|
Zaterdag 1.1. gingen twee Engelschen de
kerk te Spello binnen, om aldaar Pintoricchio's
Madonna te bekijken. Het licht was zeer slecht,
wat in Italiaansche en Spaansche kerken nog
al eens voorkomt.
De toeristen klaagden daarover bij den koster,
die terstond de noodige maatregelen nam, teneinde de verlichting van het schilderij te verbeteren. Nauwelijks had hij evenwel de heldere
zonnestralen op Pintoricchio’s Madonna laten
schijnen, of hij nam overhaast de vlucht, daar
hij tot de uiterst onaangename ontdekking was
gekomen dat de echte Madonna vervangen was
door een uiterst behendig uitgevoerde copie.
Twee plaatselijke schilders, onverwijld door den
koster geraadpleegd, konden niet anders dan
deze ontdekking bevestigen,
Nu werden de burgemeester van Spello en de
staatsinspecteur voor de schoone kunsten in
llmbrië gewaarschuwd. Laatstgenoemde, die, na
een nauwkeurig toetsing der kopie, zijn verbazing
over de meesterschap ervan niet kon verhelen,
kwam dadelijk tot de gevolgtrekking, dat de roof
dezer Madonna slechts mogelijk was geweest mét
de wetenschap van den kerkgeestelijke. Deze,
scherp door den staatsinspecteur ondervraagd,
viel spoedig door de mand. Hij bekende, dat
de Madonna door hem „voor eenige dagen
uitgeleend was aan zekeren markies Barnabo,
een kunstkooper te Spello. Ook Barnabo werd
toen in zijn logement gevangen, evenals zekere
beeldhouwer en zijn vrouw, die te Londen gewoond hadden, dus bekend waren met de
kunstwereld te dezer stede.
©e in de kerk te Spello dicht bij perouse gestolen ,.7Aadonna”,
die in öngeland terug gevonden is.
Door de uitlatingen van het viertal samenzwerende dieven zijn de Italiaansche overheden
natuurlijk op de hoogte gebracht van de verzendingswijze der Madonna. Het schilderij schijnt
op 12 October naar Londen verzonden te zijn,
daags na de ontfutseling en de vervanging.
Eeuwenlang bewaard in een kerk te Spello,
daar bij Perugia, waar de meester in 1454
het levenslicht aanschouwde, is deze vermaarde
Madonna plotseling uit Italië verdwenen en naar
Londen, verzeild, onder omstandigheden, welke
nog door de Italiaansche justitie officieel vastgesteld moeten worden, doch, voor zoover bekend
geraakt, weinig twijfel laten, of zij is het slachtoffer geweest van een gelukkig verijdeld dievenkomplot, ten doel hebbende het op tenminste
£ 10,000 geschatte meesterstuk van den Umbrischen schilder zoo goed mogelijk buitenslands
te „plaatsen.”
Onmiddellijk gelastte de Italiaansche regeering
den consul-generaal te Londen een oogje te
houden op de aankomst van de Madonna en
en hierop dan direct beslag te leggen.
Werkelijk kwam deze dan ook onderaan in
een reiszak of koffer te Londen aan en werd
direct in beslag genomen door den consul-generaal, die het kostbare doek veilig opborg in
een van de kelders van de Italiaansche ambassade, totdat een afgezant van de Italiaansche
justitie het zal komen afhalen om het naar
Spello terug te brengen, om het, na zorgvuldige
herstelling weder op de oude plaats te deponeeren, doch naar wij vermoeden, dan beter
belicht.
WAT DE ZON ZAG . . . . door d. musbach.
I
K zie zooveel op ’t plekje dat aarde heet. ... Ik zie
zooveel, dat niet alles mij bijblijft en toch .... Lang geleden is het, dat mijn koesterende stralen schenen door ’n
venster en speelden met de milliarden stofjes, die
onzichtbaar door ’t vertrek zweefden; toen drong mijn
licht verder ’t vertrek binnen en ik zag ....
Een wiegje waarin een kindje sliep ; daarnaast zat ’n
jonge moeder en haar oogen glinsterden met nog meer
gloed dan mijn gouden stralen dit vermochten toen ze naar
’t kindje keek.
