Panorama

Blad 
 van 2380
Records 41 tot 45 van 11897
Nummer
1913, nr.03, 16 juli 1913
Blad
05
Tekst
oo o no oo on °o oo o° 00 o m 1 ■ HET MOERAS * ■ il MARIE LECHOLTE’S VERRAAD EN WAT DIT VOOR mm /Tv, FRANKRIJK B ETE E K E N D E — E E N GESCHIEDENIS (©) Z UIT HET JAAR ’7O~ DOOR FRANK H. SHAW. 2 w (©) mm die oorlog I Bij U, m’sieu, is het altijd de oorlog. Pierre rolde een sigaret en stak haar aan; hij blies dikke rookwolken uit en scheen zeer voldaan. Hij nam het kleine rolletje uit zijn mond en wuifde ermee als om het lachende landschap te groeten, iedere welriekende bloem, de kabbelende rivier in.de verte, zelfs het tooverachtige en nog meer gevreesde moeras, dat zich uitstrekt tusschen Malonssur Coure en Rondelles. „En overal is vrede, waarheen ge ook kijkt. .Moge hij door God bewaard worden.” De bezoeker boog even. „Daarin ben ik het met U eens; maar in vredestijd is het niet romantisch, daarom vraag ik U over den oorlog. Welaan, gij hebt vee! gezien en nog meer gehoord; gij hebt gesproken; gij keekt overal rond, vertel mij van den grooten roman.” „Ook de vrede heeft zijn romans en zij zijn mooier en oneindig veel fijner dan de ruwheden van den oorlog. Liefde en oorlog — het zijn tegenstellingen; een man kan zich met zijn ziel niet geheel aan een vrouw hechten, wanneer het geluid van den krijgshoorn nog in zijn ooren klinkt. De oorlog is als een jaloersche maitresse, m’sieu.” Langs de dorpstraat kwam een vrouw langzaam aanwandelen en. het zonlicht wierp haar schaduw voor haar uit. Pierre sprong op en vertrok zijn gezicht zoo als een rheumatieklijder dat doet, terwijl hij zijn hoed van zijn hoofd rukte. Hij bleef staan, totdat de vrouw voorbij was en toen zij tegenover ons was, beloonde zij hem met een langzamen, ernstigen glimlach, waarin alle wereldkennis opgesloten scheen. ..Maar in Frankrijk,” merkte ik losweg op, „zijn er toch geen kloosters meer.” „O, gij spreekt van haar kleeding. Ja, volgens de wet zijn ze er niet meer, maar hier in Malons spreken wij geen kwaad van hen, van wie wij houden en de zusters werken hard —• doen veel goeds, m’sieu.” Zelfs de pijn, die hij leed, kon op zijn gezicht de sporen van hongerlijden niet uitwissen. ..Luister, ik zal U een geschiedenis vertellen; een verhaal uit den oorlog.” Hij legde een knokige hand op mijn knie. „Een oorlogsverhaal, omdat gij er op aandringt. Het is al 40 jaar geleden 1 Ja, meer dan 40. Toen was ik jong en krachtig, nu ben ik oud en stram. Maar de geschiedenis gaat niet over mij of mijn stramme leden; het handelt over — haar.” Hij maakte een beweging met zijn hoofd in de richting van de zich verwijderende gestalte. Ik gaf hem een nieuw plukje tabak en een vloeitje en hij begon de onmisbare sigaret te rollen. „Zij heet — heette eigenlijk — Marie; Marie Lecholte. Nu is zij zuster Agnes, zegt men, maar voor mij blijft zij Marie. Thans is zij oud en krom gebogen; met een zeer bleek gelaat, het kan zijn dat het. komt van het leven tusschen de kale witte muren, misschien is het ook wel het verdriet. Veertig jaar en nog langer geleden was zij het mooiste meisje uit dit dal, dat beroemd is om de mooie vrouwen. En Marie was de schoonste, dat zegt wat. Lang en rijzig, met goudblond haar, met een schalkschen blik in de oogen, m’sieu, zoodat een man zou wenschen — met haar op een goeden voet te staan, nietwaar ? Zoo was het in de dagen die nooit meer terugkeeren. „Er was toen geen oorlog, men dacht er zelfs niet aan, maar ik wel. In Malons hoorden wij ervan, eerst als een echo, later als een zwak geratel, zooals de raderen van een kanon maken. Een voor een