oo
o
no oo on
°o oo o°
00
o
m 1
■ HET MOERAS *
■ il
MARIE LECHOLTE’S VERRAAD EN WAT DIT VOOR mm
/Tv, FRANKRIJK B ETE E K E N D E — E E N GESCHIEDENIS
(©)
Z UIT HET JAAR ’7O~ DOOR FRANK H. SHAW. 2
w
(©)
mm
die oorlog I Bij U, m’sieu, is het altijd de
oorlog.
Pierre rolde een sigaret en stak haar aan; hij
blies dikke rookwolken uit en scheen zeer voldaan. Hij nam het kleine rolletje uit zijn mond
en wuifde ermee als om het lachende landschap te groeten,
iedere welriekende bloem, de kabbelende rivier in.de verte,
zelfs het tooverachtige en nog meer gevreesde moeras, dat
zich uitstrekt tusschen Malonssur Coure en Rondelles. „En
overal is vrede, waarheen ge ook kijkt. .Moge hij door
God bewaard worden.”
De bezoeker boog even. „Daarin ben ik het met U eens;
maar in vredestijd is het niet romantisch, daarom vraag
ik U over den oorlog. Welaan, gij hebt vee! gezien en nog
meer gehoord; gij hebt gesproken; gij keekt overal rond,
vertel mij van den grooten roman.”
„Ook de vrede heeft zijn romans en zij zijn mooier en
oneindig veel fijner dan de ruwheden van den oorlog. Liefde
en oorlog — het zijn tegenstellingen; een man kan zich
met zijn ziel niet geheel aan een vrouw hechten, wanneer
het geluid van den krijgshoorn nog in zijn ooren klinkt.
De oorlog is als een jaloersche maitresse, m’sieu.”
Langs de dorpstraat kwam een vrouw langzaam aanwandelen en. het zonlicht wierp haar schaduw voor haar
uit. Pierre sprong op en vertrok zijn gezicht zoo als een
rheumatieklijder dat doet, terwijl hij zijn hoed van zijn
hoofd rukte. Hij bleef staan, totdat de vrouw voorbij was
en toen zij tegenover ons was, beloonde zij hem met een
langzamen, ernstigen glimlach, waarin alle wereldkennis
opgesloten scheen.
..Maar in Frankrijk,” merkte ik losweg op, „zijn er toch
geen kloosters meer.”
„O, gij spreekt van haar kleeding. Ja, volgens de wet
zijn ze er niet meer, maar hier in Malons spreken wij geen
kwaad van hen, van wie wij houden en de zusters werken
hard —• doen veel goeds, m’sieu.” Zelfs de pijn, die hij
leed, kon op zijn gezicht de sporen van hongerlijden niet
uitwissen.
..Luister, ik zal U een geschiedenis vertellen; een verhaal
uit den oorlog.” Hij legde een knokige hand op mijn knie.
„Een oorlogsverhaal, omdat gij er op aandringt. Het is al
40 jaar geleden 1 Ja, meer dan 40. Toen was ik jong en krachtig, nu ben ik oud en stram. Maar de geschiedenis gaat niet
over mij of mijn stramme leden; het handelt over — haar.”
Hij maakte een beweging met zijn hoofd in de richting
van de zich verwijderende gestalte.
Ik gaf hem een nieuw plukje tabak en een vloeitje en hij
begon de onmisbare sigaret te rollen. „Zij heet — heette
eigenlijk — Marie; Marie Lecholte. Nu is zij zuster Agnes,
zegt men, maar voor mij blijft zij Marie. Thans is zij oud
en krom gebogen; met een zeer bleek gelaat, het kan zijn
dat het. komt van het leven tusschen de kale witte muren,
misschien is het ook wel het verdriet. Veertig jaar en nog
langer geleden was zij het mooiste meisje uit dit dal, dat
beroemd is om de mooie vrouwen. En Marie was de schoonste, dat zegt wat. Lang en rijzig, met goudblond haar, met
een schalkschen blik in de oogen, m’sieu, zoodat een man
zou wenschen — met haar op een goeden voet te staan,
nietwaar ? Zoo was het in de dagen die nooit meer terugkeeren.
