Panorama

Blad 
 van 2380
Records 331 tot 335 van 11897
Nummer
1913, nr.21, 19 nov. 1913
Blad
07
Tekst
KXSXANUELINU VAN WEN «.C. FRÏE.STKR. VOOJ» H7.T ALTAAR,TX WBRÖE5T. MISHANDELING VAN DEN R.C. PRIESTER TE WOERDEN, op den vroegen morgen van den 24sten voor de Muiderpoort. Ze worden binnengelaten en rukken naar den Dam, vergezeld door Falck, die met zijn schutters juist gereed stond om het bestuur tot doortasten te dwingen. Nu durft dit niet langer de onzijdigheid bewaren; plechtig wordt de nationale vlag geheschen. De stemming wordt nu beter; in 3 weken tijds worden 100 000 Gld. vrijwillig bijeengebracht. Iedereen tracht te helpen; zoo verschijnt er niet alleen een Russische woordenlijst, maar ook een boekje „bijzonder geschikt tot aanvuring van den heldenmoed der Nederlanders”. Ook hier is de tucht niet al te groot; de vrijwilligers, die zich in de kazerne St. Charles, nu Oranje-Nassau, oefenen, loopen des middags ondanks alle bevelen in massa uit de kazerne weg, omdat anders het eten koud zou worden. Maar als er gevaar schijnt te dreigen, dan zijn zij bereid om hun leven te wagen; als de plundering van Woerden bekend wordt, verrijzen er barricadesin de Joden Breestraat en wordt kalk en kokend water naar de bovenverdiepingen gebracht om eventueel binnenrukkende Franschen een warme ontvangst te bereiden. Inmiddels heeft het Haagsche bestuur moeite gedaan, om tot den erfprins in betrekking te treden; blijkbaar wordt dergelijke opdracht, die geen onmiddellijk gevaar en in de toekomst mogelijk voordeel meebrengt, door velen aantrekkelijk gevonden; merkwaardig is het althans, hoeveel lieden zich tot dit doel beschikbaar stellen. Den 28sten November verschijnen eindelijk de eerste Britsche oorlogsschepen voor Scheveningen ; den 29sten komt er weer een; dezen keer is de Prins aan boord. Met een sloep wordt hij naar den wal gebracht; daarna stapt hij over in een nettenwagen en onder onbeschrijfelijke geestdrift stapt hij te 4 uur ’s middags aan wal, toevallig KONING WILLEM I. naar een Schilderij van C. Krüseman in de Burgemeesterskamer te Den Haag. juist op de plaats vanwaar achttien jaren geleden zijn vader vertrokken was. Een uur later komt hij in Den Haag aan; Van Hogendorp, door de jicht aan zijn stoel geklonken, kan bij de ontvangst niet tegenwoordig zijn en ziet eerst laat den Prins te zijnent. De ontmoeting is niet zoo hartelijk, als men wel had mogen verwachten; van beide kanten schijnt de houding ietwat gedwongen te zijn geweest; * ■ KOZAKKEN BIJ DE MUIDERPOORT TE AMSTERDAM. „ik strekte een hand uit in verwagting van de zijne. De hand kwam ook, maar niet ongevraagd en het is bij die reis gebleven,” schrijft Hogendorp later, door miskenning en krenking verbitterd, in. zijn aanteekeningen. Den 2den December gaat de Prins over Leiden en Haarlem naar Amsterdam,waar hij bij De Tweehonderd Roe buiten de Haarlemmerpoort ontvangen wordt. In een rijtuig door zes paarden getrokken rijdt hij met den Engelschen gezant én met Kemper en Scholten de stad binnen; langs Haarlemmerdijk, Heerengracht, Koningsplein, Heiligeweg en Kalverstraat begeeft hij zich naar het KOZAKKEN-BIVOUAK TE AMSTERDAM. oude stadhuis, nu het paleis, van waar reeds bij proclamatie de aanvaarding der Souvereiniteit bekend is gemaakt: „Gij wilt, Nederlanders, dat ik u meer zal