’et was intens warm. Als de hitte van
een gloeiend fornuis brandden de zonnestralen op de mannen die op het
goudveld aan het werk waren. Hoe ze
werken konden was een wonder, dat
door’ niets anders te verklaren was
dan door den dorst naar goud.
Lange Peter hield een oogenblik op en veegde de zweetdroppels weg, die hem in de oogen dropen. Hij staarde in
het kale, onherbergzame verschiet, hier en daar slechts
afgebroken door heuvels die tegen den horizont afstaken,
„’t Is een vrouw, ’k weet het zeker. Ze loopt hard en
dat met deze groote hitte, ’t Is of ze naar haar dood verlangt,” zei hij, toen ook de andere mannen ophielden en
naar het naderende wezen in de verte staarde.
Het kwam steeds dichterbij, en geleek een zwarte vlek
op het gele land. Plotseling scheen het te struikelen, strompelde nog eenige passen voort, viel toen op de knieën en
rolde over den grond.
Als één man wierpen de goudzoekers hun gereedschappen
neer en in hun opgewondenheid om geen hitte denkende,
renden ze naar de plaats waar het menschelijk wezen neergevallen was. Lange Peter, zoo genoemd omdat hij de
grootste, meest resolute kerel was in dit desolate goudland,
was bet eerst op de plek en toen de anderen aankwamen,
had hij uit de armen van de gevallen vrouw een pakje
genomen dat op een bundel kleeren geleek.
,,’t Is Chicago Lies !” riep hij met eenigen weerzin de
andere mannen toe. Chicago stond bij de gouddelvers
als zeer ongunstig aangeschreven. Misschien had Chicago
Lies daaraan haar bijnaam te danken. Of zij ooit in Chicago
gewoond had, wist niemand, want ze was een nomade die
reisde van de eene nederzetting naar de andere; nergens
lang vertoevende. *t Was een gedegenereerd schepsel;
veracht zelfs bij de ruwe mijnwerkers.
Maar nu was ze dood, zooals ze thans bemerkten en
stilte heerschte er onder de kleine groep — een groep mannen
wier monden zelden geopend waren zonder een stroom
van verwenschingen te uiten. Mannen wier leven bestond
in het graven en zoeken naar goud. Mannen die hun ledigen
tijd en het gewonnen goud doorbrachten met dobbelen
en het drinken in de bar, van vocht dat den naam droeg
van whiskey of brandewijn.
Eensklaps wordt de stilte verbroken door een kreet, een
korten kreet vol ongeduld en de bundel, dien nog niemand
had opgemerkt in Lange Peters arm, begon te bewegen.
De mannen deinsden achteruit en Peter zelf stond op
het punt het kleine bewegende pakje te laten vallen, maar
toch hield hij het vast, voorzichtig, ofschoon hij even verwonderd was als de andere jongens. Eindelijk had hij
genoeg moed om het pakje een weinig los te maken en er
in te gluren.
,,’t Is een baby !” riep hij uit met een mengeling van
eerbied en ontsteltenis.
„Een baby !” echoden de mannen en ze vormden een
kring rondom hem, terwijl de zuigeling met een paar stevige
knuistjes vocht voor haar rechten : voedsel en ligging.
Voorzichtig maakte Peter het goed los, waarin de kleine
gehuld was. ’t Waren vuile kleertjes waarmede het ondergoed evenwel in sterk contrast was. Dit laatste was helder
wit en met borduurwerk afgezet. De mannen hadden geen
verstand van mooie kinderkleertjes, noch hadden ze de
aardige muiltjes ooit gezien, doch hun belangstelling werd
wel beloond, want weldra zagen ze een paar sterke mollige
voetjes uit de kleertjes te voorschijn komen, die woedend
en krachtig een aanval waagden op Peters neus.
„Hoe is ’t mogelijk, dat die Chicago Lies zoo’n aardig'
klein kind had,” merkte een der mannen op.
„Wat zullen we met haar doen ?” was de volgende vraag
gericht aan Lange Peter.
Lange Peter keek vastberaden.
„’t Is mijn kind,” zei hij, en wachtte even op tegenspraak»
„Ik ben de beste schutter mijlen rondom, ik kan gauwer
en beter treffen dan een van jullie allen. Ik zal voor de
baby zorgen. Iemand nog iets te zeggen ?”
