vader, die op lateren leeftijd gehuwd was met eene Poolsche edeivrouw, had hem bij zijn verscheiden als jeugdigen wees achtergelaten op het grijze, eeuwenoude „Nowik”, het stamslot zijner vaderen. Nog een kind, had Cyrill dienst genomen bij ’t cadettencorps der huzaren. In zijn aderen stroomde het bloed der Wassilij, een heldenbloed. Als de afstammeling van zoovele generaals had hij geen andere loopbaan kunnen kiezen; hij bad zijne studies schitterend voltooid en zag zich op den leeftijd van negentien jaren als piepjong luitenant ingedeeld bij een van de regimenten der hoofdstad. Toen de oorlogsvlam plotseling oplaaide, was hij in Europa moeten achterblijven voor de formeering en oefening van nieuwe troepen; nu had hij van zijn divisiechef, tegelijk met het bericht zijner bevordering, de blijde tijding ontvangen, dat hij zich onmiddellijk naar het oorlogsterrein diende te begeven. Tegen den schouder vaii den jongen Rus leunde snikkend het kleine meisje, dat met hem verschenen was op het marmeren bordes en hem uitgeleide had gedaan tot aan den ingang van het park. Nadine was het eenig kind van den zieken graaf d’Ostrow, en sinds enkele maanden de verloofde van Cyrill, den makker harer jeugd. Excellentie Kniaz d’Ostrow had als gezant aan ’t hof eener Oostersche mogendheid zich eene kwijnende ziekte op den hals gehaald, en stierf thans — nog jong — een langzamen, wreeden dood. Zijne vrouw had men voor enkele jaren ten grave gedragen; hem reste slechts zijn achttienjarig dochtertje, op hetwelk al zijn liefde en zorgen zich dan ook concentreerden en dat hem, in dankbare vergelding, met eene treffende toewijding omringde. Nadine was eene schoonheid, een zeldzame schoonheid van het Caucasische ras, met hare zwarte, vochtige, fluweelen oogen, waarin diep iets lichtte van een vurigen glans. Donkere wenkbrauwen, zacht als zijde, lagen er in sierlijke welving overheen; zwart ook waren de weelderige vlechten die zich slingerden om het ronde hoofdje en met de bleekheid van het volle gelaat nu zoo scherp contrasteerden. ,,Wees nu kalm, Nadine” sprak de jonge luitenant week; „waarom ’t afscheid zoo zwaar gemaakt? Als je wist, welk verdriet je me doet. . ., en toch, bij God, ik moest me verheugen I. . .” Ze scheen zijne smart te begrijpen, hield op met weenen, richtte het kopje energiek omhoog en 2ag hem — aandoenlijke metamorphose — met de betraande oogjes lachend aan Ontroerd sloot hij haar in zijn armen. „Je bent mijn dapper meisje,” zei hij warm ; „nu zie ik dat je deugt als vrouwtje van een dragonder. Is ’t dan ook wel zoo verschrikkelijk, die gele ventjes wat te plagen, zeg? —Hij poogde te lachen. — Je meent zeker, dat ik me zoo pief! paf! liet doodschieten, hé? Nu, we zullen gauw weerom zijn, geloof dat maar vast... Ik ben maar bang voor je zelf.... je bent nog zoo jong, kindje — zei hij teeder —- en zoo mooi.... Nadine, beloof me, dat je voorzichtig zijn zult.” „Ik beloof het je, Cyrill,” zei ze blozend. Hij hield hare hand in de zijne, en staarde weer naar • den grond. In zijne verbeelding zag hij het verleidelijk schoone gelaat van Badyl, dien verren neef van Nadine. Hij wist, dat de losbol zijne Nadine beminde; hij wist, dat de deugniet twee jaren geleden de gast was geweest op „Poesjkin” en dat hij het jonge kind, in een minimum van tijd, het hoofdje op hol had weten te brengen, zoodat de graaf het noodig geoordeeld had, hem uit hare omgeving te verwijderen, en sindsdien elk minder gewenscht bezoek behoedzaam had verijdeld. Dat alles wist hij van den graaf zelf, en ’t bedroefde hem, zijne Nadine zoo zonder hulp of steun op ’t eenzame kasteel te moeten achterlaten. „Kom, Nadine” zei hij, „’t wordt tijd. Je weet dus, dat je vrij nu en dan eene dépêche kunt zenden. Ik zal Tegen den schouder van den jongen ^us leunde snikkend het kleine meisje, je op de hoogte houden, dat verzeker ik je, En nu, ga met God, lieve meid, bid Hem ook voor ons beiden.” Hij drukte haar innig aan zijn hart, en vertrok. * ♦ ♦ Het was een moordtooneel geweest bij de wateren van den Chaho, een strijd, als de bloedige oorlogsannalen er zelden een hebben geboekt. Vijf dagen lang, van 10 tot 15 October, had de slachting geduurd, en de oevers der rivier waren gedrenkt met bloed, en bloed stroomde er door de bedding. Aan Rusland’s zijde alléén drieëndertig duizend dooden. ’t Was ontzettend. Cyrill had gevochten als een leeuw. Met een ontembaren moed en taaie hardnekkigheid had hij ingehakt op de gelederen dier