Panorama

Blad 
 van 2380
Records 166 tot 170 van 11897
Nummer
1913, nr.11, 10 sept. 1913
Blad
02
Tekst
IN ONS No. 3 VAN 16 JULI GAVEN WIJ EEN PHOTO VAN DEN REUZENSTEIGER VAN ’T IN AANBOUW ZIJNDE MAGAZIJN DE BIJENKORF OP ’T DAMRAK TE AMSTERDAM. ONDERSTAAND ZIET MEN ’T EERSTE GEDEELTE VAN ’T GEBOUW (ONGEVEER 2/5 VAN ’T GEHEEL) GROOTENDEELS VAN DEN STEIGER ONTDAAN. STEEDS HET NIEUWSTE OP HET GEBIED VAN DAMESMODE EN CONFECTIE KWALITEIT GOED. SORTEERING GROOT. PRIJS BILLIJK. OPENING HERFST- EN WlNTER-SEIZOEN. AMSTERDAM MAGAZIJN DE BIJENKORF. damrak. Fabrikant H.G.WINTER Apoth., Groningen. BLOEDVORMEND. EETLUST OPWEKKEND. AANGENAME SMAAK. Aanbevolen door talrijke Nederlamlsche Geneesknniligee. VERKRIJGBAAR BIJ H.H APOTHEKERS EN DROGISTEN. En-Gros N. I voorli. C. i. ffll, Amslerdam. Proeffleschje op aanvrage verkrijgbaar. Eerste Amsterdamsche Poetsdoekenfabriek, Weesperzijde (Omval). Telef. 7566. AMSTERDAM. Wij leveren Poetsdoeken ter vervanging van Poetskatoen, welke wij na het gebruik aan onze fabriek wreder reinigen. Vraagt offerte. Ruim 60 °/0 besparing. HAARLEMMER BLOEMBOLLEN, Eerste soort Bloembollen voor de Kamer: Hyacinthen voor 12 potten of glazen in prachtkl. 12 et. . ƒ1.— Tulpen voor 12 potten in nieuwe prachtsourten 48 st. . . „ 1.25 Crocussen, Marcissen en diverse soorten voor 12potten „1.— BLOEMBOLLEN VOOR PERK3EPLANTING: Hyacinthen in kleuren eerste q laliteit 50 stuks .... w2.— Tulpen „ ,, , w 50 „ . . . . „1.- Crocussen, Narcissen en diverse soorten 50 stuks . . „1.— ROZEN, Zware Strulkrozen, in fijne kleuren en soorten per stuk 15 ets., per dozijn ƒ1.50, nu planten, extra mooi. BEGONIA-PLANTEN,; Reuzenbloemlgen van eerste kwaliteit bollen in pracntkleuren, zeer sterke planten, gereed voor perken, serre of balkon, per 25 stuks ƒ1.50, per 100 stuks ƒ5.—. CACTUS DAHLIA’S, prachtkleuren, nieuwe soorten, in zeer sterke planten, per 15 stuks ƒ1.-. Tegen inzending van postwissel of rembours, want alles is prachtwaar, te bekomen b{j de Bloemisterij „Lugdunum-Batavorum” , ALPHEN, Zuid-Holland.