Maar er was niemand. Ze herinnerden zich zijn zeker
schot, en sommigen snapten de moeilijkheden van het
grootbrengen misschien beter dan Peter, die nooit getrouwd geweest was en van kinderen opvoeden niet het
minste afwist. Maar zoolang Peter zijn vurigen blik liet
rondgaan, regeerde hij de Barkers Creek.
Het was een vreemd gezicht deze ruwe mannen op hun
teenen terug te zien loopen, want de kleine was in slaap
gevallen met een kle n dik duimpje in een rood mondje.
Toen begon de zoek naar melk.
„Ik kan je wel helpen aan room van jenever.” lachte de
kastelein in de bar, maar de loop van Peters revolver onder
zijn neus vertelde hem, zijn aardigheden maar voor anderen
te bewaren, die niet zoo kort aangebonden waren als Peter.
Toen ze eindelijk tot de ontdekking kwamen dat het
hun niet mogelijk was om melk voor ’t kind te krijgen,
werd Lasso Joe er op uitgestuurd om in den dichtstbijgelegen winkel, vijftig mijlen ver, gecondenseerde melk in
blikjes in te slaan.
„Je mag diekittige ponny van jou wel goed laten loopen,”
merkte Peter op, „want wat ik met ’t kind doen moet als
’t wakker wordt en geen voedsel krijgt, weet ik niet.”
Gelukkig was Lasso Joe doordrongen van den ernst van
zijn taak en zijn ponny was overdekt met schuim toen hij
West Point bereikte. Al de busjes met gecondenseerde
melk, die de winkelier in voorraad had, werden door Joe
opgekocht en de verwonderde winkelier had nauwelijks
den tijd de busjes uit te zoeken.
Oostenrijks hope.
©e vermoedelijke troonopvolger met sijn &oon.
Ze renden naar huis in grooter vaart dan de ponny ooit
geloopen had en Joe werd met ongeduld verwacht toen
hij de lage heuvels in de nabijheid van Barkers Creek
bereikt had.
Het nieuws ging als een loopend vuurtje rond dat Lasso
Joe in aankomst was en de baby, wiens gezonde kreten
de ruwe mijnwerkers tot godvreezende menschen hadden
gemaakt, staakte niet eerder haar geschrei, dan nadat een
der busjes was opengehakt. Lange Peter sneed zich bij
die bezigheid in den vinger, doch zonder hierop te letten,
goot hij een gedeelte van den inhoud in warm water wat
reeds in een kan op het vuur gereed stond en gaf het aan
de hongerige kleine.
„Baby,” zooals ze genoemd werd, groeide voorspoedig
op. Lange Peter zorgde voor haar als zijn oogappel. De
andere mijnwerkers mochten af en toe naar haar komen
zien, ze maakten een wiegje voor haar en gaven haar ruw
gesneden speelgoed. Inderdaad spoedig kwam de tijd dat
„Baby” onbeperkt heerschte in de Barkers Creek. Er
werd geen vloek gehoord, zoodra het kleine wezentje de
groep mannen naderde.
Men nam de gewoonte aan om fatsoenlijk te praten,
zonder de gesprekken zooals vroeger te kruiden met de
noodige krachtige vloeken, want de kleine mocht dat in
geen geval leeren. Eens had ze een ruw woord opgevangen
en op haar manier gebruikt.
Lange Peter had met verbeten woede in stilte gehoord
hoe Baby met haar rozemondje het leelijke woord had
gelispeld, toen had hij zijn geweer genomen en was naar
de vergaderde mannen gegaan.
„Ik schiet beter dan de meesten, en ik zweer jullie dit geweer zal iedereen trakteeren, die Baby een woord leert, dat
ze aan mij niet herhalen mag!” riep hij verontwaardigd uit.
En gedeeltelijk uit vrees voor den woedenden Peter,
gedeeltelijk ook uit liefde voor ’t kind werd er geen ruw
woord meer gehoord en de kleine meid met haar aantrekkelijke kindermaniertjes bewoog zich onbevreesd en ongestoord tusschen de meest onbeschaafde gouddelvers.
Meermalen ging Peter erop uit om kleeren voor haar
te koopen. Hij koos meestal wit goed en het was een liefdewerk voor hem, dat hij aan niemand wilde afstaan, om
deze kleertjes te wasschen.
Ze zag er altijd keurig uit. Ze maakte zich wel eens vuil,
natuurlijk; welk gezond kind doet dit niet. Peter waschte
haar echter eiken avond met groote zorg, net zoolang tot
ze in staat was het zelf te doen.
