Panorama

Blad 
 van 2380
Records 361 tot 365 van 11897
Nummer
1913, nr.23, 3 dec. 1913
Blad
05
Tekst
TWEEËRLEI RICHTING WW DOOR JOHANNA STEKETEE. :: :: (VERVOLG EN SLOT). OGGE richtte zijn ernstig gezicht op. Hij voelde zich versterkt. Om Lize wilde hij meer geld gaan verdienen, maar voor haar zou hij zich desondanks ver weten te houden van alle oneerlijkheid. Dat moest samen kunnen gaan ; geld verdienen en eerlijk zijn. Arbeid en vlijt waren toch ook iets waard, ’t slot-gezang gezongen. „Ik heb nu geleerd mijn God te vreezen. Door al ’t lijden dat ik ondervond/’ De oude Kooistra liep tusschen zijn beide zonen de kerk uit. Lize volgde met Rogge. Het was een verademing nu weer buiten te komen in de geurende natuur, waar alles glansde van zomerpracht. „Lizes schat,” vroeg hij, voel je je gelukkig? Verwonderd, keek ze hem aan. „Je ziet er zoo innig uit, jij met je gezegend snuitje.” „Je mag me niet ijdel maken,” glimlachte ze. „Je hebt zoo'n gelukkig leventje, niets geen zorgen, hè.” „Welneen en dan vind ik den Zondag toch altijd een buitengewoon-prettigen dag, bekende ze. In de gezellige serre-kamer van de Kooistra’s dronken ze koffie. Dien middag bleef Rogge er eten. En toen ze later wandelden in de gezegende natuur, die in haar volste weelde was, maakten ze de heerlijkste toekomst plannen, „In ’t voorjaar trouwen we.” „Je moest voor ons eens een heel lief knus huisje bouwen,” meende Lize. „Ja, als dat kon.” „Spreek er eens met Pa over.” „Ik zal zien,” beloofde Rudolf weer. En dit scheen hem nu heerlijk toe, een eigengebouwd huisje op een natuurrijk plekje. VIL Toen Rogge dien volgenden dag Lize bezocht, klopte de oude Kooistra hem, zooals wel meer gebeurde, bij zijn kantoor binnen. „Ga zitten Rogge,” zeide hij verheugd hem een stoel aanwijzend. Zoodra zij waren gezeten zeide Kooistra: „Nu moet je eens luisteren. Je hebt me laatst over je toekomst gesproken en toen beloofde ik je, je wat vooruit te helpen. Jullie zijt jong en ik begrijp wel, je wilt nu beiden graag trouwen. Ik ben zelf ook jong geweest en ik weet, hoe heerlijk ’t dan is, je eigen nestje te bouwen. Zooals de zaken nu staan, kan daar niets van komen, dat weet je zelf ook.” Rogge schudde ontkennend ’t hoofd. „Nu heb ik iets voor je,” zei Kooistra juichend. Ga maar eens mee, Het is me gelukt een groote partij steenen voor billijken prijs op te koopen. Nu moet je me helpen die aan den man te brengen. Daarmee is aardig wat te verdienen.” Kooistra ging hem al sprekend voor door de loodsen, waar ’t hout opgestapeld stond. Zoo kwamen ze aan een schuur, waar de steenen lagen : grove, kleurlooze, lompe cement-steenen. Rogge’s gezicht betrok. ..Ik houd niet van dat soort steenen,” zei hij al dadelijk. „Dat doet er niet toe,” antwoordde Kooistra, ze zijn goed. En .... er is wat aan te verdienen, dat is de zaak.” Rogge nam er een op en bekeek dien met critischen blik. Toen klopte hij den steen tegen den muur, die Kooistra’s loods van zijn boomgaard scheidde. „Wie heeft u die steenen verkocht en tegen welken prijs?” vroeg hij vuurrooa van ergernis. „Dat doet er niets toe,” antwoordde Kooistra verontwaardigd; dat zijn zaken. „Het doet er heel veel toe,” hernam Rogge weer, terwijl hij den ouden Kooistra scherp onderzoekend in de oogen keek. Als degene, die u deze steenen heeft verkocht, u niet heeft gewaarschuwd, dan is die man een groote schurk. Die steenen deugen niet; ze zijn bevroren. En minachtend gooide Rogge den steen aan stukken tegen den grond. Kooistra zweeg. „Waarom hebt u mijn raad niet gevraagd, vóór u tot den koop overging? U wist toch, dat ik steenen kende,” zei Rogge weer. „Je zeurt,” zei Kooistra toen. Die steenen zijn best. Ik heb ze voor een prikje gekocht. Dus zijn er zaken mee te maken. Jij komt van zelf meer met de aannemers in contact. Daarom had ik gedacht, dat jij ze aan den man zoudt brengen. Maar Rogge sóhudde ’t hoofd. „Ik breng geen slechte steenen aan den man,” zei hij. „Zoudt u slecht hout willen verkoopen?” „Dacht je, dat die steenen niet goed zouden blijven ?” vroeg Kooistra. „Beslist niét,” antwoordde Rogge. „Ik houd over ’t algemeen toch niet van dat soort steenen. Baksteenen, die uit den oven komen, zijn natuurlijk uit den aard der zaak veel beter en steviger, dan deze steenen. die vlug uit wat cement en zand in elkaar zijn gedraaid.” Maar deze, die u hebt, zijn beslist onbruikbaar; ze zijn bevroren» Ze zouden niet alleen doorlekken, zooals cementsteenen toch veel eerder doen dan bak-steenen, maar bovendien zouden ze afbrokkelen. DE FRANSCHE PROFESSOR RICHET. wien de Nobelprijs toegekend is. „U moet den koop zien terug te doen.” „Dat gaat