Panorama

Blad 
 van 2380
Records 266 tot 270 van 11897
Nummer
1913, nr.17, 22 okt. 1913
Blad
06
Tekst
PLOEGEN. ET was een mooien Zondagmiddag in Augustus. Met de fiets waren we Lunteren door en sloegen een zijweg in, zonder te weten waar te belanden. Natuurlijk eens even vragen. En het antwoord op onze vraag waarheen de weg leidde, was kort en krachtig: ,,Naar de Baotelaor’ . We hadden al zoo veel gehoord van die landkolonie van het Leger des Heils, dat dadelijk onze lust was opgewekt eens alles van nabij te bekijken. Een mooie weg, nu eens langs dennenbosch, dan weder langs vlakke velden, hier en daar nog de sporen dragend van vroegeren toestand — onontgonnen heide — leidde langs de oude boerderij van het Leger en na eenige minuten rijdens lag een groot 7ioe „panorama” in de „Batelaar” kwam. IN DE MELKBOCHT. en ruimte tot berging van klompen. Wie van buiten komt, verwisselt de klompen voor schoenen. Aan de overzijde een kleine kamer met vele kastjes, alles genummerd, voor ieder een bergplaats voor zijne bezittingen. Langs keuken en waschgelegenheden, alles zoo sanitair mogelijk, bereikten we de groote zaal. Daar zaten enkelen te lezen of te dammen. Onze leidsman legde de pet op tafel en allen groetten het vreemde gezelschap. Ieder heeft zijn eigen plaats. Het was er helder en frisch, lucht en licht volop. Verder kwamen we op de eerste verdieping. Daar een kantoortje voor den Huismeester en aan de overzijde een ziekenzaaltje, dat plaats heeft voor drie personen. Hoe rijk moet de zwerveling zich voelen als hij daar verpleegd wordt I DE OUDE BOERDERIJ. gebouw voor ons. Even nog doorgaande, hielden we halt bij een verrassend mooi tafreeltje. Een melkbocht met wel dertig koeien, die tegen opgaand hout prachtig uitkwamen. Voor het hek stonden de blanke bussen; terwijl de arbeiders de schuimende melk telkens aanbrachten. Niet lang stonden we daar of we waren al opgemerkt en een man kwam eens kijken wat ons zoo bezig hield. „Mooi vee hier.” „Ja, de Batelaar heeft prachtige koeien en melk geven ze, zoo best als in Holland . (Hier in Gelderland is het de beste aanbeveling als de wei en ’t vee met Holland kunnen concurreeren.) De man zelf was ook uit Holland en wij-Hagenaarsvonden het wat aardig onze provincie als voorbeeld De Batelaar is een toevluchtsoord voor ieder die in de Maatschappij schipbreuk heeft geleden of dreigt te lijden. Wie geen raad meer weet, heeft daar slechts aan te kloppen en vriendelijk wordt hij opgenomen, gevoed, gekleed, en als hij werken wil, kan hij er blijven tot hij zich weer wat bekomen voelt van den grooten strijd om het bestaan. Velen komen, velen worden geholpen en velen vertrekken ook weer met een dankbaar hart. Soms komen dezelfden twee en meermalen terug. Het Leger heeft altijd brood, altijd kleeding, altijd een goed bed en vooral een opbeurend woord om schipbreukelingen des Levens te helpen en te steunen en zoo mogelijk als een ander en beter mensch aan de Maatschappij terug Het gebeurt dikwijls dat nieuw aangekomenen eenige dagen rust noodig hebben om wat op verhaal te komen. Velen hebben dikwijls niet anders dan wat bovenkleeding en zijn dood-op van uitputting. De ziekenzaal ligt prachtig op ’t Zuiden, met vrij uitzicht over korenvelden; een Sanatorium zouden we zeggen, zoo heerlijk. Dan op dezelfde verdieping waschgelegenheden en een slaapzaal voor 30 man. Alles zag er uit om door een ringetje te halen, kraak helder, ruim en frisch ; keurige bedden, eenvoudig maar onberispelijk. Daarboven het kledingmagazijn, waar voor de heele bevolking — ten hoogste 60 man — van alles voorradig is. Onder- en bovenkleeding, schoeisel, gesteld te zien. Nog hadden we het druk over rogge en kunstmest, toen we door iemand in Heilskleeding te geven. Geldelijk bedruipt de Batelaar zich zelf. Kranig, dekens, bedlinnen, van alles. Nog een zelfde slaapzaal en een klein kamertje met een bed, voor wien voor werden gevraagd of we soms lust hadden „de Batelaar eens