PDF
Nummer
1913, nr.11, 10 sept. 1913
Blad
03
Tekst
- 'No. 11 - le 'Jaargang 8en Geïllustreerd Weekblad 1O September - - 1915 - - CL W, Sythoff’s Uitgevers~7Aaatschappy adres voor redactie en administratie: Prijs per nummer 1O Cent: voor ©oeaastraat 1, “Telefoon 74o. 1, Êeiden ------■ België 20 Centiemen = Onafhankelijkheidsfeesten. Terwijl de eigenlijke verjaardag, de honderdste, van hef zelfstandig bestaan van hef Koninkrijk der Nederlanden nog ettelijke weken van ons verwijderd is, hebben reeds in tal van onze gemeenten feesten van allerlei aard plaats gevonden ter herdenking van dit groote feit. Sedert de oprichting van dit weekblad is geen week voorbijgegaan of het moest- en het deed het gaarneeen deel van zijn inhoud afstaan voor afbeeldingen op die feesten betrekking hebbende. Ditmaal krijgt de residentie het leeuwendeel, straks komt Amsterdam aan de beurt. Tal van kleinere plaatsen gingen voor. De eene tentoonstelling volgde de andere op ; overal was de viering van het honderdjarig bestaan onzer nationale onafhankelijkheid de aanleiding, het punt van uitgang. Hier lieten wij zien wat een eeuw van onafhankelijk volksbestaan beteekend heeft voor de ontwikkeling onzer scheepvaart en de daarmede samengaande nijverheden; daar werd ons getoond hoe de positie van de vrouw, in en buiten het gezin, zich in den loop eener eeuw heeft gewijzigd en welken haar invloed was en is op de maatschappelijke samenleving. Weer elders beperkte men er zich toe de ontwikkeling eener bepaalde streek onder economisch opzicht in het licht te stellen, terwijl de groote landbouwtentoonstelling in den Haag het verheugend beeld geeft van de aanpassing van de wetenschap aan de agrarische bedrijven in het algemeen en van de hoogte, dank zij een gestadig verbeterd en nog steeds verbeterend onderwijs, door die bedrijven bereikt. Men mag dus spreken van een algemeene feestviering. Natuurlijk zijn er hier en daar menschen, die beweren, dat zij voor het herstel onzer onafhankelijkheid niets gevoelen, dat zij republikeinen zijn, dat hun kinderen niet mee mogen doen aan nationalistische feesten en die zich een enkel maal naar die bewering gedragen. Maar er zijn toch heel wat van die „republikeinen”, die, nu de Koningin in Amsterdam is, met hun jongste spruiten naar den Dam gaan en ze heel hoog op de schouders zetten opdat ze Juliaantje maar goed zullen kunnen zien. Van republikeinen gesproken .... De schrijver van ©e ‘Residentie in Teesttooi, fien Serepoort op de Voldersgracht. deze regelen stond eens, op een vorstelijken jaardag, naar de parade in het Malieveld te ’s-Gravenhage te kijken, in gezelschap van den toenmaligen Franschen minister van landbouw, wijlen Méline. Tienduizenden menschen waren bijeen; daar heerschte groote geestdrift en de ovaties voor de vorstelijke familie waren niet van de lucht. — Het is zonderling, zeide de Fransche staatsman, die al zijn scherpe opmerkingsgaven aan het schouwspel wijdde, — gij Nederlanders zijt toch republikeinen van geboorte. — Daarom juist is het Koningschap bij ons zoo sterk! kreeg hij ten antwoord. Méline lachte. — Het lijkt een paradox, zeide hij weder, maar in den grond van de zaak hebt gij gelijk. En zoo was het ook. Want dit volk van republikeinen van geboorte, dat een groot volk was onder de republiek, heeft met het herwinnen van zijn onafhankelijkheid vrijwillig het grondwettelijk koningschap aanvaard, omdat het de kroon kon aanbieden aan een Vorst uit het Huis van Oranje, in de overtuiging dat op wederzijdsche loyauteit kon worden gerekend. Onder