Panorama

Blad 
 van 2380
Records 286 tot 290 van 11897
Nummer
1913, nr.18, 29 okt. 1913
Blad
10
Tekst
Zaterdag 1.1. gingen twee Engelschen de kerk te Spello binnen, om aldaar Pintoricchio's Madonna te bekijken. Het licht was zeer slecht, wat in Italiaansche en Spaansche kerken nog al eens voorkomt. De toeristen klaagden daarover bij den koster, die terstond de noodige maatregelen nam, teneinde de verlichting van het schilderij te verbeteren. Nauwelijks had hij evenwel de heldere zonnestralen op Pintoricchio’s Madonna laten schijnen, of hij nam overhaast de vlucht, daar hij tot de uiterst onaangename ontdekking was gekomen dat de echte Madonna vervangen was door een uiterst behendig uitgevoerde copie. Twee plaatselijke schilders, onverwijld door den koster geraadpleegd, konden niet anders dan deze ontdekking bevestigen, Nu werden de burgemeester van Spello en de staatsinspecteur voor de schoone kunsten in llmbrië gewaarschuwd. Laatstgenoemde, die, na een nauwkeurig toetsing der kopie, zijn verbazing over de meesterschap ervan niet kon verhelen, kwam dadelijk tot de gevolgtrekking, dat de roof dezer Madonna slechts mogelijk was geweest mét de wetenschap van den kerkgeestelijke. Deze, scherp door den staatsinspecteur ondervraagd, viel spoedig door de mand. Hij bekende, dat de Madonna door hem „voor eenige dagen uitgeleend was aan zekeren markies Barnabo, een kunstkooper te Spello. Ook Barnabo werd toen in zijn logement gevangen, evenals zekere beeldhouwer en zijn vrouw, die te Londen gewoond hadden, dus bekend waren met de kunstwereld te dezer stede. ©e in de kerk te Spello dicht bij perouse gestolen ,.7Aadonna”, die in öngeland terug gevonden is. Door de uitlatingen van het viertal samenzwerende dieven zijn de Italiaansche overheden natuurlijk op de hoogte gebracht van de verzendingswijze der Madonna. Het schilderij schijnt op 12 October naar Londen verzonden te zijn, daags na de ontfutseling en de vervanging. Eeuwenlang bewaard in een kerk te Spello, daar bij Perugia, waar de meester in 1454 het levenslicht aanschouwde, is deze vermaarde Madonna plotseling uit Italië verdwenen en naar Londen, verzeild, onder omstandigheden, welke nog door de Italiaansche justitie officieel vastgesteld moeten worden, doch, voor zoover bekend geraakt, weinig twijfel laten, of zij is het slachtoffer geweest van een gelukkig verijdeld dievenkomplot, ten doel hebbende het op tenminste £ 10,000 geschatte meesterstuk van den Umbrischen schilder zoo goed mogelijk buitenslands te „plaatsen.” Onmiddellijk gelastte de Italiaansche regeering den consul-generaal te Londen een oogje te houden op de aankomst van de Madonna en en hierop dan direct beslag te leggen. Werkelijk kwam deze dan ook onderaan in een reiszak of koffer te Londen aan en werd direct in beslag genomen door den consul-generaal, die het kostbare doek veilig opborg in een van de kelders van de Italiaansche ambassade, totdat een afgezant van de Italiaansche justitie het zal komen afhalen om het naar Spello terug te brengen, om het, na zorgvuldige herstelling weder op de oude plaats te deponeeren, doch naar wij vermoeden, dan beter belicht. WAT DE ZON ZAG . . . . door d. musbach. I K zie zooveel op ’t plekje dat aarde heet. ... Ik zie zooveel, dat niet alles mij bijblijft