Panorama

Blad 
 van 2380
Records 366 tot 370 van 11897
Nummer
1913, nr.23, 3 dec. 1913
Blad
10
Tekst
I V I V4 F~--- ---------------------------- ------------- ra 1 KSS1I H ELDER en vroolijk scheen de zon in de achterkamer. Dagen te voren hadden grauwe, leelijke wolken het luchtruim bedekt, en nu, — alsof de Heilige met zijn wonderstaf de grijze spookgestalten had weggetooverd, scheen de zon, de heerlijke bezorgster van vriendelijkheid, vroolijkheid en arbeidslust. Wat een macht had die St.-Nicolaas toch! En nu zaten op dien morgen van 5 December, zich lekker koesterend in het blinkend zonnetje, twee personen aan de koffietafel: een jonge dame en een meisje van omstreeks zeven jaar, me+ een ernstig gezichtje en verstandige, donkerblauwe oogen. Juist had de meid een brief binnengebracht, en nadat de dame hem had gelezen, zeide zij tot het kind: ,,Lieve Annie, Papa en Mama komen vanavond om zeven uur thuis. Ze zullen wel graag een rustigen avond hebben, en dus moet je, als een zoet kind, maar om halfzeven naar je bedje gaan. laten. Zij bemerkte, dat haar vader niet luisterde, wanneer het tijd voor haar werd om naar bed te gaan, en zij trok zich steeds meer in zichzelve terug. Toch had zij haar vader lief met geheel haar hart, waarin zooveel behoefte aan liefde opgesloten lag. Nog had ze een flauwe herinnering aan haar moeder: hoe deze haar ’s avonds naar bed bracht en teeder goeden nacht kuste, en vaak viel zij schreiend in slaap, vervuld van een onbestemd, nameloos verlangen naar die teederheid, welke zij zoo vroeg ontberen moest. De huishoudster verzorgde haar goed, zij had echter geen denkbeeld van hetgeen er in dat kinderhoofdje omging, noch den tijd om zich met de vorming van dit jonge, reine hartje bezig te houden. De eenige, bij wie Annie steeds een open oor en een liefdevol hart had gevonden, was Trijntje de meid, en zoo was zij ook thans weer naar deze toegevlogen, toen tante haar de terugkomst van haar ouders mededeelde. Eensklaps hoorde zij het rollen van een rijtuig, en zij ging rechtop in haar bedje zitten om te luisteren. Misschien, zoo fluisterde de Hoop haar toe, zou Papa nog wel even naar haar komen kijken en o, din zou zij niet meer aan St.-Nicolaas denken, wanneer hij nog maar even kwam om haar een kus te geven. Zij hoorde echter de deur der tuinkamer sluiten en liet toen het hoofdje mistroostig weer op het kussen zakken. Doch stil! Daar ging de deur weer open! Ja, dat was Papa’s stap, dien zij op den trap hoo»de, — hij opende de deur en zeide: „Hier slaapt ons kindje.’’ Onstuimig sloeg zij de armen om zijn hals, toen hij zich over haar heen boog. Toen hij haar gekust had, maakte hij haar armpjes los en trad een stap terug. En toen werd zij door twee andere armen uit haar bedje getild, en een zachte, vriendelijke stem zeide: „Neen, dat is toch al te erg, dat mijn kindje, waar ik zoo naar „Wanneer St.-Nicolaas in deze klem komt weet ik lekker wie het is.” Het is anders veel te druk, en morgen, bij het ontbijt, kan je dan aan je nieuwe Mama zeggen, dat je zeer blij bent, dat zij gekomen is, en dat je altijd lief en gehoorzaam zult zijn.” Annie antwoordde niet. De kleur van blijde verrassing, die aanvankelijk, toen tante Bertha sprak, zich over haar gezichtje verspreid had, was geweken, en in haar oogen glinsterden nu tranen; doch zij hield ze neergeslagen, en tante, die erg kalm van natuur was en weinig begrip had van een kinderziel, bemerkte er niets van. Zij begon het ontbijt weg te ruimen en Annie maakte van de gelegenheid gebruik om ongemerkt uit de kamer te sluipen. Tante