Panorama

Blad 
 van 2380
Records 281 tot 285 van 11897
Nummer
1913, nr.18, 29 okt. 1913
Blad
05
Tekst
o oHET GEHEIM VAN DE SACKVILLE-STREET. O o o o EEN DETECTIVE VERHAAL NAAR HET ENGELSCH VAN P. J. BARROW. o o I. De noodlottige weddenschap. EG, kèrrels,” zei eensklaps Byng, terwijl hij zich zoo lui mogelijk nestelde in een gemakkelijken stoel, „het zal jullie misschien interesseeren als ik je vertel, dat ik er ernstig over denk amateur-inbreker te worden. Ik wil wedden dat ik met succes zal inbreken bij dengene dien je gelieft op te noemen, onverschillig wien. Het eenige wat ik vraag is veertien dagen tijd om mijn voorbereidende maatregelen te treffen en nogmaals veertien dagen om de zaak uit te voeren !” „Welnu, ik weet er een,” riep Hulton, „den ouwen John Hyam, den geldschieter uit.de Sackvillestraat, die al verscheidene schuldbekentenissen van je in handen heeft. Steel zijn accepten en we zullen je gelooven; doch ik zou wel vijftig tegen één durven wedden dat het jeniet gelukken zal.” „Ik ook 1” stemde Berkeley glimlachend in. „Aangenomen allebei 1” riep Byng vroolijk uit, terwijl hij zijn notitieboekje voor den dag haalde. „Vandaag is het Donderdag 2 -October, dus Donderdag 30 October is het zaakje klaar gespeeld en kunnen jullie opdokken. Als de zaak dan is doodgebloed, breng ik hem de geleende bullen weer terug. Ik verzoek jelui echter er absoluut over te zwijgen tot onze weddenschap is afgeloopen. Goed begrepen ?” „Alles begrijpen we als je niet langer zulken onzin kletst, Byng I Laten we in ’s hemelsnaam over wat anders praten.” Berkeley, Hulton en Byng waren ongeveer van denzelfden leeftijd, nog beneden de dertig. Ze hadden denzelfden smaak, dezelfde neigingen en gelijke middelen om hieraan te kunnen voldoen. Byng had zijn vast verblijf in de Autocratic-club, terwijl Berkeley en Hulton hun jonggezellenkamers hadden in hetzelfde huis in de St-Jamesstraat. Het gesprek werd intusschen voortgezet over sportieve onderwerpen. Een half uur ging zoo voorbij, onderwijl de rookkamer zich vulde met leden. Daar trad opeens een kellner op Byng toe met een telegram. Deze las het, stak het in den zak, keek op de klok en stond op om heen te gaan. „Wat is er aan de hand, Byng?” vroeg Hulton gemelijk. „Ik ben bezig mijn plannen uit te werken voor de groote onderneming,” antwoordde deze glimlachend. „A dio, joggies 1” Byng verliet de zaal en even daarna het clubgebouw. Ten minste, de portier wist zeker dat hij hem had zien vertrekken. Even zeker wist dezi man, dat Byng een taxi had aangeroepen en een adres in de Sackvillestraat had opgegeven. Den volgenden morgen was Londen vol van het nieuws betreffende den brutalen moord op John Hyam, wonende Sackvillestraat 365a. De eerste edities der nieuwsbladen deelden hieromtrent mede, dat de politie reeds op het spoor van den misdadiger was en des avonds was het bekend dat Felix Byng, een welbekend lid van de Autocraticclub bij den moord betrokken was. Doch, Felix Byng was verdwenen. II. Het overtuigend bewijs, De geestestoestand van de beide vrienden Berkeley en Hulton kan beter begrepen dan beschreven worden. Er was geen zweem van twijfel dat de dwaze grap geëindigd was in een afschuwelijke onvoorziene tragedie en dat Byng, radeloos van schrik en zelfverwijt gevlucht was. Byng had de club verlaten even voor tienen en zich rechtstreeks naar Hyam’s kantoor in de Sackvillestraat begeven. Twintig minuten over tienen hadden twee onbevooroordeelde getuigen hem de straat zien verlaten en de richting naar Piccadilly zien inslaan. Een halfuur later kwam de heer Carmen, Hyam’s compagnon dezen bezoeken om hem nog over belangrijke zaken te spreken en vond hij zijn medefirmant voorover liggende op zijn schrijflessenaar, dood, door het hart geschoten. Carmen had onmiddellijk de politie gewaarschuwd en bij het onderzoek, dat toen had plaats gehad, was onder de tafel een revolver gevonden, dat den volgenden morgen herkend was als het eigendom van Byng die twee zulke revolvers in zijn bezit had. Verder was de brandkast geopend met de sleutels van den doode en een belangrijke som in goud geld ontvreemd, benevens al de promessen en accepten van Byng. Al deze bijzonderheden, door een al te ijverige pers vóór het openbaar onderzoek bekend gemaakt, waren verschenen in de Zaterdagavond-bladen. De Autocratic-club verkeerde in een staat van ontsteltenis en opwinding. Door haar connectie met den vermoedelijken moordenaar voelde zij zich ten zeerste gecompromitteerd; en ofschoon Byng een zeer gezien, populair persoon was, was de openbare meening geheel tegen hem. Aangezien Hulton en Berkeley zich, den tijd onmiddellijk aan de misdaad voorafgaande, in Byng’s gezelschap bevonden hadden, was het zoo goed als zeker, dat zij zouden worden opgeroepen als getuigen bij het onderzoek dat Maandagnamiddag zou worden gehouden. In allen gevalle zou hun tegenwoordigheid geëischt worden, bij de volgende terechtzittingen. „We moeten terstond op zoek gaan naar een zekeren Edgar Pim,” zei Berkeley. „Het is een kennis van een neef van mij en deze zweert, dat Pim de knapste particuliere detective van Londen is. Hij moet ons zeggen of het in Byng’s belang is ons laatste gesprek en onze weddenschap met hem aan den rechter mee te deelen of dat het beter is onzen mond te houden. Als we zijn advies volgen, kan dit ,.. en vond hij sijn medefirmant voorover liggende op &ijn schrijflessenaar, dood, door het hart geschoten. niet anders dan een goed gevolg hebben. Kom, laten we dadelijk opstappen I” De beide vrienden vonden Edgar Pim en Hulton vertelde hem alles, zooveel mogelijk woordelijk het gesprek weergevende, dat op dien noodlottigen Vrijdag tusschen hen had plaats gehad. „Zoo ver als gij beiden in deze zaak betrokken zijt,” zei Pim, toen Hulton zijn verhaal geëindigd had, „is uw verdere houding duidelijk : ge moet u volkomen laten leiden door de omstandigheden. Ik zal, ten gerieve van U, op de terechtzitting tegenwoordig zijn, want ofschoon er geen de minste twijfel bestaat of uw vriend doodde Hyam, zonder voorbe- ’ dachten rade, natuurlijk, zijn er toch verschillende dingen, die met deze theorie volkomen in tegenspraak zijn 1” „U bedoelt. .. ?” „Wel, neem de geopende brandkast. Als het een manslag was, denkt u dan, dat Byng koelbloedig de sleutels van den dooden man zou hebben genomen om de brandkast te plunderen ? Hij kon de kast ook niet eerder openen want Hyam had-de sleutels in zijn zak. Na Hyam’s dood, vooraf beraamd of toevallig, drijft het menschelijk instinct den moordenaar om zoo spoedig mogelijk te ontvluchten, zoo mogelijk, zonder eenig spoor na te laten. Byng daarentegen steelt opzettelijk zijn