en toch .... Lang geleden is het, dat mijn koesterende stralen schenen door ’n venster en speelden met de milliarden stofjes, die onzichtbaar door ’t vertrek zweefden; toen drong mijn licht verder ’t vertrek binnen en ik zag .... Een wiegje waarin een kindje sliep ; daarnaast zat ’n jonge moeder en haar oogen glinsterden met nog meer gloed dan mijn gouden stralen dit vermochten toen ze naar ’t kindje keek. „Zie toch eens hoe lief, hoe mooi en onschuldig, zeide haar zachte stem en ze blikte haar man aan, die zich tot haar over boog. Plotseling betrok de lucht en zweefde duisternis aan. Maar bij zooveel jong geluk, duldde ik dit niet .... hier moest licht zijn en vól liet ik stroomen mijn gouden glans door ’t vertrek .... over ’t wiegje .... over de jonge moeder .... ik kuste haar blonde haren die in mijn licht schenen, glinsterden als gesponnen goud.... Het leek gisteren zoo gebeurd .... En toch is ’t al zoo lang geleden .... 1 Maar de herinnering aan dingen, waar ik mijn volle aandacht aan schenk, beheerscht mij soms zoo sterk. Ik zie zooveel op ’t plekje waar geleden wordt en dat aarde heet .... Na vele jaren zag ik ’t kind, dat toen in ’t wiegje lag, terug. Nu als ’n flinke jonge man met open, knap gelaat en donker, krullend haar. Ik zag hem terug op ’n kantoor, gezeten aan een lessenaar en hij had het blijkbaar druk en werkte met ijver. Toen na afloop van de werkzaamheden, volgde ik hem naar zijn huis, hoewel ’t reeds laat was en mijn ondergang nabij. Maar ’k moest toch zijn gangen eens nagaan. En hij opende de deur van ’n eenvoudig huis, terwijl een vrouw hem tegemoet trad, met blij gelaat. Ik herkende in die vrouw zijn moeder, eens gezien bij de wieg. Met zijn kinderlijk blij gelaat en zijn lachende oogen knikte hij haar toe en ze schertsten en lachten met elkaar. Maar plots verstomde haar lach, ze wendde haar hoofd om en wees op ’n groot portret tegen den muur. „Morgen is hij al drie jaar dood .... je vader”, zeide zacht, bedroefd, haar stem, trillend van emotie .... Toen wierp ik mijn laatste stralen door ’t vertrek en als een aureool omgaf ik het portret terwijl zij daar stonden en keken en hij stil zijn moeder’s hand drukte .... Maanden daarna zag ik hem weer .... Nu niet op ’t donkere kantoor waar ik met mijn stralen moeielijk licht kon brengen .... nu zat hij aan ’t strand met ’n jonge vrouw naast zich. Mijn volle stralen wierp ik krachtig over het strand, over de duinen, ik kleurde goud de parelmoerachtige golven, die bruisend uiteenspatten op ’t goor-gele zand. Ze zagen niet mijn stralend licht, ze zagen niet het golvengespeel en hoorden niet het gemijmer van ruischend water .... die twee I Haar arm omklemde de zijne, haar groote donkere, fluweelige oogen blikten onafgebroken in zijn gelukkige oogen en ’t rossige haar kroezelde om haar mooi gelaat. Zoo zag ze hem aan, langzaam, coquet spelend haar oogenspel .... zeker van haar macht.... En hij wist zich gevangen door die vrouw .... „Wat is de zee mooi, kijk eens die nuances 1” Hij onttrok zich even aan de macht, doch zij spottend, lachend, verweet hem zijn sentimenteelheid...» plaagde brutaal-raak. „De zon hindert me .... o dat felle brandende zonlicht. .. laten we heengaan !” beval ze ongeduldig trappelend met den kleinen voet Ze stonden