Bertha scheen, in tegenstelling van haar nichtje, zeer vergenoegd. Zij was de eenige zuster van den Heer van Bozen, in wiens huis zij zich sedert enkele dagen bevond. De huishoudster was 1 December vertrokken, en weldra zou zij nu haar taak aan haar nieuwe schoonzuster kunnen overdragen. Zij verheugde zich zoo hartelijk over het tweede huwelijk van haar broeder! Hoe had ze zijn smart meegevoeld, toen hij, bijna vier jaar geleden, zijn lieve, jonge vrouw grafwaarts moest dragen! Doch toen die droefheid niet te lenigen bleek, had dit haar vaak ontstemd. Zij had haar broeder innig lief, en de verandering, die zijn karakter langzamerhand onderging, smartte haar diep. Zoo vroolijk en geestig toch als hij vroeger was, zoo’ somber en in zichzelf gekeerd werd hij thans, en terecht begreep zij, dat slechts een tweede huwelijk hierin verandering zou kunnen brengen. Wel had hij zijn eenig dochtertje lief; maar hij bezat niet de gave om een kinderhart tot zich te trekken. Zoodoende kon de kleine Annie hem niet tot troost zijn, en — het kind zelf gevoelde zich eenzaam en ver- „0 Trijntje, Trijntje, vanavond komt Papa thuis, met mijn nieuwe Mama, en nu moet ik om halfzeven naar bed, en wanneer St.-Nicolaas nu vanavond komt, kan hij niet bij mij komen!” en het arme kind barstte in snikken uit. Trijntje fronste het voorhoofd. Zij mocht wel denken, dat het bevel van haar lieveling vroeg naar bed te sturen in den brief had gestaan, niet, dat het uit overmaat van bezorgdheid van Tante voortsproot, en dit boezemde haar weinig gerustheid in omtrent de genegenheid, die de nieuwe stiefmoeder voor haar dochtertje gevoelde. Zij nam het kind in haar armen en poogde het te troosten met de verzekering, dat zijzelf met St.- Nicolaas spreken zou, en alles, wat hij voor Annie had meegebracht vóór haar bedje zou leggen. Annie zou het daar dan den volgenden morgen, als zij wakker werd, kunnen vinden. Langzamerhand bedaarde Annie dan ook: haar zacht, tevreden gemoed begon zich in het onvermijdelijke te schikken, en tante Bertha, die het erg druk had met alles voor de tehuiskomst in orde te brengen, bemerkte niets aan haar nichtje, zelfs niet toen zij zich tot haar overboog om haar een nachtzoen te geven en haar nog eens inscherpte, morgen heel lief tegen Mama te zijn. Trijntje herhaalde, bij het naar bed brengen, nog eens haar belofte en Annie liet haar bedaard vertrekken en vlijde haar hoofdje geduldig op het kussen neer. Maar toen zij alleen was, kwam het gevoel van verlatenheid weer over haar en overweldigde haar geheel. Het gevoel van alleen in haar bedje te liggen, terwijl St.-Nicolaas overal de ronde deed en allerwege kinderen in verrukking bracht, maakte haar zoo ongelukkig, dat zij snikte, alsof haar hartje breken zou. De moderne St.-Nicolaas in de val. verlangd heb, bij mijne aankomst in haar bedje zou liggen! En dat nog wel op St.-Nicolaas-avondI Tante! Tante!” Met teederheid werden twee lippen op Annie’s mondje gedrukt, en wie beschrijft het gevoel van zaligheid, dat het arme, eenzame kinderhart doorstroomde, toen zij zoo liefderijk werd omhelsd, als slechts een moeder dit vermag te doen! Snel werd nu een dekentje om haar heen geslagen en Mama duldde niet, dat Papa haar den lieven last afnam. Zelve droeg zij haar kind beneden, en in de gezellige kamer, waar het vuur en het gaslicht zoo vroolijk brandden, zat tante Bertha voor het theeblad, en zij scheen volstrekt niet misnoegd, toen zij haar nichtje .weer verschijnen zag. En Mama hield haar op den schoot en keek haar lang in het lieve geduldige gezichtje, en ten laatste blonk er een traan in haar oog: zij gevoelde hoeveel er jegens dit zachte wezentje was verzuimd. „Denk eens, mijn lieveling,” sprak ze: „toen wij zoo even het hek binnenreden, zagen wij juist St.