eigen promessen om zoo duidelijk mogelijk zichzelven als den moordenaar aan te wijzen. Maar dat zou het werk van een gek zijn en Byng was volgens uw getuigenis, volkomen bij zijn verstand. „Dan is er verder het telegram, dat hij ontving, even het een zijn voordat hij de club verliet, en het revolver; dit wijst alles op een vooraf beraamd plan. Eén ding kan ik u gerust zeggen en het zal u ongetwijfeld eenigszins geruststellen : ik ben overtuigd dat uw roekelooze weddenschap niets te maken heeft met het treurspel dat daarna is afgespeeld 1” „Is u daar zeker van, mijnheer Pim?” vroeg Berkeley gretig. „Ja, zelfs in dit eerste stadium van onderzoek; ten minste .... wacht een oogenblik. Drommels, ja, zoo is mogelijk 1 Uw gesprek over Hyam was geëindigd ruim half uur voor Byng de club verliet, nietwaar?” „Juist!” „Bestaat er eenige kans, dat uw onderhoud kan afgeluisterd ?” „Ónmogelijk I We zaten in den uitersten hoek van de rookzaal en niemand zat in dat gedeelte tijdens ons dwaze gesprek. Als u wilt, dan zal ik u de situatie eens even teekenen I” Hulton nam papier en potlood en teeken de met eenige lijnen in het ruw een plattegrond van de clubzaal. Hij gaf met een kruisje aan precies waar ze gezeten hadden en over handigde de schets aan Pim. De kleine detective bekeek het plan eerst vluchtig, toen scheen iets zijn opmerkzaamheid te trekken en hij beschouwde nu den plattegrond met de uiterste zorg. „Kunt ge u nog herinneren of al de ramen in het bijzonder deze in dien hoek gesloten waren ?” vroeg hij. „Ze waren alle dicht!” antwoordde Hulton op beslisten toon. „Het weer was in den namiddag plotseling afgekoeld, en ik herinner me, dat een kellner dadelijk nadat we binnentraden na afloop van het diner al de ramen gesloten heeft!” „Uitstekend I Deze teekening van U, mijnheer Hulton, geeft mij veel te denken! Ik moet de Autocratic-club zoo spoedig mogelijk een bezoek brengen. Intusschen, heeren, hoop ik dat ik ten allen tijde over u kan beschikken, voor het geval ik u mocht noodig hebben.” III. Een belangrijke getuige. Des maandagsavonds waren de dagbladen vol sensationeel nieuws betreffende het dien dag gehouden verhoor over den moord. John Hyam, handelende onder den firmanaam Lilland en Co. had een eerste klasse kleedermagazijn, dat hem evenwel diende om zijn eigenlijke bezigheid, dat van geldschieter, voor het oog van het publiek verborgen te houden. Oogenschijnlijk had hij een welvarende zaak en zijn cliënteele bestond voor een groot deel uit voorname jonge sportlui van het West-End. Hierdoor had hij ook vele klanten onder de leden van de Autocratic-club. Hij had de reputatie van een sympathieke handelsman te zijn, waaraan hij en zijn compagnon hun welvaart dankten. Mijnheer Carmen, Hyam’s compagnon, een kleine magere man, met gladgeschoren gelaat van omstreeks veertig jaar was de eerste getuige. Hij gaf een verklaring over het vinden van het lijk en het alarmeeren van de politie. Daarna volgden de getuigenissen van de geneeskundigen en van de politie, welke laatste melding deed van het vinden van Nadat de heer Carmen de brandkast had zich op de hoogte had gesteld van hetgeen het revolver, onderzocht en ontvreemd was, en nadat hij aan de politie een lijst had overhandigd van de verschillende cliënten, was de verdenking op Felix Byng gevallen. Onmiddellijk had er een onderzoek plaats gehad in Byng’s kamer in het clubgebouw en hier vond men een tweede revolver volkomen gelijk aan dat zij den doode gevonden was. De beide revolvers lagen elk in een étui boven Byng’s bed en waren in geen weken van hun plaats genomen. Volgens de getuigenis van het kamermeisje dat voor Byng’s kamer zorgde, lagen de beide revolvers des Vrjjdagsnamiddags om halfvijf nog op hun gewone plaats. Na deze verklaring van het dienstmeisje vroeg Pim verlof haar eenige vragen te mogen doen. „Het was, veronderstel ik, een publiek geheim dat deze wapens daar lagen ?” „O ja, mijnheer !” „Het zou dus iedereen mogelijk geweest zijn zich ten allen tijde van één of van beide meester te maken?” „Zeker 1 Als ze maar een sleutel hadden. Maar toen ik om halfvijf op meneer Byng’s kamer kwam — het was mijn avondje en daarom kwam ik vroeg •— weet ik zeker dat de beide revolvers er nog lagen. Men zag ze altijd dadelijk, want ze lagen zoowat op manshoogte.” „Uitstekend ! Ze waren daar dus nog om halfvijf. Er zijn, meen ik, vijf en zeventig slaapkamers in de Club, en bijna alle in voortdurend gebruik is ’t niet ?”
PDF
Nummer
1913, nr.18, 29 okt. 1913
Blad
06
Tekst
„Ja, meneer!’1 „Dank-u ! Dat is voldoende !” Daarna kwamen Berkeley en Hulton aan de beurt. Zij legden getuigenis af van Byng’s doen en laten gedurende dien namiddag en avond en verklaarden dat hij volkomen normaal was. De politie had beweerd, dat Byng geheel onder den indruk was van de financieele moeilijkheden, waarin hij zich bevond en dat hij in hooge mate overspannen was, doch zijn beide vrienden ontkenden dit op de meest besliste wijze. Hun getuigenis had niet nagelaten een gunstigen indruk op de aanwezigen te maken. Doch juist toen ze geëindigd hadden, stond de compagnon van het slachtoffer op met de vraag : „U zegt, dat de heer Byng volkomen normaal was, gekscherende en vroolijk pratende over allerlei onderwerpen, veronderstel ik?” „Juist zoo I” „Over sport en wedrennen, denk ik?” „Ja, ja l” „Over niets anders ? ik meen, liep het gesprek alleen over alledaagsche onderwerpen. U kleurt, mijnheer Hulton. Er was dus iets bijzonders? Toe, vertel het ons!” Toen kwam het openhartige verhaal van alles wat dien avond in de rookzaal besproken was, mededeelingen die de beide vrienden gehoopt hadden, te kunnen verzwijgen. Natuurlijk veroorzaakten dit verhaal een groote ontroering in de rechtszaal; een ontroering nog verhoogd door de droge, zakelijke opmerkingen van Hyam’s advocaat. „Wanneer beschaafde jongelieden zich de dwaasheid veroorlooven een anders handigheid om te stelen in twijfel te trekken, dan kunnen we ons nauwelijks verwonderen over den misdadigen keer dien de zaken genomen hebben. We leeren nu de beweegreden kennen, die den heer Byng bewoog om Vrijdagavond zoo laat nog mijn leverancier te komen bezoeken. Wat behoeven we verder nog te spreken ten gunste van een man, die zich voorneemt een diefstal te plegen met een geladen revolver in zijn zak ?” „Veroorloof mij, Edelachtbare,” zei Pim, opspringende, „de verontwaardiging van den heer advocaat is nog al in tegenspraak met zijn logica. Het revolver is beweerd in Byng’s bezit te zijn geweest vóór de ongelukkige conversatie plaats had. Zou een man zich in het bezit stellen van een wapen, voordat hij er aan denkt het op een of andere wijze te gebruiken ? Wat verder den diefstal betreft, de politie heeft, naar ik meen, geen sporen gevonden van een gewelddadig binnendringen en heeft hieruit de gevolgtrekking gemaakt, dat de heer Byng door een zijdeur moet zijn binnengekomen. In dit geval, als er ten minste niemand anders in huis was, moet de heer Hyam hem zelf hebben opengedaan. De beide laatste getuigen hebben melding gemaakt van een telegram door Byng ontvangen even voordat hij de Club verliet. Zou mijnheer Carmen ons ook kunnen vertellen of -.