„Zie toch eens hoe lief, hoe mooi en onschuldig, zeide haar
zachte stem en ze blikte haar man aan, die zich tot haar
over boog.
Plotseling betrok de lucht en zweefde duisternis aan.
Maar bij zooveel jong geluk, duldde ik dit niet .... hier
moest licht zijn en vól liet ik stroomen mijn gouden glans
door ’t vertrek .... over ’t wiegje .... over de jonge
moeder .... ik kuste haar blonde haren die in mijn licht
schenen, glinsterden als gesponnen goud....
Het leek gisteren zoo gebeurd ....
En toch is ’t al zoo lang geleden .... 1
Maar de herinnering aan dingen, waar ik mijn volle
aandacht aan schenk, beheerscht mij soms zoo sterk. Ik
zie zooveel op ’t plekje waar geleden wordt en dat aarde
heet ....
Na vele jaren zag ik ’t kind, dat toen in ’t wiegje lag,
terug. Nu als ’n flinke jonge man met open, knap gelaat
en donker, krullend haar. Ik zag hem terug op ’n kantoor,
gezeten aan een lessenaar en hij had het blijkbaar druk en
werkte met ijver. Toen na afloop van de werkzaamheden,
volgde ik hem naar zijn huis, hoewel ’t reeds laat was
en mijn ondergang nabij. Maar ’k moest toch zijn gangen
eens nagaan. En hij opende de deur van ’n eenvoudig huis,
terwijl een vrouw hem tegemoet trad, met blij gelaat.
Ik herkende in die vrouw zijn moeder, eens gezien bij de
wieg. Met zijn kinderlijk blij gelaat en zijn lachende oogen
knikte hij haar toe en ze schertsten en lachten met elkaar.
Maar plots verstomde haar lach, ze wendde haar hoofd
om en wees op ’n groot portret tegen den muur.
„Morgen is hij al drie jaar dood .... je vader”, zeide
zacht, bedroefd, haar stem, trillend van emotie ....
Toen wierp ik mijn laatste stralen door ’t vertrek en als
een aureool omgaf ik het portret terwijl zij daar stonden
en keken en hij stil zijn moeder’s hand drukte ....
Maanden daarna zag ik hem weer ....
Nu niet op ’t donkere kantoor waar ik met mijn stralen
moeielijk licht kon brengen .... nu zat hij aan ’t strand
met ’n jonge vrouw naast zich. Mijn volle stralen wierp ik
krachtig over het strand, over de duinen, ik kleurde goud
de parelmoerachtige golven, die bruisend uiteenspatten
op ’t goor-gele zand. Ze zagen niet mijn stralend licht,
ze zagen niet het golvengespeel en hoorden niet het gemijmer
van ruischend water .... die twee I Haar arm omklemde
de zijne, haar groote donkere, fluweelige oogen blikten
onafgebroken in zijn gelukkige oogen en ’t rossige haar
kroezelde om haar mooi gelaat. Zoo zag ze hem aan, langzaam, coquet spelend haar oogenspel .... zeker van haar
macht.... En hij wist zich gevangen door die vrouw ....
„Wat is de zee mooi, kijk eens die nuances 1”
Hij onttrok zich even aan de macht, doch zij spottend,
lachend, verweet hem zijn sentimenteelheid...» plaagde
brutaal-raak.
„De zon hindert me .... o dat felle brandende zonlicht. ..
laten we heengaan !” beval ze ongeduldig trappelend met
den kleinen voet Ze stonden op, hoewel hij nog gaarne
had willen blijven, doch haar wil was hem alles ....