kleine mannen, die rotsvast stonden met bloedende koppen en dood en verderf verspreidden in het ontzaglijk leger der Russen. Op den avond van den vierden dag had Kuropatkin zelf hem in de maarschalkstent ontboden. „Uw eskadron heeft 2waar geleden” had hij tot hem gezegd, „uw ritmeester sneuvelde bij ’t eerste treffen en hedenavond brengt men mij uw ouderen collega stervend van het slagveld. Maar ik heb verblijdende berichten over u, mijn jonge luitenant. Welaan, hier is de eeresabel, dien uw ritmeester droeg: commandeer zijne troepen, en tracht ze tot de overwinning te voeren.” Nu kende zijne vermetelheid geen grenzen; nu had hij woest en waanzinnig om zich heen geslagen, zóó, dat de kleinen toch geweken waren, met een schuwen blik in de smalle oogen.... totdat het hem plotseling warm over den schouder had geloopen .... een stekende pijn zich in dat lichaamsdeel gevoelen deed.... ’n pijn, die heviger werd en feller. .. . ondragelijk nu ... . een duizeling greep hem aan, ’n floers werd hem over de oogen getrokken, hij verloor het evenwicht en plofte ter aarde. Toen hij de oogen weer opende, rustte hij met verbonden arm en schouder in het kleine ledidant der Russische ambulance. Hij zag om zich been', en door het smalle venster, en ontwaarde de Russische troepen, die, vermoeid en moedeloos, zwijgend langs den wagen reden. Doodelijk ontsteld keerde hij zich tot zijn verpleger: „In Gods naam I We zijn ... ?” De man liet het hoofd op de borst zinken. Met een smartelijken trek om den bleeken mond wendde de zieke zich af. Tranen sprongen hem uit de oogen. „We zijn op weg naar Moekden,” zei de oppasser zacht; „’tis tenminste een eervolle terugtocht.” De zoo bitterteleurgestelde antwoordde niet. Vreemd, hij had nog geen woord gesproken, toen hij al geruimen tijd verpleegd werd in het lazaret te Moekden. Hij lag er zoo stil in het witte bedje, met zijn doffen, droefgeestigen blik, alléén met zijn stomme smart. Na enkele dagen vroeg hij den oppasser om papier en potlood en schreef het volgende telegram: „Liefste, we zijn verslagen. Arm, arm vaderland 1 Ik lig, niet ernstig gewond, in het hospitaal te Moekden. Je Cyrill.” Hij gaf de dépêche aan den verpleger, opdat deze ze den chef van het hospitaal zou ter hand stellen, en legde het zieke hoofd dan weer neder. Er was niemand van zijne naaste omgeving, die niet getroffen werd door de diepe verslagenheid van den jongen officier, wien de nationale ramp zoozeer ter harte ging. Cyrill wachtte dagen lang op eenig bericht van Nadine. Het kwam niet. Hij was zoo bezorgd. In de laatste dagen had hij veel aan haar moeten denken, nu de rouw over de bloedige nederlaag zich een weinig vervaagde. Wat moest hij uit haar zwijgen afleiden ? Een week was nu voorbij gegaan, en hij zond een tweede telegram : dat ze hem toch schrijven mocht. Ook ditmaal zonder gevolg. En er verstreken nog twee, nog driemaal zeven dagen, en geen bericht van haar kwam in. Hij had zijn verplegers gevraagd, of de telegrammen op tijd waren bezorgd. Alles was in volmaakte orde geschied. Eene onbeschrijfelijke onrust maakte zich nu van hem meester. God, wat was er dan voorgevallen ! Dat was een angst, die hem folterde, hem den slaap roofde en allengs zijn krachten sloopte I Hij trachtte de spookgedachten uit zijn kranke brein te verjagen met de overweging, dat in dees algemeéhe verwarring voorzeker alles spaak moest loopen. Wel had hij als officier het recht, van tijd tot tijd een telegram door het veldstation te verzenden ; maar wie verzekerde hem, dat in den troebelen oorlogstijd het overseinen geregeld kon plaats hebben, of dat de particuliere berichten niet eenvoudig ter zijde werden gelegd ? A la guerre comme a la guerre. Hij moest wachten, hij kon in deze omstandigheden niets ondernemen. Eens, op een namiddag, zag hij plots in de deuropening de reuzengestalte van Badyl verschijnen. Eene siddering ging hem door de leden. Niet dat diens aanwezigheid hem zoo zeer moest bevreemden, — hij wist immers dat generaal Fedorowitsch, Badyl’s vader, eveneens in Moekden de winterkwartieren betrokken had,-4— maar dat juist deze gehate man hem n u moest ontmoeten, nu zijn Nadine.... En in een plotseling gevoel van afkeer wendde hij den blik af en deed, als had hij Badyl niet bemerkt. Den reus scheen die beweging niet ontgaan te zijn : bij schreed eensklaps op Cyrill toe, en, met een verraderlijke flikkering in zijn oogen. zeide hij: „Ritmeester Wasilij, u heeft de groeten van Nadine.”
