|
—..... -.. .................. .................. PANORAMA
Op een bank onder een neerhangenden beuk zetten zij zich
neer.
De zon gloeide hevig in wit-blauwen hemel door het gebladerte heen.
Vogels jubelden ’n zomerzang.
„Die laatste maanden dat ik nog thuis ben nu, kan ik
me soms zoo bezorgd maken om Pa,” zei Lize eensklaps.
„Hij zal zoo eenzaam achter blijven.
„Hij krijgt toch zoo’n goede huishoudster,” meende
Rudolf.
„O ja, dat is vel heerlijk, dat Juffrouw Reuvers terugkomen kan. Ze is vijf jaar bij ons geweest, na moeders
dood, ’t Is nu bijna twaalf jaar geleden, dat ze wegging.
Toen kon Ri de huishouding doen en was ’t niet meer noodig.
„En dan heeft hij de gezinnen van Albert en Gerrit in
de buurt en komen zijn kleinkinderen hem dagelijks bezoeken.
„O ja....”
Lize had vroeger ’t idee wel eens geopperd van samen
te wonen met haar vader wanneer ze getrouwd waren.
Hij had haar dat uit ’t hoofd gepraat, omdat hij daarin
niets goeds zag.
Nu meer dan ooit wilde hij voorkomen dat ze er weer
over begon.
„En jij ondeugd gaat toch ook het dorp niet uit. maakte
hij een grap.
„Neen dat niet.”
„Klaagt je vader wel eens over het vooruitzicht je te
moeten missen?” vroeg Rogge toen ernstig, haar onder*
zoekend aanziende.
„Neen dat nooit, daar voor is ie v
opofferend, maar soms als ie stil zit ’s
in de kerk viel ’t me ook op, zoo’n wi
goed, veel te
ds en Zondag
iende trek om
den mond .... hij wordt wel oud.
Ze ziet hem alleen als goed v.
kennen doet ze hem niet, in ’t gehv
oogenblik besefte hij ook nog dieper
het een onmogelijkheid, ja een misda
haar in te wijden in de zaken van haar
nobele principe’s inzake handelen zouc. :
weldigen slag geven, dien ze niet gemak
zou komen. Daarvan wilde hij de oo:.
reep Rogge;
L En op dat
anders, dat
zou zijn,
Zijn weinigaa r een gete boven
k niet zijn,
voor geen geld.
Neen, alles moest blijven, zooals ’t was. Alles, wat de
nieuwere vrouw kenmerkte, was Lize vreemd.
En juist in dat onderwetsohe vond hij haar grootste
bekoring.
Ze had behalve wat schoolkennis, wat oppervlakkige
kennis van alles en nog wat. Ze bemoeide zich niet met
zaken en de huishouding wijdde zij haar meeste kracht.
En hoewel Rogge geen tegenstander was van de vrouwenbeweging in ’t algemeen, wenschte hij Lize in ’t bijzonder
geen zier anders, dan zij was.
„Je maakt je onnoodige zorgen,” zei hij eindelijk. „Je
vader voelt zich best.”
„Heusch ?”
Ze hield het kopje vragend tot hem opgericht.
„Zou ik het zeggen, als het niet zoo was?” vleide hij.
Bij het huis op een achterweg van burgerhuizen, waar
hij zijn kamers had, namen ze afscheid.
Toen liep Lize vlug het dorp uit en kwam ze aan de
berkenlaan, waar de villa’s, omringd door tuinen, in vrije,
landelijke ruimte lagen.
Zoo naderde ze Villa Regina, haars vaders huis, kort na
den dood van haar moeder gebouwd en daarom naar haar
moeder genoenjd.
41.
Albert Kooistra stak zijn donkeren kop door de deur
van ’t kantoor, waar zijn vader en jongere broer ijverig
zaten te werken.
„Alvorens op reis te gaan vanmorgen, wou ik even komen
hooren, hoe die aanbesteding voor Jhr. Nagtegaal is afgeloopen.
De oude Kooistra vloog dadelijk van zijn kantoorstoel op en haat flikkerde in de donkere oogen, terwijl hij
met een driftig handgebaar en ’t hoofd boos-schuddend
zei: „Houdt Rogge in ’t oog en vertrouw hem niets toe,
niets.”
Hij stond nu met de vuist gebald, alsof hij den afwezigen
Rogge had willen aanvallen.
Gerrit Kooistra keek lachend van zijn werk op : „Pa
maakt zich zoo verschrikkelijk kwaad om die aanbesteding. Om je de waarheid te zeggen Albert, wou ik, dat je
niet vóór vanavond was komen hooren, hoe ’t ermee stond.