niet.” „Dan moet u de schade lijden.” „Ik denk er niet aan, ze niét te gebruiken,” zei Kooistra beslist. „Ik heb mijn eigen oogen en hecht geen waarde aan jouw praatjes.” „Ik ben niet gewoon praatjes te maken,” hernam Rogge weer, „maar ik kan ’t u bewijzen.” „Ik heb geen bewijzen noodig,” zei Kooistra halsstarrig. Ik weet, wat ik doe. „Als u die steenen verkoopt zonder de menschen te waarschuwen, dan begaat u daarmee een schurkenstreek,” zeide Rogge toen nadrukkelijk, hem scherp onderzoekend in ’t gezicht ziende. „Een schurkenstreek,” herhaalde Rogge ernstig. Kooistra keek strak voor zich uit. „Ik .heb eens een man gekend, die uit eigen voordeel emigranten voor Amerika aanwierf, hoewel hij kon voorzien, dat het dien menschen daar slecht zou gaan, wat ook is uitgekomen. Hoe vindt u zulk een daad ?” Kooistra antwoordde niet. Rogge deed ’t voor hem : „Dat was een schurkenstreek, zooals de uwe er een zijn zou, zoo u er toe overging.” Na eenige oogenblikken vroeg Rogge wanhopig; „Weten Albert en Gerrit hiervan ?” Kooistra knikte. „Nu weet ik toch zeker, dat, als ik ze uitleg, dat die steenen niet deugen, ze mij direct gelijk zullen geven, dat ze niet verkocht mogen worden.” „Ik verbied je dat te doen,” zeide Kooistra. „Waarom ?” vroeg Rogge. „Daar geef ik geen uitleg van.” Rogge begreep ’t: voor zijn kinderen hield hij zich hoog. Niet voor niets had Lize zoo’n respect voor haar vader. „Mag ik Lize eens inlichten?” vroeg Rogge toen. „Neen,” krijschte de oude Kooistra, Rogge wild aanziende. Jij zult mijn kinderen niet tegen hun vader opzetten. „Dan ben ik op ’t oogenblik niet in staat haar te spreken, eri wilt u mij wel bij haar excuseeren,” zeide Rogge zenuwachtig, en voor hij ’t zich zelf bewust was, vloog hij de houtloodsen door en stond hij buiten in de boschjes. Het was stormachtig weer. Telkens zwiepte de regen neer en de wind schudde de volle kruinen der boomen en wolken joegen woest voort. Dat alles deed al denken aan den naderenden herfst. Rogge bleef stilstaan met den blik op het welvarend gebied van Kooistra. Dat is voor ’t laatst, dacht hij, dat ik daar geweest ben. En weemoedig voelde hij, dat een periode in zijn leven, waarin hij toch zooveel liefs had ondervonden en waarin hij zich zulke mooie illusies had geschapen, nu plots was afgebroken en dat hij nu als ’t ware voor een nieuw leven stond. Nu moest hij met Lize breken. Dit stond vast. De oude Kooistra had ’t hem zelf doen inzien : Hij had niet ’t kind tegen den vader op te zetten. En dit scheen hem nu ontzettend toe: Lize op te geven. Haar gezegend snuitje, haar bekoorlijke verschijning nooit meer te zien. En toch móést ’t. Want een ding stond hem nog hooger, dan haar bezit: dat was zijn eer, zijn eer van eerlijk, goed mensch, die geen slechte praktijken duldde. Met die practijk van den ouden Kooistra kon hij niet samengaan. En zonder dat scheen hem de verhouding met Lize onmogelijk. Want, zoo hij niet brak met Lize, dan had hij haar toch een verklaring te geven, waarom hij niet kon samenwerken met haar vader, iets, wat voor hun toekomst van zooveel belang scheen. En die verklaring kon hij niet geven, zonder voor haar dien ouden man, dien zij liefhad en hoogachtte, te rukken van de hoogte, waarop zij hem geplaatst zag. Terwijl Rogge- nu doorliep, begreep hij, dat hij Lize nooit zou kunnen terugzien, dat hunne liefde was een schoone droom, die nooit verwezenlijkt zou kunnen morden. Want haar vader en hij waren van tweeërlei richting, die nooit zouden kunnen inéénvloeien. Voor hem bestond iets hoogers, dan tact en geld en dat was zijn eer als mensch, die hij niet te onderdrukken wist. En in dit licht zag hij het gebeurde nu, als iets, dat toch, vroeg of laat, had moeten gebeuren : het uit de omstandigheden voortvloeiende onvermijdelijke; het door hun beider verschillenden aard, die van den ouden Kooistra en hem, ontstane onoverkomelijke : de botsing. En om het Lize nu niet zwaarder te maken, dan ’t toch al voor haar zijn zou en om haar geloof in en haar ontzag voor haar vader geenszins te doen wankelen, schreef hij haar nog dien zelfden avond een brief met deze leugen van zelfverloochening en opoffering: „Ik moet van je afzien, mijn lieveling, omdat ik voel, dat onze karakters — hoe vreemd dit ook moge'schijnen — toch in innerlijkste diepte niet saamvloeiend zijn. Tracht niet, mij hiervan terug te brengen. Het zou mijn strijd slechts zwaarder maken. En, je kennende, weet ik, dat je mijn verdriet niet zult willen vergrooten. Word heel gelukkig, zooals je di+ verdient en laat de episode in je leven van ons samengaan op dit later geluk geen schaduw werpen. Voor ’t laatst