verlieten onze mannen het dorp en — nooit hoorden wij meer van hen. Zij waren verzwolgen door dien voor U zoo romantischen oorlog. Eh bien ! hij verzwolg ook mij bijna — maar niet geheel. Een kogel in ’t been, boven de knie, een in den arm, nog een in den schouder — dat was mijn aandeel in den roem.” „Dat was zeker toen ge uw officier onder de raderen van het kanon wegtrokt,” merkte ik beleefd op en een blos van genoegen kleurde zijn perkamentachtige wangen. „Het was niets. De jongen had een moeder en zij had mij opgedragen over hem te waken. Wat kon dus een man van eer anders doen ? Zooals ik zeide, nam de oorlog onze jonge mannen van ons weg, eerst, weinigen, daarna velen, toen nog meer, door de loting — terwijl er ook veel vrijwil ligers waren. Jean Moins was er een van, slechts een franctireur, die niet tot de geregelde troepen hoorde. En onze vriend Bismarck vaardigde een edict uit, nietwaar ? „De jranc-tireurs moeten natuurlijk gefusilleerd worden.” Dat waren zijn woorden, die sommige Duitsche officieren zich herinnerden, maar andere vergaten. De eene, die hier naar Malons kwam, herinnerde het zich „Nu gebeurde het aldus : Malons was niet belangrijk genoeg om er een garnizoen te leggen Het moest zich maar redden als de Duitschers kwamen; wij zijn slechts een klein dorpje, van geen strategische waarde. Wanneer er aan iederen kant kanonnen op de heuvels werden geplaatst, dan konden zij het dorp gemakkelijk platschieten. Noch onze eigen landgenooten, noch de vreemde troepen wenschten in zoo’n muizenval te blijven en zoo verlieten allen het dorp, behalve vrouwen, kinderen en grijsaards. Dit geschiedde toen de oorlog vele maanden geduurd had. „Nu beminde Jean Moins Marie Lecholte; wij kunnen ook wel aannemen dat Marie Lecholte van Jean Moins hield, ofschoon zij het hem nooit in zoovele woorden verteld had — dat is te zeggen, zoolang hij kon hooren. Toen hij na verloop van tijd niet voor de loting was ingeschreven, lachte Marie hem vroolijk toe. In die dagen kon zij vroolijk lachen en toonde dan hare tanden als parels in een rozenknop. Ik vertel u dat, omdat ik het zoo goed weet. Maar Jean geloofde, dat ook zijn tijd zou komen en hij had de verhalen van gewonden gehoord. Hij had ook mij hooren vertellen — toen ik hier terug kwam met mijn drie kogels, alsof ik een loodfabriek was. Wij ouderen, die den oorlog met onze eigen oogen gezien hadden en wisten, dat het krijgsgeschal en het gebrul van de aanvallende eskadrons niet zoo prachtig was, als wij geloofd hadden, praatten misschien wel wat te vrij uit, maar zooals wij den oorlog beschreven, was het niet iets om met open armen te ontvangen. Ook Jean luisterde, en Marie lachte, en de dagen gingen voorbij, terwijl Jean zijn plicht deed als voorheen. Toen vernam men, dat te Souville, op eenigen afstand aan de spoorbaan gelegen, men weer bezig was, nieuw voedsel voor den doodssikkel gereed te maken; zij lijfden iedereen in, die nog kon loopen en zijn handen gebruiken, maakten ze tot francs tireurs, drilden ze eenigszins, zoodat ze wat op geordende troepen geleken — nadat de oorlog drie kwart voorbij was, hè ? Alsof men een geoefend man kon vormen, door hem de eerste drie letters van het alphabet te leeren en de rest te vergeten. „Men kan aannemen, dat Marie veel gelachen had, totdat plotseling Jean Moins uit het dal wegtrok, en nadat hij eerst de kleine oogst ingezameld had en in de schuur had opgestapeld, want hij was een vlijtige zoon. Ja, ik weet nog meer dan dat, want ik heb oogen en hersenen. De Duitsche kogels troffen hem niet. Ik. weet, dat Marie hoog opgegeven had