|
„Ja, meneer!’1
„Dank-u ! Dat is voldoende !”
Daarna kwamen Berkeley en Hulton aan de beurt. Zij
legden getuigenis af van Byng’s doen en laten gedurende
dien namiddag en avond en verklaarden dat hij volkomen
normaal was. De politie had beweerd, dat Byng geheel
onder den indruk was van de financieele moeilijkheden,
waarin hij zich bevond en dat hij in hooge mate overspannen
was, doch zijn beide vrienden ontkenden dit op de meest
besliste wijze.
Hun getuigenis had niet nagelaten een gunstigen indruk
op de aanwezigen te maken. Doch juist toen ze geëindigd
hadden, stond de compagnon van het slachtoffer op met
de vraag :
„U zegt, dat de heer Byng volkomen normaal was, gekscherende en vroolijk pratende over allerlei onderwerpen,
veronderstel ik?”
„Juist zoo I”
„Over sport en wedrennen, denk ik?”
„Ja, ja l”
„Over niets anders ? ik meen, liep het gesprek alleen over
alledaagsche onderwerpen. U kleurt, mijnheer Hulton. Er
was dus iets bijzonders? Toe, vertel het ons!”
Toen kwam het openhartige verhaal van alles wat dien
avond in de rookzaal besproken was, mededeelingen die de
beide vrienden gehoopt hadden, te kunnen verzwijgen.
Natuurlijk veroorzaakten dit verhaal een groote ontroering
in de rechtszaal; een ontroering nog verhoogd door de droge,
zakelijke opmerkingen van Hyam’s advocaat.
„Wanneer beschaafde jongelieden zich de dwaasheid veroorlooven een anders handigheid om te stelen in twijfel te
trekken, dan kunnen we ons nauwelijks verwonderen over
den misdadigen keer dien de zaken genomen hebben. We
leeren nu de beweegreden kennen, die den heer Byng bewoog
om Vrijdagavond zoo laat nog mijn leverancier te komen
bezoeken. Wat behoeven we verder nog te spreken ten
gunste van een man, die zich voorneemt een diefstal te
plegen met een geladen revolver in zijn zak ?”
„Veroorloof mij, Edelachtbare,” zei Pim, opspringende,
„de verontwaardiging van den heer advocaat is nog al in
tegenspraak met zijn logica. Het revolver is beweerd in
Byng’s bezit te zijn geweest vóór de ongelukkige conversatie
plaats had. Zou een man zich in het bezit stellen van een
wapen, voordat hij er aan denkt het op een of andere wijze
te gebruiken ? Wat verder den diefstal betreft, de politie
heeft, naar ik meen, geen sporen gevonden van een gewelddadig binnendringen en heeft hieruit de gevolgtrekking gemaakt, dat de heer Byng door een zijdeur moet zijn binnengekomen. In dit geval, als er ten minste niemand anders
in huis was, moet de heer Hyam hem zelf hebben opengedaan.
De beide laatste getuigen hebben melding gemaakt van een
telegram door Byng ontvangen even voordat hij de Club
verliet. Zou mijnheer Carmen ons ook kunnen vertellen of
-.—-= PANORAMA
zijn overleden compagnon dit telegram verzonden heeft ?”
„Zoover ik weet,” antwoordde de heer Carmen ronduit,
„deed hij het niet. Er was geen enkele reden waarom hij
dat doen zou. Mijnheer Hyam was druk bezig met een
zaak, die niet het minste met Byng heeft uit te staan, en
waarvoor ik genoodzaakt was hem nog dien avond te bezoeken, lang nadat het kantoor gesloten was.”
Hoe meer het onderzoek vorderde, hoe duidelijker het
ieder werd, dat de verdwenen man in staat van beschuldiging
zou worden gesteld wegens moord met voorbedachten rade.
Het revolver en Byng’s vlucht waren twee dingen, die sterk
tegen hem getuigden, en schoon Berkeley en Hulton gezorgd
hadden voor de noodige sensatie en een gunstige uitslag vrij
twijfelachtig hadden gemaakt, veel beters hadden ze niet
meer kunnen uitrichten.