—-= PANORAMA zijn overleden compagnon dit telegram verzonden heeft ?” „Zoover ik weet,” antwoordde de heer Carmen ronduit, „deed hij het niet. Er was geen enkele reden waarom hij dat doen zou. Mijnheer Hyam was druk bezig met een zaak, die niet het minste met Byng heeft uit te staan, en waarvoor ik genoodzaakt was hem nog dien avond te bezoeken, lang nadat het kantoor gesloten was.” Hoe meer het onderzoek vorderde, hoe duidelijker het ieder werd, dat de verdwenen man in staat van beschuldiging zou worden gesteld wegens moord met voorbedachten rade. Het revolver en Byng’s vlucht waren twee dingen, die sterk tegen hem getuigden, en schoon Berkeley en Hulton gezorgd hadden voor de noodige sensatie en een gunstige uitslag vrij twijfelachtig hadden gemaakt, veel beters hadden ze niet meer kunnen uitrichten. Toen evenwel de laatste getuige gehoord was en de officier zijn requisitoir wilde houden, naderde Pim den rechter met een papier in de hand. „Ik ontvang zoo juist edelachtbare de tijding van de aankomst van een zeer belangrijke getuige, wiens getuigenis van het hoogste belang is.” „Ik geloof werkelijk, dat er voldoende bewijzen voorhanden zijn om de jury in staat te stellen, een juist oordeel uit te spreken,” opperde de rechter, na een korte pauze. Een gemurmel van instemming ging door de zaal. „Nochtans moet ik uw toegevendheid inroepen,” zei Pim. „Ik vernam eerst eenige oogenblikken geleden dat de dame in staat was voor het gerecht te verschijnen. Zij is zoo juist hier aangekomen en is bereid met groote zelfopoffering een getuigenis af te leggen, dat op uw eindoordeel ongetwijfeld van beslissenden invloed zal zijn.” „In dit geval moet zij worden gehoord,” zei de rechter gemelijk. Onder groote belangstelling van het publiek geleidde Pim een statige jonge dame de volle rechtzaal binnen. Ze was zwaar gesluierd en geheel in het zwart gekleed. De hier en daar gehoorde uitroepen toonden aan, dat <5e jonge dame herkend was reeds voor ze het gelaat ontsluierd had. Een nauwlijks bedwongen opgewondenheid ging als ’t ware in de lucht, een nieuwe ontroering beving de menigte, die in ademlooze stilte de eed aanhoorde. „Hoe is uw naam ?” „Miriam Hyam.” Het werd uitgesproken met een zachte, duidelijke stem, doch werkte als een electrische schok. Iedereen drong zooveel mogelijk naar voren om iets te zien van het schoone meisjesgelaat, want schoon was ze ontegenzeggelijk; en hoe pijnlijk ook getroffen door de droevige omstandigheden en de onbeschaamde nieuwsgierigheid van de omstanders, was hiervan op haar gelaat niets te bespeuren dan een beven van haar onderlip. „Gij zijt dus . .. ?” „De dochter van den overledeneI” Men kon een speld hooren vallen. Plotseling stond Hyam’s advocaat op om iets in het midden te brengen, doch de rechter verzocht om stilte. „Hebt ge ons iets mee te deelen, juffrouw Hyam, betreffende de droevige zaak ?” „Ja! Vrijdagavond even na halftien kwam mijnheer Byng, in Hampstead waar we wonen, bij mij binnenstormen om mij het droevige nieuws te vertellen.” „Goeden hemel, ’t is ongelooflijk I Vergeef mij, juffrouw Hyam, U bedoelt dat Byng u kwam vertellen dat hij uw vader vermoord had ?” „Neen ! Hij doodde hem niet. Hij vertelde mij dat mijn vader hem verzocht had hem dien avond in zijn kantoor te komen bezoeken; dat hij gekomen was en mijn vader reeds dood gevonden had. Na den eersten schrik door deze ontdekking was hij overvallen door een onverklaarbaren angst en hij was de straat op gevlucht. Toen het te laat was, begon hij te begrijpen welk een onherstelbare fout hij hierdoor gemaakt had en hij had zich rechtstreeks naar mij begeven, om het te vertellen.” Dit zonderlinge verhaal werd met de grootste verbazing aangehoord. „Sta mij toe u te vragen, juffrouw Hyam, hoe kwam mijnheer Byng er toe om juist naar u te gaan ?” „Omdat ik hem verteld had, dat mijn vader dien avond laat op het kantoor bleef en ik dan alleen zou zijn. Wij zijn verloofd,” voegde ze er met kalme waardigheid aan. toe. „Zijt ge verloofd met mijnheer Byng ? Met goedkeuring en toestemming van uw vader?” „Met geen van beide! Ik had mijn vader alleen beloofd dat ik nimmer in stilte zou huwen.” „Wat had uw vader dan tegen Byng?” „Niets van belang, geloof ik. Hij zei alleen dat mijnheer Byng tot een anderen stand behoorde en mij nimmer gelukkig zou maken.” I „Dus in spijt van uws vaders bezwaar tegen uw engagement ging u en Byng voort elkander te ontmoeten.” „Ja, maar mijn vader wist dit. Ik vertelde hem dat we dit doen zouden. Hij wist, dat indien hij mij dit verboden had, ik dan mijn belofte om niet te trouwen zou hebben teruggenomen. Wij, Felix en ik, hoopten mettertijd mijns vaders toestemming wel te zullen krijgen.” „Zoo ! dus u zag den heer Byng op den noodlottigen Vrijdagavond. Was zijn doen en laten normaal ?” „Neen! Hij was vreeselijk geagiteerd en ontzet!” „U geloofdet zijn verhaal ?” „Absoluut!” „En doet u dit nog?” „Nog steeds ! Toen hij mij het treurige nieuws had meegedeeld, zei hij mij dat hem niets overbleef, dan te vluchten.” „Waarom ?” (Wordt Vervolgd.) ©1© Tiet wondere zelfhantleven van twee natuurwerelden. ©|© ;; ©oor O, van der Ven. (Vervolg.) Het Ex-Libris van den overleden schilder Gustave van de Wall Pemé. N U, deze eenvoudige Beins zag in het najaar van 1894 eenige knodsvormige voorwerpjes boven den grond uitsteken. Opgezonden naaronzen grootsten mycoloog prof. C. A. J. A. Oudemans, die zich door het schrijven van zijn: „Revision des champignons trouvés dans les Pays-bas” in demycologenwereld den naam heeft verworven welke in één adem met Fries, De Bary en Tulasne genoemd wordt, bleek dat ze behoorden tot de kernzwammen, terwijl de rups, die tot voedsel gediend had later op de entomologische vergadering werd herkend als die van Agrostis pronuba, één van de meest algemeene uiltjes. Gij kunt hem heel gemakkelijk bij „het stroopen” vangen. Meen niet, dat ge u daartoe te scharen hebt onder een bende ongepatenteerde Nimrods, vrees niet, dat ge mee loerende koddebeiers of speurende marechaussées te doen krijgt,want het door mij bedoelde „stroopen” is heel onschuldig en bestaat in bet aanstrijken