zijn, dan ik zonder mijn afwezigheid zou geweest zijn ; uw vertrouwen, uw liefde legt de Souvereiniteit in mijn handen; ik aanvaard wat Nederland mij aanbiedt.” De eigenlijke revolutie is hiermede afgeloopen. Wel duurt het nog lang, eer de Franschen uit de talrijke vestingen, welke zij bezet houden, zijn verdreven, en moeite genoeg heeft dit gekost. Van uit Naarden, Den Helder en Gorcum, van verschillende vestingen in het Oosten van het land worden nog tal van strooptochten gehouden. De landstorm, hoe gewillig soms ook, blijkt niet tegen de geoefende Fransche troepen bestand en het is goed geweest, dat de Pruisen en Russen ons bleven helpen, anders zou het land van de strooptochten der Franschen nog heel wat meer geleden hebben. Aan alle ellende komt echter ten slotte een einde. Op last van Napoleon’s opvolger worden de laatste sterkten ontruimd. Rustig kan men zich nu wijden aan het weder opbouwen van den ouden staat, alleen tijdelijk opgeschrikt, wanneer in het voorjaar van 1815 nog eens de keizer, ontweken uit. Elba, weder de kroon bemachtigt van Frankrijk. Hoe de Nederlanders bijgedragen hebben tot het ten val brengen van den grooten staatsman en veldheer door hun deelname aan de gevechten van Quatre-Bras en Waterloo is bekend genoeg en behoeft hier dus niet uitvoerig besproken te worden. DE AANVAARDING VAN HET ALGEMEEN BESTUUR in naam van den prins van Oranje op 21 November 1813 ten huize van Gijsbert Karei van Hoogendorp. (naar een schilderij van J. W. Pieneman, Rijksmuseum Amsterdam). Links: in den fauteuil van Hoogenaorp rechts: van hem van Limburg Stirum, en Witte Tullingh.
PDF
Nummer
1913, nr.21, 19 nov. 1913
Blad
08
Tekst
AANKOMST VAN Z. K, H. WILLEM DEN EERSTEN TE AMSTERDAM. Maaltijd op den 14den December 1813 ter viering van Holland’s bevrijding te Londen, in tegenwoordigheid van den erfprins van Oranje door vijftig kooplieden en andere aanzienlijken gegeven. Het oogenblik wordt voorgesteld waarop op de gezondheid van den Prins van Oranje wordt gedronken. DE LANDSTORM VAN ’S GRAVELAND OM NAARDEN (19en Jan. 1814). (Naar een prent in ’s Rijks Prentenkabinet te Amsterdam.) ELIZABETH BEKKER. Wed. van Adr. Wolff, geb. 24 Juli 1738, gest. 25 NOv. 1804 WILLEM BILDEF geb 7 .Sept. 1756, gest. AGATHA DEKEN, geb. 10 Dec. 1741 gest. 14 Nov 1804 JAN FREDERIK HELMERS. geb 7 Maart 1767, gest. 26 Febr. 1813. ANTONIE CHRISTIAAN WIJNAND STARING, geb. 24 Jan. 1767, gest 18 Aug. 1840. ISAAC DA CO< geb 14 Jan 1798, gest. ABRAHAM DES AMORIE VA geb. 22 Febr 1798, gest JERONIMO DE V geb. 9 April 1776, gest.
PDF
Nummer
1913, nr.21, 19 nov. 1913
Blad
09
Tekst
I RKUNDIGEN DOR 1OO JAAR WILLEM BILDERDIJK, geb 7. Sept. 1756, gest. 18 Dec. 1831. ELIAS ANNE BORGER, geb. 26 Febr. 1734, gest. 12 Oct. 1820. DE HOOFDWACHT DER NATIONALE GARDE TE MUIDERBERG. ISAAC DA COSTA, geb 14 Jan 1798, gest. 28 April 1860 Mr. RHIJNVIS FEITH geb 7 Febr. 1753, gest. 8 Febr. 1824 RAHAM DES AMORIE VAN DER HOEVEN geb. 22 Febr 1798, gest 30 Juli 1855 JOHAN HENDRIK V. D. PALM, geb 17 Juli 1763, gest. 8 Sept 1841 HET INHALEN DER NEDERLANDSCHE BEZETTING BINNEN DEVENTER op den 26sten April 1814. JERONIMO DE VRIES, geb. 9 April 1776, gest. 1 Jan 1853 HENDRIK FREDERIK TOLLENS Cz. geb. 24 Sept. 1780, gest 21 October 1856. HET BEËEDIGEN DER CONSTITUTIE DOOR Z. K. H. WILLEM DEN EERSTEN.