het grondwettelijke Koningschap heeft Nederland zich tevreden gesteld met een bescheiden plaats in het Europeesch concert. Een eeuw lang heeft het aan eigen ontwikkeling gearbeid —- en de andere volken hebben aan dit kleine land zijn plaats toegewezen, die, niet het minst door de vestiging van het internationaal hof tot vredelievende beslechting van geschillen in den Haag, een eereplaats heeten mag. Om het hoofd van Staat van dit kleine land waren op den dag der opening van het Vredespaleis de ambtelijke vertegenwoordigers van 42 beschaafde Staten geschaard. Dit feit spreekt boekdeelen. Het is een eer die alleen te beurt kon vallen aan een volk, dat een eeuw lang, in vrede en vriendschap met de beschaafde wereld, zijn onafhankelijkheid heeft bewaard en zich die waardig getoond. Er is reden om feest te vieren, algemeen. On&e voorplaat stelt voor een 74ederlandsche torpedoboot bij een be&oek aan de haven :; van Örugge, :: ©e Bijswijksche Onafhankelijkheidsfeesten in 1915, De Onafhankelijkheid. CQTCOO ©C Oogst, GOOCO)
PDF
Nummer
1913, nr.11, 10 sept. 1913
Blad
04
Tekst
H. M. DE KONINGIN EN H. K. H. PRINSES JULIANA KIJKEN NAAR HET SPEL DER KINDEREN IN DEN HERTENKAMP TE ’S-GRAVENHAGE. IN DE VERSIERDE SCHOOLSTRAAT WORDT H. M. DE KONINGIN EEN BOUQUET AANGEBODEN. EEN PRACHTIGE EEREBOOG IN DE PAPESTRAAT TE ’S-GRAVENHAGE. GRAND BAZAR ROYAL TE ’S-GRAVENHAGE VERSIERD. H. M. DE KONINGIN EN H. K. H. PRINSES JULIANA. Het eigenaardige van deze foto is. dat men hier den oud-Burgemeesfer van Den Haag alsmede den tegenwoordigen in gezelschap van H.M. ziet n.l. rechts Baron Sweerts den Landas Wijborch en links Jhr. Mr. Dr. H. van Karnebeek. (Foto Haagsch IlL-Bureau.) MAISON DE BONNETTERIE TE ’S-GRAVENHAGE IN FEESTDOS. DE VERLICHTING IN HET HAAGSCHE BOSCH ter gelegenheid van den verjaardag van H. M. de Koningin, voorsfellende: „Het Huis ten Bosch’. EEN ZEER MOOIE EEREPOORT, aangebracht in verband met de Onafhankelijkheidsfeesten aan het begin van de Molenstraat te Hengelo,
PDF
Nummer
1913, nr.11, 10 sept. 1913
Blad
05
Tekst
DE SCHAKING VAN KAPITEIN RUTHERFORD NAAR HET ENGELSCH VAN ROSÉ CHAMPION DE CRESPIGNY. K apitein Jasper Rutherford slenterde de comedie uit en bleef staan bovenaan de trap die naar de straat voerde. Hij was een der laatsten die weggingen en terwijl hij langzaam een snuifje nam keek hij rond. Het uitzicht was niet aanlokkelijk. Geen ster was zichtbaar, de hemel was bewolkt, de duisternis bijna ondoordringbaar. Kapitein Rutherford keek naar de lucht en toen naar de straat, hij dacht, dat er nog wel meer sneeuw zou vallen. Er was nergens een spoor van een huurkoets te bekennen en hij keek besluiteloos naar zijn dunne schoenen met zilveren gespen en toen naar de sneeuw en den modder op straat. Hij besloot om te voet naar „de Cacao-boom”, het koffiehuis in St. James te gaan, toen hij aan het einde der straat den Hauwen omtrek van een wachtende koets bemerkte. Hij ging de trap af en zocht zijn weg over de steenen, zorgvuldig de modderige goot vermijdend. Het was een nauwe, slecht onderhouden straat, slechts hier en daar hing een olielamp die een flauw licht verspreidde. Het was zóó donker dat toen hij vlak bij het rijtuig was dit een donkere vlek in den nevel scheen. Maar tot zijn groote vreugde was het blijkbaar vrij, want na een korte aarzeling opende de koetsier uitnoodiSpoedig lieten zij de straten geheel achter zich en eerst toen zij op buitenwegen kwamen, waar de hooge kale boomen als spookachtige schildwachten aan beide kanten van den weg in de sneeuwige winterlucht