Toen evenwel de laatste getuige gehoord was en de officier
zijn requisitoir wilde houden, naderde Pim den rechter met
een papier in de hand.
„Ik ontvang zoo juist edelachtbare de tijding van de aankomst van een zeer belangrijke getuige, wiens getuigenis
van het hoogste belang is.”
„Ik geloof werkelijk, dat er voldoende bewijzen voorhanden zijn om de jury in staat te stellen, een juist oordeel
uit te spreken,” opperde de rechter, na een korte pauze.
Een gemurmel van instemming ging door de zaal.
„Nochtans moet ik uw toegevendheid inroepen,” zei Pim.
„Ik vernam eerst eenige oogenblikken geleden dat de dame
in staat was voor het gerecht te verschijnen. Zij is zoo juist
hier aangekomen en is bereid met groote zelfopoffering een
getuigenis af te leggen, dat op uw eindoordeel ongetwijfeld
van beslissenden invloed zal zijn.”
„In dit geval moet zij worden gehoord,” zei de rechter
gemelijk.
Onder groote belangstelling van het publiek geleidde Pim
een statige jonge dame de volle rechtzaal binnen. Ze was
zwaar gesluierd en geheel in het zwart gekleed. De hier en
daar gehoorde uitroepen toonden aan, dat <5e jonge dame
herkend was reeds voor ze het gelaat ontsluierd had. Een
nauwlijks bedwongen opgewondenheid ging als ’t ware in
de lucht, een nieuwe ontroering beving de menigte, die in
ademlooze stilte de eed aanhoorde.
„Hoe is uw naam ?”
„Miriam Hyam.”
Het werd uitgesproken met een zachte, duidelijke stem,
doch werkte als een electrische schok. Iedereen drong zooveel
mogelijk naar voren om iets te zien van het schoone meisjesgelaat, want schoon was ze ontegenzeggelijk; en hoe pijnlijk
ook getroffen door de droevige omstandigheden en de onbeschaamde nieuwsgierigheid van de omstanders, was
hiervan op haar gelaat niets te bespeuren dan een beven
van haar onderlip.
„Gij zijt dus . .. ?”
„De dochter van den overledeneI”
Men kon een speld hooren vallen. Plotseling stond Hyam’s
advocaat op om iets in het midden te brengen, doch de
rechter verzocht om stilte.
„Hebt ge ons iets mee te deelen, juffrouw Hyam, betreffende de droevige zaak ?”
„Ja! Vrijdagavond even na halftien kwam mijnheer
Byng, in Hampstead waar we wonen, bij mij binnenstormen
om mij het droevige nieuws te vertellen.”
„Goeden hemel, ’t is ongelooflijk I Vergeef mij, juffrouw
Hyam, U bedoelt dat Byng u kwam vertellen dat hij uw
vader vermoord had ?”
„Neen ! Hij doodde hem niet. Hij vertelde mij dat mijn
vader hem verzocht had hem dien avond in zijn kantoor te
komen bezoeken; dat hij gekomen was en mijn vader reeds
dood gevonden had. Na den eersten schrik door deze ontdekking was hij overvallen door een onverklaarbaren angst
en hij was de straat op gevlucht. Toen het te laat was,
begon hij te begrijpen welk een onherstelbare fout hij hierdoor gemaakt had en hij had zich rechtstreeks naar mij
begeven, om het te vertellen.”
Dit zonderlinge verhaal werd met de grootste verbazing
aangehoord.
„Sta mij toe u te vragen, juffrouw Hyam, hoe kwam
mijnheer Byng er toe om juist naar u te gaan ?”
„Omdat ik hem verteld had, dat mijn vader dien avond
laat op het kantoor bleef en ik dan alleen zou zijn. Wij zijn
verloofd,” voegde ze er met kalme waardigheid aan. toe.
„Zijt ge verloofd met mijnheer Byng ? Met goedkeuring
en toestemming van uw vader?”
„Met geen van beide! Ik had mijn vader alleen beloofd
dat ik nimmer in stilte zou huwen.”
„Wat had uw vader dan tegen Byng?”