-Nicolaas hierheen gaan, en ik verzocht hem toen ons maar mede te geven, wat hij voor je brengen wilde.” En toen stond Papa op en haalde uit een groot valies een pop, zoo mooi, als Annie er nog nooit een bezeten had, en nog veel meer fraais, en de ernstige oogen schitterden van blijdschap en het mondje zoo vriendelijk, en dit maakte het gezichtje zoo bekoorlijk, dat allen in verrukking naar haar keken. Maar terwijl zij nog eens haar schatten overzag, sloeg zij eensklaps haar armpjes om den hals harer stiefmoeder en fluisterde: ,,Lieve mama, het blijdst ben ik toch, omdat u gekomen zijt.” CORON.
PDF
Nummer
1913, nr.23, 3 dec. 1913
Blad
11
Tekst
R heerschte groote opgewondenheid in het Speelgoedland. Het was namelijk aan den vooravond van den dag, dat de goede Sint zijn iaarlijkschen tocht over het aardrijk ondernam, die altijd plaats heeft gedurende Oc^ober en November van ieder jaar, wanneer hij alvast speelgoed achterlaat, op de daken van alle huizen, waar maar een kleine jongen of. meisje woont, die een enkele goede daad bedreef, gedurende de afgeloopen maanden. Zoo schaarden nu alle Speelgoedlandbewoners zich in een kring om de rendiersleden, in afwachting van ieders speciale opdracht, die zij te vervullen zouden hebben tegen dat ze ook naar de aarde gezonden werden, om hun taak te aanvaarden, temidden van het Jonge Volkje. ,,Mijn trouwe helpers,” begon hij dus. ,,Wat ik van jullie verlang, is, dat je mijn jeugdige vrienden hier beneden recht gelukkig zult maken. En nu zal ik jullie eens een groot geheim vertellen: ,,Onze goede Feeën-Koningin heeft een gouden kroon uitgeloofd voor dengeen onder jullie die zijn nieuwen eigenaar, of eigenares, het gelukkigst maakt!” Die woorden werden begroet met een luid hoera voor de Goede Fee; en met geestdrift rijpte in iederstuk speelgoed het plan, om de gouden kroon voor zich te winnen, met inspanning van alle krachten. Zoo namen ze dan mee plaats in de sleden, die zich juist op dat oogenblik in beweging zetten, . Twee volle maanden duurde de tocht. Toen brak eindelijk de eerste December aan, de dag waarop ieder bewoner van Speelgoedland nog even naar zijn hoog gelegen streken terugkeert, om voor het laatst nog eens de revue te passeeren, eer ze vijf December ten tooneeie moeten verschijnen. Nu, met velen van hen zou je meelij gehad hebben, als je ze weer in Speelgoedland hadt zien aankomen. Want er waren er bij die geweldig geleden hadden van hun verblijf op aarde: Een pop bijvoorbeeld had met recht „barstende” hoofdpijn! — Een paard moest voortdurend op de achterste pooten steigeren, omdat zijn voorpooten afgebroken waren. En een automobilist was zóó leelijk te land gekomen met zijn machine, dat hij zélf zoo plat als een schol was, en de wielen van zijn auto allen dienst weigerden, waardoor het dus te bezien bleef, of hij ooit wel weer reisvaardig zou zijn! Vliegeniers waren er verongelukt bij hoopen; maar gelukkig waren er ook nog wel heèle stukken. Zoo wandelden zéér elegant-gekleede poppendames een eindje den Melkweg op; en als ze zich soms wat al te ver verwijderd hadden van Sint’s woning, dan kwamen bontgeschilderde motor-omnibussen haar halen. Tusschenbeide moesten ze voorzichtig de rokjes bijelkaar nemen, want een sproeiwagen kwam af en toe het zaagsel en oe houtwol weer afspoelen, wat op dergelijke verzameltij den allerwegen verspreid