„Er was toen geen oorlog, men dacht er zelfs niet aan,
maar ik wel. In Malons hoorden wij ervan, eerst als een echo,
later als een zwak geratel, zooals de raderen van een kanon
maken. Een voor een verlieten onze mannen het dorp en —
nooit hoorden wij meer van hen. Zij waren verzwolgen door
dien voor U zoo romantischen oorlog. Eh bien ! hij verzwolg
ook mij bijna — maar niet geheel. Een kogel in ’t been,
boven de knie, een in den arm, nog een in den schouder —
dat was mijn aandeel in den roem.”
„Dat was zeker toen ge uw officier onder de raderen van
het kanon wegtrokt,” merkte ik beleefd op en een blos van
genoegen kleurde zijn perkamentachtige wangen.
„Het was niets. De jongen had een moeder en zij had
mij opgedragen over hem te waken. Wat kon dus een man
van eer anders doen ? Zooals ik zeide, nam de oorlog onze
jonge mannen van ons weg, eerst, weinigen, daarna velen,
toen nog meer, door de loting — terwijl er ook veel vrijwil
ligers waren. Jean Moins was er een van, slechts een franctireur, die niet tot de geregelde troepen hoorde. En onze
vriend Bismarck vaardigde een edict uit, nietwaar ? „De
jranc-tireurs moeten natuurlijk gefusilleerd worden.” Dat
waren zijn woorden, die sommige Duitsche officieren zich
herinnerden, maar andere vergaten. De eene, die hier naar
Malons kwam, herinnerde het zich
„Nu gebeurde het aldus : Malons was niet belangrijk genoeg om er een garnizoen te leggen Het moest zich maar
redden als de Duitschers kwamen; wij zijn slechts een klein
dorpje, van geen strategische waarde. Wanneer er aan
iederen kant kanonnen op de heuvels werden geplaatst,
dan konden zij het dorp gemakkelijk platschieten. Noch
onze eigen landgenooten, noch de vreemde troepen wenschten in zoo’n muizenval te blijven en zoo verlieten allen het
dorp, behalve vrouwen, kinderen en grijsaards. Dit geschiedde
toen de oorlog vele maanden geduurd had.
„Nu beminde Jean Moins Marie Lecholte; wij kunnen ook
wel aannemen dat Marie Lecholte van Jean Moins hield,
ofschoon zij het hem nooit in zoovele woorden verteld had —
dat is te zeggen, zoolang hij kon hooren. Toen hij na verloop
van tijd niet voor de loting was ingeschreven, lachte Marie
hem vroolijk toe. In die dagen kon zij vroolijk lachen en
toonde dan hare tanden als parels in een rozenknop. Ik
vertel u dat, omdat ik het zoo goed weet. Maar Jean geloofde, dat ook zijn tijd zou komen en hij had de verhalen
van gewonden gehoord. Hij had ook mij hooren vertellen —
toen ik hier terug kwam met mijn drie kogels, alsof ik
een loodfabriek was. Wij ouderen, die den oorlog met onze
eigen oogen gezien hadden en wisten, dat het krijgsgeschal
en het gebrul van de aanvallende eskadrons niet zoo prachtig
was, als wij geloofd hadden, praatten misschien wel wat te
vrij uit, maar zooals wij den oorlog beschreven, was het niet
iets om met open armen te ontvangen. Ook Jean luisterde,
en Marie lachte, en de dagen gingen voorbij, terwijl Jean zijn
plicht deed als voorheen. Toen vernam men, dat te Souville,
op eenigen afstand aan de spoorbaan gelegen, men weer
bezig was, nieuw voedsel voor den doodssikkel gereed te
maken; zij lijfden iedereen in, die nog kon loopen en zijn
handen gebruiken, maakten ze tot francs tireurs, drilden
ze eenigszins, zoodat ze wat op geordende troepen geleken —
nadat de oorlog drie kwart voorbij was, hè ? Alsof men een
geoefend man kon vormen, door hem de eerste drie letters
van het alphabet te leeren en de rest te vergeten.
