|
ROOD FLUWEELEN KUSSEN
met goud borduursel, waarop aan Napoleon de sleutels
van Den Haag werden aangeboden.
VERTREK VAN DE AMSTERDAMSCHE GARDE D’HONNEUR. - Rechts de Amstel.
(Prent van Vinkeles)»
wordt en durven er niet aan denken het dragen van
Oranje te beletten. Nog is er een zwakke troepenmacht,
uit zeer onbetrouwbare elementen bestaand evenwel, op
het Binnenhof; dan verschijnt in den morgen van den
zeventienden Van Limburg Stirum met de Oranje-kokarde
vop de straat; met geestdrift wordt dit voorbeeld gevolgd;
de Fransche ambtenaren verlaten nu de stad, zeer tevreden dat zij ongemoeid worden gelaten; bij een afscheidsdejeuner prijzen zij de „goedmoedigheid der Hagenaars” en
roemen ze ook de wijze, „waarop de Hollanders revolutie maken.”
Inmiddels is de „proclamatie” „Oranje Boven” verspreid, het stuk, dat, als we het leggen naast een manifest
als de „Aufruf an mein Volk” van Pruisen’s koning,
een niet al te verheffenden indruk maakt. Op een reeks
GIJSBERT KAREL VAN HOGENDORP
van phrases, dat Holland vrij is en dat de koophandel
herleeft — vrome wenschen vooralsnog — volgen de van
weinig idealisme getuigende beloften, dat alle aanzienlijken in de regeering komen en dat het volk, mits
het niet gaat plunderen, op kosten van den staat een
vroolijken dag krijgt.
Ook verder is er in de Haagsche omwenteling veel,
wat niet tot geestdrift stemt. Als op den 18den een
vergadering van Oud-Regenten wordt belegd, om over
de aanvaarding van het gezag te beraadslagen, blijken
de heeren, „meest sukkels” volgens den vurigen Falck,
hiervoor niet te vinden. En als den 20sten ook OudPatriotten ter vergadering worden opgeroepen, zijn ook
deze blijkbaar niet erg op de eer gesteld; een hunner,
een der flinkste nog wel, erkent zelf, dat hij liefst naar
buiten ging voor eenigen tijd, „om onder den wind in
stil water te ankeren.”
SPOTPRENT OP DE DOOR AMSTERDAM TREKKENDE DOUANEN;
een veekoopman biedt ze, aan een lijn gebonden, te koop aan;
een straatjongen bespot ze.
Zoo loopt ook hier alles vast. Er wordt overwogen,
of een vijftal heeren bij proclamatie het Voorloopig
Bestuur zullen aanvaarden; drie hunner trekken zich
weer terug. De toestand wordt onhoudbaar; de Haagsche
burgerij begint te morren. Doch nu verklaart van Hogendorp, mede uit naam van zijn getrouwen Van der Duyn
van Maasdam, zich bereid de verantwoordelijkheid te
aanvaarden. Onder leiding van den commandant der
Nationale Garde, OldenbarnevelL in wandeling Witte
Tullingh genoemd, komen de officieren bijeen ten huize van
Van Hogendorp, waar ook Van Limburg Stirum aanwezig
is, en verzoeken hem |het bewind te aanvaarden, daarna
leest Van Hogendorp de proclamatie voor en verklaart
mede namens Van der Duyn het voorloopig bewind te
aanvaarden.
LEOPOLD, GRAAF VAN LIMBURG STIRUM
Nog volgen anstige dagen. De terugkeer van de
Franschen kan elk oogenblik verwacht worden; wanneer
op een nacht een beschonken trominelslager met zijn
trommel de straat oploopt en een roffel slaat, brengt
hij de halve stad in opschudding. Er bieden zich vrijwilligers aan voor de verdediging, maar tucht is bij hen
ver te zoeken; als een legertje uittrekt om Leiden voor
de nationale zaak te winnen, laten de bevelhebbers,
menschenkenners als zij zijn, twee cavaleristen vooruitrijden
om langs den weg alle herbergen te sluiten. Als een deel
van dit zelfde legertje daarna naar Woerden trekt en de
zwakke Fransche macht, die dit stadje bezet houdt,
verdrijft — de eerste zege met de wapenen behaald — dan
wordt zoo slecht wacht gehouden in de schans, die den
wég naar Utrecht bestrijkt, dat de Franschen de sterkte
kunnen verrassen zonder bijna tegenstand te ondervinden;
sommige schutters 2ien zelfs geen kans hun geweren te
laden 1
‘Zwaar voelt het ongelukkige stadje de hand van
den overwinnaar; er wordt voor een bedrag van 280 000
Gld. geroofd; 26 burgers worden gedood, alsmede een
veertigtal gewond.
Een gelijk gevaar bedreigt ook Dordrecht, dat van uit
Gorcum telkens met aanvragen om groote leveranties ten
behoeve van de Fransche troepen wordt lastig gevallen.
Op den 24sten November wordt de stad zelfs van uit
Papendrecht gebombardeerd; ten slotte weet men echter,
gesteund door het vuur van een kanonneerboot, den vijand
tot den aftocht te dwingen en zoo het gevaar af te
wenden.
Geen wonder is het, dat Van Hogendorp en zijn
vrienden alles doen wat zij kunnen om den moed er in
te houden. Als op den 26sten November een Engelschman, Charles Grant, toevallig met zijn jacht voor
Scheveningen komt en het blijkt, dat hij zijn uniform
als militie-officier bij zich heeft, wordt hij in volle uniform
eerst door den Haag, dan door Rotterdam, rondgeleid;
nu kunnen de menschen zien, dat Engelsche hulp op
komst is!
Een diploma als eereburger van beide steden zal
hem later tot souvenir strekken aan zijn aandeel van
onze bevrijding.
Ook in Amsterdam gaat alles nog lang niet zoo als
het wel moest. Angstvallig blikt men nog steeds naar
Utrecht, vanwaar de Franschen strooptochten houden;
af en toe is de stad in opschudding, als men vijanden
in de buurt waant. Als in den Haag de beweging uitbreekt, krijgt de Amsterdamsche burgermacht aanwijzing
om „met verdubbelden ijver te waaken voor de tranquilliteit”.
Geen Oranjevlag op de torens; dit zou strijden met
ADAM FRANQOIS JULES ARMAND, GRAAF VAN DER
DUYN VAN MAASDAM
de onzijdigheid. Elk overleg met den Haag wordt vermeden, elke geldelijke steun wordt aan het Haagsche
driemanschap geweigerd.
Toch komt er buiten de angstvallige regentenkringen
eenige beweging. Doctrina, de oude Keezen-sociëteit, dringt
aan op kleurbekennen; Kiayenhoff, de man die indertijd
de revolutie in Amsterdam inluidde, betoogt, dat de stad
in staat van verdediging moet worden gesteld. Het
Haagsche driemanschap zendt Professor Kemper en
Scholten naar Amsterdam om op de gemoederen te werken,
maar neemt meteen maatregelen om de komst der
Kozakken te verhaasten; te Nijkerk worden deze
aangetroffen; ze spoeden zich voort en verschijnen
HET VERBRANDEN VAN EEN OCTROOI-HUISJE bij de Nieuwe Brug
te Amsterdam. Op den achtergrond het Damrak: links de Oudekerkstoren (naar een teekening van G. Lamberts,’s Rijks Prenten Kabinet
te Amsterdam).
|