gegroet van Rudolf Rogge”. En toen Rogge enkele briefjes en souvenirs van haar in een klein pakje had saamgeb’onden, stelde hij dien nacht zijn plannen vast voor een zoo spoedig mogelijke verhuizing; waarheen, dat wist hij zelf nog niet en dat scheen hem nu, in het groote verdriet om Lize’s verlies, ook van weinig belang. Toen hij eindelijk in zijn bed lag, snikte hij, snikte hij, als een kind om het gebeurde van dien dag, dat zijn leven zoo opeens een gansch ander aanzien had gegeven. En in innige ontroering fluisterde hij haar naam : Lize .... lieve Lize .... Lize Kooistra . . . .; terwijl in zijn herinnering maar aldoor naklonk het uit de verte zoo droomerigsoesend geluid van den houtzaagmolen . . ,
PDF
Nummer
1913, nr.23, 3 dec. 1913
Blad
06
Tekst
Bovenstaande afbeelding is die van den voorgenomen bouw van het paleis der Bataalsche (Koninklijke) Petroleumrnaatschappij te ’s Gravenhage. aan het begin van den Ouden Scheveningschen Weg. B. en W. der residentie wenschten dien bouw niet toe te staan, omdat volgens de voorwaarden van uitgifte van den grond daar alleen villa’s mogen gebouwd worden. De Gemeenteraad zal, wanneer dit nummer verschijnt, vermoedelijk reeds hebben beslist of het gezond verstand en het stedelijk belang het winnen moeten van schoonheidsoverwegingen. Trouwens, men vergelijke de afbeelding in den bovenhoek, op het oogenblik is er een ruïne te zien. Hieronder reproduceeren wij een schets van het Nationaal Monument van Neerlands Onafhankelijkheid, dat 50 M. hoog zal worden, en waaraan bij voldoenden steun eerlang tot uitvoering zal worden overgegaan. Binnenin zal een museum worden ingericht van strijd- en heraldieke wapenen, terwijl bovenop een platvorm zal komen, vanwaar men een prachtig vergezicht zal hebben over Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant, Limburg en de Duitsche grens. Om een idee te geven van deze streek, reproduceeren wij hierbij 5 foto’s van het prachtige 5ions-domijn bij Nijmegen, waar 50 dezer een Gedenksteen is onthuld in een voorloopige pyramide. MARIA LAAN PLATEAU SIONSBERG VIA DOLOROSA
PDF
Nummer
1913, nr.23, 3 dec. 1913
Blad
07
Tekst
Qe verzameling Oud.6 Shawls van den "Kunsthandel H W, van :: ©elden in den „"Kunstkring” te ©otterdam. ;; Gedrukte shawl (verzameling 71, W, v, ©elden) V AN 29 Nov. tot 14 Dec. wordt in den „Kunstkring” te Rotterdam eene expositie gehouden van Shawls. Zoo onder het bekijken van deze doeken, komt mij ais vanzelf menig tooneeltje uit mijne kinderjaren voor den geest. Ik zie onze kinderkamer met eenige meisjes, die het erg druk hebben met elkaar prachtig aan te kleeden. Statig, getooid met Grootmoeders schatten, stappen ze als Prinsessen rond en verbeelden zich in statiekleeren receptie te houden. En waarlijk, wij waren met die mooie kleuren en figuren zoo ingenomen, dat we wat dikwijls Grootmoeder vleiden om de shawl een middagje te mogen hebben. Het was in die dagen nog niet overal doorgedrongen, dat die erfstukken eens zouden gelden als een heerlijk bezit. De oude shawl deed tegen 1800 haar eerste intrede in de wereld te Parijs; naar men zegt werd ze door Thérèse Tallieu, de gemalin van den President van het „Comité du Salut public” het eerst gedragen. Zou deze elegante vrouw de „Merveilleuse” uitgevonden hebben, nadat ze de kostbare shawls uit Engelsch-Indië ontvangen had? Hare uitvinding was de lange japon, dicht sluitend en met witte of roode palmen bestikt. Met Tallieu werd de shawl ook gedragen door Julie Récomier en josephine de Beauharnais en reeds in 1801 komt de lange shawl, „Fard” genaamd, als bekende kleederdracht voor. Enorme sommen van twee- tot vierduizend gulden werden voor mooie exemplaren betaald. In latere jaren werd de Indische vervangen door Fransche in Lyon nagemaakt en door Schotsche iri Paisley vervaardigd. Deze waren zoo juist nageweven, dat het zelfs voor kenners heel wat studie kost ze van de Indische te onderscheiden. Van deze Paisley-shawls is hier eene prachtige en kostbare collectie in groote verscheidenheid. De mooiste is voorzeker „de Shawl met witten spiegel” en het Pauwenmotief. Er zijn roode in groote verscheidenheid van tint, combinaties-van oranje, paars, blauw en groen en toch altijd verschillend. Eene weelde van lijn en ornamentiek, bewonderenswaardig van uitvoering en duurzaamheid. We moeten den kunstzin van den heer Van Delden bewonderen, die jaren lang verzamelde al wat hem uit een oogpunt van kleur- en lijncombinatie begeerlijk scheen. Eenmaal in het bezit van enkele exemplaren, werd telkens naar iets nieuws gezocht; nu eens een doek van bijzondere kleur, dan weder een van buitengewone qualiteit