van Jacgues Fourtelle, die wat je noemt een kinkel was, zoo'n kleiboer. Een kerel als een boem en met even weinig gevoel. Maar Jacques was de eerste, die zich bij de francstireurs aansloot —-■ de eerste uit het heele dal. Ja, Marie lachte Jean uit, omdat hij niet als Jacques was en toch was Jean een flink man; daarom ging hij uit het dal weg, en keerde niet, terug gedurende langen tijd. Marie lachte nog evenveel in zijn afwezigheid als te voren, maar ik wist, dat die lach valsch klonk. Het ging niet van harte. Gij hebt vrouwen hooren lachen, m’sieu en gij weet, wat ik bedoel — met de lippen lachen zij slechts, terwijl de angst haar uit de oogen blikt, nietwaar ? En zij paste zijn moeder ijverig op, die oud was en zwak van gezondheid. Wanneer gij deze dingen met elkaar in verband brengt dan kunt gij wel nagaan, dat zij Jean beminde. „Nu komen wij tot den dag, waarvan ik spreek. De zon was ondergegaan, toen ik in de straat een geluid hoorde, en mijn ooren bedrogen mij niet, de stap van een soldaat en een. die niet gewond was. Daar geoefende mannen, die niet gewond waren, niet zoo algemeen meer waren in het dal, sleepte ik mij naar het venster en keek naar buiten en in de schemering zag ik het gelaat van Jean Moins, gekleed in de uniform van franc-tireur, hij was toen een flink soldaat. Hij liep rechtop en zwaaide zijn armen; maar -— Dieu de Dieu ! de gloed op zijn gezicht kwam niet alleen van de ondergegane zon. „Nu zag ik niet al hetgeen volgde, maar anderen vertelden het mij onder het werk. Ik zag wel iets en het zal mij tot aan het graf bijblijven. Het scheen dat Jean één nacht verlof had gekregen van zijn compagnie om zijn zieke moeder te bezoeken. Maar eerst richtte hij zijn schreden naar Marie’s hut; zijn geweer bengelde achter hem aan en het stof van de lange reis lag op zijn kleeding. Zoo, met den avondgloed op zijn gelaat, moet hij er goed uitgezien hebben. Men vertelde mij, dat Marie lachte, toen zij hem zag, maar de lach stierf vzeg in een snik. Toen trok zij hem naar binnen en sloot de deur. „Een uur later zouden de Duitschers komen, een compagnie onder bevel van een volbloedigen kapitein, wiens gezicht rood was door de vele biefstuk en het bier en toen zij in de duisternis een hut voorbijgingen, weerklonk er één schot, als een donderslag in de stilte; een stervende man gilde woest. Niemand had het schot zien afgaan, maar het scheen, dat het uit Marie’s hut was gekomen, want hier gingen de Duitschers het eerst binnen. „Er was alarm gemaakt en Marie, die zich het edict tegen de francs-tireurs herinnerde, drong er op aan, dat Jean zich zou verbergen. Er was een kleine vliering boven de kamer in de hut, waar men met een ladder kon komen. Misschien tegen zijn wil klom Jean naar boven — en dit gebeurde juist, toen het schot afging. Marie nam de ladder weg en nam een naaiwerkje op — een soldatenhemd evenwel. Zoo zat zij te naaien, toen de Duitschers de hut binnentraden. „Nu heb ik Marie zoo zien zitten, het hoofd voorover gebogen, het licht van de kleine lamp op haar, terwijl zij zacht een liedje van La belle France neuriede. Wat was zij mooi! Ik veronderstel, dat zij zich afgevraagd heeft, of het snelle kloppen van haar hart in haar oogen zichtbaar was, want langzaam sloeg zij ze op. Zoodoende moet de Duitsche kapitein gelegenheid gehad hebben om haar lieftalligheid op te nemen en toen hij zich daaraan verzadigd had, kon men veronderstellen, dat zijn bloed sneller in zijn aderen stroomde. „Hoe het ook zij, hij slaakte een kreet in zijn eigen helsche taal, zoodat Marie naar hem ópkeek. Toen zag hij, dat zij nog