Ook de Zondag, die vroeger in deze nederzetting weinig
verschilde met de andere dagen, dan dat er wat meer
gedronken en wat langer gedobbeld werd, was thans geheel
veranderd.
Peter kreeg van een der mannen een ouden gescheurden
Bijbel. Vol schroom had deze gouddelver het boek bij
Peter gebracht, nadat hij had aangeboden er een te koopen
voor een zakje stofgoud.
En daarna, omdat Peter gehoord had, dat ieder kind
in den Bijbel moet kunnen lezen, had hij haar iederen
Zondag voorgelezen, totdat ze geleerd had om zelf te lezen.
De andere mannen werden dan uitgenoodigd en velen
kwamen om naar Baby te zien, en te luisteren hoe ze lange
moeilijke woorden radbraakte en kleine woordjes trotsch
uitsprak.
Tijd gaat snel. Voor Peter bleef ze een kind, maar ze
had leeren rijden en schieten en haar kinderjurkjes waren
veranderd in rokken en blouses, en ze droeg een rooden
zakdoek in een knoop om den gebranden hals.
De mannen waren altijd gewend geweest naar hun kind
te komen kijken, en Peter merkte geen verandering in de
attentie en eerbied die haar betoond werd.
Het meisje zelf merkte er ook niets van, maar de mannen
wisten dat hun gevoelens waren veranderd. Ze was zoo
bekoorlijk en aantrekkelijk met haar zijden, bruine haren
hangende los op den rug en haar gebruind gezichtje, een
toonbeeld van gezondheid.
Het was op haar achttiende jaar, dat Jack Delbarton
in de kolonie kwam. Hij was verdwaald geraakt en doodmoe en zijn ponny was vel over been. Natuurlijk trok hij
de aandacht van Baby, hij was een nieuw element in haar
leven. Jack Delbarton was een beschaafde jonge Engelsch-
'man, met nette spraak en knap uiterlijk, nadat hij de
vermoeienissen te boven was. Ze had nog nooit iemand
gezien, die er uitzag als hij.
Hij vertelde Peter, dat hij niet kwam om goud te delven.
Hij had ’t niet noodig. Hij was gekomen ten behoeve van
een vriend, maar hij gaf verder geen nadere uitlegging
van het doel zijner reis.
De eerste Zondag dat Jack er was, was hij er over verwonderd, dat de mijnwerkers, ruw volk als ze zijn, zoo
netjes en beschaafd waren in tegenwoordigheid van Baby.
Hij merkte op hoe'Peter, haar vader, haar bewaakte
met een soort aanbidding in zijn groote oogen. Allen waren
even dol met haar; ze zou over de mannen hebben kunnen
loopen als zij het op haar heerschzuchtige wijze geëischt
had.
In het begin had hij er zich over verwonderd hoe eenvader zijn dochter kon laten opgroeien in zulk een omgeving, want hij had op zijn tocht naar Barkers Creek
verschillende kampen gepasseerd en hij was te gelijker tijd
ontsteld en verontwaardigd geweest over het dobbelen,
schieten, en vloeken dat daar ongestoord plaats had.
Hier evenwel was een groot verschil merkbaar : de veredelende invloed eerst van een onschuldig kind, daarna
van een ontluikende vrouw was aan de ruwe zeden der
gouddelvers ten goede gekomen.
Jack Delbarton dacht niet aan vertrekken, het doel
zijner reis was vergeten door de bekoorlijkheid die uitging
van Baby. Hij werd door de mijnwerkers behandeld als
een der hunnen en hij was volmaakt gelukkig. Het grootste
deel van den tijd gebruikte hij met rij- en onderzoekingstochten in gezelschap van Baby. Ze maakten lange ritten
door de bosschen en over de heuvels en dan zaten ze bij
het kampvuur babbelende met elkander over de wereld
en de steden in het Oosten, terwijl een enkele kameraad
er st’lzwljgend bijzat zijn pijp rookende, blijkbaar door
beiden vergeten. Ze wist heel wat plekjes in den omtrek en
ze was hem de baas in het rijden. Op het gezadelde of het
ongezadelde paard deed ze -kunststukken die hem in verbazing brachten. Een jonge Amazone was ze, tevens vol
vrouwelijke gratie, die hem geheel betooverde. Het was
natuurlijk dat de twee vurig op elkander verliefd werden.
Alleen Baby was zich haar gevoelens geheel onbewust.a
|