ligt in Speelgoedland. Alle spoortreinen werden nog eens zorgvuldig opgezet en nagekeken door bekwame ingenieurs op dit gebied. Kortom er heerschte een drukte en beweging, dat je er haast angstig van zoudt worden, want ieder oogenblik suisde er een luchtmachine neer, of draafde een hollend paard zijn stal binnen. Maar iedereen keek even blij en tevreden, zoodat de grijze Sint hun ook een hartelijk welkom heette, en met een vriendelijk toeknikken van zijn eerwaardig-grijs hoofd sprak: „ik zie, dat jullie een gelukkigen tijd hebt gehad;niettegenstaande de ongevallen, die sommigen óverkwamen, ga ik nu over tot een beslissing, wie wel de gelukkige prijswinner zal zijn!” Terwijl hij dit sprak, richtten aller blikken zich naar een prachtig-gekleede pop, die haar gelijke niet had, zóó rijk zat ze nog in bont en fluweel! Sint begon dan ook bij hèar, en düs gaf ze het verslag van haar wedervaren: „Ik kwam bij een aardig klein meisje in huis. En o, wat was die dol op mij! Ik moest altijd bij haar blijven. Aan tafel had ik mijn vaste plaatsje aan haar rechterhand; in rijtuig, of auto, eveneens, en ik sliep in een ledikantje, aan haar voeteneinde.” ,,Maar heb je haar w a a r l ij k gelukkig gemaakt ?”.... „Ik zou mcenen van wèl, want U hadt eens moeten zien, met wat een stralend gezichtje ze soms een uurlang voor den spiegel kon staan, om het blauwe lint in het haar te strikken, precies op dezelfde manier, als bij mij.” „O, maar dan moet ik je tot mijn spijt betuigen, dat ik het heèl niet met je eens kan zijn; want dan maakte je haar ij del, in plaats van g e l u k k i g ! Dat scheelt nog al wat!” Düs wendde hij zich af, om weer een ander verslag aan te hooren. Ditmaal was het een eenvoudig tinnen-soldaatje, dat een arm en een been had verloren in den strijd, omzijn eigenaar ,,gelukkig” te maken, naar hij hoopte! ,.Ja, zeker,' Sint-Nicolaas” sprak de dappere dreumes, met de nog overgebleven hand het militairsaluut brengend. Ik geloof niet, dat er ooit iemand zoo gelukkig was, als de jongen, die mijn regiment aanvoerde!” „Zoo! Dat mag ik hooren! Wat deedt je dan voor hem?” „Wel, iederen dag vocht ik voor hem; bombardeerde forten, veroverde vlaggen en vaandels op den vijand, en dit alles natuurlijk met lèvensgevaar! Nóg staat het mij levendig voor den geest, hoe ’t er langs ging, in den laatsten veldslag, waar ik twee van mijn ledematen, èn mijn kameraden verloor!... De zuster van onzen commandant voerde de tegenpartij aan. De kogels vlogen ons letterlijk om de ooren en nog nooit had ik zoo’n verwoed gevecht meegemaakt, Plotseling renden beide generaals op elkaar af; — in hun furie ons allen onder den voet trappend; — en toen werd het een geregeld vuistgevecht, man tegen man; dus zoo eerlijk mogelijk.” „Maar nu vat je dat toch hoop ik niet zóó op,” viel de eerwaardige Bisschop van Spanje nu in, „dat je die twee luidjes gelukkig hebt gemaakt? Neen, als je in plaats van tot strijd, tot een verzoening hadt opgewekt, düt was iets anders geweest!” Verdrietig keerde hij zich nu ook af van het eenvoudige tinnen-soldaatje om andermaal uit te kijken naar iemand, die meer waardig zou zijn, den gouden kroon te dragen, door de vriendelijke Feeën-Koningin uitgeloofd. Nèt kwam het ,.Sprookjes Boek” aangewandeld, in alle staatsie; omstuwd door een leger van kabouterpages. „Ha, kameraad! Naar jou keek ik juist al uit,” klonk Sint-Nicolaas’ gulle begroeting. „Heb jij een van mijn „Jong Volkje” bijzonder gelukkig kunnen maken ?” „Ja, zeker, Sint Nicolaas,” luidde het antwoord onvervaard. „U zult zich nog wel herinneren, dat