„Niets van belang, geloof ik. Hij zei alleen dat mijnheer
Byng tot een anderen stand behoorde en mij nimmer gelukkig zou maken.” I
„Dus in spijt van uws vaders bezwaar tegen uw engagement ging u en Byng voort elkander te ontmoeten.”
„Ja, maar mijn vader wist dit. Ik vertelde hem dat we
dit doen zouden. Hij wist, dat indien hij mij dit verboden
had, ik dan mijn belofte om niet te trouwen zou hebben
teruggenomen. Wij, Felix en ik, hoopten mettertijd mijns
vaders toestemming wel te zullen krijgen.”
„Zoo ! dus u zag den heer Byng op den noodlottigen
Vrijdagavond. Was zijn doen en laten normaal ?”
„Neen! Hij was vreeselijk geagiteerd en ontzet!”
„U geloofdet zijn verhaal ?”
„Absoluut!”
„En doet u dit nog?”
„Nog steeds ! Toen hij mij het treurige nieuws had meegedeeld, zei hij mij dat hem niets overbleef, dan te vluchten.”
„Waarom ?”
(Wordt Vervolgd.)
©1© Tiet wondere zelfhantleven van twee natuurwerelden. ©|© ;; ©oor O, van der Ven. (Vervolg.)
Het Ex-Libris van den overleden schilder
Gustave van de Wall Pemé.
N
U, deze eenvoudige Beins
zag in het najaar van 1894 eenige
knodsvormige voorwerpjes boven den
grond uitsteken. Opgezonden naaronzen
grootsten mycoloog
prof. C. A. J. A.
Oudemans, die zich
door het schrijven
van zijn: „Revision
des champignons
trouvés dans les
Pays-bas” in demycologenwereld den
naam heeft verworven welke in één
adem met Fries, De
Bary en Tulasne genoemd wordt, bleek dat ze behoorden tot de kernzwammen, terwijl de rups, die tot voedsel gediend had later op
de entomologische vergadering werd herkend als die van
Agrostis pronuba, één van de meest algemeene uiltjes.
Gij kunt hem heel gemakkelijk bij „het stroopen” vangen.
Meen niet, dat ge u daartoe te scharen hebt onder een
bende ongepatenteerde Nimrods, vrees niet, dat ge mee
loerende koddebeiers of speurende marechaussées te doen
krijgt,want het door mij bedoelde „stroopen” is heel onschuldig en bestaat in bet aanstrijken van boomen met een sterk
kleverig papje van stroop en brandewijn, waarop een
massa nachtvlinders verzot zijn, blijven plakken en zoo
een buit worden van den stroopenden entomoloog, die de
boomen heel geheimzinnig met een dievenlantaarntje
afzoekt. Nu bij zulke strooptochten kan men ook de Agrostis
pronuba vinden, die van middelmatige grootte is, grijze
of bruine bovenvleugels en oranje-gele ondervleugels met
zwarten band vertoont en die ook tot de avondgasten
behoort, welke op zoele zomernachten door serres of ramen
op het licht aanvliegen.
Met opzet heb ik iets langer bij deze nachtuil stilgestaan,
want wie uwer zou gedacht hebben, dat deze om het
verderfelijke lamplicht rondfladderende uil, deze zomeravondgast een zwaren strijd te voeren had tegen de hem
belagende knodszwammetjes ?
Hoe ver zijn de denkbeelden vlinder en paddestoel, van
elkaar verwijderd, en in trouwe hoe diep grijpen de laatste
in het levensproces der eersten in !
Dit parasitisme heeft heel wat geleerde hoofden doen
denken en langen tijd heeft men in onwetendheid verkeerd
hoe de parasieten in het lichaam dringen van hun gastheeren.
Nu weet men, dat de sporen steeds buiten het waardlichaam
ontkiemen, dat hun kiemzakjes zich of direct door de huid
of door spleetjes en scheurtjes toegang weten te verschaffen
in het weefsel der voeaseldieren, om ééns binnen zijnde,
tot een mBcelium aan te groeien, dat bij volmaakte ontwikkeling weer gaat fructifiseeren.