gevonden. Zal Koningin „Mode” ons nog eens voorschrijven, de shawl als hoogst modern te aanvaarden? We zouden haast durven zeggen „ja” want juist dezer dagen gewerd ons de Catalogus van een toonaanGedrukte shawl (verzameling 71, W, v, ©elden) gevend Modehuis en we vinden daarin als het nieuwste, gedragen over een Avondtoilet met sleep, de „Chineesche Shawl, zeer rijk geborduurd op zware zijden Chineesche crêpe”. De afbeelding laat geen twijfel; ze wordt met een punt op den rug gedragen — de maat 150 x 150 cM. — het geheel met een rand franje tot afwerking; ziedaar de oude Shawl in een nieuweren vorm. Dames, die nog erfstukken bezitten, kunnen er veel genoegen van hebben, om eens getooid te zijn met de schatten van „Grootmoeder” en „Over-Grootmoeder”. Waar nu in de collectie van Delden shawls zijn zoo fijn van nuanceering, zoo rijk van kleur, zoo onovertroffen van qualiteit en vele exemplaren zoo goed bewaard, dat ze nog als nieuw aandoen, gelooven we dat het wel der moeite loonen zou bij een van de mooiste een passend avondkleed te laten maken. Het voegzame, soepele weefsel zou den avondmantel goed vervangen en de draagster zou waarlijk geen slechte figuur maken wanneer ze zoo’n juweeltje van vroegere kunstnijverheid naar eigen artistiek inzicht met het feestkleed vereenigde tot een harmonieus, van fijnen smaak getuigend geheel. Voor decoratieve doeleinden zijn ze zeer geliefd; de. ateliers van onze schilders zijn er dikwijls mee versierd. Ais achtergrond voor een schilderij, als drapeering van een schildersezel, ter stoffeering van een gezellig hoekje, tot wandversiering en veel meer waar smaak en kunstgevoel den eigenaar er naar doen verlangen zijn intérieur zoo aangenaam mogelijk te maken. Menig kunstliefhebber kan hier eene keuze doen en zeker niet alle bezoekers zullen vóór deze zoo’n rijke verzameling bijeen gezien hebben E. Y. Shawl ronder spiegel (verzameling 71, W. v, ©elden) Teestelijkheden ter gelegenheid van het 85-jarig bestaan van de ‘Koninklijke 7Ailitaire Qcademie te öreda, belegering van een huis waarin de vijand zich-verschanst heeft, ©esluiping van den vijand. Spisode uit den Qtjeh-oorlog: overwinnende soldaten hun Groep van autoriteiten, die met hun dames de feesten bijwoonden, gewonden en gevangenen medevoerend.
PDF
Nummer
1913, nr.23, 3 dec. 1913
Blad
08
Tekst
SUIKERGOED- EN MARSEPE1NWEELDE IN DE SINT NICOLAASWEKEN DOOR D. J. VAN DER VEN. ZcrN ZqgN St. Nicolaas .. <> wel hem die dit feest Noer altijd meeviert met een kinderlijken geest Tijne vleeschwaren van ..,, marsepein, EZER, laat ik ’t u maar dadelijk bekennen, dezeSt.Nicolaascauserie in „Panorama” heeft me een paar heel benauwde uurtjes bezorgd,waarin ik weer moest ondervinden, hoe er op het toch reeds rijkelijk met doornen bestrooide publicistenpad nog hier en daar verraderlijke angels en voetklemmen verscholen liggen. Lezeressen, ge lacht me uit, maar toch verzeker ik u plechtig, dat het schrijven van dit dóódsimpele Sinterklaasbabbeltje mij heel wat hoofdbrekens gekost heeft, dat de ,,St. Claescoeckskens”, „het Claesbacksel” de ,,Speculaasjes”, „Klaasmannetjes” of kortweg de „Klaasjes” — hoe familiaar overigens zich in mijn familiekring introduceerend zoo tegen Novembers triestige mistdagen mij — om het zoo eens weinig parlementair uit te drukken — leelijk de dampen hebben aangedaan .... of eerlijk gezegd waren het niet de brooze kruiige klaaskereltjes doch was het een fatale één October-verhuizing. Vooruit zij u dus mijn nederige verontschuldiging aangeboden als in het volgende uw verwachtingen niet bevredigd worden door een gedocumenteerde speculaasliteratuur; ja ja, zoo iets bestaat er heuschl Ootmoedig beken ik, dat het anders had kunnen zijn, véél geleerder, véél omvangrijker, ongetwijfeld ook interessanter, als die verwenschte verhuizing er niet was tusschen gekomen, die op de meest onverklaarbare wijze mijn kostelijke aanteekeningen deed verdwijnen naar onbekende regionen. Ordelijk gezinde huismoeders zullen me tot de categorie „slordige schrijvers” rekenen, duwen me wellicht toe „dan hadt u maar beter voor uw papperassen moeten zorg dragen”,doch ook d&t brengt niet mijn zoo noode gemiste aanteekeningen terug. Doch gelukkig is zoo hier en daar nog wel het een en ander blijven hangen en dit moet de lezer dan nu maar eens voor liefnemen. Dat het „Nil novi sub sole” of — het „niets nieuws onder de zon” ook in de Sinterklaas-literatuur u verkondigd wordt, och ge bemerkt het uit tal van keuren en ordonnantiën. In 1360 hadden de leerlingen van de Groote School te Dordrecht reeds vrij, want in de Dorische Thesauriers-rekening komt de volgende