Ik heb er nu den heelen dag den last van.
Kooistra wierp een boozen blik op Gerrit.
„Hoe of zoo’n kwajongen zoo spreken kan ! Een schadepost van ’n duizend gulden !
Albert, ernstig, knikte toestemmend.
„Ik kan jullie theorie: „’t Doel heiligt de middelen,”
niet zoo streng doorvoeren als jullie. Geld is toch waarachtig
niet alles. Men heeft toch ook nog zoo iets als principe,
wond Gerrit zich op. Maar de oude Kooistra schudde weer
ontkennend ’t hoofd : „Och nonsens.”
„Hoe kan een streng-geloovig man als u, zoo spreken,”
verweet Gerrit.
„Ik heb je al eens meer gezegd, dat geloof en zaken voor
mij afgezonderd va$ elkaar zijn,” antwoordde Kooistra
boos.
„Beleedig Pa niet,” nam Albert ’t voor zijn vader tegen
Gerrit op.
„Ik denk er niet aan, maar ik mag toch wel zeggen, hoe
ik erover denk.”
„Dat kun je op een andere manier doen, keurde Albert
weer af. Ik houd ook van eerlijke principes, maar desondanks
geloof ik toch wel, dat Rogge overdreven is.”
Gerrit trok een spottend gezicht.
De oude Kooistra staarde strak-peinzend op één punt.
Toen zei hij met ’n vast-besloten trek om den mond :
„Of Rogge moet eruit, of hij zal er onder en om zijn connectie met Lize heb ik liever, dat hij zich buigt, maar gaat
dat niet, dan ook zonder genade eruit. Ik heb andere menschen dan hij klein weten te krijgen. De Kooistra’s hebben
hier in het dorp een ouden, welbekenden naam, en ook een
machtigen naam. Ik wil, dat mijn zaak steeds in bloei
vooruit zal gaan.
In den gemeenteraad heb ik wat te zeggen, dat beloof ik
jullie. Door mijn invloed daar weet ik Rogge overal uit
te krijgen, als ’t moet.*
Albert keek zijn vader stom-verbaasd aan. Hij had bewondering voor den man, als hij zoo sprak. En hij reikhalsde naar een zelfde macht als zijn vader.
Maar Gerrit vermaande: „Pa moet zich kalm houden.”
„Ik moet gaan, haastte zich nu Albert. Hè, met die hitte
is dat reizen ook geen pretje. Ik kan jullie benijden, die zoo
rustig hier kunt blijven zitten.”
„Ik kan mijn pleizier vandaag ook wel op,” bromde Gerrit, jongensachtig een gezichttrekkendachterzijnsvadersrug.
Toen Rogge dien middag het kantoor binnentrad, had
de oude Kooistra gezorgd daar alleen te zijn.
„Ik heb van je aanbesteding gehoord,” zei hij met ’n
stem van nauwbedwongen woede. Zoöiets kan geep tweeden
keer gebeuren, of het zal uit zijn tusschen ons. Ik wil nu
nog aannemen, dat ik je niet tijdig genoeg heb gewaarschuwd.
Wil jij Lock protégeeren, ga je gang, mannetje. Dan echter
heb je met de Kooistra’s niets meer te maken. Lock is
mijn aarts-vijand. Jij wordt ongeduldig, als ik over die
oude veete begin, maar toch zul je voor goeo begrip der
zaak me even moeten aanhooren. Het is waar, dat ik indertijd zijn faillissement bewerkt heb, maar dat faillissement
heeft me duizenden schade berokkend. En dat hij me met
zooveel heeft betaald, als hij moest doen, dat zal de uitslag
van het proces bewijzen.
„Ik wil Lock in ’t geheel niet protégeeren, maar evenmin
wil ik hem tegenwerken,” trachtte Rogge zich te verdedigen.
Maar Kooistra wond zich weer op :
„Jij kunt geen twee heeren dienen. Stel jij er prijs op
aan onze familie te worden geparenteerd, dan heb je ook
voor de belangen van de familie Kooistra op te komen.
Verkies je dit niet, maak dan nog heden je engagement af.”
Rogge knipte zenuwachtig met de oogen. Hij vond ’t
zoo onaangenaam Kooistra zoo te hooren spreken, Lize te
hooren gebruiken, om hem te dwingen.
„Albert is toch aangesteld om u klanten te bezorgen
voor de zaak. Moet ik dat dan ook doen ?” vroeg hij wanhopend.
