DE TROEBELE DOOR JOHANNA STEKETEE.
VIJVER
M
et zijn reistasch in de eene, de parapluie in de
andere hand, haastte hij zich het kleine dorpsstation uit. Even keek hij op zijn horloge :
precies acht uur. Nu had hij toch nog weer een
langen, eenzamen avond voor zich.
. Waarachtig, hij had dom gedaan door zoo vroeg uit den
Haag te gaan. Om zijn boosheid te toonen, zijn ontstemming
lucht te geven ! Nou ja, wat hielp dat bij haar, niks immers,
niks............
Zijn voeten zakten diep in de modder, waar hij liep over
den breeden landweg, aan weerszijden omrand door in
vollen zomerbloei staande iepen; daarachter lagen de
villa’s, in weelde van veel groen en bloemen.
Dien heelen dag had ’t geregend, nog vochtigde de somber grijze lucht na en de boomen drupten, zoodat zijn groene
uniform-overjas, die nauw sloot om zijn hoewel niet groot
toch rank lichaam, geheel nat werd, wat hem nog erger
uit zijn humeur bracht.
Voor Villa Rosa, zijn pension, bleef hij even stilstaan.
De andere gasten, die vroolijk bijéén waren, vermijdende,
ging hij dadelijk door naar zijn kamer, een groot, vierkant
vertrek met geheel door klimop overgroeide veranda.
’t Was bier veel donkerder dan buiten en een naar gevoel
van verlatenheid overviel hem nu nog sterker
Meteen flapte hij ’t licht op.
Vervoorde geeuwde, geeuwde hardop.
Toen bekeek hij zich in den spiegel.
De blauwe oogen in zijn regelmatig gezicht stonden flets
en hij zag bleek, heel bleek.
God nog toe, daarvoor had ie kapitein moeten worden,
CL, 6. ©ertlinq,
TAinister van Tinancién,
om zoo’n leven te leiden, hij hier en zij met de kinderen
daar, nadat hij zich eerst weken lang door haar voor den gek
had laten houden, van dat ze wel komen zou, als ze maar
een mooi huis vond, met een grooten tuin erbij, vooral
een grooten tuin. Waren niets dan praatjes geweest . . . .
Zoo’n serpent, feitelijk wilde ze niet uit den Haag weg.
Ze had hem aan een zoet lijntje gehouden, in de hoop,
dat hij zoo’n huis als zij verlangde, toch niet zou vinden.
Maar nou had hij zijn bekomst van haar en meer dan dat.
Hij voelde dat zijn ergernis ten top was gestegen en zich
in iets zou moeten oplossen.
Van af April leefde hij hier als een kluizenaar, bijna vier
maanden dus.
Nu zou hij de conversatie, die hem eerst zoo volop was
aangeboden gaan aannemen en zoeken waar die maar voor
hem te vinden zou zijn.
En als ie nog eens iemand sprak, dan had hij Hortense
vergoelijkt; dat was nou meteen uit ook.
Nou maar met de waarheid voor den dag.
Waarom niet ?
Zijn geduld had hem immers toch niets gegeven en zou
nu op lummeligheid gaan lijken en ook werkelijk lummelachtigheid zijn.
Daarvoor bedankte hij hartelijk, ’n lummel! Zijn smalle
lippen krulden zich minachtend.
Maar om Hannie en Arnold speet ’t hem, dat ’t zoo liep.
Die goede kinderen ....
En als hij ze haar ontnam, waarop hij alle recht had,
zoo ze volhardde in haar besluit, dan werd ze gek,stapelgek.
Toen Hannie laatst zoo erg ziek was, ging ’t ook al zoo
raar toe bij Hortense. Vergoelijkend had de dokter toen
gesproken van zenuwen, bloedarmoede in de hersens.
Nou ja, toegegeven, maar hem maakte ze toch niet zoo
gemakkelijk wijs, dat zoo’n vrouw, in dien ze ernstig wilde,
niet beter en wijzer doen kon.
Op zoo’n manier kon je de heele wereld wel voor gek
verklaren en kreeg Lombroso, of welke andere professor,
die van de tien menschen er negen voor abnormaal
verklaarde, nog gelijk.
II.
Terwijl Vervoorde zich gereed maakte voor de avondvisite, die hij maken wilde, vond hij, dat het grijsgroene
uniform hem toch lang zoo goed niet kleurde, dan het vroegere blauwe.
Enfin, haalde hij de schouders op, wat kon hij eraan
doen, ’t was nu eenmaal voorgeschreven.