mooier was, dan hij gedacht had. Hij bloosde, zijn oogen fonkelden. „Het is hier een aangenaam tehuis voor een vermoeid soldaat,” zei hij, niet meer aan den dooden man denkend. Hij was beroemd, hoorde men later, om zijn avonturen met vrouwen, alles was van zijn gading, van gravin tot dienstmeid. Als een vrouw maar een aardig gezicht had, dan gaf de rest niets, zij was zijn buit. Hij stapte over den vloer, terwijl zijn zwaard kletterde en streelde Marie onder de kin. terwijl zijn bolwangige manschappen tegen elkaar grinnikten, alsof zij iets zagen, dat zij meermalen gezien hadden. „Kom liefje,” zei de officier, terwijl hij haar bewonderend aankeek, „geef me een zoen, laten wij goede maatjes zijn.” Maar hij was een vijand en Marie was een Fransche vrouw. Toen hij zich over haar heenboog, gaf zij hem een flinke klap in het gezicht tot antwoord. Toen lachte zij weer, met een luiden minachtenden lach. „Mijne lippen zijn niet voor de vijanden van mijn land bestemd, daar kunt u op rekenen, monsieur,” zeide zij. „Indien het de gewoonte is onder uw landgenooten, om weerlooze vrouwen te beleedigen” .... en weer gaf zij hem een oorvijg op zijn lonkend gezicht, want zij was niet zoo weerloos, als het wel scheen. „Nu zegt men, dat ’t hart van sommige mannen slechts een kruitvaatje is, dat één vonk tot ontploffing kan brengen. De tweede klap, die Marie gaf, was de vonk en de officier vloog’ op, zijn gezicht werd nog rooder, rooder dan een versche kroot. Hij nam haar in zijn armen trok haar naar zich toe. „Twaalf kussen om den prijs van één klap te betalen,” zeide hij lachende en hij drukte haar hoofd achterover — hij was een sterk en woest man, m’sieu; een man, die altijd zijn eigen gang was gegaan bij vrouwen. Marie bood weerstand, verborg haar gezicht en daar zij een vrouw was, boog zij zich en beet in zijn hand en beet, totdat het bloed er uit kwam. Daarop begon de officier haar uit te vloeken en pakte haar opnieuw ruw beet, zoodat zij van pijn schreeuwde. „Op dat oogenblik sprong Jean Moins uit de vliering. Hij had misschien beter gedaan, verborgen te blijven; maar hij beminde Marie en ik laat het aan u te beoordeelen, m’sieu — te beoordeelen, wat hij anders kon gedaan hebben. Hij sprong uit de vliering, niet gevende om de afwezigheid van den ladder en terwijl hij opsprong, vloog hij op den officier aan en gaf hem een vuistslag tusschen de oogen. Ik denk, dat hij nog niet vertrouwd genoeg was met. zijn geweer; anders kon hij de zaak beter opgeknapt hebben. Hij gaf twee flinke slagen, voor de verbaasde dikzakken bemerkten, wat er gaande was en tot de slotsom kwamen, dat deze tusschenkomst niet bij het spel behoorde. Toen vielen zij hem aan als buldoggen een terrier en zij sleepten hem, terwijl hij krachtig weerstand bood, van den officier weg, dien hij zeker zou geworgd hebben, en hem het gebruik van zijn te nuttige handen ontnomen. De officier rees op, terwijl hij met den mouw het bloed van zijn gezicht veegde en een of twee seconden keek hij Jean met een helsche blik aan. „O,” zeide hij scherp, „o, een franc-tireur, hè ?” Toen slingerde hij hem een scheldwoord naar het hoofd, waardoor Jean zich begon te wringen als een gepijnigd man, maar de Saksers hielden hem vast. „Zie, hoe ik het liefje van den franc-tireur kus,” zeide hij, en onder het geginnegap van zijn medezwijnen, dwong hij het meisje om zijn kussen aan te nemen. Ge kunt u indenken, hoe Jean wild begon te worstelen, iedereen zou hetzelfde gedaan hebben, maar de officier was ongetwijfeld een zwijn der zwijnen.” Pierre spuwde opzettelijk en dit zeide meer dan zijn woorden. „Er is een schot gelost,” zei de officier, misschien wat vermoeid van het spel. Hij dacht eraan, dat deze franc-tireur hem geslagen had en hem belachelijk gemaakt ten aanschouwe van zijn manschappen. „Er is een schot gelost, een mijner mannen is gedood. Hier was een franc-tireur geborgen; sergeant, breng hem buiten, zet hem tegen den muur en schiet hem dood. Neem drie gelederen !” „De sergeant salueerde en gaf het bevel, terwijl Marie als versteend bleef staan. De soldaten liepen met den ge-