van binnen te zien. Het was juist wat niet waar om het zoo ver te brengen? En nu onze rondwandeling: we graag wilden en al pratende over het Groote Werk, dat hier verricht was, betraden we het nieuwe gebouw. Onze leidsman, geheel opgaande in zijn werkkring, vertelde op eenvoudige, duidelijke wijze alles tot in de kleinste bijzonderheden. Wie opgenomen wordt, krijgt eerst een bad; zijne kleeren worden gewasschen en zoo noodig door nieuwe vervangen. De badkamer is beneden in den gang en de bevolking is verplicht daarvan geregeld gebruik te maken. Vlak daarbij is een kleine kamer met vele hokjes, waarin voor ieder een paar schoenen een enkelen nacht onderdak vraagt. Hiermede hadden we alles gezien en wij waren zeer voldaan over het bezoek. We hadden geen lectuur gezien en vroegen of een tijdschrift voor de leestafel welkom zou zijn. Gaarne werd dit aanvaard en zoo doende komt nu „PANORAMA van het eerste nummer af in de „BATELAAR.” Ede, September 1913 ELSIE YOUNG. DE EETZAAL.. DE SLAAPZAAL.
PDF
Nummer
1913, nr.17, 22 okt. 1913
Blad
07
Tekst
HET DORRE ZAND VAN EEN EENZAAM MENSCHVERLATEN NATUUROORD IS NIET ZONDER LEVEN, (Foto Jos, Raemaekers, Arnhem) EDER uur met toewijding besteed aan de waarneming van de natuur doet ons nieuwe en belangrijke feiten leeren, brengt ons tot de overtuiging, dat er dingen op aarde zijn, waarvan wij en duizenden met ons niets vermoed hadden. Rijk is het natuurleven aan verschijnselen, die ons logisch gestelde vragen op de lippen brengen, waarop zelfs de geleerdste mannen nog het antwoord moeten schuldig blijven omdat de hoogste en rijkste levensuitingen nog niet tot wetenschappelijke klaarheid steeds nog doorarbeidt aan de moeilijke problemen van het levensvraagstuk, dat, ofschoon voor veel reeds een aannemelijke verklaring is gevonden, toch in zijn geheel nog een dilemma is. Het leven, het alom tegenwoordige leven in de natuur, tot u sprekend van schoonheid en belangwekkendheid, ‘het verdient de toewijdende belangstelling van ieder natuurvriend, daar immers heel de blijde plant- en dierenwereld één lofzang zingt op het natuurleven ? Wat fluisteren in Julimaand de lichtgebogen zacht wiegelende korenaren elkander toe ? Wat verkondigt op zonnigblije lentemorgens de leeuwerik als hij jubel-kwetterend opstijgt, steeds hooger hooger in de goudstralende voorjaarslucht? En wat zeggen die luchte wolkenveeren zelf, die rustig zwervend verder gaan ? O . .. . voor hèm, die de natuur geniet in al haar heerlijkheid, die met ernst en stille aandacht het natuurleven op zich laat inwerken, zoodat er als ’t ware een zachte samenspraak gevoerd wordt tusschen de wereld binnen in u met die buiten u . ... voor hem, die als bij intuïtie de woordjes verstaat, welke het deinend zuchtje ontlokt als een geheimzinnig ruischen aan de hooge laan-boomen; die het oor leent aan het babbelen van een kristallen beekje met de bebloemde oevers .... voor hem fluistert en zingt het, lispelt of jubelt het cveral buiten van het leven, dat veelzijdige nooit volprezen natuurleven. En als ééns de oogen geopend zijn voor dat wonderrijke leven, als het u tot een openbaring is geworden, dat het dorre zand van een eenzaam menschverlaten natuuroord niet zonder leven is, daar blauwe algen er den weg Foto Jos Raemaekers Arnhem. bereiden voor een hooger ontwikkelde vegetatie, als de steenen vochtmuur, die ge dag in, dag uit voorbij moet voor u plots een rijk leven vertoont van nietige ,,onkruid” plantjes en varentjes die levensappen vinden tusschen de losse voegen der oude muursteenen .... als eindelijk die steenen zelf uw opmerkzaamheid trekken door de gekrulde en gekroesde korstmos versieringen .... en ge te weten komt, dat daar een symbiose van een wier en een zwam geleefd wordt, zooals heel het uitgebreide plantenrijk niet mooier te aanschouwen geeft.... zie dan behoeft het toeval slechts u Guido Gezelles gedichten in handen te spelen om uw eigen nieuwe gedachten in o zoo schooneenvoudige