post voor: „Op St. Nyclaesdagh 1 L groot aen die schoelers voor her oirlof” terwijl in 13^5 Jan van Blois, den scoelnaers tot hoere hoechtijd van St. Nyclaes en horen bescop 5 L. 4 s. gaf. Herhaaldelijk komen in latere eeuwen strenge keuren voor in betrekking tot de viering van het St. Nicolaasfeest. Om te toonen hoe de Arnhemsche magistraat wel diep van de eenig ware en goede religie doordrongen was, vaardigde zij op den 3den en 4den December 1622 o. a. een keur uit tegen het zetten van de schoentjes en het bakken der Sint Niklaaskoekjes omdat deze ,,’t fa^oen van eenige beelden hadden”. Was het niet al te zot in die tot traditie geworden schoen- en klompjeszetting van de jeugd een oude gevaarlijke bijgeloovige handeling te zien? Waren de tijden van Freya, die in de sombere dagen voor Kerstmis haar jaartaak volbracht had en nu in den Jule Juël Jole of Joëlfeesttijd in den moedermaand rondvloog om haar kinderen met het noodige te verzorgen, aan wie men het laatste vlas offerde en die in Orion haar spinrokken ziet niet te veel eeuwen voorbij, verbleekt en onbegrepen geworden, dan dat men eenig verband zou mogen brengen — een folkloristisch-etymologische natuurlijk uitgesloten — tusschen het Sinterklaasfeest in onze gouden eeuw en de nevelige tijden, waarin Wodan in zijn wonderen veroorzakenden mantel gehuld op zijn achtpootig ros Kleipnir, zijn speer Gungmir in de hand en gevolgd door zijn trouwen knecht Eckart in December den rondtocht onder de menschen maakte? Maar hoe gevaarlijk het ook is te boud gevolgtrekkingen te maken, hoezeer er heel wat polemiek zou te voeren zijn óver het beweren, dat onze kinderheiligeeigenlijk niets anders zou zijn dan een verbasterde Wodan, den oppergod der Germanen en aanvoerder van de geheimzinnige „Wilde Jacht”, toch is er voor hem., die veel literatuur heeft doorgewerkt een zeker genoegen in onderling verband te zoeken tusschen de eeuwenoude Sinterklaasgebruiken en den Germaanschen eeredienst, ook al omdat de met zooveel succes toegepaste accomodatie- of verzoeningstheorie, o. m. zoo duidelijk neergelegd in een brief van 18 Juli 601 van Paus Gregorius I aan den abt Mellitus, waar hij getuigde: „Verander het Heidensche in één of ander Christelijk feest” veel sporen van het oude heidendom heeft nagelaten in den christelijker) godsdienst; sporen, die echter niet altijd even openhartig hun afkomst vertellen en die men slechts met de grootste omzichtigheid volgen Tentoorlstellingsstand van Ttlnion, de fabriek der TMederl. öanketbahhersvereeniging. boetseerwerk in marsepein. Óen heerlijke verzameling marsepein. be „botterdam” van de 7folland~Clmerika Êijn uitgevoerd in dragantwerk moet, wil men zich niet verkeerde voorstellingen maken omtrent de ontwikkelingsphasen van het christelijk uit het Heidensche geloof. En wanneer ge mij nu de vraag stelt hoe de Sint het patronaat gekregen heeft van alle liefhebbende harten, als ge de Genestet’s-lofdicht van den Hylicmaker beschouwend, als een klassiek stuk echt vaderlandsche poëzie, weten wilt hoe Sint Nicolaas de rol van postillon d’amour voor altijd zich heeft weten eigen te maken, kan ik niet beter doen dan me met u onder het gezellig huiselijke clubje jongelui te begeven dat vele jaren geleden ten huize van J. A. Alberdingh Thijm de verklaring vernam uit den mond van de praatgrage Betje Uljé, een eevoudige menschje destijds huishoudster bij den adjunct Maire Petrus Paulus Charlé. „Wil ik jelui de ware geschiedenis van Sinter Niklaas ereis vertellen?” vroeg Betje, terwijl ze van haar breikous opkeek en haar zachte vingers met haar brillenhuisje speelden ..... „Wat’em zoo al overkommen is, toen i nog hier op de waereld leefde, as een gewoon mensch?” „Och ja, Betje, och ja! doet u dat 1” riepen de jongeren. En zoo vernamen die kinderen daar heel veel, hoe de brave Sint in Patras geboren was, hoe hij reeds een buitengewoon kind was, dat bij het wasschen rechtop in een kuip ging staan en zich door slechts tweemaal per week de moederborst te vragen als zuigeling al aan do vastentijden zou wennen, en ook hoe het volgens Betje „toe nou z’n ouwers doot ware en i geducht an ’t erreve kwam, voor hem een heele dingsigheit was hoe of i ’t meeste ter eere Gos z’n geit zou kenne bestejè.” „Nou hat i een buurman”, vervolgde ze „die in der tijt een rijk en voornaam heer was geweest, maar die hee^ arrem was geworden, zoo arrem, dat i waarlijk half van plan wier om op een heele zondige menier an z’n broot te komme. Hij hat drie dochters, mooye meisies, maar die geen huwelik konnen doen, om dasse geen duit in der zak hadde. En wat overleit me nou die vader! Hij