op, hoewel hij nog gaarne had willen blijven, doch haar wil was hem alles .... En mijn gloed had ik fel willen branden in haar valsch gelaat.... o, als ik geweten had, zouden mijn stralen haar verzengd hebben .... maar de zon weet niet alles 1 ’s Avonds toen ik onder was gegaan en de aarde duister was, had ’t plaats gehad. In het duister sloop hij ’t kantoor in, angstig schuivend langs de meubels, de stoelen, de lessenaars. Zijn handen bewogen als twee lichte plekken in ’t donker. Hij stak tastend een sleutel in ’t slot van de brandkast hem welbekend. Hij had schulden, schulden gemaakt voor de vrouw die hem betooverd had en hem geheel in haar macht had. In doodsangst glansden star zijn oogen bij ’t blauwachtig kaarslicht; even stond hij besluiteloos, weifelend . .. toen schudde hij ’t hoofd ... begon te grijpen tusschen papieren, met trillende handen, ’t lichaam schokkend van emotie.... Totdat hij geld had en haar nu helpen kon .... Even glom helder licht in zijn oogen, streelden haar dankbare, lieve woorden in verbeelding reeds zijn ooren .... maar onmiddelijk daarop zag hij het gemeene van zijn daad, en sloop hij schuw uit de deur .... Vele weken na dien nacht gingen voorbij als een lange, bange droom, ’t Was winter en ik vertoonde mij maar zelden. Maar toch wierp ik soms mijn bleeke stralen door ’t venstertje in een cel. waar hij zat en peinsde. Zijn eens zoo knap gelaat was bleek en ingevallen; hij staarde voor zich uit, toen plots trilden mijn bleeke stralen door de cel. En éven ontspande zich zijn moe gelaat, terwijl hij zijn hand uitstrekte naar het licht.... Herinneringen trokken door zijn ziel.... herinneringen aan dagen vól geluk toen alles voor hem licht was en zon en blijde jeugd .... Even daarna wierp ik mijn licht in de kamer van zijn moeder. Ze zat voor ’t venster, de handen werkeloos in de schoot en mijn stralen streelden haar hoofd en de haren nu vergrijsd, die ééns waren als gesponnen goud.... Ik wilde haar zoo gaarne troost brengen in haar groot leed en licht brengen in de duisternis, al waren ’t maar wat bleeke stralen .... De wond, waardoor hij onder was gegaan, die héél zijn goed hart bezeten had, zag ik ook. Ze liep in ’n zaal vól kunstlicht hoewel het dag was; er klonk muziek en bloemengeur doortrok de zaal; mooi, lachend en schertsend zag ik haar aan den arm van een ander en ze speelde haar verleidelijk spel verder, in de zaal vól licht en bloemenweelde .... Toen dacht ik aan de cel.... In ’t voorjaar was hij ontslagen en woonde nu bij zijn moeder. Gebroken, ziek zat hij in ’n grooten stoel en staarde maar .... Terwijl de knoppen ontsproten, de lucht helder blauw zich welfde over de lachende aarde en een zachte lentekoelte aanzweefde .... Terwijl alles herleefde uit den winterslaap, doch zijn gebroken leven stuk voor stuk heen vlood .... O zijn vrijheid weer terug ! Hoe lief had hij dié ! Maar hij sloot de oogen voor mijn gouden stralen .... voor hem bleef ’t nacht. En zijn arme, oude moeder sprak woorden van troost .... „Je zult weer genezen, troostte haar stem, ’t wordt nu lente .... ga in de zon zitten mijn jongen I” Zon, voor zijn zieke borst .... En hij glimlachte haar dankbaar toe .... Nu heb ik het laatste gedaan voor hem .... Op ’n guren lentedag met wind en regen werd