bewoordingen geuit te vinden in zijn : .... ’T GROEIT OVERAL ENTWAT.... (Foto Jos. Raemaekers Arnhem). ’t Groeit overal entwat Tot op de blauwe schorren, Maalt onbemerkt het mos Bij kleene kleene porren, Zijn platte penningen Die groene en grauw gedaan, Of geluw op ’t gelent Van de oude bruggen staan. Zóó is het leven overal en overal te vinden, en als dit u ééns opgewekt heeft en gij u door het stille gesprek gesticht gevoelt; wanneer in nooit gedachte volheid dat natuurleven op u inwerkt, dan zullen bij u vragen rijzen; waarom de dikke bromvlieg zoo levensblij zoemt? Waarom in den herfst het blad zoo kleurt en bloost? Waarom dit? Waarom dat?” en ook wilt ge weten van nut en schade, och ja daar komt een mensch al heel gauw toe.... dan stormen op u los al die vragen, dan is er in u een drang om véél te weten, om vertrouwelijk te worden met de natuur, wilt ge véél uitgelegd zien om zóó, beter ingewijd, van het innerlijke meer te genieten en met wetend oog gade te slaan het groote leven van dier en plant. En wanneer ge ééns tot de immer grooter wordende schare zijt toegetreden van hen, die in de natuur tal van levensproblemen opgelost vinden, die door de ernstige studie van planten en dieren te land en te water als vanzelf gebracht worden tot een nadere beschouwing van de bodemgesteldheid en de antropologie . . wanneer gij dien vaderlandschen bodem hebt lief gekregen en hij u verhaalt waarom al dat schoone en interessante daar groeit en leeft.... zie dan begrijpt men al heel spoedig, dat het geheele rijk der natuur in bet nauwste verband staat met de ontwikkeling van het menschelijk kunnen, dat er in die groote wereld zelf innige betrekkingen bestaan tusschen plant en dier, zóó innig, zóó ingrijpend en zóó moeilijk te definieeren dat de vroegere scherpe scheiding tusschen de beide groote rijken, steunende op de wijze van ademhaling en voeding Het wondere ^elfkcintleven van twee ;; natuurwerelden. ;; 7 ©oor ©. 'j, van der Ven, 7. OP DE GRENS VAN PLANT- EN DIERENLEVEN STAAN DE PADDESTOELEN. (Foto Mej. Marie Bijl Assen). bij plant en dier reeds lang tot de geschiedenis behoort. En op de grens van de natuurschepselen, welke door geleidelijken overgang met elkander verbonden zijn en slechts gradueel verschillen, staan de eeuwen lang gewantrouwde paddenstoelen, die als laagst ontwikkelde groep de pyrenomyceten bezitten, waaronder de hierbij in beeld gebrachte Cordycepsmilitaris, de op rupsen parasiteerende kernzwam de voornaamste vertegenwoordiger is. En nu wil ik in deze causerie mijn lezers een kijkje geven in het intieme zwam- en dierleven op de grens van twee natuurrijken, ik wil u op de hoogte brengen met de wonderbaarlijke „plantdieren”, zooals de Spaansche monnik Torrubia ze in 1745 nog beschreef in zijn „Natuurgeschiedenis van Spanje.” Veel wordt er in de laatste jaren door natuurvrienden geschreven over de hoogere paddenstoelen, over de kleuren pracht van vliegenzwammen, Russula’s, melkzwammen en Armillaria’s, maar voor dezen keer wil ik u brengen aan den uitersten zelfkant van het paddestoelenrijk bij de rupsen en vliegen bekruipende Cordyceps en Empusasoorten. Om bet parasiteeren van deze zwammen goed te begrijpen moeten wij even het paddenstoelleven iets dieper ophalen. Over de geheele aarde komen ze voor en door hun lage ontwikkeling wordt men er als ’t ware toegebracht ze te beschouwen als producten uit den voorhistorischen tijd, tenminste Heimans, die naast Thijsse zooveel gedaan heeft om de liefde voor deze woudkinderen aan te kweeken zegt ergens in één van zijn tot „kijken en bewonderen” noodende artikelen : „Het is zonderling eigenwijs goedje die paddestoelen en daarom juist zoo interessant.... ’t zijn rare wezentjes. Soms lijkt het mij toe of het relicten zijn uit den tijd, toen de steenkoolboomen in de moerasbosschen groeiden onder een eeuwig gedekten hemel als onder een ’T IS ZONDERLING EIGENWIJS GOEDJE DIE PADDENSTOELEN. (Foto Mej. Marie Bijl, Assen).