PDF
Nummer
1913, nr.26, 24 dec. 1913
Blad
06
Tekst
PANORAMA ................................... Cyrill was vaalbleek geworden ; hij keerde zich langzaam om en richtte op zijn tegenstander een doorborenden, vlijmscherpen blik. „Badyl,” zei hij met bevende lippen, ,je bent een schurk.” De ander antwoordde hem met een hoonlach. „Ik zal haar je groeten toch maar overbrengen, als ik bij haar kom,” sprak hij schamper en hield den ritmeester eene dépêche voor. Deze las: „Badyl, kom. Ik verwacht je. Nadine.” Met een rauwen gil viel de rampzalige in de kussens terug en bleef onbeweeglijk liggen. • • . • Een uur later stond hij op. Den dokter, die juist gekomen was om het verband te hernieuwen, wees hij zacht, doch beslist terug, reet den zwachtel van de schrijnende wonde en wierp hem op het bed. ,,Ik ruk vanavond uit,” sprak hij gedecideerd. „Ritmeester, dat kan niet gebeuren . . ..” „Dat moet gebeuren, dokter.” Hij zei het op zoo energischen toon, dat de oude arts hoofdschuddend de kamer verliet. Hij had zijn paard laten voorbrengen, was dadelijk opgestegen en had de troepen, die reeds uitgetrokken waren, nog ingehaald. Zijn soldaten waren verheugd hem weer te zien en •juichten bij zijn verschijnen; hij bleef koud en ongevoelig met zijn akelig-bleeke gelaat en salueerde dankend met den sabel. Toen ze, bij ’t vallen van den nacht, dan afgestegen waren en in de boschrijke heide zich voorbereid hielden op een vijandelijken overal, had Cyrill zich stil van de anderen afgezonderd. Een zijner mannen naderde hem. Het was Jozio Elluorccof, de zoon van den dorpsontvanger van Severonka, een beschaafde, ernstige jonge man, een speelgenoot uit Cyrill’s jeugd, die nu in zijn escadron diende. — „Wees niet boos, ritmeester” — sprak hij — „dat ik zoo vrij tot u kom. Aan uw vroegeren speelmakker wilt u ’t wel toestaan? We zijn zoo blij, u terug te hebben .... Hebt u veel geleden, ritmeester?” Cyrill stak hem ontroerd de hand toe. „Ik heb ontzaglijk geleden, Jozio” — zei hij met gedempte stem —, en toen de ander hem tojh eenigszins verwonderd aanzag: „Jozio, ik heb zóó geleden, dat ik nimmer gelukkig worden kan .... Alles, alles heb ik verloren....” Hij weende als een kind. De stoere Elluorccof was werktuigelijk naast zijn ritmeester gaan zitten en richtte zwijgend den blik ter aarde. „Mij rest slechts het vaderland, Jozio, en ook dat kan ik niet redden ....” „Jozio, je kent de dochter van graaf d’Ostrow?” „Wie zou de lieve freule niet kennen, uwe bruid!” „Ze is eene slang, Jozio, een monster van trouweloosheid! Ze heeft mij verraden — om een doortrapten schavuit!” En hij vertelde den makker zijn wedervaren, en hoe hij vermoedde, dat de trotsche deerne reeds vuui had gevat op zijn eerste bericht, waar hij, bij de verpletterende schande voor zijn land, niet over haar had gesproken; en hoe toen Badyl, partij trekkend van zijne afwezigheid, haar zijne verleidelijke brieven wel had gezonden en haar gevangen had in de strikken van zijn sluwheid. Maar hij verachtte haar, die het gegeven woord brak om de inblazingen van een vuigen schurk; hij moest haar verachten------------- — De ander had stil toegehoord en hem stom de hand gedrukt — tot eensklaps het sein tot opstijgen gegeven werd, en het naderen van den vijand werd aangekondigd. — Dienzelfden nacht sneuvelde Cyrill de Wassilij. ♦ * * '1 reurig waren de herfstdagen voorbijgegaan op het slot „Poesjkin.” De zieke graaf, wiens toestand in den warmen zomer nog eenige hoop op herstel had gegeven, was weder ingevallen en Nadine week niet meer van de lijdensspcnde. Het was goed, dat die liefdevolle verpleging