van boomen met een sterk kleverig papje van stroop en brandewijn, waarop een massa nachtvlinders verzot zijn, blijven plakken en zoo een buit worden van den stroopenden entomoloog, die de boomen heel geheimzinnig met een dievenlantaarntje afzoekt. Nu bij zulke strooptochten kan men ook de Agrostis pronuba vinden, die van middelmatige grootte is, grijze of bruine bovenvleugels en oranje-gele ondervleugels met zwarten band vertoont en die ook tot de avondgasten behoort, welke op zoele zomernachten door serres of ramen op het licht aanvliegen. Met opzet heb ik iets langer bij deze nachtuil stilgestaan, want wie uwer zou gedacht hebben, dat deze om het verderfelijke lamplicht rondfladderende uil, deze zomeravondgast een zwaren strijd te voeren had tegen de hem belagende knodszwammetjes ? Hoe ver zijn de denkbeelden vlinder en paddestoel, van elkaar verwijderd, en in trouwe hoe diep grijpen de laatste in het levensproces der eersten in ! Dit parasitisme heeft heel wat geleerde hoofden doen denken en langen tijd heeft men in onwetendheid verkeerd hoe de parasieten in het lichaam dringen van hun gastheeren. Nu weet men, dat de sporen steeds buiten het waardlichaam ontkiemen, dat hun kiemzakjes zich of direct door de huid of door spleetjes en scheurtjes toegang weten te verschaffen in het weefsel der voeaseldieren, om ééns binnen zijnde, tot een mBcelium aan te groeien, dat bij volmaakte ontwikkeling weer gaat fructifiseeren. En nu behoort het alweer tot de wonderen op de grens van twee natuurrijken, dat deze sporevorming geschiedt door één en dezelfde soort op twee geheel verschillende manieren en wel door den asci- en conidiënvorm, zooals de geleerden deze voortplanting genoemd hebben. Beide heb ik hierbij in beeld gebracht en niemand zou bij vergelijking der foto’s op het denkbeeld komen hier met precies dezelfde zwamsoort te doen te hebben, ja zelfs de vaklui stonden jarenlang voor deze métamorphose „paf” en dachten, dat de grijze draadjes, welke uit een dood rupsenlichaam kwamen en die geheel met een poeder bestoven waren toebehoorden aan een onvolmaakte zwam, die ze „Isaria farinosa” betitelden. Eerst moest een geleerde als de Bary de indentiteit van deze vermeende fungus imperfecti met de helder-oranjegele knodszwammen vaststellen, maar ook voor hem bleef het een groote vraag welk causaal verband er roch bestond tusschen die beide vruchrvormen en welke omstandigheden van invloed waren op de ontwikkeling van den Isaria of den Cordycepsvorm. Deze belangrijke vragen, zijn voor zoover ik weet tot op onze dagen nog niet opgelost, en vormen een van de interessantste problemen in de studie van de lagere fungi. Zonder nu ons te verdiepen in dit biologische vraagstuk, willen we toch even de beide vormen iets nader bezien. De knodsjes zijn meest 3—4 cM. lang, soms bereiken ze een hoogte van 6 cM. en 3—5 mM. dik, terwijl het sporen dragende deel levendig geelrood, soms zelf purperachtig gekleurd is. Aan den buitenkant ziet ge overal wratachtige verhevenheidjes, zooals de afbeelding van den top der poppenknotszwam op bijgaande foto prachtig laat zien. Elk zoo’n wratje is de afsluiting van een fleschvormig kamertje in de geleerde wereld bekend als peritheciën, waarin sporenzakjes (asci) zitten, elk 8 sporen bevattende. Zijn de sporen van de andere zakzwammen meest rond of eivormig, en zitten ze op een rijtje achter elkaar, hier zijn ze naast elkaar geplaatst en buitengewoon lang. Wel bevat ook bier elke- ascus 8 draadvormige sporen, doch deze vallen in eliptische staafvormige leden uiteen, zoodat er veel meer dan 8 kiembare sporen uit één zoo’n zakje komen. Als men nu nagaat, dat zoo’n knods geheel opgevuld is met peritheciën, dan begrijpt men, dat zoo’n enkel vruchtlichaampje millioenen sporen kan voortbrengen. Bij den Isariavorm is nooit een weefsel te vinden, dat zakjes met daarin gevormde sporen vormt, want deze ontstaan direct op de zwamdraden, zoodat men deze voortplantingswijze met conidiën gevoeglijk zou kunnen vergelijken bij de vorming der okselknolletjes bij Ficarius ranuncoloïdes, het welbekende speenkruid, soms in zulk een massa voorkomend, dat het boerenvolk van „mannaregen” spreekt. Een conidiën-sporevorming, is dus te beschouwen als een groote vereenvoudiging in de productie. De lagere plantenwereld levert daarvan veel meer voorbeelden op (denk maar eens aan het welbekende Moederkoorn Claviceps purpurea) en het is niet gewaagd te voorspellen, dat nauwgezette cultures nog heel wat gedaanten van éénzelfde zwamsoort ons leeren kennen, een ruim veld voorwetenschappelijk onderzoek biedend voor hen, die zich tot de mycologie voelen aangetrokken en deze in verband brengen met de bio-chemie. Laten wij na deze uitweiding weer tot onze knodszwammen terugkeeren. In de tropen, waar de Cordycepssoorten vooral veel voor komen worden ze veel grooter tot 13 cM. toe. De reeds genoemde Torrubia ontdekte op de Antillen een Cordyceps
PDF
Nummer
1913, nr.18, 29 okt. 1913
Blad
07
Tekst
De poppen doodende knodszwam. Rups, aangetast door den conidserworm van de knodszwam. FotQ,s B £ Bouwman. Breda De knodsworm woekerend op een doode vlieg. Top van de poppenknodszwam. entomorrhiza (Dicks) welke een wesp had aan getasi. Algemeen meende men hier nu een wonder vóór zich te zien een overgang van zwam tot dier, zoodat men dit natuurproduct dan ook in kleuren en geuren beschreven vindt als Musa vegetabilis. Zij, die deel mochten nemen aan de vergadering welke de Ned. entomologische Ver. op den 22sten Jan. 1893 te Leiden hield, zullen zich nog herinneren hoe de heer Jentink een rups vertoonde, welke hij in den zomer van 1892 te SintPetersburg had gekregen van onzen gezant aldaar jhr. Mr. Wittewaal. Dit merkwaardige biologische geschenk is bewaard in het Rijks Museum van Nat. Historie. De aangetaste rups moest zijn Hepialus vireScens en de parasietzwam werd door den Engelschen geleerde Berkeley Sphaeria Robertsi gedoopt, later Cordyceps Hügelii Corda. Latere onderzoekingen, gebaseerd op het verwarde bericht van Dieffenbach als hij zegt: ,,The caterpillars feed on Convolvulus batatus. The Sphaeria Robertsie Hooker is found parasitical on this Caterpillar, which only occurs on the roots of the ratetree (Metrosideros robusta)” hebben twijfel opgewekt of uitsluitend de Hepialis virescens als gastheer optrad, maar ofschoon hierin het laatste woord nog niet gezegd is, zullen ook wel andere rupsen, speciaal de in rusttoestand bevindende poppen gevaar loopen geïnfecteerd te worden door deze snoode rupsen-belagers. Wanneer alle dierlijke bestanddeelen der rups door plantaardige myceliumweefsels vervangen zijn, verdroogt het geheel en