En nu behoort het alweer tot de wonderen op de grens
van twee natuurrijken, dat deze sporevorming geschiedt
door één en dezelfde soort op twee geheel verschillende
manieren en wel door den asci- en conidiënvorm, zooals
de geleerden deze voortplanting genoemd hebben.
Beide heb ik hierbij in beeld gebracht en niemand zou
bij vergelijking der foto’s op het denkbeeld komen hier
met precies dezelfde zwamsoort te doen te hebben, ja zelfs
de vaklui stonden jarenlang voor deze métamorphose
„paf” en dachten, dat de grijze draadjes, welke uit een dood
rupsenlichaam kwamen en die geheel met een poeder bestoven waren toebehoorden aan een onvolmaakte zwam, die
ze „Isaria farinosa” betitelden. Eerst moest een geleerde
als de Bary de indentiteit van deze vermeende fungus
imperfecti met de helder-oranjegele knodszwammen vaststellen, maar ook voor hem bleef het een groote vraag welk
causaal verband er roch bestond tusschen die beide vruchrvormen en welke omstandigheden van invloed waren op
de ontwikkeling van den Isaria of den Cordycepsvorm.
Deze belangrijke vragen, zijn voor zoover ik weet tot op
onze dagen nog niet opgelost, en vormen een van de interessantste problemen in de studie van de lagere fungi.
Zonder nu ons te verdiepen in dit biologische vraagstuk,
willen we toch even de beide vormen iets nader bezien.
De knodsjes zijn meest 3—4 cM. lang, soms bereiken ze
een hoogte van 6 cM. en 3—5 mM. dik, terwijl het sporen
dragende deel levendig geelrood, soms zelf purperachtig
gekleurd is. Aan den buitenkant ziet ge overal wratachtige
verhevenheidjes, zooals de afbeelding van den top der
poppenknotszwam op bijgaande foto prachtig laat zien.
Elk zoo’n wratje is de afsluiting van een fleschvormig kamertje in de geleerde wereld bekend als peritheciën, waarin
sporenzakjes (asci) zitten, elk
8 sporen bevattende. Zijn de
sporen van de andere zakzwammen meest rond of eivormig, en
zitten ze op een rijtje achter
elkaar, hier zijn ze naast elkaar
geplaatst en buitengewoon lang.
Wel bevat ook bier elke- ascus
8 draadvormige sporen, doch
deze vallen in eliptische staafvormige leden uiteen, zoodat er
veel meer dan 8 kiembare sporen uit één zoo’n zakje komen.
Als men nu nagaat, dat zoo’n knods geheel opgevuld is
met peritheciën, dan begrijpt men, dat zoo’n enkel vruchtlichaampje millioenen sporen kan voortbrengen.
Bij den Isariavorm is nooit een weefsel te vinden, dat
zakjes met daarin gevormde sporen vormt, want deze ontstaan direct op de zwamdraden, zoodat men deze voortplantingswijze met conidiën gevoeglijk zou kunnen vergelijken bij de vorming der okselknolletjes bij Ficarius ranuncoloïdes, het welbekende speenkruid, soms in zulk een
massa voorkomend, dat het boerenvolk van „mannaregen”
spreekt.
Een conidiën-sporevorming, is dus te beschouwen als een
groote vereenvoudiging in de productie. De lagere plantenwereld levert daarvan veel meer voorbeelden op (denk
maar eens aan het welbekende Moederkoorn Claviceps purpurea) en het is niet gewaagd te voorspellen, dat nauwgezette cultures nog heel wat gedaanten van éénzelfde zwamsoort ons leeren kennen, een ruim veld voorwetenschappelijk
onderzoek biedend voor hen, die zich tot de mycologie
voelen aangetrokken en deze in verband brengen met de
bio-chemie.
Laten wij na deze uitweiding weer tot onze knodszwammen terugkeeren.
In de tropen, waar de Cordycepssoorten vooral veel voor
komen worden ze veel grooter tot 13 cM. toe. De reeds
genoemde Torrubia ontdekte op de Antillen een Cordyceps
|