|
JOSEPH IN DOTHAN
DOOR HET „VONDEL-TOONEEL”.
(DIRECTIE MERTENS EN MUNNICHMANN).
I
De Heer Erfmann als Ruben,
Het doet goed, in het gerucht en vaak hol rumoer van
ons modern leven, in de wirwar van alle mogelijke tooneelstukken, die fijn psychologisch uitgesponnen, vaak des
Menschen Seele t e gecompliceerd doen schijnen, of wel
de tragedie of comedie der sociale toestanden geven, in
eene verhouding tot ’s menschen innerlijk van t e tijdelijken aard, voor eene keer weer eens té gaan zien naar een
treurspel, dat groot en breed, in betrekkelijk zoo beknopten
vorm, de strijd geeft die ten eeuwigen dage tusschen de
menschen onderling beerscht en heerschen zal; de strijd,
ontstaan uit hun innerlijk, doorhun verscheidene verlangens,
eerzucht en karakter, écht en geheel voortgekomen. Waarin
dus niet de klassenstrijd, maar het zuiver menschelijke, in
alle vormen, de boventoon voert.
Dat is behalve de taal, behalve het vers, het verkwikkende, het krachtige in de klassieke treurspelen, dat zij
het wezen der tijdelijkheid negeeren, om recht te grijpen
in ’s menschen inborst.
Het zou als een teeken des tijds te beschouwen zijn,
dat in onzen tijd zoo weinig klassieke treurspelen worden
opgevoerd. De drang van het publiek gaat, hoe vreemd het
schijnen moog’, in het spoor, door de bioscopen aangegeven,
naar de weergave van het heerschende tijdperk; van de
vertooning eener film, die een vliegwedstrijd te aanschouwen geeft, tot de voorstelling van ’n stuk als La Rafale of
Israël van Bernstein, il n’y a qu’un pas I Met meer of
minder talent geschreven, en met wat meer of minder persoonlijk sentiment van den schrijver, bevinden zich de
meeste stukken, die men dan in onzen tijd als de ,,ernstige’
telt, tusschen die twee punten. Hoe kon anders de bioscoop
zoo’n concurrent van het theater geworden zijn, indien ze
niet beiden bestaan moesten van éénzelfde smaak of drang
bij het publiek, ze beiden niet au fond de weergave waren, Mevrouw Erfman-Sasbach als Jozef.
van eenzelfde sentiment, dat door onzen tijd gevoed wordt 1
In Vondels tijd waren kunst en religie, méér één dan
tegenwoordig. Ze waren vaak de dragers van zelfde gedachten, waren eikaars steun en bijstand. In onzen tijd gaan
beiden hun eigen weg; vaak bestrijden ze elkaar. Daarover
moge ieder denken hoe hij wil. Een nieuwe geestelijke
algemeen menschelijke kracht ontstaat daardoor zeker
niet.
Er is daarom moed noodig, om in onzen tijd een stuk
als Joseph in Dothan op te voeren, altijd in aanmerking
genomen, dat slechts weinigen, die als artiesten de tooneelspeelkunst beoefenen, daarvan niet behoeven te bestaan.
Dat de artistieke dwang van een klein gezelschap de finantieele gevaren trotseerend, zich aan de vertolking van dit
treurspel van Vondel waagt; het moge weinig minder dan
heldenmoed heeten 1
Vele opvoeringen heeft dit stuk de laatste jaren niet
gekend. Het werd het eerst gedrukt in 1640, één jaarvóór
Vondels overgang rot het Katholicisme; het is tijdens zijn
leven vele malen opgevoerd, zelfs wel 50 malen, ook later
nog verscheidene keeren. In de vorige eeuw ging het in 1887
voor het eerst in de Stadsschouwburg. Pas tien jaar later
beleefde het een nieuwe opvoering en dit voor de eerste
maal met Mevrouw Erfmann—Sasbach in de rol van
Joseph. Het was in den tijd toen onder de artistieke leiding van den beer Erfmann in de Tivoli-Schouwburg te
Rotterdam het gezelschapje speelde, dat toen dertijd
door z’n jeugdig vuur, en de durf waarmee zij nieuwe
stukken voor het voetlicht brachten, een algemeen artistiek
succes gehad heeft. De geheele Meimaand van ’98 is het
opgevoerd. Mevrouw Erfmann speelde Joseph, de heer Erfmann Ruben, dezelfde rol die hij ook thans vervult, Jan
Mulder, Juda; Holkers, die later aan de Holl-Schouwburg
onder van der Horst deel van de NederkTooneelvereeniging
uitmaakte en sedert overleden is, speelde Levi, de oude
Fritz Bouwmeester, helaas ook ter ziele, Simeon. Bovendien
werden de reien gezegd door Anna Beukers en Aleida
Roelofsen I De vrachtmeester was van Warmels! Wat al
bekende en goede namen I Het was een glorierijk tijdperk
vol jeugdig enthousiasme en groote plannen. Het is voorbij,
als veel glorie.
In 1900 daaraanvolgend had opnieuw eene opvoering
plaats, eveneens in de Tivoli-Schouwburg, ter gelegenheid
van het benefiet van den Heer en Mevrouw Erfmann.