U mij naar zoo’n kleinen woelwater zondt? — O, als U eens gezien hadt, hoe gelukkig ik hem maakte! ... Van den ochtend tot den avond was hij met mij bezig; en zelfs als Moeder hem naar bed gebracht had kon hij nóg niet van mij uitscheiden, en haalde mij van onder zijn kussen te voorschijn, wat dunkt me toch wèl bewijst, hoe ingenomen en gelukkig hij met mij was!” „Gelukkig?.... Och, Sprookjesboek! Sprookjesboek!” zuchtte de Sint; zijn grijs hoofd schuddend, dat geen haar meer op zijn plaats zat! „Zie je dan niet in, dat je hem eer ongelukkig maakte? Zijn schoolwerk verzuimde hij om je; en zijn Moeder bedroog hij, door nèt te doen, of hij slapen ging.—Neen; jij hebt ook allerminst den gouden kroon verdiend!” Zóó kreeg Sint nog menig verslag van allemaal speelgoedluidjes, die zich verbeeldden, dat zij zich dan toch wel extra inspanden! Maar allen hadden ze ’t een of ’t ander over het hoofd gezien, dat juist de waarde van „gelukkig-maken” benam. Onze arme Sint-Nicolaas was nu ten slotte zóó teleurgesteld, dat hij niet wist, wèt te beginnen ! Opeens kreeg hij een vrij leelijk houten popje in het oog, dat zich bescheiden in een hoekje teruggetrokken had. „Wel, heb jij ook iemand gelukkig gemaakt, beste meid?” vroeg de Sint, vriendelijk. „Neen: zij heelemaal niet!” riep er een, voorbarig. „Het kleine meisje, dat haar gekregen had, gaf haar nota bene weg! ... ,” „Gaf ze haar weg?.... Hoe heb ik ’t nü?” vroeg Sint-Nicolaas verbaasd. „Och ja, mijnheer: Ze gaf mij aan een ziek jongetje,’ viel hout-Popje verlegen in. „Zóó! En ging het haar aan ’t hart, dat ze, — al was - het dan ook vrijwillig, — afstand van je moest doen?” „Dat geloof ik wel. Tenminste ik heb later gehoord, dat zii er om gehuild heeft.” „En is het ventje nu beter?” „O ja, Mijnheer.” „Speelde hij nog wel met je?” „Ja zeker. — En zijn Moeder óók.” „Wat zeg je?.... Een groot-mensch zou nog met je gespeeld hebben ? ...” „Heusch, Mijnheer! En de moeder kuste me zelfs! Want ze zei, dat ik haar kleinen vent had beter gemaakt. Maar dat begrijp ik eigenlijk niet, want ik ben toch geen drankje, dat hij innam.” Bij die laatste opmerking deed de goede grijze Bisschop zijn gezelligen gullen schaterlach weerklinken. En houtenPopje over het harde hoofdje streelend, sprak hij, met innige waardeering: „Er zijn nog een boel andere dingen, waarmee je een zieke kunt beter maken!” En wat denk je, dat hij toen deed?.... Hij riep tot de Feeën-Koningin: „Goede Fee. Nü heb ik eindelijk toch gevonden degeen, die Uw gouden kroon verdient: Haar eerste eigenaresje maakte ze gelukkig, want die bedreef een daad van zelfverloochening. Een ziek ventje heeft ze gelukkig gemaakt door hem de gewenschte afleiding te bezorgen, toen hij maar steeds onbeweegelijk-stil moest liggen! En zijn Moeder maakte zij daürdoor zoo onbeschrijflijk dankbaar en gelukkig, dat die haar herhaaldelijk kuste, en aan het hart drukte . ...” En terwijl de Goede Fee het gouden kroontje plaatste op het hoofd van houten-Popje, juichten allen dit van ganscher harte toe; en eenparig hebben ze toen ook besloten, dat ze hun uiterst best zouden doen, om ons „Jong Volkje” op dit aanstaande groote Kinderfeest gelukkig te maken, door ze tot net zulke daden van zelfverloochening op te wekken, als houten-Popje had gedaan, bij het kleine meisje, in wier bezit zij was geraakt. En zullen jullie, van je kant, nu óók je best doen, om aan het speelgoed, dat je soms krijgen mocht, niet al te veel moeilijkheden in den weg te leggen, bij de uitvoering van dit goede voornemen? We zullen zién en hopen!. . ..