verandert alles in een harde stof, welke zeer veel overeenkomst met papier maché bezit. Als slot van mijn zwam-rupsen praatje geef ik nog een enkele cultuurhistorische mededeeling en wel dat de Maori’s de bijna uitgestorven oorspronkelijke bewoners van NieuwZeeland niet alleen de nog levende groenachtig sappige rups — de aweto — met haar zwam eten, doch dat ook het verdroogde houtachtige lichaam nog diensten bewijst. Immers zij stampen de mummierups heel fijn en deze stof vormt een belangrijk ingrediënt bij het tatoueeren. En hiermede neem ik van de rupsen bewonende zwam afscheid om u via de hertentruffels (Elaphomyces granulatus) bewonende Cordyceps ophioglossides Ehr zoo genoemd naar zijn gelijkenis met de sporendragers van de door mij in grooten getale op den Arnhemschen Waterberg gevonden aardtongen (Geoglossum glabrum) en de C. capitata (Holmsk). die echter veel zeldzamer gevonden wordt te brengen bij de vliegendood, Empusa Muscae (Cohn). Gij hebt ongetwijfeld wel opgemerkt hoe in het najaar vooral in den laten herfst uw kamervliegen al meer en meer verdwijnen. Bij honderden ziet ge ze stijf uitgestrekt met wijduitgespreide pooten en vooruitgestoken slurf hangen tegen zolderbalken, muurrichels of verstijfd gedrukt tegen kamerspiegels. Het achterlijf is sterk opgezwollen, tusschen de ringen ziet men grauwe gordels geheel bestaande uitsporendragers. Het duurt niet lang of de naaste omgeving van het diertje is met witachtig stof overdekt, welke door zwamsporen gevormd worden, die bij algeheele rijpheid door hun dragers veerkrachtig worden weggeslingerd, omgeven en aan de onderzijde bevestigd door het protoplasma van den drager, dat daaruit voortgekomen de sporen mèt zich wegrukt. In dezen toestand zien de vliegen er uit alsof ze door myceliumdraden omwoekerd zijn, terwijl de heele omge ving met sporen besmet is. De sporen kunnen nu op gezonde vliegen direct overgebracht worden, doordat ze zich inboren en door deeling en vertakking zich door het geheele lichaam verspreiden, ook worden er nog overblijvende sporen gevormd, doch hoe deze ontstaan zou buiten mijn bestek gaan. Wat Empusa. muscae is voor onze kamervliegen is Empusa radicans (Bref.) voor de koolwitjes, terwijl nog andere soorten ware epidemieën veroorzaken in de wereld der voor den mensch schadelijke insecten. Is het nu wonder, dat er menschen gevonden worden, die deze energische insectenverdelging door parasietische zwammen wilden toepassen tot heil van de menschheid ? Mannen als Pasteur, prof. Forbes uit Illenois, Le Moult e. a. hebben in deze fungi soorten de krachtigste wapenen gevonden en het valt licht te voorspellen dat de verdere onderzoekingen der geleerden nog menig raadsel zullen oplossen, en dat de mycologie zal blijken te zijn een krachtige hulpwetenschap, die voor de economische welvaart reeds prachtige overwinningen behaald heeft in den betrekkelijk korten tijd, dat ze ernstig bestudeerd wordt. Zoo rekende de Franschman Le Moult o. a. uit, dat de schade welke door den meikever en zijn larven aangericht werd veilig per jaar kan geschat worden op 300 millioen frs. Na een zeer uitgebreid onderzoek door hem ingesteld naar de levensomstandigheden van de engerlingen, trachtte hij met behulp van zijn parasitische zwammen tot een energische verdelging te komen. Daartoe onderzocht hij in Juli 1890 zeer zorgvuldig een stuk grond, dat bijzonder veel van meikevers te lijden had gehad. Bij dat onderzoek vond hij nu ook enkele doode engerlingen die zijn zeer bijzondere aandacht trokken, daar zij geheel met grijswitte schimmeldraden omsponnen waren, wat een duidelijke aanwijzing gaf, n. 1. dat ze evenals de Nieuw-Zeelandsche Aweto’s en de huis1 amervliegen aan besmettelijke schimmelziekten gestorven waren. Nu werden er met veel moeite reincultures gemaakt en de parasiet bleek te zijn Botrytis terralla. Le Moult kweekte haar en bracht haar over op potten met aarde, waarin men vooraf gezonde meikeverlarven had geplaatst. Een schitterend resultaat 1 Binnen enkele dagen waren allen gedood en met schimmelplant overdekt. En het mooiste van alles was, dat deze Botrytis voor planten onschadelijk bleek te zijn, zoodat men in de toekomst slechts zuivere Botrytis terralla sporen heeft te kweeken en deze gelijkmatig over de te steriliseeren velden te brengen om de onheilbrengende mulderplagen te voorkomen. MYSTIEKE BOSCHPRODUCTEN. De Helvella Lacunosa, welke zoetvloeiende naam gelijkwaardig is met het burgelijk Nederlandsche: Varkenskluifjeszwam. Ik weet niet of deze triumf der wetenschap al in het groot toegepast wordt of er al fabrieken bestaan, die zich louter toeleggen op de industrie van schadelijk gedierte verslindende parasitische zwammen, maar ik beveel het denkbeeld ernstig aan. Wellicht een nieuwe winstgevende branche voor een ondernemend bio-chemiker! Toch is het denkbeeld — hoe weinig verbreid ook —• lang niet nieuw, want reeds jaren is het bekend, dat de zwammen groote opruiming houden onder de laaggeplaatste diersoorten, tal van voorbeelden zijn te noemen, waarin binnen enkele dagen tijds myriaden rupsen verdelgd werden, die geheele bosschen coniferen tot ondergang schenen te doemen. En ook de geheele afwezigheid van kevers en andere coleopteren in sommige jaren moet toegescbreven worden aan het optreden van zulke parasitische fungi. Evenals Le Moult heeft ook Prof. Forbes uit Illinois in Amerika een dergelijke ziekte bestudeerd, welke zich epidemisch onder verschillende insecten verbreidde. Door gezonde insecten te overgieten met water, waar in de microben zich bevonden plantte hij de epidemie over. Toch wa :bet denkbeeld toen al niet nieuw meer, want in 1880 heeft Pasteur zich ook met de oplossing van het vraagstuk bezig gehouden in verband met de druifluisbestrijding, welke een ware plaag over geheel Frankrijk bracht. In 1874 waren in Frankrijk reeds 800.000 morgen land aangetast en gemeenten, waar in 1865, 10000 HL. wijn werden gewonnen, een waarde vertegenwoordigend van 500.000 francs, leverden in 1870 bijna niets. Zeker werd een derde der wijngaard-beplantingen aangetast, en wat zeer bedenkelijk was, ook Duitschland en Hongarije waren van Phylloxera niet geheel vrij meer. Wat die kleine boosdoener voor rampen over de blijde wijnstreken bracht, is nergens zoo duidelijk aangetoond dan in Montpellier, waar de bevolking in korten tijd met meer dan 10.000 zielen verminderde. Voeg hierbij nog de ontzettende ziekten, welke als pébrine, muscardine en flacherie ware slachtingen onder de zijderupsen aanrichtten, en ge begrijpt hoe de académie des Sciences het onderzoek krachtig aanspoorde, eerst door een belooning uit te loven van 