PDF
Nummer
1913, nr.17, 22 okt. 1913
Blad
08
Tekst
DE BERUCHTE STINKZWAM. (Foto Mej. Marie Bijl, Assen). stolp waar het altijd vochtig is. Wellicht bestonden er toen nog wel onderdeelen van wezenlijke bevruchtingsorganen, alles wijst op zoo iets antieks en voorwereldlijks. Nu, die goede Heimans heeft, wellicht zonder het zelf te weten, het bij het rechte eind gehad, want ijverige zwammen-onderzoekers hebben reeds sporen gevonden in de steenkolenperiode en het is gebleken, dat ze ook in den tertiaren tijd veel voorkwamen, terwijl men geconstaKINDEREN DER DUISTERNIS. (Foto Mej. Marie Bijl, Assen). teerd heeft, dat in fossiel hout even zulke zwamhyphen voorkomen als in het tegenwoordige verrottende hout. Maar nog meer hebben die onderzoekingen aan het licht gebracht, nl. dat men in barnsteen door zwammen gedoode insecten vond, terwijl in de Wettiner bruinkool, tallooze zwamkevers en dito muggen aangetroffen werden. Als van zelf komen we dan op de merkwaardige knodszwammen die hier in verschillende ontwikkelingstadia zijn afgebeeld. FRAAI, MAAR GEVAARLIJK. DE BOOMEN VERWOESTENDE HONIGZWAM. (Foto Mej. Marie Bijl, Assen.) PANORAMA Ofschoon men nog niet zoo heel veel weet van het gebruik der zonne-energie in het plantenrijk, zóó is het toch reeds bekend, dat slechts de hoogerontwikkelde planten in staat zijn deze energie aan te wenden tot de bereiding van het zóó noodige zetmeel. Uit het koolstof dioxyd en het water der lucht en uit water zouten, stikstofverbindingen van den bodem, dus alle anorganische stoffen bereiden zij de organische plantensotffen : suiker, zetmeel, celstof, planteneiwit enz. Wanneer men nu dit belangwekkende assimilatie-proces nagaat, dan komt men tot de overtuiging dat men de groene plantencellen of cblorophylkorrels moet beschouwen als heel kleine miniatuurlaboratoria, welke inrichtingen bezitten, die het zonnelicht, beter gezegd, de ,,stralende’; EEN HEKSENBEZEMBOOM MET 13 BEZEMS. (Foto Jos. Raemaekers, Arnhem). zonne-energie kunnen omzetten in ,,chemische” energie voor de vorming van organische stoffen. De paddestoelen, die evenals alle woekerplanten, welke haar voedsel uit andere planten putten, het assimileerend vermogen missen, die dus de ,,stralende” zonne energie niet kunnen verbruiken, zoeken dus ook het hun geen voordeelbrengende licht niet op, eischen geheel andere factoren voor hun bestaan, zijn als ,,kinderen der duisternis” op de somberste plaatsen in kelders en holen in de dichtste gedeelten van het woud, op schaduwrijke hellinkjes enz. te vinden. Daar onze zwammen toch ook koolhydraten bezitten en zij deze onmogelijk zelf konden bereiden, moeten ze dus vegeteeren of parisateeren op die organische substanties, welke de organische stoffen reeds vooruit gemaakt hebben. Die noodige voedingstoffen vinden ze zoowel op levende als doode planten of dieren en daarnaar leven ze als parasieten of saprophieten (vuilnis-bewoners). En daar de vergane plantenbestanddeelen vooral in het najaar in buitengewone hoeveelheden op en in den vochtigen boschbodem voorkomen, groeien in dat jaargetijde dan ook de zwammen als. . . paddenstoelen uit den grond. Parasieten halen natuurlijk hun voedingstoffen uit de levende planten^of dierenlichamen, en het laat zich begrijEen allermerkwaardigst paddenstoeltje, uitsluitend parasiteerend op een anderen paddenstoel. (Foto B. E. Bouwman, Breda.) pen, dat zoodoende een groot gedeelte verloren gaat van het organisme