rezolleveert, om z’n dochters deur slechtigheit an de kost te hellepe”......... „Moste ze dan gaan stele?” vroeg een der kinderen. „Ze mosten ’et beste wat ze hadde op een zondige manier an de man brenge” zeide Betje haastig „en dan van de opbrengst leve.... Om kort te gaan, ze waren op ’t punt in groot kwaat te vervallen — toe Sinter Niklaas d’r achter kwam dat ze zoo bitter behoeftig ware. En wat doet me de goeje man?.... hij was toen noch geen Bisschop. Hij gaat ’snachs in de maneschijn na ’t huis van zijn buurman en doet een goeie hoop dukaten in ’n doek en gooit me die deur een ope venster in de kamer van de vader” ..... Dit spelletje herhaalde zich nog twee keer, de drie dochters konden nu op een eerlijke wijze aan den man komen en onze Nicolaas was hiermede voor eeuwig geworden de nog vereerde huwelijks bemiddelaar. Maar al vloeide indirect uit de betrekking van huwelijksmaker, ook die voort van kinderheilige, omdat volgens den geestigen Jan ter Gouw van ouds ieder goed patroon zijn vak diende te verstaan met al wat er toe behoorde en tevens moest behartigen al dat geene wat aan den bloei van zijn patronage bevordelijk was — zoo verdrongen in beschaafde kringen toch de „mersepeinen herte” in zekeren zin de plompe deuvekaters en hylicmakers om uiting te geven aan gevoelens, die zoo naïef zijn neergelegd in het zeer oude Sint. Niklaas liedje: „Hansje; die wil trouwen” En zoo dienen we onze aandacht een oogenblik te houden bij het marsepein, dat vroeger steeds den vorm van een hart bezat, waar op de effen wit suikeren oppervlakte allerlei veelzeggende gekleurde figuurtjes waren aangebracht, als décor symboliseerend de oprechte liefde van een vrijer tot zijn vrijster. Suiker en zoetigheid was bij onze bet-overgrootouders het zinnebeeld van al wat liefelijk en begeerlijk was, en een vrijer noemde in een poëtische stemming zijn meisje dan ook „mijn suikerdeprij”, terwijl Pers in zijn sonnet tot aanbeveling van den Gulden Winkel volgens Vondel’s leven en werken DL 1 bl. 151 niet krachtiger te te sluiten wist dan met: „De Deught bereykt de kroon’ zij eindight al in suycker”. Breêro brengt ons in zijn voor d ' volkskennis encyclopaedische kluchten in kennis met „Symen zonder Soetigheit” en in zijn „Moortje” gewaagt hij van „mersepeyn of taart” en ten slotte rijmt S. v. d. Veen in zijn Adams Appel: „Aenschout dees Marsepeyn vol poppegoet en bloemen „Vergult gekieremiert (men kan ’tniet alles noemen) „Vol loveren geflikt op ’t ongevroren ijs.... Wat marsepein eigenlijk beteekent is één van die vragen, welke ik — hoe ook snuffelend — nog maar niet afdoende opgelost vond. Over het achtervoegsel „pein” zijn de geleerden het vrijwel eens, dat beteekent zooveel als „pain” of ’t Latijnsche panis = brood. Maar voor dat „marse” zijn verschillende en soms zeer vernuftige doch weinig aannemelijke verklaringen gegeven o. a. Pain de Marsei11e.
PDF
Nummer
1913, nr.23, 3 dec. 1913
Blad
09
Tekst
PANORAMA --- ------- --- -------------- - :..... ................ .... ... Zoo zou volgens sommigen „Marse,” niets anders dan een verbastering van ,,Marzo" zijn, den naam van den Italiaan, die het gebak zou uitgevonden hebben. Anderen verwerpen deze theorie als niet steekhoudend en houden zich aan Kiliaen, die beweert dat marsepein uit het Latij nsche „mazapanis”, méelbreibrood uit het Italiaansche „marzapane”, dicht op een geperst amandeldeeg zou gekomen zijn, een etymologie die nog al npchter is en waarmede men vrede kan hebben. Marsepein wordt door de. volksetymologie „Martius panis” ook in verband gebracht met Marcusbrooden, in vroegere eeuwen door de bakkers ter eere van den heiligen Markus gebakken. Ook moeten d^ze brooden in verband staan met een herdenking van een hongersnood in 1438, toen omstreeks St.-Marcus (25 April) een brood ter grootte van een ei voor vele schellingen verkocht werd. Uit oude en jongere kookboeken leeren we hoe het marsepein bestaat uit een deel zoete gepelde amandelen die met 1 deel fijne suiker in rozenwater verwarmd worden boven een zacht vuur, totdat de massa wanneer men ze aanraakt niet meer kleeft. Daarna wordt er J/2 è 1 deel fijne witte suiker bij gevoegd en de doorkneede massa in verschillende vormen gedaan en zeer voorzichtig gebakken, ,,maer siet dan wel toe dat niet en verberne” voegt een oud boek der 16e eeuw er aan toe! Oorspronkelijk alles buitenlandsch fabrikaat, hoofdzakelijk van de firma Stollwerck, leggen sinds korten tijd ook de vaderlandsche banketbakkers zich met ijver toe op de kunstzinnige behandeling van het marsepein. Dat deze richting aangemoedigd wordt door de machtige vakorganisatie der Nederlandsche