hij begraven .... Maar ondanks regen en wind, heb ik toch nog mijn best gedaan, om door te breken en te werpen mijn stralen als een laatsten groet op zijn graf. En ik kuste de bloemen geschonken door zijn moeder .... ik verwarmde de blaadjes van witte chrysanten en rouwviolen. donkerpaars. Ik verwarmde den killen steen . Meer vermocht ik niet voor hem te doen .... Toen heb ik mijn goudlokkig hoofd omsluierd met nevels en donkere wolken .... Als teeken van rouw .... Maar de menschen keken naar de lucht en zeiden : „’t Wordt donker .... de zon gaat weg . I” Menschen weten zoo weinig .... I
PDF
Nummer
1913, nr.18, 29 okt. 1913
Blad
11
Tekst
De vermaarde Gofhische zaal, Salon, met verschillende heiligenbeelden en kostbaar gobelin altaarkleed, met daarboven aangebracht huisaltaar. De prachtige gebeeldhouwde gothische deur, die toegang geeft tot dezen salon, verdient mede vermelding. De schrijver van „Holland op z’n smalst”, de oud-referendaris voor Kunsten en Wetenschappen, de geestige teekenaar van de muurversiering van het Leidsche „Zweetkamertje” — teekeningen die, alle dwaze geruchten ten spijt, nog ongeschonden aanwezig zijn — is op zijn 70sfen verjaardag gehuldigd als slechts de grootste kunstenaar het kan begeeren en verwachten mag. Vrienden stelden een gedenkboek samen, weer anderen, door den grijzen bouwmeesterCuypers aangevoerd, boden den Feestvierende zijn marmeren beeltenis aan, telegrammen, brieven, kaartjes stroomden de kunstzinnige woning aan de Haagsche Parkstraat binnen en — last not least — H. M. de Koningin bevorderde den heer De Stuers tot commandeur in de orde van den Nederlandschen Leeuw. De Ministers van Binnenlandsche en van Buitenlandsche Zaken gingen den jubilaris de mededeeling daarvan doen en het bevreemdt ons niet te lezen, dat hij bewogen daarvan kennis nam. Stellig jammer was het, dat zijn gezondheidstoestand niet gunstig genoeg was om een uitgebreider eerbetoon toe te laten en dat slechts de meest vertrouwde vrienden hem den feestelijken handdruk konden geven. Evenwel, te groote gemoedsbeweging moest dezen gevoelsmensch worden bespaard. Niettemin zal het hem goed gedaan hebben in tal van bladen en tijdschriften zooveel woorden van waardeering te hebben vernomen. Want die waardeering is niet steeds zijn deel geweest in den geweldigen strijd dien hij vele jaren achtereen heeft gevoerd tegen vandalisme en vóór het behoud van onze historisch-bouwkundige monumenten. In dien strijd, die hem tot een godsdienst is geworden, heeft hij niemand en niets ontzien en de scherpte van zijn woord evenaarde de scherpte van hetgeen hij schreef, scherpte gemengd met een „esprit” die van franschen huize is en hem geheel eigen. Meedogenlooze spot trof den beeldhouwer, trof ook den pseudodeskundige, ongeacht de plaats die hij er in de samenleving innam. Want een plooibare ruggegraat heeft nooit bezeten; menig ambtelijk conflict — nu en dan in het licht der openbaarheid getreden, getuigt van de onverzettelijkheid waarmede hij (men denke aan de verbouwing en restauratie der Binnenhof-hof gebouwen) een wèl gegrondveste meening verdedigde en volhield. Het heeft tijd gekost, arbeid en geld, maar ook een stuk leven, om Regeering en Vertegenwoordiging in den loop der jaren te brengen tot de erkenning van wat