„Zoo’n vraag moest jij me niet durven stellen,” verweet
Kooistra. Dat jij hier als architect wat te doen hebt gekregen, dat heb je niet voornamelijk daaraan te danken, dat
het dorp garnizoen kreeg, maar aan mij. En als ik jou
wou tegenwerken, dan had je hier in minder dan geen tijd
uitgedaan, want die teekeningetjes, waarvoor jij zeven a
tien procent van de aannemingssom vraagt, leveren wij
den bouwers voor niets, mits zij bij ons het hout koopen.
Nu wil ik je gaarne je verdienste voor je teekening-toezicht gunnen, maar dan heb jij te zorgen, dat zij, die daarvoor bij jou komen, bij ons het hout koopen.
„Zoolang dat niet in strijd is met oneerlijke concurrentie,
dan met genoegen,” beloofde Rogge.
„Oneerlijke concurrentie,” bromde Kooistra, de aannemers in hun eigen belang erop wijzen, bij ons het hout
te koopen, is dat oneerlijke concurrentie?
„Als ze door de een of andere oorzaak dat niet kunnen
doen, zooals Lock, of relatie’s hebben met andere houthandelaars, dan wel, anders niet, ” zei Rogge overtuigd.
Kooistra antwoordde nier meer.
„Je weet nu, waar het opstaat,” zei hij. „Je hebt mee
te werken aan den bloei der firma Kooistra, of anders . . . .”
„Lize als handelswaar,” bruischte het in Rogge op, maar
hij zweeg.
En terwijl hij bij zijn meisje was dien middag, moest hij
zich inspannen, om het gebeurde voor haar te verzwijgen.
III.
Met oplettend oog ging de architect Rogge het werk
na op de in-aanbouwzijnde villa van Jhr. Nagtegaal.
De lui werkten flink en het werk ging goed vooruit. Enkele
onnauwkeurigheden, die hij aanwees, werden dadelijk verbeterd. En het geheel kreeg een prettig aanzien. Het beloofde
een van die moderne villa’s te worden, die getuigden van
kunst en goede smaak.
Juist wilde hij het geïmproviseerde hek uitgaan, dat op
de Berkenlaan uitliep, toen Jhr. Nagtegaal eraan kwam.
„Jhr. Nagtegaal, groette Rogge.
„Mijnheer Rogge, ik ben blij, dat ik u nog even tref.”
Het smalle, bleeke gezicht van Jhr. Nagtegaal betrok.
„Is er iets niet in orde, of niet naar uw genoegen ?”
vroeg Rogge.
„Neen dat niet, dat niet, maar toch zijn bet geen aangename dingen, die ik u te vertellen heb. Loopt u even mee
op,” klonk het zenuwachtig-geiaagd.
Ze liepen nu achter het terrein, waar zij over en door de
kazernen heen een vrij uitzicht hadden op de onmetelijke hei.
„Er moeten rare praatjes gaan over dit huis; mijn vrouw
heeft zooiets gehoord en is er geweldig van geschrokken,”
vertelde Jhr. Nagtegaal zenuwachtig vlug.
„Alsof dit huis zou worden opgebouwd van rot hout,
Mijnheer Rogge, rot hout. Stel u zooiets voorl”
Onderzoekend keek hij den architect aan, die kleurde,
ondanks zich zelf.
Toen zichzelf herstellend, zei hij : „Ik begrijp niet, dat
u zich stoort aan losse praatjes, Mijnheer Nagtegaal. Wat
mij betreft, hier in dit dorp gaan altijd zooveel praatjes,
dat ik mij vast heb voorgenomen mij aan geen enkel meer
re storen. En als u niet van dezelfde tactiek is, dan kunt
u zich toch met uw eigen oogen overtuigen, dat het
hout goed is. Het ligt daar in groote stapels voor u.
„Ik kan toch niet ieder stuk hout, voor het wordt gebruikt, onder mijn oogen nemen,” verwierp Jhr. Nagtegaal
bijna boos.
Peinzend keek Rogge eenige oogenblikken strak voor
zich uit.
„Is het u dan niet voldoende, wanneer ik er u voorinsta ?”
vroeg hij toen.
(Wordt Vervolgd.)
Mr. John Redmond, lid van het Engelsche Lord Mayorsday in Londen, d.i. de Jaarlijksche groote optocht van Westminster naar Guildhall. Onze foto links geeft een vorigen Lord Mayor
ment en leider van de lerscne partij. Zooals be- Sir Myddleton in de processie. Op onze foto rechts ziet men den nieuwen Lord Mayor Sir Vansittard Bowater, wiens portret wij reeds
kend streeft de Iersche partij naar eigen bestuur vroeger gaven, „shaking hands” met den Deken van St Paul’s, nadat deze een adres aan den Lord Mayor had aangeboden.
|