En mijn gloed had ik fel willen branden in haar valsch
gelaat.... o, als ik geweten had, zouden mijn stralen
haar verzengd hebben .... maar de zon weet niet alles 1
’s Avonds toen ik onder was gegaan en de aarde duister
was, had ’t plaats gehad. In het duister sloop hij ’t kantoor in, angstig schuivend langs de meubels, de stoelen,
de lessenaars. Zijn handen bewogen als twee lichte plekken
in ’t donker. Hij stak tastend een sleutel in ’t slot van
de brandkast hem welbekend. Hij had schulden, schulden
gemaakt voor de vrouw die hem betooverd had en hem
geheel in haar macht had. In doodsangst glansden
star zijn oogen bij ’t blauwachtig kaarslicht; even stond hij
besluiteloos, weifelend . .. toen schudde hij ’t hoofd ...
begon te grijpen tusschen papieren, met trillende handen,
’t lichaam schokkend van emotie.... Totdat hij geld
had en haar nu helpen kon .... Even glom helder licht
in zijn oogen, streelden haar dankbare, lieve woorden in
verbeelding reeds zijn ooren .... maar onmiddelijk daarop
zag hij het gemeene van zijn daad, en sloop hij schuw
uit de deur ....
Vele weken na dien nacht gingen voorbij als een lange,
bange droom, ’t Was winter en ik vertoonde mij maar
zelden. Maar toch wierp ik soms mijn bleeke stralen door
’t venstertje in een cel. waar hij zat en peinsde. Zijn eens
zoo knap gelaat was bleek en ingevallen; hij staarde voor
zich uit, toen plots trilden mijn bleeke stralen door de
cel. En éven ontspande zich zijn moe gelaat, terwijl hij
zijn hand uitstrekte naar het licht....
Herinneringen trokken door zijn ziel.... herinneringen
aan dagen vól geluk toen alles voor hem licht was en zon
en blijde jeugd ....
Even daarna wierp ik mijn licht in de kamer van zijn
moeder. Ze zat voor ’t venster, de handen werkeloos in
de schoot en mijn stralen streelden haar hoofd en de haren
nu vergrijsd, die ééns waren als gesponnen goud....
Ik wilde haar zoo gaarne troost brengen in haar groot
leed en licht brengen in de duisternis, al waren ’t maar
wat bleeke stralen .... De wond, waardoor hij onder
was gegaan, die héél zijn goed hart bezeten had, zag ik
ook. Ze liep in ’n zaal vól kunstlicht hoewel het dag was;
er klonk muziek en bloemengeur doortrok de zaal; mooi,
lachend en schertsend zag ik haar aan den arm van een
ander en ze speelde haar verleidelijk spel verder, in de
zaal vól licht en bloemenweelde .... Toen dacht ik aan
de cel....
In ’t voorjaar was hij ontslagen en woonde nu bij zijn
moeder. Gebroken, ziek zat hij in ’n grooten stoel en
staarde maar ....
Terwijl de knoppen ontsproten, de lucht helder blauw
zich welfde over de lachende aarde en een zachte lentekoelte
aanzweefde ....
Terwijl alles herleefde uit den winterslaap, doch zijn
gebroken leven stuk voor stuk heen vlood ....
O zijn vrijheid weer terug ! Hoe lief had hij dié ! Maar
hij sloot de oogen voor mijn gouden stralen .... voor
hem bleef ’t nacht.
En zijn arme, oude moeder sprak woorden van troost ....
„Je zult weer genezen, troostte haar stem, ’t wordt nu
lente .... ga in de zon zitten mijn jongen I”
Zon, voor zijn zieke borst ....
En hij glimlachte haar dankbaar toe ....
Nu heb ik het laatste gedaan voor hem .... Op ’n guren
lentedag met wind en regen werd hij begraven ....
Maar ondanks regen en wind, heb ik toch nog mijn best
gedaan, om door te breken en te werpen mijn stralen als
een laatsten groet op zijn graf.
En ik kuste de bloemen geschonken door zijn moeder ....
ik verwarmde de blaadjes van witte chrysanten en rouwviolen. donkerpaars. Ik verwarmde den killen steen .
Meer vermocht ik niet voor hem te doen .... Toen heb
ik mijn goudlokkig hoofd omsluierd met nevels en donkere
wolken .... Als teeken van rouw ....
Maar de menschen keken naar de lucht en zeiden :
„’t Wordt donker .... de zon gaat weg . I”
Menschen weten zoo weinig .... I
|