|
HET EILAND SAN BARTOLOMEO. DE UITREIKING VAN HET VOEDSEL.
DE SCHIPBREUKELINGEN VAN HET LEVEN
OP HET EILAND SAN BARTOLOMEO.
De Schipbreukelingen van het Leven!!...,
Het eiland San Bartolomeo!!??....
Schijnt het u niet den titel van een der meest fantastische romans van Jules Verne?
En toch, niets is meer reëel dan dit geheimzinnige
eiland, dat oprijst midden in den blonden Tiber; om
er te komen heeft men slechts twee . . . stuivers noodig
als tramgeld vanaf de Piazza Venezia. En niets is er
minder fantastisch dan die troep ellendige schipbreukelingen, die door de stormen des levens of wel door
de rukwinden der zonde, iederen dag opnieuw naar
dien oever gedreven worden, steeds op hetzelfde uur,
opdat zij niet ten laatste een schuilplaats zullen zoeken
in de Morgue op datzelfde eiland, als voorlaatst station
van hun droevige reis.
* * * * * * * * ♦
Het was een van die heldere romeinsche middagen,
waarop de elegante wereld het Corso en de Via Nazionale vulde en een ieder met blijden glimlach de
eerste lentegeuren begroette, de lente, die reeds haar
triomf vierde op den barschen winter; toen, terwijl het
scheen, dat de Romeinsche burgers en de vreemdelingen,
zich oplosten in één vroolijke, vriendschappelijke familie; —, toen juist kwam het verlangen in mij op,
om op het eiland von San Bartolomeo het toevluchtsoord te bezoeken van hen, die huis noch familie, noch
liefde bezitten ; en die nog slechts één gebaar kennen: het
uitsteken van de hand; en nog slechts één arbeid: eten.
Ik Per tram van Piazza Venezia slechts vijf
minuten ver en toen over de brug Quattro Capi, met haar
zuilen met de vier gezichten, het eiland op, waar in
den ouden tijd het Sanctioarium van Esculaap was, en
waar zich nu het hospitaal bevindt der Barmhartige
Broeders. Ik ging rechtsaf, het hospitaal langs tot ik
den achterkant bereikt had, waar een soort van portiek
den kademuur van den Tiber tot achterwand heeft. En
hier begint het wonderlijke.
De hoek gevormd door den kademuur en door den muur
van het hospitaal is een meter boven den grond overdekt
door een primitief steenen dak, waardoor een soort van
,,hol gevormd wordt niet grooter dan twee meter in het
vierkant; men kan er binnentreden door een opening, die
nog geen meter hoog is. Dit hol is bewoond dooreen paar
menschelijke wezens, een man en een vrouw. Dicht daarbij voert een deur naar de binnenplaats van het hospitaal;
ze is echter nog gesloten. Maar ervoor, onder de portiek,
en op het pleintje krioelt in droevig wachten een menigte
uit allerlei typen samengesteld. Er zijn maar weinig beOnder de portiek - De Franschen.
Aan den oever van den Tiber - Duitschers en
OP HET PLEIN: DE ROMEINEN. HET „HOL”
In de zon!
roepsbedelaars bij; van die menschen, die men overal
ontmoet, en die zich door niets karakteristieks onderscheiden dan door hun ellende en hun verlatenheid.
Maar inplaats daarvan zijn er veel nog jonge mannen
bij, ja zelfs zeer jeugdige, maar allen met het kenmerk van
walgelijke slechtheid; ofschoon men hier en daar nog
sporen vindt van vroegeren welstand. En dezen — de
ware schipbreukelingen van het leven — zijn allen
vreemdelingen: Franschen, Duitschers en meest Spanjaarden. De Duitschers zijn gemakkelijk kenbaar aan
hun sport-kleeding en hun beveerde hoeden en door
het militair automatische in al hun bewegingen. En
ook koesteren zij nog een zekere vaderlandslievende trots.
Een vriend, die zich op zekeren dag bij hen bevond terwijl
zij hun voedsel nuttigden, vroeg één van hen verbaasd
of hij een Duitscher was en kreeg ten antwoord: „Duitschers, Franschen, hier zijn alle mogelijke naties vertegenwoordigd. L Entente cordiale heeft hier eindelijk haar
terreinen gevonden.
Niemand ziet er uit als een arbeider, maar allen zijn
bepaalde typen ; één lijkt wel een professor in de wiskunde, die is stil blijven staan bij het zelfs voor hem onoplosbare probleem : dat van het dagelijksch brood. Door een
zelfde ellende bijeengebracht, door den honger, wachten zij en praten ondertusschen in een internationale
taal ....
De deur van het hospitaal gaat open.
De menigte dringt op de binnenplaats, waar de
bedienden reeds vooraf een bak hebben neergezet,
waarin de etensresten der zieken zijn dooreengemengd:
soep, vleesch, visch, groente, alles dooréén en soms
zitten er zelfs schillen van noten of kastanjes bij.
Ieder gaat zijn eigen pannetje vullen en verslindt dan
in een oogwenk, op den grond zittend of leunend tegen
de muur, het wonderlijke en onsmakelijke voedsel. Hoeveel verloren strijd, hoeveel luiheid hebben hen gebracht
tot deze spoedige ondergang; hebben hen genoodzaakt
zich te storten in dien afgrond, waar persoonlijke waardigheid of eergevoel slechts lege woorden zijn .... En
waar zelfs de twee sterkste zintuigen van den mensch zijn
ondergegaan, namelijk; de reuk en de smaak.
* * ♦ ♦
* * * *
Maar vandaag ten minste sterft men niet van honger.
Ook vandaag nog kan men zich neervleien in de zon,
in diezelfde stralende zon, die reeds de grootheid van
Rome zag en die neerzinkend toch nog stralen genoeg
heeft om hen te verwarmen, die haar volgen in haar snellen
loop zonder hoop op toekomstige redding.
De zon zal 'weer opgaan, maar nooit voor de overwonnenen !
Wee de Schipbreukelingen! Want dezulken zullen
niet meer opstaan!
|