20.000 francs, welke later verhoogd werd tot 300.000 .frs. Pasteur deed het middel aan de hand, dat proefhoudend bleek te zijn en waardoor de zijdecultuur weer geheel herleefde, orpdat hij een energisch bestrijdingsmiddel vond voor Botrytis Bassiana. Ook wilde hij de druivenziekte bestrijden met parasitisch zich zeer sterk ontwikkelende zwammetjes welke de partagonetisch voortplantende Phylloxera’s in hun verbreiding zouden stuiten af zooals hij het noemde : „het leven overwinnen door het leven.” Om eenig denkbeeld te geven van de enorme voortplanting der lagere organismen zeide Pasteur, dat hij zich sterk maakte de zaal waarin hij op dat oogenblik sprak en die eenige honderden kubieke meters inhoud had te vullen met een vloeistof, die, wanneer hij er de één of andere bacterie in zaaide in enkele uren tijds geheel troebel zou zijn, van al de daaruit gevormde bacteriën, die zóó talrijk zouden zijn, dat al de Phylloxera’s van de geheele wereld daarbij vergeleken als een droppel water in de zee zouden schijnen. Nu zou ik u nog veel kunnen verhalen van de Botrytissoorten welke in onze bollenstreeken de tulpen en Irissen (vooral Iris hispanica) aantasten, zoodat ze tot de „vallers” of „stekers” gaan behooren; ook u de schade voor kunnen rekenen van een andere Botrytissoort, die onze kruisbessen aantast, zóó, dat de vruchtjes te vroeg afvallen, maar ik meen genoeg en overtuigend bewijsmateriaal aangevoerd te hebben om u op de hoogte te achten van de groote toepassingen welke de geleerden door partij te trekken van dit zwammen parasitisme ten uitvoer zullen brengen, waardoor deze levensuitingen op den zelfkant van twee natuurrijken onschatbare diensten en voordeelen aan de geheele menschheid zullen geven. Door deze uitvoerige beschrijving van de organismen die op den uitersten grens van het voor menschen merkbare natuurleven gevonden worden, en toch zoo wonder krachtig en veelzijdig ingrijpen in het natuur en menschbestaan heb ik de mij toegemeten ruimte reeds lang overschreden, zoodat ik hoè gaarne ik ook wil niet meer kan vertellen over paddestoelen in de kunst, een onderwerp dat zeer zeker tot de interessantste in de mycologie gerekend moet worden. Want niet alleen op de kunstplaten van een Gustave-Doré, of in een fijn gevoeld prentenboek als „Onder het Zwammenvolkje” van mej. Aspelin, maar ook in de als hooge kunst bekroonde schilderijen van Goedvriend en Marie Wandscbeer vindt ge het zwammenmotief toegepast. Schilderessen en schilders in binnen en buitenland voelden zich tot die mystieke boschproducten aangetrokken. En dat is goed te begrijpen, want als éénmaal de vrees weg is en het „griezelige” niet meer bij een aanraking gevoelt wordt, als ééns de oogen geopend zijn voor de teere kleurenschakeeringen en de rijke vormenweelde, dan verlangt men elk jaar weer naar dien tooverachtigen herfstopbloei van het woud, dan richt men zijn schreden naar de Cantharellen-plekjes; dan vindt men zijn eekhoorntjes brood en satanzwammen, ruikt men al van vèr de gloeikousjes Phallus, raakt men onder de bekoring van dat intieme wonderleven, dat in zijn uitingen vóór hen, die weten te verstaan veel te leeren geeft. En wanneer men dan weet, dat die te lang als verschoppelingetjes der natuur beschouwde producten een groote veelzijdige rol vervullen, niet alleen in het natuurleven doch ook in de beschavingsgeschiedenis van het oude Rome met zijn Caesarzwammen en in de mythologie onzer Germaansche voorouders, dan begrijpt men hoe schilders en schrijvers natuurliefhebbers en folkloristen er toe kunnen komen een paddenstoel als hoofdmotief te gebruiken voor hun Ex Libris. Noodgedwongen geef ik er hier slechts twee, ontleend aan het prachtwerk van A. A. Vorsterman van Oyen „Les dessinateurs neerlandais d’Ex Libris” en wel één van Marguerite Goury, voorstellende een groote parasolzwam (Lepiota procera) en één van den te vroeg gestorven schilder Gustave van de Wall Perné, den man, die door zijn liefde voor de oude sagen van de grijze Vale-Ouwe nader stond tot het intieme leven van het volk en de natuur dan honderden kunstenaars in de stad en die ook een plaatjeszwam als hoofdmotief voor zijn eenvoudig „Ex Libris” bestemde. En hiermede eindig ik deze causerie, hopende mijn lezers op de hoogte gebracht te hebben met dat, wat ik als titel koos : „Het wondere zei fkantleven van twee natuurwerelden.” De droombeelden van het late herfstwoud. (Zwavelkopjes hypholoma fasciculare op een boomstomp). Foto Mej. Marie Bijl, Assen.
PDF
Nummer
1913, nr.18, 29 okt. 1913
Blad
08
Tekst
DE SPOORWEG IN SURINAME. GEZICHT IN DEN BALLASTPUT TE ZANDERIJ I. GEZICHT OP DE SPOORBAAN DICHT BIJ DE HALTE BERLIJN. GEZICHT OP DE SARANJACCARIVIER BIJ KWAKOEGRON. I N het vorig nummer hebben we een reisje gedaan naar het> eindpunt van de eerste Parazóne, naar de halte Osembo-Onverwacht. We hadden dit uitstapje, indien we op een Woensdag waren gegaan,'nog 12 KM. verder uit kunnen strekken, daar de trein dien dag tot Republiek doorgaat, eveneens in de Para, doch in de tweede Parazóne gelegen. We waren dan alleen een half uurlaterin Paramaribo terug geweest. Evenals op de halte Osembo-Onverwacht liggen hier twee Paradorpjes, Bersaba of la Prospérité en Vier Kinderen, op geringen afstand van den spoorweg, terwijl tusschen beide in de politiepost Republiek gelegen is. Vroeger was dit een militaire post. Nu vindt men er slechts twee politiewoningen, een woning voor den gouvernementsgeneesheer, een Chineeschen winkel en voorts de dienstwoningen van het spoorweg-personeel. Langs deze post stroomt een klein riviertje, de Coerapina, vroeger de eenige verbinding tusschen beide dorpjes en Paramaribo. Daar Republiek, zooals wij boven reeds opmerkten, in de Para is gelegen en dit het gezondste gedeelte van de kolonie is, wordt het in den drogen tijd,, in de maanden October en November, veel door bewoners van Paramaribo bezocht. Voor gouvernementsambtenaren wordt dan gewoonlijk de thans niet bewoond wordende dokterswoning gratis door het gouvernement beschikbaar gesteld. Van uit Republiek worden dan allerlei uitstapjes georganiseerd. Hiertoe leent zich de omtrek dan ook uitstekend. Óp niet al te grooten afstand treft men uitgestrekte zandsavanna’s aan. Dit zijn groote vlakten, waarop weinig of geen bosch groeit en welke eenigszins overeenkomen met onze heidevelden. Op deze zandvlakten nu wonen eenige Indianenstammen, welke wij natuurlijk een bezoek brengen. Deze Indianen, behoorende tot de stammen der Arowakken en Caraïben, wonen hier nog op de oude, primitieve wijze in de dorpjes Bisri, Robijn en Matta. Meestal staan hun hutten aan den boschrand van de savanna’s en loopt