|
HET WONDER VAN HET DORP
= DOOR WILLY CORNELISSEN-SCHEPP ................=
ET kleine Italiaansche dorp was in
feesttooi. De paar nauwe, bochtige
straatjes die schuin opliepen tegen
de berghelling, waren overboogd met
slingers cedergroen, kransen van olijfblaren kroonden de deuren der bouwvallige huisjes. Overal wapperde vlaggendoek, wuifde groen en bloemen.
Het koningspaar zou op hun reis naar Zuid-Italië langs
komen en twee volle uren vertoeven in het kleine gehucht
aan den voet van den berg.
Het eigenlijk doel van het oponthoud van het hooge
paar was de verwoesting te bezichtigen, die een aardschok
en lavastroom eenige maanden geleden hadden aangericht.
Maar in de vreugde eindelijk de vorsten in hun midden te
hebben, hadden de bewoners het oorspronkelijk doel van
de komst vergeten. En het bezoek, dat bedoeld was als een
bezoek van rouwbeklag, scheen te worden omgezet in een
vreugde- en kermisfeest, zooals de streek in tientallen van
jaren niet gekend had.
Op het feestterrein, waar de kinderen onthaald zouden
woiden was een muziektent geplaatst. Overal waren groote
en kleine tenten opgeslagen met bont gekleurd speelgoed,
lekkernijen en fruit. Daar ook was de
groote loods gebouwd, die de vliegmachine borg, welke moest opstijgen,
terwijl het koningspaar het terrein
zou oprijden.
Het was een vliegtuig van nieuwe
constructie, uitgevonden door Catella,
een jong ingenieur, uit de streek geboortig. De bedoeling was, een demonstratie voor het koningspaar te
houden waarbij zijn nicht, die ook uit
de streek geboortig was, hem zou vergezellen.
’s Morgens, al uren voor het feest zou
beginnen, liepen de kinderen in hun
Zondagsche pakjesrond. Ze sloopen rond
om de groote houten loods, die het
geheimzinnig tweevleugelig monster verborg. Ze gluurden met hun zwarte
kijkers door de reten, peuterden met de
krachtige bruine vingertjes tusschen
de naden der planken.
Moeder Marietta tooide haar jongen
met een grooten pasgevlochten krans
van olijfblaren. Nog inniger dan anders
legde ze haar handen op zijn hoofd
met de zwarte krullen, voor hij met
een vroolijk „Adio” wegsprong.
In gedachten bleef ze hem nastaren.
Moeder Marietta had zorgen om haar
eenig kind, haar Carlino, ofschoon hij
beter, vromer, ernstiger en liefdevoller
was dan eenig kind uit de streek. Al maanden geleden had
heer pastoor het haar gezegd, hoe jammer hetwas, datCarlino
geen kind was van rijke ouders. Hij had het ware priesterbloed
in de aderen. Hij had een verstand zoo vlug en zoo helder
als geen der anderen, hij was vromer en standvastiger in
het nakomen van zijn kerkelijke plichten dan de meeste
volwassenen. Jammer, jammer, dat Carlino’s moeder niet
een klein sommetje over had. Dan kon hij naar het groote
Seminarie in Rome. O, hij zou het zoo ver brengen, misschien wel tot kardinaal en misschien .... misschien ....
de pauszetel was immers Open voor allen ....
Maar hoe kon Carlino naar het groote Seminarie? Moeder
Marietta had dikwijls niet eens geld voor voldoende voedsel
en kleeren en ze kende niemand aan wiefi ze geld vragen
kon. En moeder Marietta’s broer dan, vroeg heer pastoor.
O, zeker, haar broer in Messina was welgesteld. Maar hoe
kon ze hem geld vragen voor het kind, dat juist oorzaak
was geweest, dat hij haar uit zijn huis had gejaagd. Dat
ze zich gegeven had aan den mooien Philoppo Monti, den
armen spoorwegarbeider had hij haar nooit vergeven.
Neen, daar hoefde ze niet aan te denken.
Toen had mijnheer pastoor bedroefd gezucht, ’t Was
jammer, heel jammer, moeder Marietta moest er nog maar
eens goed over denken. De jongen was zoo begaafd, zoo
vroom 1 Maar zonder geld, zonder één soldi .... de reis,
het uitzet, de boeken .... Dan moest Carlino maar evenals
zijn vader aan de spoorlijnen gaan werken. Hij was wel
tenger van bouw, niet bijzonder krachtig. Maar niet waar,
anders zat er niet op ! —
Dit gesprek had moeder Marietta vervolgd, dag en nacht.
Ze voelde het als een misdaad tegen haar kind, dat ze
hem door haar armoede de kans op heiligheid ontnemen
moest. Een paar honderd Lire, als ze d i e maar had I
’t Werd haar als een obsessie en het vergalde haar elke
vreugd om den jongen. Vandaag kwamen de koning en de
koningin en Carlino zou eerbiedig zijn vorst begroeten.