PDF
Nummer
1913, nr.21, 19 nov. 1913
Blad
10
Tekst
JONG-ROTTERDAM, DAT BLIJDE FEEST VIERT. Wanneer dit nummer van Panorama verschijnt, heeft ook Rotterdam feest gevierd en het doet ons genoegen hierbij alvast een paar kijkjes te kunnen geven, van de stemming, die er onder de jeugd heerschte. Wij geven hierbij 4 foto’s van historische groepen, gevormd door kinderen van een bewaarschool aan de Hovenierstraat en het is typisch om te zien, hoe die kleuters vol ernst hun taak opvatten. Onze foto s geven o.a. de voorstelling van de aankomst van Prins Willem I, het bekende Driemanschap, Kaat Mossel enz. Zooals men ziet zijn kosten noch moeite gespaard om dien dag zoo luisterrijk mogelijk te herdenken. TWEEËRLEI : :_______ RICHTING. DOOR JOHANNA STEKETEE. i. D E houtzaag-machine deed z’n eentonig-piepend geluid in den ganschen omtrek hooren en hoog stak het gevaarte uit boven de hal, waar de ontzaglijke hoeveelheden hout stonden opgestapeld. Gejaagd liep Rudolf Rogge door de hooge korenlanden daarop af. Telkens wanneer hij even opsloeg de donkere oogen uit zijn regelmatig-gevormd gezicht, de neus licht-gebogen, het dikke krullerig-bruine haar van voren hooggekuifd en van achter artistiek-lang, zag hij den hoogen houtzaagmolen en hij hoorde niets anders dan het knersend geluid ervan. „Goede zaken, mooie zaken,” mompelde hij, maartoch .... Neen met zoo’n practijk ging hij niet mee. Niet graag .... Hij zou ’t niet kunnen. Dan zou hij immers al zijn idealen wel overboord moeten gooien. Liever bleef hij van aanstaanden schoonpapa wat op ’n afstand. Den berg afloopend, ging hij nu door smalle laantjes, dicht begroeid met eikenhakhout; zoo kwam hij bij den boomgaard en moestuin, gelegen achter de houthal van K. Kooistra en Zonen. Hij opende het hekje en ging door de bloeiende vruchtboomen. Toen ging hij door de houthal, waar de arbeiders werkten. Vriendelijk groetten zij hem met een blik, die te kennen gaf, dat zij hem graag mochten lijden. Voor ’t kantoor, dicht bij den reusachtlgen houtzaag molen, stond de oude heer Kooistra, een man van bij de zestig met lichtgebogen rug maar nog flink gelaat met langen baard, kleine, diep-liggende, geslepen oogen onder donkere wenkbrauwen. „Zoo Rogge,” groette hij haastig .... je verlangt natuurlijk erg naar Lize, maar zaken gaan voor de vrouw. Kom even in ’t kantoor. Innerlijk met tegenzin, volgde Rogge den ouden Kooistra. Hij begreep wel, dat ie ’t over de jongste aanbesteding hebben zou, maar dwingen liet hij zich toch niet en eerlijk handelen, zoo dat hij ’t voor ieder verantwoorden kon, daarvan liet hij zich toch niet afbrengen, nooit. „Hoe staat ’t met de aanbesteding van de villa voor Jhr. Nagtegaal ? Heb je ’t werk gegund aan Lock .... dien ploert, dien aannemer van niks.... arm als een kerkrot, dien vent, die mijn leven heeft verbitterd en dat nog doet. De donkere oogen gloeiden van haat. „Nog niet,” antwoordde Rogge kalm, toch vermijdend zijn aanstaanden schoonvader aan te zien. „Maar hij krijgt ’t,” klonk het verwijtend. „Vermoedelijk wel. Jhr. Nagtegaal is erg op zijn hand en hij heeft ’t billijkste ingeschreven, ’k Zal dus moeilijk anders kunnen, maar ook zie ik niet in, waarom dié man eronder moet, een eerlijk man toch.” „Een man met wien ik al jaren lang in proces lig, een proces, dat bewijzen zal, hoe hoog die man staat, hoe eerlijk die man is, hoe ....” „Och ja, die oude veete, viel Rogge hem wrevelig in de rede.... daar kan ik me niet mee bemoeien en trouwens, ’t gaat voor een deel buiten me om.” „Stel dan nog de gunning vast aan deze