van d*n gastheer, welke het tot zijn eigen vorming heeft opgenomen. De gevolgen daarvan zijn ziekten, pathologische afwijkingen (kankergezwellen.heksenbezems etc.), ja dikwijls heeft de besmetting na korter of langer tijd den dood tengevolge. Groote boomen, ja geheele boschcomplexen zijn gevallen als slachtoffers der gevaarlijke honingzwammen (Armillaria mellea). Minder bekend, omdat de slachtoffers niet zóó groot zijn, maar daarom niet minder belangwekkend is een parasitisch leven van zwammen op levende dieren, meest insecten, maar alvorens deze verschijnselen meer gedetailleerd aan de hand der foto’s te behandelen, wil ik met een enkel woordje gewagen van paddenstoelen die weer op paddenstoelen vegeteeren. Hiertoe behooren de Boletus parasiticus en de Nyctalis asterophora. De namen vertellen reeds, dat ze niet op een eerlijke paddenstoelmanier aan hun organische stoffen komen. Parasiticus speaks volumes en Nyctalis staat in verband met avond en duidt op de duistere plaatsen, waar dit zwammetje groeit. De eerste woekert op een stuifzwam. die in veel gelijkt op een grooten aardappel. Langs rulle zandpaadjes, tegen de bermen op vindt ge ze dikwijls in groepjes van drie tot vier tusschen het zand uitkijken. Deze algemeen voorkomende lederachtige zwam, vaak met grove ongelijke groenige-wratten bedekt, wordt uitverkoren door de parasitische Boletus. Zeer stijf zitten de buisjes zwammen tegen de harde huid aangedrukt. Even het signalement ? De steel is geelbruin, soms vlokkig, hoed roest kleur, eerst bolvlak, daarna ingedeukt onregelmatig ingescheurd. De steel vertoont soms eigenaardige krommingen en kan in het midden dikker zijn dan onder en boven. De beroemde botanicus en paddenstoelkenner F. W. van Eeden heeft deze vreemde zwam het eerst voor Nederland ontdekt in het najaar van 1864 in den Haarlemmerhout. Hoewel er een massa stuifzwammen waren vond hij er maar twee die met B. parasiticus behept waren en al is deze parasiet van den 2en graad ook elders bijv, in de buurt van Bussum gevonden, toch is het een der merkwaardigste vondstenvoor een Nederlandsch mycoloog. In Amerika moet hij volgens Fries meer voorkomen, doch ook elders heeft men dit zonderling zwamproduct aangetroffen. En hierbij laat ik het voorloopig en ga over tot een korte bespreking van de hierbij in beeld gebrachte Nyctalis asterophora, die door een der ijverigste leden van de Nederl. Mycologische Vereeniging de heer B. E. Bouwman in het Mastbosch bij Breda ontdekt werd. In dicht opeengedrongen groepjes groeien ze op verrotte of in staat van ontbinding zijnde Russula soorten, die mooie karmijn of kersroode zdammetjes met de smetteloos reine lamellenpracht, welke zoo vroolijk op den mos of naalden grond kleuren, dat een kunstenaarshart als dat van een Marie Wandscheer een Goedvriend een Neuhaus er zich toe aangetrokken moet gevoelen. Nu dan die Russula’s, die om hun uiterst lastig uit elkaar HET GEHEIME LEVEN VAN DE LAAGSTE ZWAMMETJES. (Foto Mej. Marie Bijl, Assen.) STU1FZWAMMETJES (Aardappelborrelen). (Foto Mej. Marie Bijl, Assen. RUSSULA SOORTEN. (Foto Jos. Raemaekers, Arnhem). te houden kenteekenen zelfs beroepsmycologen nog wel om den tuin weten te leiden vormen den voedingsbodem voor de vleezige paddenstoeltjes, die er met hun half bol vormige hoedjes hun levenssappen in vinden. Als soorten die bijzonder gezocht zijn worden algemeen genoemd de Russula adusta en nigricans, maar Rabenhorst vermeldt