„Men kan aannemen, dat Marie veel gelachen had, totdat
plotseling Jean Moins uit het dal wegtrok, en nadat hij eerst
de kleine oogst ingezameld had en in de schuur had opgestapeld, want hij was een vlijtige zoon. Ja, ik weet nog meer
dan dat, want ik heb oogen en hersenen. De Duitsche kogels
troffen hem niet. Ik. weet, dat Marie hoog opgegeven had
van Jacgues Fourtelle, die wat je noemt een kinkel was,
zoo'n kleiboer. Een kerel als een boem en met even weinig
gevoel. Maar Jacques was de eerste, die zich bij de francstireurs aansloot —-■ de eerste uit het heele dal. Ja, Marie
lachte Jean uit, omdat hij niet als Jacques was en toch was
Jean een flink man; daarom ging hij uit het dal weg, en keerde
niet, terug gedurende langen tijd. Marie lachte nog evenveel
in zijn afwezigheid als te voren, maar ik wist, dat die lach
valsch klonk. Het ging niet van harte. Gij hebt vrouwen
hooren lachen, m’sieu en gij weet, wat ik bedoel — met
de lippen lachen zij slechts, terwijl de angst haar uit de oogen
blikt, nietwaar ? En zij paste zijn moeder ijverig op, die
oud was en zwak van gezondheid. Wanneer gij deze dingen
met elkaar in verband brengt dan kunt gij wel nagaan, dat
zij Jean beminde.
„Nu komen wij tot den dag, waarvan ik spreek. De zon
was ondergegaan, toen ik in de straat een geluid hoorde,
en mijn ooren bedrogen mij niet, de stap van een soldaat
en een. die niet gewond was. Daar geoefende mannen, die
niet gewond waren, niet zoo algemeen meer waren in het
dal, sleepte ik mij naar het venster en keek naar buiten
en in de schemering zag ik het gelaat van Jean Moins, gekleed in de uniform van franc-tireur, hij was toen een
flink soldaat. Hij liep rechtop en zwaaide zijn armen; maar -—
Dieu de Dieu ! de gloed op zijn gezicht kwam niet alleen van
de ondergegane zon.
„Nu zag ik niet al hetgeen volgde, maar anderen vertelden het mij onder het werk. Ik zag wel iets en het zal
mij tot aan het graf bijblijven. Het scheen dat Jean één
nacht verlof had gekregen van zijn compagnie om zijn zieke
moeder te bezoeken. Maar eerst richtte hij zijn schreden
naar Marie’s hut; zijn geweer bengelde achter hem aan
en het stof van de lange reis lag op zijn kleeding. Zoo, met
den avondgloed op zijn gelaat, moet hij er goed uitgezien
hebben. Men vertelde mij, dat Marie lachte, toen zij hem
zag, maar de lach stierf vzeg in een snik. Toen trok zij hem
naar binnen en sloot de deur.
„Een uur later zouden de Duitschers komen, een compagnie onder bevel van een volbloedigen kapitein, wiens gezicht rood was door de vele biefstuk en het bier en toen
zij in de duisternis een hut voorbijgingen, weerklonk er
één schot, als een donderslag in de stilte; een stervende
man gilde woest. Niemand had het schot zien afgaan, maar
het scheen, dat het uit Marie’s hut was gekomen, want hier
gingen de Duitschers het eerst binnen.
„Er was alarm gemaakt en Marie, die zich het edict
tegen de francs-tireurs herinnerde, drong er op aan, dat Jean
zich zou verbergen. Er was een kleine vliering boven de
kamer in de hut, waar men met een ladder kon komen.
Misschien tegen zijn wil klom Jean naar boven — en dit
gebeurde juist, toen het schot afging. Marie nam de ladder
weg en nam een naaiwerkje op — een soldatenhemd evenwel.
Zoo zat zij te naaien, toen de Duitschers de hut binnentraden.
„Nu heb ik Marie zoo zien zitten, het hoofd voorover
gebogen, het licht van de kleine lamp op haar, terwijl zij
zacht een liedje van La belle France neuriede. Wat was
zij mooi! Ik veronderstel, dat zij zich afgevraagd heeft, of
het snelle kloppen van haar hart in haar oogen zichtbaar
was, want langzaam sloeg zij ze op. Zoodoende moet de
Duitsche kapitein gelegenheid gehad hebben om haar lieftalligheid op te nemen en toen hij zich daaraan verzadigd
had, kon men veronderstellen, dat zijn bloed sneller in zijn
aderen stroomde.
„Hoe het ook zij, hij slaakte een kreet in zijn eigen helsche
taal, zoodat Marie naar hem ópkeek. Toen zag hij, dat zij
nog mooier was, dan hij gedacht had. Hij bloosde, zijn
oogen fonkelden.
„Het is hier een aangenaam tehuis voor een vermoeid
soldaat,” zei hij, niet meer aan den dooden man denkend.