er onaantastbaar juist was in de denkbeelden van Jhr. Mr. Victor de Stuers. Het Rijksmuseum s voor een goed deel zijn werk. Dat tal van andere verzamelingen, Een der salons, waarin men behoudens het rijk gestoffeerde ameublement, zeer kostbaar oud porcelein en schilderstukken van groote waarde aantreft, alsmede een fraai geornamenteerden wit marmeren schoorsteenmantel. Penteekening van Jhr. Mr. Victor de Steurs, Gereproduceerd in het „Gedenkboek Oranje Nassau-Mecklenburg-Schwerin.” Foto's speciale opnamen Haagsch Hl. bureau. ’s Rijks Ethnografisch museum bijvoorbeeld, nog zoo slecht behuisd zijn, is niet zijn schuld. Hij heeft genoeg gevochten voor verbetering .... Zooals wij den heer De Stuers kennen moet de wijze waarop, de eenstemmigheid waarmede de wereld van kunst en letteren, van wetenschap, van intellect in het algemeen, hem gehuldigd heeft, hem een voldoening zijn geweest, grooter dan hij die verwacht mocht hebben. Een tikje van den luchtigen spot, die in den oogopslag achter de groote brilleglazen flonkert, zal hem ook in deze feestdagen niet verlaten hebben. Te midden van de lezing van feest-artikelen, hartelijke brieven, te midden van bloemen en geschenken heeft hij wellicht de verzuchting geslaakt • „hoeveel moois zullen ze wel van me zeggen als ik dood ben. Dat zou j u s t 1 i k e h i m wezen. Het verheugt ons voor den vaak miskenden jubilaris, dat men hem al dat moois n u gezegd heeft. En als zijn gezondheid betert — wat we hem gaarne toewenschen — en nog vele levensjaren hem gegund zijn, dan moge hij ook nog de zeer groote voldoening smaken, dat al het moois, thans van zijn levenswerk gezegd, in daden worde omgezet. Wij geven hierbij enkele interieurs uit zijn woning, (een waar kunstmuseum), waarvan onze fotograaf welwillend in de gelegenheid werd gesteld opnamen te maken.
PDF
Nummer
1913, nr.18, 29 okt. 1913
Blad
12
Tekst
JUF. DOOR JOHANNA STEKETEE. K OM Wieske, zeide Juf, terwijl ’t kind aanhaliglief tegen haar aandrong, nu moet je ’t mooie versjenog eens opzeggen. ,,Wieske vindt dat versje niet mooi, net als Nora,” zei de kleine, haar met de groote bruine oogen ondeugend aanziende. „Kom Wieske, met ’t trouwen moet je ’t kennen, dat weet je wel,” moedigde Juf weer aan, flauwtjes. Dan dreven haar gedachten weer af naar de groote verandering, die te gebeuren stond en bleef ze bedrukt zitten in de kleine speelkamer, ’t smalle figuurtje schuin op de stoel, de gerimpelde handjes op de knieën en ’t schrale, bleeke gezichtje met de lichte, rood-gerande oogen geheel in zorg : Och, waar zou ze nu belanden ? Ze werd al zoo oud. Vijf-en-vijftig. En hier had ze ’t zoo goed. Hier had ze gehoopt, altijd te kunnen blijven, tot de kinderen volwassen waren minstens. Dan zou ze zeventig zijn geweest. Die laatste jaren had ze allicht kunnen leven van ’t overgespaarde geld. Dat ging nu nog niet .... De kinderen dolden nu over elkaar op den grond, ’n wild gestoei. Nora, ’n lang meisje voor haar negen jaar met krullendblond haar en verlangende-blauwe oogen, ’n uitdrukking van teere gevoeligheid in ’t blanke gezichtje, schaterde ’t uit met haar hoog stemmetje. „Kom kinderen,” verbood Juf, dadelijk weer weg in d’ eigen gedachten, die haar zoo vervulden. Maar de kinderen voelden wel, dat Juf ’t zoo ernstig niet