voorwaarde, dat hij al zijn hout bij ons koopt.” Rogge schudde ’t hoofd. „Dat kan niet, dat weet u zelf. Dat is voor dien man een onmogelijke voorwaarde. Rogge stond op, maakte bewegingen om heen te gaan. „Je waagt veel,” mompelde Kooistra. Rogge begreep, dat hij doelde op Lize. Maai bij God, dat meisje was toch geen handelswaar. Als hij Lize de zaken blootlegde — liever deed bij ’t niet, waar zij altijd onkundig was gehouden van de zaak, maar als ’t moest — dan gaf ze hem onmiddellijk gelijk, dat kon niet*anders. Peinzend liep hij af op het huis, dat rustig lag in de schaduw der hooge boomen. In de serre zat Lize. t Rudolf tikte tegen ’t glas en dadelijk verheugd sprong ze op: „Waar blijf je?” „Ja, ik ben Iaat,” stemde hij toe. Mooi, elegant meisje in haar aardig zomerpakje van witmousseline blouse op donker-blauwe rok, ’t donkere haarin ’t midden gescheiden en hoog op om de kleine blanke oortjes, ’t neusje recht en klein, ’t mondje lief en rood en twee snoesige kuiltjes in de wangen, telkens wanneer ze lachte, en donkere, glanzende oogen, die zoo helder en vroolijk de wereld inkeken, dat er als ’t ware een opwekkende kracht van uitging. Ja, de natuur had haar wèl-bedeeld. ’t Viel Rogge ook weer voor de zooveelste maal op, hoe mooi Lize toch feitelijk was, en hij genoot ervan, bij had er haar des te liever om. Wat vermoeid, viel Rogge neer in een leuningstoel, in de kamer, waar om de warmte te temperen de blinden half toestonden. In de serre brandde nog fel de zon en het was hem, die van buiten kwam, daar te warm. „Ik zal je gauw een kopje thee inschenken, ik dronk al vooruit een kopje,” zei Lize. Bedrijvig was ze bij de theetafel bezig. „Komt Pa niet, of wil hij daar zijn thee, weet je ’t ook ?” vroeg ze. „Ik weet er niets van .... hij is, geloof ik, wel erg druk,” zei Rogge even kleurend, meenend, dat hij wegbleef om hun verschil van zooeven. Lize merkte ’t niet op. „Och Pa maakt zich veel te druk, vindt je ook niet? voor iemand op zijn leeftijd, wond Lize zich op. Hij moest nu veel meer overlaten aan Albert en Gerrit.” Rogge haalde de schouders op. Even drukte Lize op een electrisch knopje. De meid kwam binnen. „Vraag je even, of Mijnheer thee komt drinken,” vroeg ze vriendelijk. Even later kwam het dienstmeisje terug: „Meneer zou vandaag graag zijn thee op ’t kantoor hebben,” zei ze*. „Wacht dan even.” „Jawel, dacht Rogge, de oude heer is beleedigd, nu, ’t zal wel bijtrekken. Toen ze weer samen waren, zei Lize: „Nu ben ik zoo klaar. Dat kan geen lange wandeling worden vandaag, Buudje.” Hij zag de lieve oogen schitteren, de kuiltjes in de wangen en hij vloog op en drukte haar warm in zijn armen. „Lieve schat,” koesterde hij. Toen op eens vloog ze weg. Zijn blik viel op de portretjes der beide oudere, getrouwde zusters, die op het orgel stonden. Dezelfde gezichtjes, maar zij is toch de mooiste, vond hij. Buiten gekomen, voelde hij de Juni-warmte weer neerdrukkend, trots de vele schaduw op den weg door de hooge boomen. „Heb jij ook geen last van de warmte, Lies?” vroeg Rudolf. „Neen, niets.” „Och, dat komt dat je zoo rustig thuis hebt gezeten. Als je je haasten moet, is die warmte zoo afmattend.” Ze gingen nu den berg op, waar alles lag in volle weelde van zomer-bloei. Ze liepen het glooiend pad op, waar aan weerszijden het koren hoog geelde en Lize streelde de aren met de hand. Boven op den berg ruischten de volle kruinen van eiken en beuken in den zachten zomerwind en daarachterstonden statig dennen en sparren ook met nieuwe, frisch-groene loten tegen het doffere groen.