in zijn kryptogamenflora, dat ze ook op vervloeiende melken vliegenzwammen aangetroffen zijn. Mag men de Boletus parasitcius en de Nyctalis asterophora gerust rekenen tot de merkwaardigste parasieten in het fungirijk, een unicum is de vertegenwoordiger der knodszwamgroep de Cordyceps militaris. Immers deze inlandsche soort groeit evenals het overgroote meerendeel van zijn tafelschuimende familie op de doode of levende insecten. Hun naam „Knodszwam” doen ze, zooals de foto’s duidelijk laten zien, vollen eer aan, want ze beuren trotsch en fier een geel-oranje enkele centimeters hoog kncdsje op, dat wonderschoon op het lichtgroene mos zijn frissche kleuren tentoonstelt. Gravende zult ge ontdekken, dat deze knods zijn mycelium heeft genesteld in een mummieachtige rups of pop zooals foto V goed laat zien. Een van de eersten in ons lanc , die er zich op beroemen mocht een Cordyceps militaris L gevonden te hebben was de oude mycoloog C. A. G. Beins te Nunspeet, iemand, die met Kok Ankersmit tot de forerunners behoorde van de nu steeds groeiende schare natuurvrienden, welke onder leiding van voortreffelijke geleerden het mooie en merkwaardige van eigen land en bodem onderzoeken. (Wordt Vervolgd.)
PDF
Nummer
1913, nr.17, 22 okt. 1913
Blad
09
Tekst
ï Ofschoon ’ s menschen geest voortdurend zich heeft ||| beziggehouden en bezighoudt met het verzinnen en ii! toepassen van alle slechts denkbare voorzorgen voor | de veiligheid van hen, die hun leven aan de ongewisheid van den Oceaan moeten toevertrouwen, toch blijkt herhaaldelijk dat men nog steeds niet in staat is, het gevaar ■F dat het verkeer op zee medebrengt, geheel te bedwingen, ï Daarvan geeft ook de ramp van het s.s. „Volturno’’ van de | Uranium Maatschij., weder het bewijs. Dit schip bevond zich op zijn reis van Rotterdam naar New-York, midden in volle zee | toener plotseling Donderdagmorgen 9 October omstreeks zes | uur, brand gealarmeerd werd, en alle passagiers aan dek werden | geroepen. Reeds uit de couranten heeft men zich een denkbeeld kunnen B vormen van de ontzettende paniek en angst, die zich van de radelooze I passagiers had meester gemaakt. Het voorschip was reeds één vuurzee I waaruit dikke rookkolommen opstegen zoodat er van de bemanning heel wat tact vereischt werd, om de half waanzinnige passagiers te kalmeeren en bij elkaar te houden. Haast ongekleed, in een alles doordringenden regen zaten vrovwen en aII m kinderen, bibberend van kou en angst, op het | J achterdek, met den dood voor oogen hun lot af jy te wachten. Sommigen, door waanzin gedreven, | sprongen in zee, een wissen dood in de golven g boven zulke folteringen verkiezend. De uitgezette red- £ i|’ dingsbooten werden door de woeste zee te pletter !•: geslagen en tientallen van passagiers ’kwamen, onder hart ­ verscheurende kreten, in de golven om, Gelukkig konden echter de schepen, die. op de plaats des onheils tegenwoordig waren, toen de zee wat kalmer werd, hulp bieden en de overgebleven redden, zoodat nog een betrekkelijk groot aantal passagiers het er nog levend afgebracht hebben, al waren ze ook door angst en vermoeienis, ‘llff 1 ^ — bijna 25 uren hebben zij in hun benarde positie verkeerd - nalf verbijsterd. Waren alle passagiers op het achterdek gebleven ^wellicht waren ze dan allen gered, en waren er geen menschenlevens bij de ramp te betreuren geweest! Onze foto ’ s zijn eenige schetsen genomen jji af een der schepen die hulp verleenden.