de weg naar hun dorpjes door het bosch. Door de dichtheid van het tropische oerwoud bemerkt men zulk een Indianendorp niet eer, voor men er feitelijk reeds in is. De Indianen zijn namelijk ook niet zeer luidruchtig. De bezoekers van een Indianendorp doen verstandig deze eigenschap van hen over te nemen, want hooren zij stemmen van naderende menschen in het bosch, dan gaan allen, op enkele oude vrouwen en kinderen na, het bosch in om zich te verschuilen en komen de bezoekers dus in een verlaten dorp. Eerst wanneer de vreemdelingen vertrokken zijn, komen de Indianen weder uit hun schuilhoek te voorschijn. De zandsavanna’s hebben ook het in Suriname schaarsche zand geleverd, dat voor het ballasten van den spoorweg noodig was. Twee en een halven KM. van Republiek bevindt zich de eerste ballastput, bekend als Zanderij I. Door een graafmachine werd hier bij den spoorwegaanleg het zand uit den grond gehaald en op wagens geladen. Nu heerscht daar, waar tijdens den aanleg een gezellige drukte was, weder de doodsche stilte van het woud en wijst alleen een waterplas de plaats aan, waar het zand is uitgegraven. Bij het graven werden herhaaldelijk voorwerpen uit het steenen tijdperk, afkomstig van Indianen, gevonden, zooKABELSTAT1ON. - HET OVERBRENGEN VAN EEN KOOI PASSAGIERS als kogels, strijdbijlen enz. Sommige van deze voorwerpen hebben hun weg gevonden naar musea in Nederland, andere doen op het schrijfbureau van dezen en genen dienst als presse-papier. De savanna’s, uit wit kwartszand bestaande, zijn, als de zon er op schijnt, bijna niet te begaan. Toen de weg aangelegd werd, waarop de rails zouden komen te liggen, heeft men hier eenigen tijd ’s nachts, bij den helderen maneschijn gewerkt, daar de hitte van het zand aan de bloote voeten van de arbeiders niet was te verdragen. Als wij onze reis voortzetten tot KM. 52, komen we aan de halte Berlijn, het eindpunt van de tweede Parazóne. Ongeveer een half uur gaans van deze halte ligt een klein Paradorpje, Berlijn genaamd, een onooglijk, • door een gering aantal Paranegers bewoond plaatsje, dat met Duitschlands hoofdstad niet meer dan den naam gemeen heeft. De landbouw beteekent van Onverwacht tot Berlijn niet veel en er worden met den trein dan ook bijna geen landbouwproducten vervoerd. Het vervoer bestaat voor dit gedeelte hoofdzakelijk uit reizigers, hout en planken. De houtbewerking wordt verricht door de Paranegers. Zij hebben in de nabijheid van de dorpjes hun kostgronden, waarop zij niet veel meer verbouwen dan voor eigen levensonderhoud noodig is. Als wij onze reis voortzetten, komen we in de streek, waar de Boschnegers hun vaste woonplaats hebben. Wien men er verder aantreft, heeft zich er slechts tij delijk gevestigd. Wij hebben nu de streek bereikt, waar het „slijk der aarde” wordt gevonden, n.1. de Surinaamsche goudvelden. Dit gebied, dat zich uitstrekt van KM. 52 tot KM. 173, wordt in tweeën verdeeld. Het eerste gedeelte, de eerste Goudzóne, loopt van KM. 52 tot Kabelstation, gelegen aan de Suriname-rivier op KM. 133; het tweede deel, de tweede Goudzóne, loopt vandaar tot het eindstation Dam aan de Sarakreek. Aanvankelijk, van KM. 52 tot KM 79, bemerkt men nog niets van goudvelden. Eerst bij Kwakoegron aan de Saramaccarivier zijn we in ’t gebied van de goud- en balataconcessies aangekomen. De reizigers naar genoemde concessies doen de reis natuurlijk zonder de verschillende uitstapjes, welke wij tusschen Paramaribo en Kwakoegron gemaakt hebben Ten einde een juiste voorstelling te verkrijgen van de wijze, waarop zij de plaats hunner bestemming bereiken, zullen wij vanaf Paramaribo de reis met hen mededoen. We vertrekken daartoe met den trein van zeven uur op een Dinsdagmorgen uit de hoofdstad. Om de drukte aan het station eens goed op te nemen, zijn we reeds een uur voor den tijd van vertrek aanwezig. Reeds den vorigen dag was er op het Vaillantsplein een voortdurende drukte van af- en aanrijdende ezelkarren, die hun last hadden gelost of kwamen brengen in de gereedstaande goederenwagens. Deze vrachtgoederen, bestemd voor den trein van den volgenden morgen, bestonden hoofdzakelijk uit levensmiddelen en gereedschappen voor en van de arbeiders, werkzaam op de goud- en balataconcessies in het binnenland. De aap bederf onderhevige goederen worden alleen op den dag van vertrek aangenomen. Reeds zeer vroeg Dinsdagssmorgens beginnen de ezelkarren weder goederen te brengen, doch nu bestaat hun lading uit trommels, koffers en dergelijke zaken, de bagage van de reizigers alzoo. Deze laatsten komen langzamerhand opdagen, vergezeld van vrienden en vriendinnen, die hun uitgeleide doen. Het aantal reizigers bedraagt onder de groote menschenmassa gewoonlijk niet meer dan 100 a 150. Nu vangt voor de conducteurs en stations-arbeiders een oogenblik van zenuwachtige drukte aan. In den tijd van een half uur moet van al deze passagiers de bagage worden aangenomen, genummerd en gesorteerd in de goederenwagens, na afgifte van het recu. Indien Europeesch treinpersoneel eens op een Dinsdagmorgen in Paramaribo kon zien, hoe door hun Surinaamsche collega’s van een kleine tweehonderd passagiers, welke ieder minstens 2 en soms 5 colli hebben af te geven, de bagage in een half uur tijds behandeld moet worden, dan zouden zij zeker niet denken, dat deze drukte dikwijls voorkwam. Bij iederen trein echter, die naar de binnenlanden vertrekt, herhaalt zich hetzelfde schouwspel. De toestanden, waaronder het vervoer naar deze streken plaats vindt, laten echter niet toe, dat in bedoelde wijze van bevrachten van bagage verandering wordt gebracht. Nadat de bagage is geborgen en de goederenwagens voor den trein zijn gebracht, zijn ook de passagiers ingestapt en geeft de stationschef weldra het sein van vertrek. De trein verlaat het station om eerst den volgenden middag om kwart voor vijf terug te keeren. Wij zorgen intusschen aan onze in het rijtuig medegenomen goederen een goede plaats te geven. Hieronder neemt de provisie voor den geheelen dagw de grootste ruimte in. Ons kistje met ijs, waarin vruchten en dranken worden bewaard, deponeeren we op het balcon en maken het ons zelf verder zoo gemakkelijk mogelijk. We zijn namelijk veroordeeld tot half twee in den trein te moeten blijven. Indien de trein geen vertraging heeft, komen we tegen bovengenoemden tijd aan te Kabelstation. Wel is waar hebben we daar ons eindstation nog niet bereikt, maar we hebben dan ongeveer anderhalf uur verpoozing en dus gelegenheid ons een weinig te bewegen. Aanvankelijk wordt gereden met de snelheid van 20 KM. per uur, doch, na Beekhuizen te zijn gepasseerd, wordt deze snelheid verhoogd tot 30 KM. per uur.