PDF
Nummer
1913, nr.21, 19 nov. 1913
Blad
11
Tekst
—..... -.. .................. .................. PANORAMA Op een bank onder een neerhangenden beuk zetten zij zich neer. De zon gloeide hevig in wit-blauwen hemel door het gebladerte heen. Vogels jubelden ’n zomerzang. „Die laatste maanden dat ik nog thuis ben nu, kan ik me soms zoo bezorgd maken om Pa,” zei Lize eensklaps. „Hij zal zoo eenzaam achter blijven. „Hij krijgt toch zoo’n goede huishoudster,” meende Rudolf. „O ja, dat is vel heerlijk, dat Juffrouw Reuvers terugkomen kan. Ze is vijf jaar bij ons geweest, na moeders dood, ’t Is nu bijna twaalf jaar geleden, dat ze wegging. Toen kon Ri de huishouding doen en was ’t niet meer noodig. „En dan heeft hij de gezinnen van Albert en Gerrit in de buurt en komen zijn kleinkinderen hem dagelijks bezoeken. „O ja....” Lize had vroeger ’t idee wel eens geopperd van samen te wonen met haar vader wanneer ze getrouwd waren. Hij had haar dat uit ’t hoofd gepraat, omdat hij daarin niets goeds zag. Nu meer dan ooit wilde hij voorkomen dat ze er weer over begon. „En jij ondeugd gaat toch ook het dorp niet uit. maakte hij een grap. „Neen dat niet.” „Klaagt je vader wel eens over het vooruitzicht je te moeten missen?” vroeg Rogge toen ernstig, haar onder* zoekend aanziende. „Neen dat nooit, daar voor is ie v opofferend, maar soms als ie stil zit ’s in de kerk viel ’t me ook op, zoo’n wi goed, veel te ds en Zondag iende trek om den mond .... hij wordt wel oud. Ze ziet hem alleen als goed v. kennen doet ze hem niet, in ’t gehv oogenblik besefte hij ook nog dieper het een onmogelijkheid, ja een misda haar in te wijden in de zaken van haar nobele principe’s inzake handelen zouc. : weldigen slag geven, dien ze niet gemak zou komen. Daarvan wilde hij de oo:. reep Rogge; L En op dat anders, dat zou zijn, Zijn weinigaa r een gete boven k niet zijn, voor geen geld. Neen, alles moest blijven, zooals ’t was. Alles, wat de nieuwere vrouw kenmerkte, was Lize vreemd. En juist in dat onderwetsohe vond hij haar grootste bekoring. Ze had behalve wat schoolkennis, wat oppervlakkige kennis van alles en nog wat. Ze bemoeide zich niet met zaken en de huishouding wijdde zij haar meeste kracht. En hoewel Rogge geen tegenstander was van de vrouwenbeweging in ’t algemeen, wenschte hij Lize in ’t bijzonder geen zier anders, dan zij was. „Je maakt je onnoodige zorgen,” zei hij eindelijk. „Je vader voelt zich best.” „Heusch ?” Ze hield het kopje vragend tot hem opgericht. „Zou ik het zeggen, als het niet zoo was?” vleide hij. Bij het huis op een achterweg van burgerhuizen, waar hij zijn kamers had, namen ze afscheid. Toen liep Lize vlug het dorp uit en kwam ze aan de berkenlaan, waar de villa’s, omringd door tuinen, in vrije, landelijke ruimte lagen. Zoo naderde ze Villa Regina, haars vaders huis, kort na den dood van haar moeder gebouwd en daarom naar haar moeder genoenjd. 41. Albert Kooistra stak zijn donkeren kop door de deur van ’t kantoor, waar zijn vader en jongere broer ijverig zaten te werken. „Alvorens op reis te gaan vanmorgen, wou ik even komen hooren, hoe die aanbesteding voor Jhr. Nagtegaal is afgeloopen. De oude Kooistra vloog dadelijk van zijn kantoorstoel op en haat flikkerde in de donkere oogen, terwijl hij met een driftig handgebaar en ’t hoofd boos-schuddend zei: „Houdt Rogge in ’t oog en vertrouw hem niets toe, niets.” Hij stond nu met de vuist gebald, alsof hij den afwezigen Rogge had willen aanvallen. Gerrit Kooistra keek lachend van zijn werk op : „Pa maakt zich zoo verschrikkelijk kwaad om die aanbesteding. Om je de waarheid te zeggen Albert, wou ik, dat je niet vóór vanavond was komen hooren, hoe ’t ermee stond. Ik heb er nu den