stonden, hervatte de dame het gesprek. Zij zuchtte en wendde haar hoofd om. „De teerling is geworpen ! Het is nu te laat om terug te keeren; en dat alles voor jou I” zeide zij zachtjes. Rutherford aarzelde. Daar hij zelfs het gezicht van de dame niet kon onderscheiden voelde hij dat hij in een moeilijke positie was. „Ik heb geen spijt — niet in het minst. Zeg mij, liefste, dat jij ook geen berouw voelt.” Zij hield op en ging rechtop in haar hoekje zitten. „Waarom zeg je niets Edward?” vervolgde zij. Rutherford aarzelde nog. ,,Ik spreek niet, Mevrouw, om twee goede redenen,” zeide hij eindelijk. „Ten eerste omdat U mij beval te zwijgen en ten tweede omdat ik Edward niet ben.” De dame gaf een lichte schreeuw en boog zich voorover om in het duister zijn gezicht te beschouwen. „Groote Hemel 1” mompelde zij terwijl zij in de kussens zonk „ik ben met den verkeerden man weggeloopen I” Een oogenblik was hij verstomd; het geval was zoo „En mij alleen laten in dezen toestand ! Alleen in de sneeuw en de duisternis, met een vreemde op den bok 1” „Zeker niet Mevrouw, indien U wenscht dat ik blijf” antwoordde hij. „Misschien kunt U mij vertellen waar wij heen gaan?” „Ik heb er geen flauw idéé van,” was het korte antwoord. Dit was niet bemoedigend en hij verviel weer in stilzwijgen. De koets hobbelde nu door smalle buitenwegen waar de wielen krakend inzakten, terwijl de inzittenden van de eene zijde naar de andere geworpen werden. Toen heropende de dame het gesprek op een vriendelijker toon, ofschoon haar wrok nog smeulde. „Ik begrijp nog niet hoe de vergissing plaats had. De koetsier had order om aan het einde van de straat op iemand te wachten. Het was uw koets niet. „Ik dacht dat het een huurkoets was, die daar wachtte,” antwoordde haar metgezel op verzoenenden toon. „Geloof mij, ik wilde niet onbescheiden zijn. Maar de nacht was donker en koud en ik was blij om beschut te zijn. Niemand kon verbaasder geweest zijn dan ik, toen ik merkte dat ik niet alleen was !” „Het was een dwaze vergissing’7 herhaalde de dame bitter, en het is heel ongelukkig dat U hier is !” H.M. DE KONINGIN TE MIDDELBURG. gend het portier. De koetsier klom op den bok en de paarden trokken aan. Rutherford stak zijn hoofd uit het raampje en riep den koetsier een adres toe waarvan deze geen notitie nam, en hij herhaalde zijn bevel met eenige ruwheid. Daar de sneeuw dichter begon te vallen en de wind scherp was trok hij zijn hoofd terug, verzekerd dat de man hem gehoord had. Met eenige moeite haalde hij het raampje op, het zat vast in de sponning. Toen draaide bij zich om en zette zich gemakkelijk in de kussens, maar terwijl hij dit deed uitte hij een kreet van verbazing. Hij was niet alleen. Iemand zat in de koets bij hem en bij bet licht van een lamp die zij voorbij reden, kon hij in den hoek die het verst van hem verwijderd was den omtrek van het hoofd eener vrouw onderscheiden. Rutherford was van zijn stuk gebracht. „Mevrouw...’.!” begon hij vol verbazing. Maar de dame viel hem in de rede. „Spreek niet tegen mij !” zeide zij bevelend. „Geen woord I Geef mij tijd om tot mijzelf te komen; later is er tijd genoeg om te praten.” Hij opende den mond om zijn verbazing uit te drukken maar bedacht zich en, gehoorzaamde aan het bevel. De koets ratelde verder in de duisternis, het aantal straatlantaarns verminderde, ze stonden nu op groote afstanden van elkaar. verbazingwekkend dat er bijna een minuut verliep voordat hij zijn gedachten verzameld had. ,,U kunt er zeker van zijn, Mevrouw” .... begon hij „Hoe durft