En dan te moeten denken, dat als ze maar een paar honderd
Lire had, eens misschien de groote koning in ootmoed knielen
zou voor haar Carlino 1
Ze kon er over peinzen, uren en uren, terwijl ze haar
kleine huishouding deed, wanneer ze voor haar bouwvallig buisje zat, starend over den overzonden weg. Ze
voelde, hoe het verlangen, haar jongen het geld te verschaffen, haar soms dreigde slecht te maken. Met een ruk
kon ze opschrikken angstig, voor haar eigen gedachten.
Maar nu was het feest en moeder Marietta moest zich
haastig kleeden, om tijdig op het terrein te zijn bij Carlino.
Ze knoopte haar kleurigsten hoofddoek om van rood en
helgeel gestreepte zijde, dien Philoppo haar nog vóór de*
geboorte van Carlino geschonken had.
Dicht bij het feestterrein vond ze haar zoon. Hij had op
haar gewacht en vol opgewondenheid vertelde hij, dat
de vliegmachine misschien niet op zou gaan. Mijnheer
Catella’s nicht was plotseling ziek geworden; er werd
gezocht naar een anderen passagier.
Ze drongen naar voren, door de opgewonden menschenmenigte heen. Over een half uur zou het koningspaar
aankomen, de tweedekker was reeds buiten gebracht.
Plotseling gingen de deuren van de loods wederom open.
Catella, in zijn fonkelnieuw vliegenierscostuum trad
naar buiten, gevolgd door een grooten, forschen kerel, zijn
mechanicien. Deze klom op een bank en riep met luide stem :
,,Vierhonderd Lire biedt signor Catella aan den man of de
vrouw uit het dorp die de luchtreis met hem maken wil?’
Even heerschte er een doodelijke stilte onder het volk,
toen brak het lawaai los. Het was een wild geschreeuw en
geroep, doch niemand trad naar voren.
Plotseling echter ontstond er een hevig gedrang aan
Een dezer dacjen werd er te Arnhem een vossenjacht gehouden, welke eindiade op het landgoed Wamsborn,
eigenaar Mr. Foxema. Aan deze jacht namen ongeveer 160 dames en heeren aeel. (Foto v. Es.)
de linkerzijde der loods en even later trad moeder Marietta
op de beide mannen toe.
Een gemompel van verwondering en afkeuring ging van
mond tot mond, men verdrong zich om Carlino, die zijn
moeder met angstigen blik nakeek.
De menschen zagen, hoe Catella zijn portefeuille uit zijn
zak haalde en iets opschreef. Toen gaf hij moeder Marietta
het beschreven blaadje papier. Het was een chèque, groot
vierhonderd Lire.
Een oogenblik keek moeder Marietta de dichte menschenhaag als zoekend langs. Toen verhelderde haar gelaat,
haastig snelde ze toe op den pastoor, die zich tusschen
de toeschouwers bevond. Ze drukte hem de chèque in de
hand. „Voor Carlino I” zei ze, met zulk een klank van
hoog geluk in haar stem, dat het hem tranen in de oogen
bracht. Voor hij den tijd vond haar toe te spreken, was
ze reeds in de loods verdwenen.
Terwijl de pastoor, omstuwd door de nieuwsgierige
omstanders Carlino zocht tusschen de opeengedrongen
menigte, trok moeder Marietta de overkleeren en vliegenierskap aan van Catella’s nicht.
Haar hart klopte wild, maar het was niet de vrees voor een
mogelijk ongeluk, dat haar zou kunnen overkomen.
Carlino kon nu naar het Seminarie, Carlino zou heilig
worden als heer pastoor, misschien zou hij het nog verder
brengen, prelaat, kardinaal I . . . .
„’t Is tijd, moeder Marietta 1 Ik hoop dat je mij zegen
brengt I” riep Catella om den hoek.
Moeder Marietta knielde neer, sloeg een kruis en prevelde:
„Heilige moeder Gods, help hem, maak hem tot een der
dienaren van den Heiland !
Haastig stond ze op. Als in een droom trad ze naar buiten.
Volgens de aanwijzing van Catella klom ze in het vliegtuig,
blind en doof voor de haar omringende menigte, het gejoel
en gejuich der menschen.
Terwijl onder donderend hoera-geroep het koninklijk
echtpaar het terrein opreed, werd de motor aangezet.
Kleiner en kleiner werd de forsche tweedekker, tot hoog
boven den krater stegen zij, als wilden c'e inzittenden zeggen, dat van nu af aan de mensch heerschappij had verkregen tot zelfs over den berg, die eeuwen aan eeuwen daar
gestaan had als de godheid van het dorp, zegen brengend
of verwoestend, als naar Zijn Hoogen Wil.
Maar.... is het zinsbegoocheling .... was die zwarte
stip werkelijk een groote vogel.... plotseling schiet ze
omlaag, nu wordt ze duidelijk zichtbaar ! De groote vogel
zwenkt, de vleugels schijnen te slaan in angstig klapwieken.
Het is doodstil in de lucht, de motor heeft opgehouden
te werken. Plotseling helt het gevaarte, en als door een
doodelijk schot getroffen stort de vogel omlaag.
Boven het jammeren en gillen der menigte uit klinkt een
kreet, zóó doordringend, zóó snerpend, dat een oogenblik
aller oogen zich richten naar de plaats van waar ze kwam.