meende en maakten gebruik van ’t ongewone, te kunnen doen, wat ze verkozen. Ze stoeiden en gilden uitgelaten. Maar nu werd ’t Juf toch te bar. De visite zou ’t wel kunnen hooren, meende ze. Wat moest dat voor indruk maken ! Neen dat ging niet. Vastberaden stond ze op, trok de kinderen van den grond op. „’t Is nog zonde van jullie Zondagsche japonnen, ” jammerde ze, de kreukels er zorgzaam uitwrijvend met de hand. „Wat zullen we nu doen?” zuchtte Nora verveeld. ,,’t Is. wel jammer, dat het zulk slecht weer is,” zei Juf, verdrietig kijkend door ’t venster in de still-e straat, waar de regen zonder ophouden neerkletterde onder ’t loeien van den wind. „Is dat nu lente?” lachte Wieske. „Zeg dat wel mijn hartje,” antwoordde Juf, ’t kind teeder tegen haar aandrukkend. „We konden toch wel een eindje gaan wandelen,” meende Noor. Maar Juf gaf er geen antwoord op. ’t Verdrietig trekje in der oogen, bepeinsde ze, wat ze wel konden doen ’t laatste uurtje voor het eten. De Zondag, met dien regen, was ontzettend lang vandaag. Van alles hadden ze al gedaan. „’n Spelletje Juf,” opperde Noortje. ’t Leek haar ook maar ’t beste, hoewel zij er voor zich zelf niets geen zin in had. De kinderen waren dan rustig en met aandacht op iets gespannen. „Goed,” zei ze daarom. „Wat.... domineeren, ganzenbord, wat zullen we doen ?” Nora hield de deur van de kast wijd open en keek Juf en haar zusje vragend aan. „Ganzenbord,” koos Wieske. „Neen, dat is zoo kinderachtig, hè Juf?” Maar Juf stemde ook ganzenbord. Toen juist drong gelach en gepraat uit de gang tot haar door. De bezoekers gingen weg. Mijnheer en de Juffrouw lieten ze uit. Dat die menschen zoo vroolijk konden zijn. Juf begreep dat niet. Daar ging, juist terwijl Noortje ’t ganzenbord uitspreidde op tafel, de deur der kinderkamer open. „Hoe gaat ’t hier?” vroeg Meneer. De vriendelijke oogen in zijn donker, regelmatig gezicht, richtte hij van de vrouw naast hem op de kinderen. „Onze Juf weet ze maar wat mooi bezig te houden,” prees hij haar tegen zijn verloofde. Wat achterdochtig keek Juf Juffrouw Gonders aan. Een knappe dame toch, vond ze. Paste wel bij hem .... Beiden zoo slank .... ’n Net paar wel. Toch niet, zooals zij .... de moeder die dood was .... nooit te vervangen voor de kinderen. Juf zei niet veel. Nora, uiterlijk en innerlijk zoo geheel het kind van der gestorven moeder, die zij zich ook nog goed herinnerde, stond strak en stijf bij de tafel. Mijnheer, als advocaat steeds diplomatisch, liet Wieske ’t spel uitleggen, wat alle stijfheid aanstonds brak. Wieske, lief aanvallig kind, vriendelijk en gemakkelijk in den omgang, zei aardige, geestige dingetjes en het verloofde paar, staande hand in hand, lachte luid en vroolijk. Meneer streelde Wies ’t lieve, ronde gezichtje, gevleid door haar tegenover zijn verloofde. Juf ondertusschen met kleine voorzichtige blikjes keek Juffrouw Gonders onderzoekend aan : ’n knap gezicht toch wel.... en zoo statig, maar wat ’n stijve boord om der hals .... en die donkerbruine oogen te vinnig .... net of niks aan der aandacht ontging. Mooi kostuum anders wel .... dat bruine met die witte kant. Centen genoeg zeker der moeder, die weduwe. Toch deed ze een goede partij, Meneer vast meer dan zij, wat stand betrof. en zoo ’n goede practijk .... Of