PDF
Nummer
1913, nr.23, 3 dec. 1913
Blad
12
Tekst
JOZEF ISRAÉLS - MATER DOLOR.OSA. TENTOONSTELLING VAN SCHILDERIJEN EN AQUARELLEN VAN MODERNE MEESTERS. ams&m LARF.NSCHF. KUNSTHANDEL. G EDURENDE November is er in de Salons van dezen Kunsthandel eene tentoonstelling gehouden van werken van Moderne Meesters. Onder deze werken zijn er van uitnemende kwaliteit. Van J o z e I Israël s zien we hier het meesterlijke vrouwenfiguur Mater Dolorosa in den catalogus vermeld als „Geloofsvertrouwen breed en met machtigen toets geschilderd, herinnerende aan de vette penseelstreken van een Frans Hals. De Meester drukte in dit Chef d oevre de diepe en toch berustende smart van deze vrouw met innigheid uit. Wat heeft deze Moeder moeten lijden en strijden alvorens ze kon bv rusten, alvorens ze de vochtige oogen ten hemel geslagen, de handen tot bidden gevouwen, kon stamelen: „Uw Wil geschiede1. Zelden zagen we een aangrijpender openbaring van ’s Meesters Genie. Dat eene of andere verzameling tot dusverre geen beslag legde op dit heerlijke werk is ons een raadsel. Jammer toch zou hef zijn wanneer ook dit schilderij over de grenzen moest gaan. Ook genoten we van een prachtig Schilderijtje van Jongkind, den Hollandschen Meester, die gewoonlijk in Frankrijk verblijf hield en bij zijn leven helaas weinig geapprecieerd werd, zoodat hij in armoedige omstandigheden gestorven is. In den laatsten tijd toch werden bij Drouot te Parijs voor zijne werken prijzen besteed, gelijk aan die welke betaald worden voor de groote Meesters der Barbizonschool. Het subliem Maanlicht, gedateerd 1868, stempelt hem tof een Meester van den eersten rang. Hoe knap is het bewegelijke water geschilderd, waf een geheimzinnige toon in de opdoemende stad, de stemming van het moment zoo heerlijk uitdrukkende. Van de figuurschilders heeft Arthur Briët een inferieur „Bij den Haard’*, degelijk van uitvoering. Suze Bisschop-Roberfson een blank meisjeskopje en een brillanf stilleven „Bokkings”, vooral mooi om de goud bronzen kleur der visschen. Van André Broedelef o.a. een knap schilderij, een meisje dat het Zusje pap voert. Ons lijkt hef meisjesfiguur waf geposeerd. No. 29 „Moederzorg” van den Larenschen Meester J. 5. H. K e v e r. een belangwekkend werk. Ook No. 28 van denzelfden schilder kon ons zeer bekoren. De diepe kleuren van de O. I. kers komen goed tot haar recht. Ook G a r I, Jaap Do o y e w a a r d en S n o c k zijn min of meer belangrijk vertegenwoordigd. De kerk van den laatsten No. 47 met veel ruimte en goede verdeeling van licht en donker. Van de landschappen noemen we het allereerst het „Kasteel Middachfen’ van de B o c k. In zijn Gelderschen tijd schilderde hij meermalen oude kasteelen. Dit. dichterlijk van opvatting in grijs-groene kleur gehouden is een mooi staal van ’s Meesters Kunst. Frans Lange veld heeft hier een kapitaal schilderij, een landschap, waarboven eene lucht met zware wolken. Hij wil den indruk geven van machtige wolkgevaarten, voorfgejaagd door den Westenwind. Hier