PDF
Nummer
1913, nr.18, 29 okt. 1913
Blad
09
Tekst
................. =... ■ ............. -.... PANORAMA ■■■................ —7.—......... -........................... We stoppen nu niet op de halten, gelegen aan het Pad van Wanica, maar slechts te Lelydorp, Onverwacht, Republiek, Zanderij I en Berlijn en verder te Sectie 0 (een nederzetting van het Boschwezen) en bereiken kwart over tien het station Kwakoegron. Reeds tusschen Sectie 0 en Kwakoegron hebben we kunnen opmerken, dat we in een andere streek zijn gekomen. De natuur wordt grootscher. Het oerwoud is hier veel zwaarder, het terrein meer geaccidenteerd. Kleine heuvels wisselen af met moerassen. De spoorlijn kronkelt zich in scherpe bochten om den voet dier heuvels en loopt over stevige dammen, welke door de moerassen zijn aangelegd. De streek tusschen Sectie 0 en Kwakoegron en verder van Kwakoegron tot Guyana Goud Placer is het ongezondste deel van den geheelen spoorwegaanleg geweest. De malaria heeft hier dan ook de meeste slachtoffers gemaakt. Daar Kwakoegron aan de Saramaccarivier is gelegen en tevens een politiepost is, waar alle van de binnenlanden komende reizigers zich moeten aanmelden ter visitatie, is dit een tamelijk druk station. Veel reizigers, die naar de Boven-Saramacca gaan, reizen per trein tot Kwakoegron en gaan per roeiboot verder. Evenzoo gaan terugkeerende reizigers veelal van Kwakoegron per trein naar Paramaribo. Hierdoor‘besparen zij een paar dagen reizens, daar over water de reis Paramaribo-Kwakoegron of terug 2 a 3 dagen duurt. In den grooten regentijd, als de waterstand zulks toelaat, onderhoudt de spoorwegdirectie een stoombootdienst op de Boven-Saramacca in aansluiting met den treindienst. Deze stoomboot gaat tot aan de vallen in de bovenrivier, welke in één dag bereikt worden en keert dan den volgenden dag terug, om vóór het vertrek van den trein naar Paramaribo weder te Kwakoegron te zijn. Na een kort oponthoud, gedurende hetwelk de politie de namen van alle naar het binnenland doorgaande reizigers ingevolge voorschrift in de ,,Goudverordening” heeft opgeschreven, vertrekken we weder. Ongeveer 1 KM. voorbij Kwakoegron passeeren we den Maaboberg. Deze berg, grootendeels uitbedrock bestaande, is bij het aanleggen van den spoorweg niet afgegraven, maar door middel van een hydraulische installatie afgespoten. De trein gaat hier door de gemaakte opening, terwijl aan weerszijden deelen van den berg zijn blijven staan. De spoorbaan loopt nu dwars door de goudvelden. We passeeren o. a. bij de halte Guyana Goud Placer het placer van dien naam. Aan onzen linkerkant zien we een uitgestrekt open veld, waarop een baggermolen aan het werk is. In de verte verrijst een heuvel, waarop de woning van den placer-directeur is gebouwd en een machinegebouw, waarin een kwartsstamperij. Een weinig verder sporen we dwars door de concessies Gros en De Jong, waar we weder een oud, vervallen machinegebouw te zien krijgen en een zware, ijzeren buisleiding, welke door den spoordijk loopt. Dit is een buis van de hydraulische installatie, waarmede eenige jaren geleden in genoemde concessie een goudhoudende heuvel werd bewerkt. Nog eenige andere goudconcessies worden gepasseerd» benevens de terreinen, waarop de balata wordt gewonnen. Het winnen der balata is mede een der grootste industrieën in de binnenlanden van Suriname. Daar de woningen van de op deze concessies werkende menschen meest alle op eenigen afstand van de spoorbaan zijn gelegen, bemerken we er niet veel van. Alleen op de halten zien we eenig personeel, dat de goederen of brieven komt afhalen. Tegen half twee komen we nu te Kabelstation aan. Deze plaats ligt aan de Surinamerivier en wordt zoo genoemd, omdat het vervoer over de Surinamerivier hier met een kabelspoor plaats heeft. Alle passagiers moeten nu uitstappen. Passagiers en goederen, die verder het binnenland in moeten, worden nu door middel van de kabelbaan over de rivier gebracht, om aan de overzijde met een daar gereed staanden trein naar de plaats hunner bestemming te worden doorgevoerd. Jammer is het, dat hier niet dadelijk een vaste brug is gebouwd. Over eenige jaren zal men er toch toe moeten overgaan, want in een tropisch klimaat, waar alle aan de buitenlucht blootgesteld ijzerwerk in betrekkelijk korten tijd als het ware verteerd is, isin de eerste plaats de levensduur van zulk een kabelbaan beperkt en in de tweede plaats zijn de onderhoudskosten er van enorm veel hooger dan die van een vaste brug. Bovendien leent de bodem van de rivier zich zoo goed voor het daarop bouwen van brugpijIers, dathet bijna ieder, die daar passeert, verwondert, dat er geen vaste brug is. Deze bodem bestaat, zooals op de groote foto, genomen in het begin van den drogen tijd, duidelijk te zien is, geheel uit rotsen. Deze rotsen liggen in den drogen tijd geheel droog en laten slechts een vrij diepe vaargeul van ongeveer 30 M. breedte over. Daar de rivier er slechts 350 M. breed is en de scheepvaart zeer weinig beteekent, zou de brug zonder groote spanningen kunnen gemaakt worden. Alleen moet bovengenoemde geul vrij blijven, om houtvlotten en roeibooten te kunnen laten passeeren. In den drogen tijd van 1912 is reeds een proefpijIer gemaakt aan den eenen kant van bedoelde geul. Het overbrengen van passagiers en goederen neemt ^eruimen tijd in beslag, daar de goederen bij gedeelten uit de goederenwagens overgeladen moeten worden in kooien, welke ze overbrengen, en daaruit weder in den aan den anderen oever gereed staanden trein. Alleen bij groote ladingen worden de goederen reeds te Paramaribo in kooien geladen en deze worden op open wagens geplaatst. Te Kabelstation worden deze kooien overgebracht en aan de andere zijde wederom op open wagens gezet. De passagiers gaan eveneens in een kooi met 10 of 12 tegelijk over. Gedurende den overtocht, welke slechts een paar minuten duurt, heeft men een mooi gezicht op de rivier en over het bosch heen ziet men in de verte de bergen van het nog onbekende binnenland. Bijgaande foto vertoont het prachtige gezicht op de rivier, terwijl aan den oever houtvlotten en booten zijn vastgelegd. Benedenstrooms was gedurende den aanleg een zandzuiger op de rivier aan het werk. Daar tusschen Kabelstation en Dam nergens zand te vinden was en vervoer per kabelbaan te kostbaar en te tijdroovend zou geweest zijn, moest hierin op een andere wijze voorzien worden. Alle rivieren in Suriname hebben in haar bovenloop groote zandbanken. Hiervan is nu gebruik gemaakt. Nadat alle passagiers en goederen zijn overgebracht, wordt de reis om 3 uur weder voortgezet en bereiken we tegen half zes het eindpunt Dam. Het laatste gedeelte is niet rijk aan bijzonderheden. We passeeren een drietal boschnegerdorpjes, wier bewoners uit hun huizen komen, om den trein te zien voorbijsnellen. Gedurende den iaatsten kilometer loopt de baan evenwijdig met de Sarakreek en hebben we er uit den trein een mooi gezicht op. Hier kunnen we er ons eenigszins een voorstelling van vormen, wat het vervoer naar de binnenlanden was, vóór de spoorweg was aangelegd. Dit gedeelte van de Sarakreek is namelijk een aaneenschakeling van watervallen en stroomversnellingen en is in den regentijd zeer moeielijk en in den drogen tijd in het geheel niet te bevaren. De laatste van deze vallen is de zoogenaamde „Dam.” Dit is een zich over de volle breedte van de kreek uitstrekkende steenen dam van een paar voet hoogte. Daaraan ontleend het eindstation zijn naam. Na het passeeren van dezen Iaatsten waterval, is de kreek weder eenige dagreizen ver goed bevaarbaar. Om deze reden is dan ook de spoorweg niet verder doorgelegd. Het is evenwel te wenschen, dat door doortrekking naar de Marowijne een verbinding tot stand zal komen met dit gedeelte van Suriname, dat algemeen als het rijkst goudhoudende wordt beschouwd en waardoor tevens een verbinding over land met Fransch Guyana zou ontstaan. Gelegenheid om te overnachten bestaat te Dam niet. Door de welwillendheid van den telefonist-haltechef aldaar worden we in de gelegenheid gesteld den nacht te zijnen huize door te brengen en, verfrischt door een verkwikkenden slaap, vertrekken we den volgenden morgen zes uur weder naar Paramaribo, waar we des middags kwart voor vijf aankomen. Vrachtgoederen gaan op de terugreis bijna niet mee. Alleen in den tijd, dat de balata wordt vervoerd, zijn de goederenwagens dikwijls gevuld. Te Kwakoegron is een uur oponthoud om de politie gelegenheid te geven alle passagiers met hun bagage te visiteeren, volgens voorschrift der Goudverordening. In Paramaribo aangekomen begeven we ons zoo spoedig mogelijk naar huis, om door een frisch bad wat op te knappen en daarna uit te rusten van de vermoeienissen van ons tweedaagsch uitstapje langs den spoorweg in Suriname. GEZICHT OP DE SPOORBAAN, ongeveer 1 K.M. voorbij Kwakoegron bij den Maaboberg DE „DAM' , de laatste waterval in de Sarakreek in den drogen tijd KABELSTATION. - GEZICHT OP DE SURINAMERIVIER.
PDF
Blad 
 van 2380
Records 281 tot 285 van 11897