heelen dag den last van. Kooistra wierp een boozen blik op Gerrit. „Hoe of zoo’n kwajongen zoo spreken kan ! Een schadepost van ’n duizend gulden ! Albert, ernstig, knikte toestemmend. „Ik kan jullie theorie: „’t Doel heiligt de middelen,” niet zoo streng doorvoeren als jullie. Geld is toch waarachtig niet alles. Men heeft toch ook nog zoo iets als principe, wond Gerrit zich op. Maar de oude Kooistra schudde weer ontkennend ’t hoofd : „Och nonsens.” „Hoe kan een streng-geloovig man als u, zoo spreken,” verweet Gerrit. „Ik heb je al eens meer gezegd, dat geloof en zaken voor mij afgezonderd va$ elkaar zijn,” antwoordde Kooistra boos. „Beleedig Pa niet,” nam Albert ’t voor zijn vader tegen Gerrit op. „Ik denk er niet aan, maar ik mag toch wel zeggen, hoe ik erover denk.” „Dat kun je op een andere manier doen, keurde Albert weer af. Ik houd ook van eerlijke principes, maar desondanks geloof ik toch wel, dat Rogge overdreven is.” Gerrit trok een spottend gezicht. De oude Kooistra staarde strak-peinzend op één punt. Toen zei hij met ’n vast-besloten trek om den mond : „Of Rogge moet eruit, of hij zal er onder en om zijn connectie met Lize heb ik liever, dat hij zich buigt, maar gaat dat niet, dan ook zonder genade eruit. Ik heb andere menschen dan hij klein weten te krijgen. De Kooistra’s hebben hier in het dorp een ouden, welbekenden naam, en ook een machtigen naam. Ik wil, dat mijn zaak steeds in bloei vooruit zal gaan. In den gemeenteraad heb ik wat te zeggen, dat beloof ik jullie. Door mijn invloed daar weet ik Rogge overal uit te krijgen, als ’t moet.* Albert keek zijn vader stom-verbaasd aan. Hij had bewondering voor den man, als hij zoo sprak. En hij reikhalsde naar een zelfde macht als zijn vader. Maar Gerrit vermaande: „Pa moet zich kalm houden.” „Ik moet gaan, haastte zich nu Albert. Hè, met die hitte is dat reizen ook geen pretje. Ik kan jullie benijden, die zoo rustig hier kunt blijven zitten.” „Ik kan mijn pleizier vandaag ook wel op,” bromde Gerrit, jongensachtig een gezichttrekkendachterzijnsvadersrug. Toen Rogge dien middag het kantoor binnentrad, had de oude Kooistra gezorgd daar alleen te zijn. „Ik heb van je aanbesteding gehoord,” zei hij met ’n stem van nauwbedwongen woede. Zoöiets kan geep tweeden keer gebeuren, of het zal uit zijn tusschen ons. Ik wil nu nog aannemen, dat ik je niet tijdig genoeg heb gewaarschuwd. Wil jij Lock protégeeren, ga je gang, mannetje. Dan echter heb je met de Kooistra’s niets meer te maken. Lock is mijn aarts-vijand. Jij wordt ongeduldig, als ik over die oude veete begin, maar toch zul je voor goeo begrip der zaak me even moeten aanhooren. Het is waar, dat ik indertijd zijn faillissement bewerkt heb, maar dat faillissement heeft me duizenden schade berokkend. En dat hij me met zooveel heeft betaald, als hij moest doen, dat zal de uitslag van het proces bewijzen. „Ik wil Lock in ’t geheel niet protégeeren, maar evenmin wil ik hem tegenwerken,” trachtte Rogge zich te verdedigen. Maar Kooistra wond zich weer op : „Jij kunt geen twee heeren dienen. Stel jij er prijs op aan onze familie te worden geparenteerd, dan heb je ook voor de belangen van de familie Kooistra op te komen. Verkies je dit niet, maak dan nog heden je engagement af.” Rogge knipte zenuwachtig met de oogen. Hij vond ’t zoo onaangenaam Kooistra zoo te hooren spreken, Lize te hooren gebruiken, om hem te dwingen. „Albert is toch aangesteld om u klanten te bezorgen voor de zaak. Moet ik dat dan ook doen ?” vroeg hij wanhopend. „Zoo’n vraag moest jij me niet durven stellen,” verweet Kooistra. Dat jij hier als architect wat te doen hebt gekregen, dat heb je niet voornamelijk daaraan te danken, dat het dorp garnizoen