’t Was een mooie zomeravond en toen hij buiten kwam,
voelde hij eerst goed, hoe heerlijk de lucht was.
De volle kruinen der boomen, mooi afgeteekend tegen de
blauwe lucht, verspreidden een zoete geur, vogels tjilpten
en zongen. Alles sprak van vrede en liefde. Allengs voelde
hij zich in betere stemming komen.
Och ja, hij had er genoeg van, zijn heele leven verder
te bederven, door de schijn van zijn huwelijk te blijven
hooghouden.
Als zij dan niet wilde, dan moest ze ook maar de gevolgen
dragen. Gek was ze in ieder geval niet.
Voor een kleine villa aan een breeden, met hooge boomen
omranden straatweg bleef hij staan.
Hoe lief en vriendelijk zag alles er hier uit: ’t huis zoo
aardig van vorm, en mooi begroeid met wingerd en klimroos ! En dan de tuin vol geraniums en begonia’s, zoo blij
van kleur.
Aarzelend opende hij het hek.
Ze hadden hem zoo dikwijls gevraagd, of hij eens kwam ;
als ze nu maar thuis waren ! Hij had juist behoefte aan
een opwekkend praatje met deze menschen, die hij van
ouds uit den Haag kende en die daar Hortense ook eenige
malen hadden ontmoet.
Toen belde hij.
.Geen belet?” vroeg bij ’t vriendelijke dienstmeisje.
„Neen Meneer, komt u maar binnen.’
In de warm-gemeubileerde suite kwam Mevrouw hem
dadelijk tegemoet, een ranke, jonge verschijning, geheel
in ’t wit, met wat Indisch gezicht.
„Ha Mijnheer Vervoorde, daar doet u goed aan. Mijn
man en ik hadden al opgegeven, u eens hier te zien.
Er klonk verwondering in haar stem, wat hem niet
ontging.
„Ik durfde ook bijna niet meer van uw vriendelijke uitnoodiging gebruik te maken, maar de lange, eenzame
avonden worden me te machtig. En daarom ga ik wat verandering in mijn leefwijze brengen.
„Uw vrouw, voorzichtigde Mevrouw Reeman, is dus
nog niet besloten hier te komen wonen ?”
Voor Vervoorde deze vraag had kunnen beantwoorden,
verbeterde Mevrouw zich :
„Zeker.heeft u nog geen geschikte woning kunnen vinden ?”
„Geschikte woningen genoeg, Mevrouw Reeman,” glimlachte Vervoorde. De kwestie is deze, dat mijn vrouw
hier niet wonen wil, en ik wil haar daartoe niet dwingen.
Al dien tijd, heb ik me ingespannen dat te verzwijgen voor
de buitenwereld en haar niet-komen geworpen op het
niet-vinden van een geschikte woning in de hoop, dat
zij in dien tusschentijd tot inkeer zou komen. Nu dat
echter niet zoo is, kan ik den waren toestand niet langer
verbloemen.
Verwonderd en geinteresseerd keek Mevrouw Reeman
hem aan.
U scheen zoo gelukkig, u met u beiden en uw twee lievb
kinderen. Alles gaf ons den indruk, dat u even gelukkig
was, als wij dat zijn.
„Schijn bedriegt en niets meer dan dat. Nu terugziende,
weet ik wel dat ons huwelijk nooit gelukkig is geweest.
Hortense kan geen mensch gelukkig maken. Ze verbeeldt
zich nu, dat ze haar kinderen 't geluk geeft, maar dat is
ook niets dan waan. Dat zal ook wel den een of anderen dag
blijken. Ze is niet normaal, of beter gezegd, heel abnormaal.
O, wat heb ik niet met haar getobd ! En dan altijd die
angst, dat de buitenwereld iets merken zou. Van dien angst
heb ik me nu bevrijd.
Wat ’n buien kon ze hebben, vreeselijke driftbuien en
om niets, absoluut niets .Dat kon me gewoon radeloos
maken. Ik schudde haar dan wel eens bij de mouw en
riep : „mensch, zeg dan toch in Godsnaam waarom je
pruilt,” maar dat hielp me niets, geen zier.
En dan die eeuwige achterdocht.
Nooit me vertrouwen. Overal iets achter zoeken, terwijl ik daartoe toch nooit eenige aanleiding had gegeven.
Om u een enkel voorbeeld te geven : Ik las haar eens een
advertentie voor uit de courant van een leerares, die voor
spotprijs fransche conversatie-les aanbood.