Het was de laatste eenigszins belangrijke opvoering tot
heden toe, zoover ik mij herinner. Wel werden er bij het
Vondelfeest, eenige jaren geleden fragmenten uit vertoond,
maar verder is men niet gekomen.
Thans komt dit nieuwe gezelschapje, het Vondel-Tooneel
er mede debuteeren. En Mevrouw Cateau Esser, die er de
artistieke leidster van is, kan met succes op den uitslag
harer pogingen zien.
Na eerst eenige opvoeringen in Den Haag en Haarlem,
volgde eene opvoering Woensdagavond in Amsterdam in
het gebouw der Vocaal en Dramatische school van Mevrouw
Esser.
De rollen waren in de handen van Mevrouw Erfmann—S.
als Joseph, de heer Erfmann speelde Ruben, de heer L. B.
J. Moor, Juda, Koen Hissink was Levi (eene zéér goeie
vertolking) Joh. van Dorpen, Simeon; en Alex Poolman,
de vrachtmeester, terwijl de reien werden voorgedragen
door de dames Mertens—de Jaeger en Gilhuys-Sasbach.
De handeling van het treurspel mag bekend geheeten
worden. Het behelst het Bijbelsche verhaal, te vinden
in het zeven-en-dertigste kapittel van de Genesis, de geschiedenis van Joseph en zijne broeders. Er is een fijnheid
De broeders bij den put.
De scene bij den put.
De rey van Engelen.
van karakter teekening, die hier, door de beknoptheid van
het treurspel zelve, nog meer dan elders tot zijn recht komt.
Het leent zich daardoor bijzonder voor een kleine zaal
en ’n intiem uitgezocht gezelschap. De finesses in de karakters der broeders uitgedrukt, ze komen daarbij schitterend
tot hun recht. In dit onderhavige geval in de kleine zaal
van het gebouw voor vocaal- en dramatische kunst, heeft
het publiek vaak kunnen genieten van schitterende momenten in dictie en tooneelspeelkunst beiden, die zeker in
een groote ruimte minder vol tot de toeschouwers zou
gekomen zijn. De verschillende scènes o. a. tusschen de
broeders in het eerste bedrijf, waar zij Joseph’s nadering
ontdekken, leent zich bovendien bijzonder tot een schilderachtige groepeering. Er valt dus op alle gebied hier te
genieten. Hoe fraai is hier ook de dialoog tusschen de
verbittererde broeders, hoe zoeken ze alle hun grieven te
samen, nu ze den jongen buiten het bereik van het beschermende vaderhuis, naderen zien en in hun macht! Juda
alleen neemt het voor Joseph op, hij is goedmoedig en
vergevender, maar tegen de broeders kan hij niet op, niet
tegen Simeon, noch tegen Levi. Alleen Ruben verzet zich
heftig. Maar ook hij is niet man’s genoeg openlijk Joseph
te beschermen. Hij zal het achter de broeders om doen,
maar men kent het verhaal, z’n slimheid baat hem niet.
En zijn gebrek aan moed is oorzaak dat hij ten slotte gedwongen wordt, zooal niet om te stelen, dan toch om te helen.
Maar de krachtige teekening die Vondel hier geeft, van al
dezer broeders karakter ! Hoe hij ze in zijn schitterende
taal laar spreken, zich toonen laat in heel hun wezen, en
wat blijven ze, ondanks hun twist, broeders, loten van
een zelfden stam ! Van Simeon, en Levi, en Juda naar Ruben,
men voelt de verwantschap ! Hoe laat hij Ruben in zijn
gesprek in het tweede bedrijf met Juda, zeggen in volle
breedheid van zijn warm gevoel voor den vader en den
zoon tevens :
Misgunt men ’t grijze hooft, dat het met Rachels kroost
Wat spelende, voor ’t endt zijn’ ouderdom vertroost,
Met zulck een wintervrucht ? Wat hindert dat ons allen ?
’t Is vaders zinlijckheit, die is op ’t kint gevallen.
Natuur heeft dezen knaep wat meer dan ons gegunt.
’t Gewas valt niet alleens .... enz.
En Judas:
Zal ick, om Josephs wil, mij steecken in gevaer
Van ’t leven ? Neen, dat pack valt mijnen hals te zwaer.
Lust u een proef te doen, tot redding van zijn leven,
Begin vrij : Ick zal u daer in niet tegenstreven, enz.
♦ Maar er is te veel om te vermelden. Ook de toespraak
van Joseph tot zijn broeders, het tafereel bij den put, en ten
slotte na den angst van Ruben, die, Joseph verkocht, de
put ledig vindt, z’n broeders te gemoet loopt:
Och broeders, spreeckt toch : leeft het kint of is het heen ?
Tenminste toon mij ’t lijck, op dat ick ’s noch beween.
Er was in de vertooning van hedenavond heel veel moois.
Het was ’n intieme vertooning, in ’n kleine zaal; de décors,
de groepeering der broeders, de costumes, alles was goed
verzorgd. En voor ’n avond hebben we weer eens, buiten
tijd en sleur om, van iets diep-menschelijks kunnen genieten.
TOM SCHILPEROORT.
|