PDF
Nummer
1913, nr.03, 16 juli 1913
Blad
06
Tekst
PANORAMA vangéne tusschen zich in naar de deur, maar op een woord van den officier hielden zij halt. ,.De gevangene is om meer dan één reden ter dood veroordeeld”, zei hij „Hij is een franc-tireur en is daarom des doods schuldig. Hij heeft een mijner manschappen gedood, door verraderlijk uit een hinderlaag op vreedzame mannen te vuren.” Vreedzaam 1 en het was Jean niet geweest, die het schot had gelost, zooals wij later vernamen; het was de oude Mare Antoine — die drie zonen verloren had in tien minuten, bij Mars-la-Tour. Hij had gezworen, voor ieder van zijn zonen vijf Duitschers het leven te benemen, maar de menschen haalden hun schouders op en hielden hem voor krankzinnig. „Ik heb niet gevuurd”, zei Jean met witte lippen. Denk eens aan, het lamplicht scheen nog op Marie’s haar en hij stond op den drempel des doods. „Mijn geweer is boven en schoon.” „Tijd genoeg om het meermalen te hebben kunnen schoonmaken,” zei de officier. „Franc-tireurs durven niet met open vizier te, vechten, het zijn moordenaars. Maar gij hebt nog één kans om in het leven te blijven, vrind — wijs mij en mijn manschappen den weg door het moeras en ik laat u vrij.” Pierre stond van zijn stoel op en keek aandachtig naar de dampen, die uit het dal op twee mijlen afstands opstegen. „Daar is het moeras, waarvan de Duitscher sprak. Ge ziet dien damp, altijd hangt die daar, behalve bij strenge winters, als die damp bevriest; maar ook dan is het verraderlijk. Het is onmogelijk de vallei aan dat einde te verlaten, behalve langs een pad over de heuvels. Daar in de hoogte kan men een witte steen tegen het groen zien. Een dozijn mannen zou dat pad kunnen verdedigen tegen een leger; en daar hadden wij een wacht gezet — een onderofficierspost slechts, oude mannen, die nog goed konden schieten. Maar er was nog een anderen weg, die zelfs heden maar aan twee of drie personen bekend is, toen wisten slechts twee personen hem — Jean en Marie. Daar was een soort pad door het moeras. Het was geslingerd en kronkelde zich herhaaldelijk; ieder, die den weg niet wist, moest hopeloos verdwalen, eer er twee minuten waren verloopen; maar Jean kende het en hij had er Marie van verteld; menigmaal hadden zij in gelukkiger dagen samen het moeras doorkruisd. „Onze eigen manschappen vertrouwden erop, dat het moeras het dal aan dat einde beschermde en een legerafdeeling aan de andere zijde. Waarom niet ? Het moeras was onbegaanbaar; niemand kende het geheim, behalve een Franschman, een patriot; die zou zeker niets verraden aan de vijanden van zijn land. Gij begrijpt de situatie, m’sieu. Wanneer eenmaal het moeras was verkend, dan kon een compagnie, zooals de officier commandeerde, ons leger ernstige verliezen toebrengen. Het kon een flankbeweging maken of de verdedigers van den pas insluiten en ze vernietigen. Bijgevolg beschermde het moeras het Fransche leger even zeker als duizend kanonrpen het gekund hadden. En de officier, die de beteekenis ervan kende, stelde Jean Moins voor de twee mogelijkheden : óf onmiddellijk sterven, óf