en daar komen al blauwe plekken door de wolken kijken en houden de belofte in van beter weer. Hij heeft veel gestudeerd op dit groote werk, fging niet zoo gemakkelijk om raak op te zétten waf hij buiten gezien had. Er is op gezwoegd en de kunstenaar streefde er naar een brok echt Hollandsche natuur op hef doek te brengen. Dat G a b r i ë I in den laatsten tijd steeds meer en meer gewaardeerd wordt, vindt zijn oorzaak hierin, dat hij het zeer ernstig opnam met de studie naar de natuur. Er gaat van dit werk door de rake natuurvertolking eene bekoring uit, die altijd boeit. Er zijn hier drie nummers van dezen overleden Meester. Vestigen we nog in ’t bijzonder de aandacht op No. 53 W. B. Tholen’s „Winter te Scheveningen en No. 56 J. H. We i s s e n b r u c h „Gouda” met nog landschappen van Corn. Knijpers, Rifsema, Willem Roelofs, David Sch uiman. Louis W. van Soest, V a n d e r V e n en W ij s m u 11 e r dan rest ons nog op enkele aquarellen te wijzen. Daaronder trof ons bijzonder een W illem Maris „Melktijd'’. waarin hef stralende licht en de sappige groenen om den voorrang strijden. Deze en ook No. 67 „Koeien in de Weide ’ dagteekenen nog uit hel glanstijdperk van onze aquarelleerkunst. Hoe prachtig wist Maris de atmosfeer met de luchtige waterverf uit te drukken en hoe geheel zijn die aqua’s uit de verf, Een heerlijk mooie Gabriël is No. <64. Van Bakker Kor ff No. 62 „De Naaister” in zijn bekenden trant, knap van techniek. Noemen we nog No. .76 „Schuit van W. de Zwart dan meenen we wel op de voornaamste werken dezer zeer bezienswaardige tentoonstelling gewezen te hebben. ELSIE YOUNG. ANDRÉ BROEDELET, I NTERI EUR J- B. JONGKIND MAANAVOND OP DE MAAS
PDF
Nummer
1913, nr.23, 3 dec. 1913
Blad
13
Tekst
Agent der American Import Comp. Aan den naam herkent men den oorsprong. De Tango is van Argentijnschen kom-af. De dans, die oorspronkelijk 72 figuren telde, vond haar weg naar de tooneelen der Londensche music-halls, naar de balgelegenheden van Berlijn, en, mirabile dictu! naar de bijeenkomsten van de upper-ten der Europeesche hoofdsteden. Verzet bleef niet uit. Het Vaticaan antwoordde op een desbetreffende vraag van verscheidene Fransche Bisschoppen, dat de Tango als een onzedelijke dans moest worden beschouwd. Verder werd de dans ook onschoon genoemd. Een Nederlandsch hoogleeraar mopperde in het openbaar. Artisten, als Jean Richepen stemden vóór. Het werd „to tango or not to tango”. De mode won het, de zedelijkheid transigeerde. Er kwam een verfatsoenlijkte Tango, die niet onzedelijk kan worden genoemd. Uit deze „nette” Tango geven wij hierboven 5 figuren, gedanst door een Parijschen professeur en een zijner bekoorlijke leerlingen (foto’s Manuel). Wij kunnen onzen lezers en lezeressen mededeelen. dat een reuzen-sorteering schitterende Tango-nummers verkrijgbaar is bij den Heer WILLEM DE JONG, PASSAGE TE ROTTERDAM en Gr. HOUTSTRAAT 108, TE HAARLEM, zoodat wij voorspellen, dat binnen korten tijd op geen enkele gramophoon de Tango zal ontbreken.