Ik zei: „Hortense, kijk toch eens, hoe is ’t mogelijk,
daarvoor je tijd en kennis te kunnen geven I”
Toen ik later de dame en haar advertentie al weer heelemaal was vergeten, komt ze naar me toe, der stugge gezicht, wit van nijd, en daardoor leelijker dan ooit: „Jij
wilt les bij die dame gaan nemen, ja dat heb ik wel begrepen, maar ik verbied ’t je, hoor je, ik wil niet, dat je met
andere vrouwen gaat. Versta je I”
Ik sloeg van verbazing achterover in mijn stoel en riep :
„Mensch, ben je nu heelemaal gek ?’*
„Ja, dat is zotheid,” stemde Mevrouw Reeman nu ook
volkomen toe.
En zoo was er zooveel, zuchtte Vervoorde, met peinzender
blik voor zich uitstarend en terugziende op zijn huwelijk.
Nu kan ze niet van haar familie weg uit den Haag, zegt ze.
Verbeelding natuurlijk. Hier buiten zou ze ruimschoots
vergoeding vinden, voor wat ze van de stad moest missen.
„Maar had u dat vroeger nooit gemerkt, voor ’t te laat
was?” vroeg Mevrouw Reeman, Vervoorde onderzoekend
aanziende; „in uw engagements-tijd?”
Vervoorde schudde ’t hoofd. Als ik toen al eens iets heb
bespeurd van die buien, dan heb ik me toen getroost met
de huishoudelijke philosophie: „Dat komt wel terecht,
dat betert wel. . . .”
Maar op onze huwelijksreis, toen ben ik al tot het inzicht
gekomen, dat ik met haar nooit geluk zou kennen. Wij
waren in Berlijn in den grooten schouwburg. De „Lohengrin”
werd gegeven. Nu is dat stuk daar iets grootsch, iets machtigs, heel iets anders dan hier.
Mevrouw Reeman knikte toestemmend. En te midden
van een eminente scene, begint ze met me te kibbelen, God
mag nog weten over welke kleinigheid. Zoo iets is doodend
voor altijd.
Eenige oogenblikken zwegen zij.
Mevrouw Reeman keek haar bezoeker meelijdend aan.
„Nu is ’t uit,” zei Vervoorde, nu gaan we weer ieder
ons eigen weg. Hortense heeft nog al wat geld en later meer
nog te wachten — ze is zooals u weet van aanzienlijke
familie — dat houdt ze natuurlijk.
„En de kinderen ?”
(Foto's Haagsch lil. en Pers Bureau.)
7Ar. 5T1. B, pleyte,
7Ainister van ‘Koloniën,
Daarover ben ik ’t met mezelf nog niet eens. Tot nu
toe is ze goed voor hen, voor zoover dat in haar macht ligt.
Ze is in ’t geheel geen paedagoog natuurlijk en er gaat
geen zedelijke kracht van baar uit, maar zooals ze mij
kan kwellen, doet ze dat de kinderen niet. Daarom laat
ik ze haar misschien voorwaardelijk behouden, m. a. w.
zoolang als het niet verkeerd gaat.
De heer des huizes. Vervoorde’s collega, een man met
frisch-rood gezicht en levendige oogen, kwam binnen en
het gesprek nam een andere wending.
Het licht werd opgestoken.
Toen kwam de kinderjuffrouw met de beide kinderen
binnen, die hun ouders goeden nacht wilden zeggen : twee
kleine, snoezige jongens met aardige snuitjes en innemende,
helder-klinkende stemmetjes.
Vervoorde keek er met aandacht naar. Toen liet Mevrouw
de thee opruimen en bleven ze nog gezellig bijeen onder
een glas wijn.
Gelukkige menschen, dacht Vervoorde onder ’t naar
huis gaan, maar later thuis begon hij weer uit te pluisen.
Zou hun geluk ook niet slechts bestaan in schijn ? Zou hun
geluk ook niet zijn gelijk aan een schoone vijver, schijnbaar
helder en klaar, maar voor dieper blik troebel en vuil? het
beeld, waarbij hij eens, lang geleden, zoo menig huwelijk had
hooren vergelijken en dat hem nu opeensvoor den geest kwam.
Wie kon weten, wat daar bij de Reeman’s weer haperde 1
Later in zijn slaap zag hij Hortense’s hard en onvriendelijk gezicht en hoorde hij haar krijschen over de kinderen, bij wie zij hem altijd liet achterstaan en die zij zoo
dikwijls gebruikte als wapenen om hem te kwellen, maar
wakker wordend dacht hij weer vergoelijkend aan haar
bloedarmoede, bloedarmoede in de hersenen vooral.
|