Frankrijk verraden. De keus was moeielijk; maar Jean waT een patriot; zelfs bij het lamplicht dat op Marie’s haar scheen. „Ik weiger natuurlijk,” zei hij. Toen glimlachte Marie; zij lachte niet, zij glimlachte alleen maar — vol trots: alsof zij zoo’n antwoord verwacht had. Ge moet bedenken, dat ons dal al deze maanden van oorlog vrij was gebleven. En wanneer ge leeft, vol levenslust en liefde — dan schijnt de dood u ver af en onwerkelijk. Misschien dacht zij, dat de officier schertste. „Bravo, Jean”, zeide zij. Zij had van haar minnaar gehoord, welke beteekenis het moeras voer Frankrijk had. „De officier keek naar Jean, hij keek naar Marie; toen maakte hij een gebaar met zijn hand. Ik weet niet, wat er in hem omging. Wie kan de gedachten van een Duitscher ontleden ? Misschien dacht hij er wel over, het meisje voor de oogen van haar minnaar te folteren, totdat hij beloofde, hun den weg te wijzen; misschien had hij andere plannen. Denk eens aan, hij was een Don Juan, een man, die pochte op zijn veroveringen op het andere geslacht en Marie was zeer schoon ; zoo schoon, mon Dieu, dat het hart van een man er pijn van doet, als hij er aan denkt. Misschien geloofde hij, dat hij het meisje liefde kon inboezemen en zoo van haar den weg door het moeras kon te weten komen; ik weet het niet. Maar de sergeant, die het gebaar van zijn officier verstond, duwde Jean door de deur naar buiten op den weg. waar de volle maan haar licht wierp. Hij keerde zich in den ingang om en zag Marie daar staan, terwijl zij nog om zijn dapperheid glimlachte en toen hij ging, riep hij : „„Vaarwel Marie; verraad het geheim van het moeras niet.” Zij kon niet gelooven, dat dit alles werkelijkheid was — zij kon niet. Maar toen het salvo weerklonk verdween de kleur van haar wangen en het licht uit haar oogen. Zij vloog den officier voorbij, die haar den weg trachtte te versperren; en zij viel over het lichaam van haar beminde, wiens bleeke gelaat omhoog staarde. Maar de voltrekkers van het vonnis waren in zeker opzicht genadig geweest; zij hadden zijn gezicht ongedeerd gelaten. Al de kogels hadden het hart doorboord en de witte muur der hut was met bloed bespat. Toen lachte Marie weer — zij lachte, toen zij zich op het lichaam wierp en hem met liefkozende namen riep om haar toe te lachen — zijn Marie, die zooveel van hem hield. Maar Jean antwoordde niet; hij had den prijs van zijn vaderlandschap betaald. Het had niets te beteekenen; het was slechts de excutie van een franc-tireur, een, die bij keizerlijk edict veroordeeld was. „Zoo doodden de Duitschers Jean, vermoordden hem zoo lafhartig als ooit een man vermoord werd; en zij lieden hem daar liggen met zijn gelaat naar de maan gekeerd. Misschien had de officier berouw van zijn daad, misschien niet, maar hij hief geen schatting van het dorp; en toen Marie hem verlof vroeg, om het lijk in haar hut te dragen, maakte hij geen bezwaar. Alles, wat hij zei, was : „Ge zult hem gauw vergeten, chérie, gij zult hem gauw vergeten. Er zijn mooier mannen op de wereld dan deze.” En terwijl hij sprak, draaide hij aan zijn knevel en keek haar met fonkelende oogen aan, Marie riep één of twee oude mannen, die op het geluid der schoten naderbij gekomen waren en samen droegen zij Jean naar binnen. Ik keek toe van uit dat venster daar, dat zooals ge ziet, op de hut uitkijkt. Als ik een geweer had gehad, dan zou ik geschoten hebben op één of twee Duitschers, voordat zij mij gevonden hadden, en ik zou gelukkig gestorven zijn, en niet langer geleefd hebben — in ellende. Dicht bij die deur daar plaatsten zij Jean, voordat het