PDF
Nummer
1913, nr.23, 3 dec. 1913
Blad
14
Tekst
UIT HET VOLLE LEVEN. MISS JESSIE WILSON, dochter van den Amerikaanschen President, die 25 November in het huwelijk is getreden met den Heer Francis B. Sayre. De Koning van Spanje op jacht te Rambouillet. Het laatst genomen portret van Z. H. PAUS PIUS X, voor de hoofdingang van het Vaticaan. Paul de Cassignac, die luit. Forster, die de Fransche vlag heeft beleedigd, uitdaagde, doch geen satisfactie kreeg. Het Belgische Voetbal-elftal, dat met 6-2 van het Duitsche heeft gewonnen. Het ongeluksschip der Ital. marine „San Giorgio”, bekend uit den Tripolis oorlog, dat eerst in 1911 bij Napels is gestrand, en vlotgokomen. doch nu bij Messina reddeloos op de rotsen is geloopen. Th. M. Roest v. Limburg, die de benoeming als hoofd-comm. van politie te Amsterdam heeft aangenomen. HET AFPRESENTEEREN VAN HET NIEUWE VAANDEL TE EDE. Op den achtergrond een gedeelte van de kazerne, waar reeds eenige malen brand is geweest. Bovenstaande foto geeft een beeld van de jongste overstrooming te Tiel. Het veld, waar Luit. v. Meel vliegdemonstraties zou houden, alsmede de hangar onder water. BIOGLOBIN VORMT BLOED. BIOGLOBIN WEKT DE EETLUST OPFABRIKANT H. G. WINTER, APOTHEKER, GRONINGEN. Hieronder vindt U eenige attesten van geneeskundigen van naam, die verklaren dat bovengenoemde uitdrukkingen zonder eenigen twijfel waarheid bevatten. Dr. KASPER, eerste geneesheer v. h. Ziekenhuis der barmhartige zusters, te Praag, schrijft den 1 Mei 1911: Het is voor mij eene aangename plicht U te kunnen berichten, dat ik met UW BIOGLOBIN UITSTEKENDE RESULTATEN heb bereikt. Ik schrijf Bioglobin voornamelijk voor in gevallen van bloedarmoede van allerlei aard, bij algemeene lichaamszwakte, gedurende het herstellen van eenige ziekte, na operaties etc., zoowel in het Ziekenhuis alsook in de particuliere praktijk, en ik kan U meedeelen, dat ik OP GROND VAN MIJNE LANGDURIGE ERVARING, BIOGLOBIN, ten gevolge van zijnen aangenamen smaak, alsook ten gevolge VAN ZIJN GEHALTE AAN WERKELIJK BLOEDVORMENDE BESTANDDEELEN TOT DE BESTE PRAEPARATEN VAN DEZE SOORT reken. Vooral moet de nadruk er op gelegd worden, dat in alle gevallen, waar geen versterkingsmiddelen verdragen worden, Bioglobin uitstekende diensten heeft bewezen. De patiënten hebben het praeparaat gaarne gebruikt en zelfs in gevallen van zeer erge bloedarmoede heeft het middel uitstekend voldaan. PROF. Dr. TORGGLER, dir. v. h. Gynaecologisch Institut te Klagenfurt, schrijft den 29 November 1911 het volgende: Ik, heb'-met Bioglobin bij reconvalescenten na zware operaties alsook bij bloedarme personen zeer bevredigende resultaten. De Fabrikant voor Nederland H. G. WINTER, Apotheker, Groningen. (Wordt Vervolgd.)
PDF
Blad 
 van 2380
Records 366 tot 370 van 11897