PDF
Nummer
1913, nr.17, 22 okt. 1913
Blad
10
Tekst
DE MIJNRAMP IN WALES. nkele dagen geleden maakten de couranten melding van een ongeluk, dat in onze mijnen heeft plaats gehad, doch gelukkig zonder ongevallen is afgeloopen; erger is evenwel de vreeselijke mijnbrand, die in Zuid-Wales te Senghenydd bij Cardiff heeft plaats gehad. Terwijl een 900 mijnwerkers in de mijnen aan het werk waren, uur een vreeselijke ontploffing gehoord, welke zoo hevig was, dat de machine-gebouwen aan den ingang van de mijn weg geslingerd werden en een man. die op eenigen afstand daarvan stond, het hoofd van den romp geslagen werd. Uren ver in den omtrek werd de vreeselijke slag gehoord waardoor men begreep, dat er een ontzettende ramp had plaats gehad. Natuurlijk haastte de geheele bevolking van het mijndistrict zich naar den ingang EEN REDDINGSBRIGADE KEERT TERUG. van de mijn. De aangrijpende tooneelen welke zich daar onder de vrouwen en bloedverwanten der mannen, die daar beneden werkzaam waren geweest, afspeelden, laten zich niet beschrijven. De deskundigen zagen direct den toestand zeer ernstig in en er werd gevreesd, dat slechts weinigen er het leven zouden hebben afgebracht; ieder herinnerde zich de ramp, die 24 Maart 1901 in dezelfde mijn had plaats gehad, waarbij 83 man door een ontploffing het leven verloren en slechts één gered werd. Men was er evenwel dadelijk van overtuigd, dat deze ramp zeker de vorige zou overtreffen en dat dit een der ergste zou zijn, die ooit de mijndistricten van Zuid-Wales hebben getroffen. Uit den omtrek van Cardiff snelden zoo spoedig mogelijk redding-brigades, doctoren en ambulances toe om hulp te verleenen en dadelijk werden er mannen gevonden om in de mijn af te dalen. Omstreeks tien uur daalde de eerste brigade onder bevel van den directeur der mijn, den Heer Shaw, daarin af. Met verbazingwekkenden spoed werden ongeveer 400 mannen (bijna de helft van het aantal dat in de mijn werkzaam was), levend boven gehaald. De begroetingen tusschen echtgenooten en kinderen waren werkelijk hartroerend ; tranen veranderden bij sommigen plotseling in groote vreugde, doch anderen voelden, bij hun teleurgestelde verwachtingen het leed, natuurlijk nog meer. Onderwijl werd het reddingswerk voortgezet, doch de dappere mannen stuitten op groote bezwaren. Het bleek onmogelijk meer dan 30 Meter in den grond af te dalen en de weg werd versperd door een muur van vlammen, waarachter zich nog 400 menschen, dood of levend bevonden. Voor dien muur waren ook al eenige dooden en vreeselijk verminkten gevonden. Al het beschikbare water werd in de vlammen geworpen, doch instede deze te doen verminderen, verwekte dit een ontzettende rook en Colonel Peurson, de opzichter van de mijnen deelde als zijn meening mede, dat op dat oogenblik het blusschen slechts de doodenlijst zou kunnen vergrooten; redding was niet te brengen. Gestadig werden lijken, onherkenbaar verkoold naar boven gebracht, en den geheelen middag liepen vrouwen af en aan in de verwachting hunne echtgenooten te herkennen, maar slechts zelden wisten zij bij het weggaan meer dan bij het komen. DE MENSCHENMASSA AAN DE SCHACHT OP BERICHTEN WACHTEND. Daarna probeerde men met verschillende chemicaliën het vuur te bestrijden en om vijf uur werd gemeld, dat twee vuurhaarden gedoofd waren. De hoofdingang evenwel was nog slechts door een vuurzee te bereiken en daar was de grootste. ellende. Er werd besloten om een zoo groot mogelijk gedeelte van de mijn door zware deuren af te sluiten om zoodoende de trekking van de lucht te doen ophouden. Eindelijk was den volgenden ochtend het vuur in. zooverre gedoofd, dat men met het bergen van de lijken een aanvang kon maken. In het geheel zijn bijna 500 menschen gered, terwijl het aantal verongelukten nog niet precies is te bepalen. Onze foto’s geven een klein idee van de verwoesting, die de ontploffing heeft aangericht en toonen tevens de enorme belangstelling in de droeve gebeurtenis. VERVOER VAN EEN ONHERKENBAAR VERKOOLD LIJK.
PDF
Blad 
 van 2380
Records 266 tot 270 van 11897