haar afleiding schonk, want ze voelde, dat er heimelijk iets knaagde aan haar hart en dat de zorg om den zieke haar de onrust moest doen vergeten, welke haar kwelde en pijnigde sinds maanden, een verterende onrust, die haar verzwakte gestel langzaam maar zeker ondermijnde. „Zoodra hij maar even de gelegenheid vond, met haarin verbinding te treden, zou zij van hem hooren,” had hij bij het scheiden gezegd. En nu waren de maanden verstreken, en niets, niets had ze gehoord. Ze had de bedienden ondervraagd, die boodschappen deden in de naburige steden; ze had op verschillende wijzen getracht, inlichtingen te verkrijgen: men had haar slechts kunnen mededeelen, dat de toestand in het Oosten verre van rooskleurig was, en dat overigens juiste berichten ontbraken. Toen was haar onverwacht dat telegram*van Badyl gekomen, en ze had een kreet geslaakt van smart en van vreugde tevens. Hoe had zij het gespeld, woord voor woord; hoe had ze in stilte Badyl gedankt voor zijn goede bedoeling, dien hartelijken Badyl. „Lieve Nadine, * had hij gemeld, „Cyrill de Wassilij ligt, aan denrechcerschouder^ gewond, in ’t hospitaal te Moekden. ’t Is niet gevaarlijk. Ik ben, door bemiddeling van papa, tot militairen chef van ’t ziekenhuis benoemd; alle berichten van of voor patiënten gaan dus door mijne band. Schrijf echter voorloopig niet aan den zieke: hij heeft absolute rust noodig. Misschien word ik bij ’t aanbreken der wintermaanden naar Petersburg gezonden. Mag ik je dan eens bezoeken? Je neef Badyl.” Ah 1 Als ze hem had kunnen zien, den valschaard in zijn zorgvuldig gesloten cabinet, hoe hij las en herlas die regelen, aarzelend of hij ze zou verzenden, als schrok hij voor zijn eigen boosheid! Als ze hem had kunnen gadeslaan, toen hij, met de zweetdruppels op ’t voorhoofd, Cyrill’s telegrammen had verscheurd en weggeworpen in de vlammen! Ah! als zc wist, hoe hij vast vertrouwde dat Cyrill in zijn dolle stoutheid den dood vinden moest; en hoe hij, bij het vernemen van diens tragisch einde, wèl was verbleekt, maar toch reeds den volgenden dag, in zenuwachtige gejaagdheid, met de blijde hoop in het hart, naar ’t vaderland was teruggekeerd ! 23 December. Badyl was er gisteren geweest. Hoe had ze hem met spanning verwacht en hem warm de hand gedrukt bij zijn komst! En toen had hij verhaald van Cyrill, dat hij steeds nog lag in het hospitaal, en dat, zoo hij zijn ijvergloed niet een beetje temperde, hem nog wel erger kon overkomen .... En ze had hem aangezien met schitteroogen ; ze had hem gezegd, dat de dapperen niet het eerste sterven, en dat ze fier was op haar jongen en overtuigd dat hij wederkeeren zou .... Badyl was stil en teruggetrokken geweest. Wel had zijn oog geflikkerd, toen zij met zooveel vuur sprak over den heldenmoed van haar Cyrill, en was hij geraakt onder den indruk van haar machtige bekoring: maar zijn gevoel van spijt en bitteren weemoed had hij niet kunnen overmeesteren, en hij was vroeger heengegaan, dan hij gehoopt had, met de belofte, den volgenden dag even weer te komen. Nu zat Nadine wederom aan het ziekbed van den graaf. Een oude dienstbode bracht haar den brief, dien de post zooeven voor haar had afgegeven. Ze zag naar het adres en naar den stempel en verschoot van kleur. Ze ijlde er mee naar haar boudoir, sloot de deur en verbrak met sidderende handen der eenvoudigen omslag. Bij ’t lezen der eerste regelen bracht ze plotseling de hand aan ’t hart, als had ze een dolksteek ontvangen ; de oogen traden uit hunne kassen, aschgrauw werd heui gelaat; ze wankelde en viel zachtkens tegen den muur. Maar krampachtig hielden hare