Banketbakkersvereeniging moge blijken uit het feit dat de afdeeling Amsterdam o.a. van 1889—1898 aan den teeken- en boetseercursus een subsidie van f 1200 heeft toegekend, terwijl van 1892 tot en met 1911 door Amsterdam aan den garneercursus f 500 w^rd gegeven en ook Utrecht zich op dit gebied niet onbetuigd liet. Als voorbeeld hoe men uit amandelpers en suiker werkelijk expressievolle boetseerstukken kan vervaardigen mogen bijgaande foto’s dienen, waar de magnifieke honden - en de krachtige arendskop evenals de bedriegelijke goudsche kaas, de sinaasappel en de kleurig-geurige aardbeien uit het oude amandelbrood zijn gemaakt. Wij zullen nu de marsepein laten voor wat ze is, en met den raad van Croque en Bouche in het jaarboekje der Ned. Banketbakkers-Vereeniging 1910 gegeven, nl. dat men bij voorkeur voor het opmaken der harten in den St.-Nicolaastijd een verloofden bediende moet nemen en voor dat der worsten en hammen een zoon van een varkensslachter, overgaan tot een korte beschouwing van dragantwerk, dat steeds in grooter afmetingen als „pièces de résistance” in geen banketbakkersétalage ontbreekt tusschen St.-Niklaas en Driekoningen. Wat dragant eigenlijk is? Wel eenvoudig suiker met gelatine, zal de vakman u zeggen, maar zijn collega knipoogt u eens oolijk toe en zegt dat booze tongen beweren, dat ook stijfselpoeder als één der ingrediënten genoemd moet worden, terwijl ge naar huis gaa<. met de overtuiging, dat ieder nog wel voor zichzelf één of ander vakgeheim zal toepassen. Doch hoe ook de ware samenstelling mag zijn, een feit is het, dat ze tot prachtige en groote pronkstukken verwerkt wordt. Eén van de schitterendste voorbeelden was wel de Weddingcake van de firma Kingston Miller en Co, te Londen in Mei 1906 geleverd voor de bruiloft van prinses Enna van Battenberg met den koning van Spanje. Dit stuk was 52 inches = 1,30 M. hoog terwijl het grondvlak een diameter had van 36 inches = Ö.90 M. Bekroond was deze taart door een groep kinderen, een vaas vasthoudend, waarin een bouquet van welke guirlandes, oranjebloesem enz., afhing, terwijl het geheel rijk versierd was met lustre- dragant- en pastillagedécors. Wij reproduceeren hierbij het stoomschip ,,Rotterdam” der Holland Amerika lijn uitgevoerd in dragantwerk, geven ook een fraaie foto van modern suikertrekwerk. Het „suikertrekken” zooals dit in tegenstelling van „suikerspuiten” in de wereld der vakmenschen heet, is een arbeid van nog zeer recenten datum, welke slechts weinig goede beoefenaars vindt, omdat men naast vak kennis ook kunstgevoel en een uitgebreide botanische kennis dient te bezitten, wil men iets in de trekkunst tot stand brengen, dat recht op algemeene bewondering heeft. Spoedig hoop ik aan de hand van fraaie afbeeldingen hierover eens wat meer te vertellen en vooral te belichten de kunstarbeid van den heer L. Moyer uit Valenciennes een specialiteit van den allereersten rang, Om u te laten zien hoe ook ten onzent de suikertrekkunst vele en goede beoefenaars reeds vindt, voeg ik hierbij een foto van een bloemstuk geheel uit gesponnen suiker. De spin, die zijn webbe heeft gesponnen heeft dat zeker volgens het Fransche rijmpje: Matin chagrin, midi souci, le soir espoir des avonds gedaan want de firma Rossmölder uit Rotterdam behaalde er den tweeden prijs mede. Doch ook nog op andere wijze wordt de zin voor het schoone in onze Sint Niklaasuitstallingen zeer aangemoedigd, en wel door voorwerpen uit gehouwen ruwe meUs Melis.... ieder vakman kent deze grondstof en ieder niet vakman heeft wel eens gehoord van de groote suikerbrooden, die in blauw papier verpakt voor kruideniers een welkom uitstallingsmateriaal zijn. Naast meel was suiker in de bakkerij een hoofdingrediënt. Wat toch zou een koekbakker zonder suiker aanvangen, en noemden zich de puderwetsche eenvoudige kleingoedSen merkwaardig schoorsteengarnituur vervaardigd uit 4 gewone melisbrooden. beeldhouwwerk in suiker, vervaardigd door de firma Creyghton te 'Nijmegen (bekroond met gouden medaille 1911). Olieslagers in sijn vliegmachine verdringt de aloude speculaas poppen. Setbare bloemen paddenstoelen die aeker wel niet vergiftig sijn. familie: schuimpaddestoeien. soort; delicatus. standplaats: banketbakkersetalages. groeftijd: voornamelijk eind November—begin ©ecember. bakkers, niet ,,suikerbakkers” of ,,suikergoedbakkers”? Hingen niet aan die oude goede niets pretendeerende bakkerijen naast „bijen- en rozijnenkorven” ook zoete invallen”, „suikerpotten” en „suikerbrooden” uit? En was zuiker niet zoo geëerd als een zoet zinnebeeld, dat op een suikerpot van 1720, als herinnering aan het voordeel dat de