kreeg, maar aan mij. En als ik jou wou tegenwerken, dan had je hier in minder dan geen tijd uitgedaan, want die teekeningetjes, waarvoor jij zeven a tien procent van de aannemingssom vraagt, leveren wij den bouwers voor niets, mits zij bij ons het hout koopen. Nu wil ik je gaarne je verdienste voor je teekening-toezicht gunnen, maar dan heb jij te zorgen, dat zij, die daarvoor bij jou komen, bij ons het hout koopen. „Zoolang dat niet in strijd is met oneerlijke concurrentie, dan met genoegen,” beloofde Rogge. „Oneerlijke concurrentie,” bromde Kooistra, de aannemers in hun eigen belang erop wijzen, bij ons het hout te koopen, is dat oneerlijke concurrentie? „Als ze door de een of andere oorzaak dat niet kunnen doen, zooals Lock, of relatie’s hebben met andere houthandelaars, dan wel, anders niet, ” zei Rogge overtuigd. Kooistra antwoordde nier meer. „Je weet nu, waar het opstaat,” zei hij. „Je hebt mee te werken aan den bloei der firma Kooistra, of anders . . . .” „Lize als handelswaar,” bruischte het in Rogge op, maar hij zweeg. En terwijl hij bij zijn meisje was dien middag, moest hij zich inspannen, om het gebeurde voor haar te verzwijgen. III. Met oplettend oog ging de architect Rogge het werk na op de in-aanbouwzijnde villa van Jhr. Nagtegaal. De lui werkten flink en het werk ging goed vooruit. Enkele onnauwkeurigheden, die hij aanwees, werden dadelijk verbeterd. En het geheel kreeg een prettig aanzien. Het beloofde een van die moderne villa’s te worden, die getuigden van kunst en goede smaak. Juist wilde hij het geïmproviseerde hek uitgaan, dat op de Berkenlaan uitliep, toen Jhr. Nagtegaal eraan kwam. „Jhr. Nagtegaal, groette Rogge. „Mijnheer Rogge, ik ben blij, dat ik u nog even tref.” Het smalle, bleeke gezicht van Jhr. Nagtegaal betrok. „Is er iets niet in orde, of niet naar uw genoegen ?” vroeg Rogge. „Neen dat niet, dat niet, maar toch zijn bet geen aangename dingen, die ik u te vertellen heb. Loopt u even mee op,” klonk het zenuwachtig-geiaagd. Ze liepen nu achter het terrein, waar zij over en door de kazernen heen een vrij uitzicht hadden op de onmetelijke hei. „Er moeten rare praatjes gaan over dit huis; mijn vrouw heeft zooiets gehoord en is er geweldig van geschrokken,” vertelde Jhr. Nagtegaal zenuwachtig vlug. „Alsof dit huis zou worden opgebouwd van rot hout, Mijnheer Rogge, rot hout. Stel u zooiets voorl” Onderzoekend keek hij den architect aan, die kleurde, ondanks zich zelf. Toen zichzelf herstellend, zei hij : „Ik begrijp niet, dat u zich stoort aan losse praatjes, Mijnheer Nagtegaal. Wat mij betreft, hier in dit dorp gaan altijd zooveel praatjes, dat ik mij vast heb voorgenomen mij aan geen enkel meer re storen. En als u niet van dezelfde tactiek is, dan kunt u zich toch met uw eigen oogen overtuigen, dat het hout goed is. Het ligt daar in groote stapels voor u. „Ik kan toch niet ieder stuk hout, voor het wordt gebruikt, onder mijn oogen nemen,” verwierp Jhr. Nagtegaal bijna boos. Peinzend keek Rogge eenige oogenblikken strak voor zich uit. „Is het u dan niet voldoende, wanneer ik er u voorinsta ?” vroeg hij toen. (Wordt Vervolgd.) Mr. John Redmond, lid van het Engelsche Lord Mayorsday in Londen, d.i. de Jaarlijksche groote optocht van Westminster naar Guildhall. Onze foto links geeft een vorigen Lord Mayor ment en leider van de lerscne partij. Zooals be- Sir Myddleton in de processie. Op onze foto rechts ziet men den nieuwen Lord Mayor Sir Vansittard Bowater, wiens portret wij reeds kend streeft de Iersche partij naar eigen bestuur vroeger gaven, „shaking hands” met den Deken van St Paul’s, nadat deze een adres aan den Lord Mayor had aangeboden.
PDF
Blad 
 van 2380
Records 331 tot 335 van 11897