vingers het papier omkneld, en met ingehouden-adem las ze de missive tot het einde. Dan uitte ze een wilden, hartversoheurenden kreet en sloeg met een smak tegen den bodem. De brief, eigenaardig gesteld, luidde als volgt; „Freule. Ik ben Jozio Elluorccof. de zoon van den ontvanger. Ik deel u mede, dat ritmeester de Wassilij gesneuveld is. Gij hebt hem vermoord. Schande over u. Een uur vóór zijn dood heeft hij weenend mij zijne geheimen toevertrouwd. Ik ken uw ontrouw. I k weet, dat gij heult met Badyl Fedorowitsch : uw laatste telegram aan den snoodaard heeft u ontmaskerd: Badyl zelf heeft het hem hoonend getoond ! Nogmaals schande over u, want slechts enkele uren daarna heeft de verschopte zijn leven aan ’t vaderland ten offer gebracht, omdat hij het oo deze aarde niemand meer wijden kon. Hij is gevallen als een held, nog worstelend, met verminkte leden, de beste, de dapperste der edellieden. Verheug u nu, want hij is dood. Ik zal u niet verraden, omdat hij het niet wilde. Maar ik verafschuw u. J. Elluorccof.” Op het geluid van den val waren de dienstboden toegesneld, en hadden haar meesteresse stijf, met gesloten oogen, op het rustbed neergelegd. Tot bezinning gekomen, had zij allen heengezonden, en verboden, wie ook bij haar toe te laten. Ze weende niet, maar eene onheilspellende vlam fonkelende in haar oogen. Ze had pogen op te staan, maar was in haar zwakte weer neêrgezegen op het rustbed, het gelaat naar den muur gekeerd. De ®ude Anuzia was schoorvoetend heengegaan, had e.chter, voorzichtig, de deur laten aanttaan. Om vier uur verscheen Badyl. Hij kende de ingangen van het kasteel en was door eene achterdeur binnengeKomen. Toen hij voorbij Nadine's boudoir kwam, had hij door de halfgeopende deur zijn nichtje op ’t rustbed zien liggen, en, denkend als lid der familie zich deze verrassing te mogen veroorloven, was hij stil op de teenen naar binnen geslopen. Hij boog zich over haar heen, en fluisterde; „Nadine.” .Als had een adder haar gebeten sprong de aangesprokene op. Het was eene furie, een wezen der helle, dat vóór hem stond. , Verrader ! Moordenaar!” siste het van hare krijtwitte lippen, en ze spoog ’hem in het gelaat. Hij week ontzet een schrede terug. „Je hebt hem vermoord!” gilde ze waanzinnig en sloeg hem vlak in het gezicht, en ze beukte hem met de vuisten tegen het hoofd en krabde hem, dat ’t bloed hem langs de wangen drupte. Hij stond daar als versteend, en verroerde geen vin. En ze viel hem andermaal aan en zette hem de scherpe nagels wéér in de wangen, dat de kleine hand er bloedig ingeprent stond. En hij deed niets om haar af te weren. Maar eensklaps zonk hij voor haar op de knieën, als verbijsterd door haar weergalooze smart en smeekte haar innig: „Nadine, vergeef me, ’t was voor jou.... Ze hoorde hem niet, ze vloog naar hem toe, en schopte hem en trapte hem, dat hij bonsde met ’t hoofd tegen den wand, en ze greep hem bij de haren, richte hem omhoog in haar razernij, en hield een bos haai in de handen. „Vergeef me,” bad hij aldoor! Zij mishandelde hem nog steeds. Toen nam hij zijn kepi en verliet de kamer. Nadine smakte de deur achter hem dicht, en liet zich op haar rustbed vallen. Met een dwazen, starenden blik bleef ze er liggen en weigerde den dokter te ontvangen. Het avondbrood, dat de oude Anuzia haar gebracht had, bleef onaangeroerd; het licht moest den nacht door branden en den bedienden beval ze bij haar zieken vader te waken. Ze had geen traan gestort, geen oog gesloten, en immer voor zich uit gestaard met wezenloozen, geheimzinnigen blik. De volgende dag brak aan. ’t Werd middag en'nog had ze