salvo afgevuurd werd.” Hij wees naar de witgekalkte muur van een aardig hutje aan den overkant van den weg; klimop was langs de deurposten gegroeid, die bevlekt waren geweest met het bloed van een dapper man. „Ik zag dat alles : de vurende afdeeling met de geweren in den aanslag, terwijl de sergeant met zijn sabel het teeken g. den gevangene tegen den muur — de maan scheen zeer helder. Ik hoorde het salvo; ik zag Jean voorovervallen en bewegingloos daar liggen. Het was de oorlog, m’sieu, dien de schrijvers zoo verheerlijken, hoewel ik nooit het heerlijke er van heb ingezien na al wat ik ondervonden heb. Maar misschien gelijken niet alle oorlogen op elkaar. „Welnu, de Duitschers werden in het dorp ingekwartierd, zij eischten wijn en voedsel, dat hun gebracht werd; want alleen oude mannen en vrouwen waren er achtergebleven. En Marie, die al de oude mannen, die Jean binnengedragen hadden, verzocht om weg te gaan, sloot de deur achter hen, zette zich bij haren doode neer. „Men zegt, dat vrouwen niet zulke goede hersenen hebben als mannen, dat ze niet zoo logisch denken; daar kan ik niet over oordeelen. Maar in dien nacht maakte Marie haar plan; misscWïen was het een vlaag van genialiteit; misschien kwam het, doordat zij voortdurend het oog had op het bleeke gezicht van Jean. Men wordt hardvochtig m’sieu, wanneer men staart naar het doode gezicht van iemand, dien men innig heeft liefgehad. Hoe het ook zij, van den morgen was Marie al op de been, haar gelaat was bleek en de lach was uit haar oogen geweken; maar zij liep rechtop en veerkrachtig. Zij hadden de hut doorzocht en het geweer van Jean meegenomen; neen, meer dan dat, zij hadden ieder huis in het dorp doorzocht en alle wapens, die gevonden werden in beslag genomen. Dus voor Marie onmogelijk om de mannen dood te schieten, die Jean vermoord hadden; en ik denk, dat zij niet van plan was hun bloed te vergieten. Maar toen zij vlug den weg afliep, ontmoette zij toevallig den Duitschen officier en toen zij hem zag, m’sieu, lachte zij — ja, zij lachte. Een vrouw kan lachen, terwijl haar hart breekt. De officier hield halt en draaide aan zijn snor; in het schemerlicht, bleek de oogen wijd geopend van verdriet, leek Marie nog mooier dan ooit. En de kapitein had verstand van vrouwen. „Al zoo vroeg op weg, chérie ?” vroeg hij. Ik keek toe van vanuit mijn venster en ik zag haar stilstaan; ik zag haar coquette bewegingen met het hoofd maken; en ik vloekte in mijn hart. Verwondert gij u daarover ? Ik zei bij mijzelf dat de vrouwen geen van allen deugden, geen achting hadden voor zichzelf pn geen hart. „Ik heb mijn werk,” zei Marie, nog steeds lachende, zoodat men het hooren kon. „In de vallei woont een oude vrouw, die bedlegerig is; zij kan niet voor zichzelf zorgen, dus doe ik wat ik kan”. De Duitsche officier draaide weer aan zijn snor. „Staat u mij toe, dat ik een eindje meewandel?” vroeg hij zeer hoffelijk. „De wegen zijn publiek, m’sieu,” antwoordde Marie, en zij glimlachte weer; zij keek smachtend, en sloeg haar oogleden neer, terwijl zij aarzelde om haar blik van zijn rood vollemaansgezicht af te wenden. Wees ervan overtuigd, dat de officier zwol van trots; gij kunt er zeker van zijn, dat zijn sabel heldhaftig tegen den weg rinkelde, toen hij omdraaide en naast haar over den weg wandelde. Hij was er zeker van, dat hij weer een nieuwe verovering had gemaakt en het meisje gaf hem alle reden om dat te gelooven. Zij werkte onbeschaamd met haar oogen; van tijd tot tijd zuchtte zij, alsof een nieuwe foltering haar had getroffen. O, die vrouwen, die vrouwen 1 (Wordt vervolgd).