Hij was beroemd, hoorde men later, om zijn avonturen met
vrouwen, alles was van zijn gading, van gravin tot dienstmeid. Als een vrouw maar een aardig gezicht had, dan gaf
de rest niets, zij was zijn buit. Hij stapte over den vloer,
terwijl zijn zwaard kletterde en streelde Marie onder de kin.
terwijl zijn bolwangige manschappen tegen elkaar grinnikten, alsof zij iets zagen, dat zij meermalen gezien hadden.
„Kom liefje,” zei de officier, terwijl hij haar bewonderend
aankeek, „geef me een zoen, laten wij goede maatjes zijn.”
Maar hij was een vijand en Marie was een Fransche vrouw.
Toen hij zich over haar heenboog, gaf zij hem een flinke
klap in het gezicht tot antwoord. Toen lachte zij weer, met
een luiden minachtenden lach.
„Mijne lippen zijn niet voor de vijanden van mijn land
bestemd, daar kunt u op rekenen, monsieur,” zeide zij.
„Indien het de gewoonte is onder uw landgenooten, om weerlooze vrouwen te beleedigen” .... en weer gaf zij hem een
oorvijg op zijn lonkend gezicht, want zij was niet zoo weerloos, als het wel scheen. „Nu zegt men, dat ’t hart van
sommige mannen slechts een kruitvaatje is, dat één vonk
tot ontploffing kan brengen. De tweede klap, die Marie gaf,
was de vonk en de officier vloog’ op, zijn gezicht werd nog
rooder, rooder dan een versche kroot. Hij nam haar in zijn
armen trok haar naar zich toe.
„Twaalf kussen om den prijs van één klap te betalen,”
zeide hij lachende en hij drukte haar hoofd achterover —
hij was een sterk en woest man, m’sieu; een man, die altijd
zijn eigen gang was gegaan bij vrouwen. Marie bood weerstand, verborg haar gezicht en daar zij een vrouw was,
boog zij zich en beet in zijn hand en beet, totdat het bloed
er uit kwam. Daarop begon de officier haar uit te vloeken
en pakte haar opnieuw ruw beet, zoodat zij van pijn
schreeuwde.
„Op dat oogenblik sprong Jean Moins uit de vliering.
Hij had misschien beter gedaan, verborgen te blijven;
maar hij beminde Marie en ik laat het aan u te beoordeelen, m’sieu — te beoordeelen, wat hij anders kon
gedaan hebben. Hij sprong uit de vliering, niet gevende
om de afwezigheid van den ladder en terwijl hij opsprong, vloog hij op den officier aan en gaf hem een
vuistslag tusschen de oogen. Ik denk, dat hij nog niet
vertrouwd genoeg was met. zijn geweer; anders kon
hij de zaak beter opgeknapt hebben. Hij gaf twee
flinke slagen, voor de verbaasde dikzakken bemerkten,
wat er gaande was en tot de slotsom kwamen, dat
deze tusschenkomst niet bij het spel behoorde. Toen
vielen zij hem aan als buldoggen een terrier en zij
sleepten hem, terwijl hij krachtig weerstand bood, van den
officier weg, dien hij zeker zou geworgd hebben, en hem
het gebruik van zijn te nuttige handen ontnomen. De officier
rees op, terwijl hij met den mouw het bloed van zijn gezicht
veegde en een of twee seconden keek hij Jean met een helsche blik aan.
„O,” zeide hij scherp, „o, een franc-tireur, hè ?” Toen
slingerde hij hem een scheldwoord naar het hoofd, waardoor
Jean zich begon te wringen als een gepijnigd man, maar de
Saksers hielden hem vast.
„Zie, hoe ik het liefje van den franc-tireur kus,”
zeide hij, en onder het geginnegap van zijn medezwijnen, dwong hij het meisje om zijn kussen aan te nemen.
Ge kunt u indenken, hoe Jean wild begon te worstelen,
iedereen zou hetzelfde gedaan hebben, maar de officier
was ongetwijfeld een zwijn der zwijnen.”
Pierre spuwde opzettelijk en dit zeide meer dan zijn
woorden.
„Er is een schot gelost,” zei de officier, misschien wat
vermoeid van het spel. Hij dacht eraan, dat deze franc-tireur
hem geslagen had en hem belachelijk gemaakt ten aanschouwe van zijn manschappen. „Er is een schot gelost,
een mijner mannen is gedood. Hier was een franc-tireur
geborgen; sergeant, breng hem buiten, zet hem tegen den
muur en schiet hem dood. Neem drie gelederen !”
„De sergeant salueerde en gaf het bevel, terwijl Marie
als versteend bleef staan. De soldaten liepen met den ge-
|