niets genuttigd. Van Badyl was er een schrijven gekomen, waarin hij haar nogmaals smeekte om een enkel woord van vergeving voor zijn verfoeielijke misdaad. Zóó kon hij zijn vloekwaardig besraan niet voortzetten. Hij beloofde haar nimmer onder de oogen te zullen verschij nen : maar vergeving moest hij vinden. Zij had zijn brief niet ten einde kunnen lezen, maar hem verscheurd en op den grond geworpen ; ze walgde er van. En weder werd het licht ontstoken en de avond viel. Met gesloten oogen en de teekenen van het wreedaardig lijden op ’t plotseling verouderde, wasbleekegelaat, lag ze daar nog steeds, het marmeren beeld der Smarte. De dienstboden staken de hoofden bij elkaar en besloten, ondanks haar, om den geneesheer te zenden. * Klink — klank — klink — klank — klink — klank . . . .! Luid klepte het heldere klokje over de stille, bevrozene velden. Heilige nacht! Met een siddering richtte Nadine zich omhoog , . . . . knielend legde ze ’t hoofd op de handen en zocht zachtkens steun aan den muur. Tranen biggelden haar over de wangen .... ze snikte. „Kerstmis!”.... kwam het met verstikte stem over hare lippen. Een overweldigende ontroering maakte zich van haar meester. Het tengere lichaam schokte bij het steeds luidere, steeds heftiger weenen. Ach, ze voelde het, daar, daar alleen was heil . daarheen moest ze gaan, naar ’t kleine, schamele Kribje en ze zou het lieve Wichtje bij de uitgestoken armpjes grijpen en ze zou het vragen met klem en met aandrang: „waarom hebt Gij ’t gewild?” Waarom? Ze had bet toch niet verdiend?,... Of was het louter beproeving? „Ja,” knikte het blonde Kindje ernstig en teeder. Ze drukte het brandende hoofdje nog vaster tegen den muur. „En vrede den menschen op aard,” verkondigde het zilveren stemmetje uit den verren toren. ’t Was, of ze nu met meer recht tot ’t stalleke naderen mocht, gelouterd in haar zielestrijd. En Cyrill wist nu ook, dat ze hem niet bedrogen had, neen zekei niet.... „Mijn God, zoo Gij wilt. . ..” fluisterde ze schuchter. „Vrede, vrede,” juichte nog steeds het klokje met de blijde toontjes der vreugde. „Lief Kindje! Moest zij ook dat nog doen?... Hem vergeving schenken, die haar wreed het leven had geroofd. aan Cyrill en aan haar?.... Lief Kindje, dat kon ze niet!” „Aan allen!” luidde het onvermoeid, „aan alle menschen van goeden wil . . . .” tn ’t Kindje zag haar zoo droevig aan .... „En Ik dan?” sprak het zacht ... „God!” kreunde zij, en met de uiterste kiachtsinspanning sprong ze eensklaps op en liep naar haar kleine bureau. „Badyl” — schreef ze — „ik vergeef u in den Kerstnacht. Beloof mij, nimmer weerom te komen. Doe boete voor uw vergrijp. God zij u genadig.,.” Ze had den strijd gestreden, ze had het offer gebracht. Een weldoende kalmte daalde neder in haar ziel. Ze legde zich ter ruste en sliep nu. * * * Niet ver van het kleine Iharsilla, in het zuiden des lands, verheft zich een machtig gebouw, het bekende hospitaal der zusters van Liefde. Zoo ge er ooit een bezoek brengt — de reizigers in die streken trekken er gaarne heen — en ge treft er aan het ziekbed van een ongelukkige een jonge non, met de sporen van bet verwoestend lijden op de vermoeide, doch vredige trekken, denk dan aan haar, die in den Kerstnacht in vertwijfeling vluchtte naar het nederige kribke. Badyl is na het volbrengen zijner zending onmiddellijk naar het oorlogsterrein vertrokken. Hij is een der uitmuntendste officieren geworden in den Russisch-Japan - schen krijg door zijne toewijding en onverschrokkenheid, en viel met eere in een der laatste gevechten.
PDF
Blad 
 van 2380
Records 406 tot 410 van 11897