PDF
Nummer
1913, nr.03, 16 juli 1913
Blad
07
Tekst
ONAFHANKELIJKHEIDSFEESTEN. o o | n verschillende plaatsen des lands zijn de onafhankelijkheidsfeesten gevierd, bepaaldelijk te Zutphen en te Zaandam, met historische op ­ tochten. Te Zaandam liet men, der traditie getrouw, een Russisch Keizer op bezoek komen, naast den souvereinen vorst, den lateren Koning. Onze Foto ’ s geven een paar aardige momenten van den optocht. In Zutphen was Karei van Gelre de hoofd ­ persoon van den optocht. Onze foto stelt den hertog voor, omgeven door zijn gevolg. OPIUM-CONFERENTIE. | n Den Haag heelt weder een belangrijke inter ­ nationale bijennkomst plaats gehad, n.1. van de Opium-conferentie, die de middelen beraamt om het misbruik van het heulsap, zoo mogelijk het gebruik, door internationale wettelijke middelen te bestrijden. De voorzitter, de oudminister van Koloniën mr. J. T. Cremer, ontving de leden der conferentie op zijn landgoed „Duin- en Kruidberg ” bij Santpoort, een der schoonste landgoederen in Nederland. De uitkomsten van de besprekingen der con ­ ferentie zijn van bijzondere beteekenis voor een koloniseerende mogendheid als ons land. Geen jaar gaat voorbij of in onze Staten-Generaal is, bij de behandeling der Indische begrooting, de bestrijding van het opiummisbruik een onder ­ werp van beraadslaging tusschen vertegenwoor ­ diging en regeering. De invoering van de regie, ter vervanging van de verpachting der opiumhuizen. heeft reeds een beteekenenden invloed op het misbruik van het heulsap in onze Oost gehad.
PDF
Nummer
1913, nr.03, 16 juli 1913
Blad
08
Tekst
UIT DE BET D e ,,lekkere zes weken zijn altijd te spoedig ten < zes weken dikwerf meer dan twee maanden di gewoonlijk pas in Juni komen. Want nu hebben i heerlijke vruchten, met wier smaak die van geenfande Onze fotograaf (het Haagsch Illustratie en 1 opnemen van kieken, den kersenpluk in de Betuwe w< boomgaard van J. de Graaf, te Opheusden, Eerst ziet men de plukkers aan het werk, die En onder de boomen bemerkt men reeds de jongens stukken blik, ratels, trompetten, maar ook met hem wegjagen, de gevaarlijkste gauwdieven voor een ker beschermen op die wijze den oogst, die door een vluc Rappe meisjeshanden sorteeren den pluk, want, ieder mooie, groote, donkerroode, brengen het meeste geld op. worden gewaakt, de nachtwacht wordt met een kopje zijn beurt de spreeuwen op een afstand. Eenmaal de maken vlug werk . De plukkers brengen de volle korfjes ladders tegen de boomen op en af. En eindelijk komt het de verzending, Naar alle oorden gaan de lekkere vrchten 1 Want de echte, Betuwsche kers, groot van lekker, maar ook ,,’n schilderij , getuige de middnpk
PDF
Nummer
1913, nr.03, 16 juli 1913
Blad
09
Tekst
DE BETUWE. te spoedig ten einde. Gelukkig maar voor ons, dat deze kvee maanden duren en gelukkig ook, dat de Mei-kersen nt nu hebben we tenminste in Juli nog genot van deze : van geen andere vrucht is te vergelijken. Illustratie en Persbureau) is gelukkig geweest met hef n de Betuwe weergevend, en wel in den grooten kersen in het werk, die de rijpe vruchten in korven verzamelen, eds de jongens die, met allerlei levenmakende instrumenten, ir ook met heusche revolvers en geweren, de spreeuwen ■n voor een kersenboomgaard. De „spreeuwenkeerders lie door een vlucht spreeuwen totaal kan worden bedorven, luk, want, ieder weet het, er zijn kersen en kersen! De d meeste geld op. Ook des nachts moet over den boomgaard : met een kopje koffie wakker gehouden en hij houdt op id. Eenmaal de pluk aan den gang, dan is het „vele handen ■n de volle korfjes bij de sorteertafel; voortdurend gaan zij de eindelijk komt het voor den kweeker gewichtige oogenblik van lekkere vruchten heen, welverpakt, naar binnen- en buitenland, sers, groot ||van vrucht en fraai van kleur, is niet alleen ige de middenplaat (foto Tepe). I
PDF
Blad 
 van 2380
Records 41 tot 45 van 11897