die bofte. ',,’t Is te hopen, dat het de volgende week met de Paschen wat beter weer is, Juffrouw,” richtte Juffrouw Gonders zich op eens tot Juf. Juf schrok op : „zegt u dat wel,” zei ze, even-blozend, zoo is er heelemaal niks an. Ze bleven nu weer alleen en Nora oordeelde : „Niks geen aardig mensch.” „Dat mag Nora niet zeggen,” verbood Juf plichtmatig. „En een nieuwe Mama, die hebben we heelemaal niet noodig,” smaalde het kind weer hoog. Onze Maatje is toch dood en nu hebben we Juf. Wieske luisterde aandachtig. Ze begreep ’t gesprek niet goed. Vier jaar jonger dan Noortje, maakte dat op dien leeftijd ’n groot verschil. En ze was onbewust zoo graag goede vrienden met allen uit haar omgeving. „Waarom is ’t niet prettig een nieuwe Mama te krijgen ?” vroeg ze. Ga jij dan weg? Juf knikte, tranen in de oogen. „Jij mag niet weggaan, jij moet blijven, drong Wieske lief. „Ik wil Juf ook niet missen,” zei Nora beslist. Die goede kinderen .... ze hielden veel van haar.... och, ze had ook alles gedaan om hun hartjes te winnen. Van ’t eerste begin af, nu bijna ’n jaar geleden, toen ze zoo’n vreeselijk meelij met hen had gehad. Wat gaf ’t nu, dat zij hen zoo aan haar had weten te hechten .... ’t zou hun strijd met der stiefmoeder maar te moeilijker maken, vooral voor Nora. Och, als ze dat had kunnen voorzien, ’n jaar geleden, dan zou ze nooit zijn weggegaan uit dien vorigen dienst .... wèl ’n lastige dame, de oude Mevrouw Meulers .... en zoo
PDF
Nummer
1913, nr.18, 29 okt. 1913
Blad
13
Tekst
veeleischend, maar toch beter dan nu al weer op straat
PDF
Nummer
1913, nr.18, 29 okt. 1913
Blad
14
Tekst
UIT HET VOLLE LEVEN. HET TE WATER LATEN van de Queen Elizabeth te Porthsmouth; op dit oogenblik de grootste Dreadnought. Dit zal het eerste oorlogsschip zijn dat geheel met olie wordt gestookt. HET STANDBEELD TE St CLOUD, opgericht ter eere van den bekenden luchtvaarder Santos-Dumont. HET INDIËRS COMITÉ, dat in den laatsten tijd zoo veel van zich doet spreken. Zittend van links naar rechts de Heeren: Tjipto Mangoenkoesoema; E. F. E. Douwes Dekker; R. M. Suardy Suryaningrat. Den 18den October j.1. herdacht de heer F. A. H. COURBOIS te Nijmegen onder tallooze blijken van belangstelling, het zeker merkwaardig feit, dat hij 50 jaren onafgebroken aan de Gemengde Nutschool te Nijmegen werkzaam was. Zelden werd iemand om zijn vele verdiensten als paedagoog van alle zijden zóó gehuldigd. DE BEGRAFENISSTOET, van de slachtoffers van het ongeluk met het Zeppelin-luchtschip L 2. Zooals bekend, bevonden zich in den stoet Z. M. de Keizer, verschillen prinsen en hooge autoriteiten. HET NIEUWE ZUSTERHUIS voor de verpleegsters van de Boerhave-kliniek te Amsterdam, gevestigd in de Joh. Vermeerstraat vlak tegenover de Boerhave-kliniek. LUITENANT VAN HEIJST, die een dezer dagen zijn militair brevet heeft gehaald; ’s morgens om 8.25 vertrok hij van Soesterberg alwaar hij om 1.36 terugkeerde, na om 9 uur te Ede te zijn geland en een uur later te Venlo. DE XlVe AUTOMOBIEL TENTOONSTELLING TE PARIJS. Waar de automobielsport in de laatste jaren zulk een reusachtige vlucht heeft genomen, is ook de belangstelling voor deze tentoonstelling zeer toegenomen. Onze foto geeft een kijkje in een der zalen.
PDF
Blad 
 van 2380
Records 286 tot 290 van 11897