akties gaven het opschrift stond. „Ja, ja, mijn Axsies, ó mijne soete Axsies 1720”. Maar beeldhouwen in suiker, „boetseeren in melisbrooden” en daaruit halen een echt typisch vrouwtje — een buste, die je met het grootste pleizier in een kunstverzameling zou zetten; zie dit zou voor onze voorouders, ja hoogstwaarschijnlijk ook voor onze ouders en een groot percentage der tegenwoordige banketbakkcrs-generatie veel van een sprookje weghebben. En toch is het gebleken — de foto’s bewijzen het — dat ruwe melis een gewillig materiaal voor den artistieken banketbakkerbeeldhouwer is, doch men moet aanleg bezitten, want zonder gevoel voor schoonheid kan men zelfs uit den gemakkelijkst te bewerken grondstof niet iets maken, dat aan de eischen van aesthetica beantwoordt. Het eerste zag ik dit Melis-beeldhouwwerk op de Internationale Banketbakkerij-tentoonstelling in 1911 te Arnhem gehouden, waar ook de beide foto’s genomen zijn naar bekroonde ontwerpen van de fore-runners op dit gebied in Nederland, de heeren 'Greyghton uit Nijmegen en Burgemeester uit Utrecht. De eerste zond in een ouden vrouwenkop, raak Van expressie op een melisstandaard en een m. i. minder moeilijk te boetseeren hondje, gezeten op een afgeknotte suikerpyramide. Beide voorwerpen behaalden als hoogste prestatie de groote medaille van H. M. de Koningin. Vooral dat oude wijfke met de groote ronde punthoed, dat echte kopje, genoeglijkjes glunderend met sterk geprononceerde jukbeenderen, zie datstuk zuiver artistenwerk trok algemeen de aandacht. Ook de pendule met twee coupes is een werk getuigend van groote liefde en geduld. Dit bij uitstek fraaie schoorsteengarnituur is zeker een der merkwaardigste welke in ons land aangetroffen worden. Doch naast de suiker — levert ook het brood — voornamelijk zuiver blank versch brood een prachtig materiaal voor groote pronk stukken tegen St. Nicolaas. Want de groote rozenmand met haar weelde van half ontloken of in knop zittende rozen is niets and* rs . . dan . . . brood. Zonderling klinkt het u op het eerste gehoor toe, niet waar, de naam „brocdrozen?” En toch is de hierbij in Panorama afgebeelde pronkmand louter uit het dagelijksch wittebrood vervaardigd. Doch op deze wijze zou ik van mijn eigenlijk onderwerp wel wat afdwalen, maar wie zal mij dit ten kwade kunnen duiden nu de banketbakkers onzer dagen den getabberden „Goetheilig-man” niet meer ontvangen met reusachtige vergulde taai-taaipoppen, doch met suiker en broodbloemvazen; marsepeinen bouquetten in bakkersglorie het u reeds verkondigen dat de Sint weer van Spanje naar Amsterdam gereden is. Want al bleef door de eeuwen de vereering bestaan, de vorm werd in onze dagen een geheel andere. De hygiëne hielp krachtig mede de knusse verguldpartijen uit de dagen van Pieter Stastok te doen eindigen ; de koekvormen eeuwenlang in varkens en haantjes herinnerend aan het everzwijn voor het joelfeest en aan den aan Wodan gewijden vogel maakten plaats voor Olieslagers in zijn Bleriot van koekdeeg vliegend”, een voorstelling die een enorm succes heeft. Ja, nu had ik nog heel wat aanteekeningen over Sinterklaas als bisschop, over zijn vereering te Amsterdam, over zijn patronaatschap der visschers .. de Sinterklaasmarkt.. over de vele wonderen door hem als bisschop van Myra verricht . . over nog heel veel meer doch hier laten mijn aanteekeningen me trouweloos in den steek.. Wanneer ge in komende dagen weer neust in banketbakkersétalages, dan zult ge tevens bemerken hoe daar een bijzonder rijke zwamvegetatie voorwaarden van bestaan vindt, hoe de paddenstoelen de toch zoo noodige vochtigheid als noodzakelijke groeifactor volkomen schijnen te kunnen ontberen wanneer de banketbakkers zich hun lot aantrekken. Toch zijn de lekker-korstige schuimboletussen ware kunstproducten, zoodat zelfs de meest vaardige mycoloog op een dwaalspoor gebracht zal worden en in de grootste een door droogte gebarsten duivelszwam zou zien. „Mundus décipi decipiatur ergo”; nooit sterker spreekt deze leus tot het Nederlandsche ter 'goeder trouw zijnde publiek dan in de Sint Niklaasdagen met hun pakjesgedoe, hun marsepein boetseer- en melis beeldhouwerk, hun fijn doorregen boterhamspek, aangesneden ham en rolades van marsepein en hun voortreffelijk smakende champignons. En waar kan ik nu beter eindigen dan hier, allen lezers van „Panorama”, zooals het een goeden Sint Niklaasman betaamt voor het eerst van een lange reeks jaren toe te wenschen evenals Jan ter Gouw het voor 50 en onze voorvaderen voor vier, vijfhonderd jaar al deden: „een mooien sinterklaas” Haarlem, 22 Oct. 1913.
PDF
Blad 
 van 2380
Records 361 tot 365 van 11897