In 'doodsangst heeft Carlino zijn moeder gevolgd, tot
hoog boven den bergtop uit. Als een looden band heeft die
spanning zich om zijn hersens gelegd. De schrik, die daarop
volgde, bij het zien neerstorten van het vliegtuig, heeft
dien band doen springen en een kreet ontlokt aan zijn
lippen, die niets menschelijks meer scheen te hebben.
Daarna is hij met gesloten oogen en doodelijk bleeke lippen
tegen moeder Helena aangevallen. Hij was bewusteloos.
Twee dagen later heeft de begrafenis plaats van de
slachtoffers van het droevig ongeluk. In de kleine kapel
staan naast elkander de twee nog geopende kisten.
Catella is zoo verminkt dat men het doodskleed hoog op
heeft getrokken, tot over het hoofd. Van moeder Marietta
is al door een wonder het gelaat ongeschonden gebleven.
Ze schijnt reeds in den val door den hevigen luchtdruk
gedood te zijn. Haar oogleden zijn vredig
gesloten, om den mond ligt een uitdrukking van hoog geluk.
Het flikkerende licht der lange kaarsen speelt over het kleine glanzende al-
, taar erachter, werpt schaduwen en lichtstrepen over de biddende koorknapen,
over Carlino, die in zijn kanten koorhemd neerknielt aan het voeteneinde.
Dan begint de klok te luiden en de
mis neemt een aanvang.
Met heilige geestdrift bezield zingt
Carlino mee in de koren, met gespannen aandacht volgt hij de woorden,
die vanaf het spreekgestoelte door de
kleine kerk klinken. En als de priester
den zegen geeft, heeft hij het gevoel,
alsof zijn hart opengaat en volstroomt
met het glanzend witte licht, dat eens
uitstraalde van zijn Heiland, hetzelfde
licht uit zijn wonderdroom. Hij heeft
het gevoel of hij zou kunnen meejuichen
in de engelenkoren, hier, aan de voeten
van zijn doode moeder. Want door zijn
droom weet hij, dat ze niet dood is maar
levend, meer levend dan hijzelf en zijn
medemenschen.
De kisten worden gesloten en de
processie verlaat het kerkje in statigen
optocht.
Vlak achter de baarvan zijn moeder
gaat Carlino, in zijn, kanten hoorhemd.
De dorpelingen, die langs den weg staan, slaan als hij
voorbij komt, in vromen eerbied een kruis. Hij is geworden
hun jonge Heilige, die het wonder gebracht heeft in het dorp.
Als de processie voorbij is, steken ze de hoofden bijeen,
en spreken over het wonder dat geschiedt is aan Carlino,
terwijl hij in bezwijming lag en zijn moeder overging tot
het land der dooden.
Moeder Helena staat te midden van een groepje luisterende
vrouwen en ze verhaalt van het wonder.
In haar armen had ze den bewusteloozen knaap gehouden,
totdat hij eindelijk de oogen weer opsloeg. Maar wat ze toen
ih zijn oogen, of zijn gelaat had gelezen, dat was de afspiegeling geweest van de hemelsche zaligheid.
In groote verrukking had de jongen verteld, hoe hij zijn
moeder gezien had als een wit-stralende engelengestalte.
Ze had hem gevoerd langs zingende engelenscharen, door
hemelsche dreven, tot voor een gouden troon. Op dien
troon zat de Heilige Vader. Die had de hand naar hem
uitgestrekt en hem de treden van den zetel doen opstijgen.
Als zegenend had hij de hand op zijn hoofd gelegd, en hij
had gezegd: „Kom tot me; mijn zoon, uw moeder heeft den
losprijs betaald. Eens zult ge zetelen als ik, als een der
eerste dienaren Gods op den stoel van den Heiligen Petrus 1”
Toen had zijn moeder hem teruggevoerd langs de juichende
koren, en als in een visioen had hij het panorama van zijn
geboortestad gezien, het feestterrein met de opeengepakte
menigte, den kalen berg met zijn rookenden kratermond.
Terzijde daarvan, tegen de berghelling had hij de doode
lichamen zien liggen van een vrouw °n een man. Zijn moeder
had er hem naar gewezen en ze had gezegd :
„Zie Carlino, daar ligt mijn doode lichaam, maar nu
weet je, dat ik leef in de hemelsche gewesten, en dat ik
altijd mèt je zal zijn. Ga nu, mijn kind, en volbreng je taak !”
Toen had hl] zich voelen glijden, lager en lager, ^en oogenblik had hij zichzelf zien liggen, bewusteloos in de armen
van moeder Helena. Toen was er duisternis geweest, totdat
hij de oogen opsloeg en weer tot bewustzijn kwam.
Zoo was het wonder gekomen tn het kleine dorp aan
den voet van den berg.
Een week later vertrok Carlino naar het Seminarie. Velen
deden hem uitgeleide.
Het dorp heeft in den omtrek een roep van heiligheid
gekregen, en de dorpelingen wachten, wachten, of eens de
voorspelling in vervulling zal gaan.
|