U tegen mij te spreken, Mijnheer !” onderbrak hem du dame, met een stem vol verontwaardiging. „Een oogenblik geleden beklaagde U zich over mijn stilzwijgen,” zeide hij vriendelijk. „Indien U dadelijk gesproken hadt, ware hetbetergeweest.” „U zult U herinneren dat ik dit deed, maar dat U mij het zwijgen oplegde.” Hij sprak zoo vriendelijk mogelijk, maar de dame weigerde vrede te sluiten. „’t Was pikdonker,” vervolgde zij, zich weer uit de kussens oprichtende en met haar voetstampend. „Te donker om iets te zien, en hoe kon ik weten dat U — „Dat ik Edward niet was” zeide Rutherford zachtjes. Toen vervolgde hij, daar het gezicht van haar blijkbare agitatie hem trof: „De duisternis is ook mijn excuus en het zou werkelijk beter zijn om in plaats van te kibbelen den toestand onder de oogen te zien. Misschien wilt U dat ik den koetsier zeg terug te keeren ?” „Terug keeren!” riep zij uit, „hoe kan ik terug keeren? Er is geen terugweg voor mij !” Rutherford was verlegen. Hij keek twijfelachtig naar de dame en toen naar buiten in den nacht. „Dan zou het misschien beter zijn als ik U van mijn gezelschap bevrijdde?” zeide hij. „Als U het mij veroorlooft zal ik de koets laten stoppen en er uit gaan.” En Edward buiten in de sneeuw, dacht Rutherford bij zich zelf met een lachje. Maar het geval was te ernstig om er om te lachen, tenminste voor de dame, en hij dacht over een middel om uit de verwarring te raken. „Indien U mij meer zoudt willen vertellen, kunnen wij misschien een plan maken,” zeide hij vriendelijk. „Ik verzeker U, dat ik Uw vertrouwen niet zal misbruiken. Weet U niet waar wij heen gaan ?” Zij aarzelde en zuchtte zenuwachtig. Haar metgezel kon haar aardig profiel flauwtjes onderscheiden op het tegenovergestelde raampje. „Ik geloof dat wij naar een herberg gaan in de nabijheid van Richmond” zeide zij aarzelend, er bij voegend met een zekere beslistheid : „en nu wij zoo ver gekomen zijn, moeten wij verder gaan. Ik heb mijn besluit genomen.” Rutherford vroeg haar niets, hij dacht dat zij wel mededeelzamer zou worden, als hij haar zijn vertrouwen niet opdrong en hierin had hij gelijk. „Ik zal vannacht in de herberg blijven —en morgen naar huis gaan,” stamelde zij. „Ik zal zeggen dat ik vrienden heb bezocht.” „Terug naar huis gaan, is zeker wel het beste wat U onder deze omstandigheden kunt doen, vind ik,” merkte Rutherford op, blij dat hij met haar van de zelfde opinie was. „Daar weet U niets van !” bitste de dame zóó plotseling, dat hij stom was van verbazing.
PDF
Nummer
1913, nr.11, 10 sept. 1913
Blad
06
Tekst
„Het is in mijn oogen het ergste wat ik kan doen, om van de vrijheid terug te keeren naar een — een monster! Een man dien ik nooit zal vergeven, nooit I Maar het is de eenige weg om uit deze moeielijk heden te raken, dus moet ik het wel doen !” Zij stampte boos met een hooggehakt schoentje op den grond en Rutherford sprak haar niet tegen. Na deze uitbarsting van den kant der dame, heerschte er weer stilzwijgen tusschen hen, een zwijgen dat hij beter vond niet te verbreken. Het sneeuwen had opgehouden en het weer scheen te verbeteren. De wolken waren weggevaagd, de maan scheen helder over het sneeuwlandschap en verlichtte het inwendige van de koets met een flauw schijnsel. In het spookachtige licht kon Rutherford zijn gezellin nu beter zien en in zijn hoek terug geleund, beschouwde hij haar op zijn gemak. Zij was jong en heel mooi. Zij was in een langen mantel gewikkeld, maar de kap was op haar schouders gegleden terwijl een zwart fluweelen masker op haar schoot lag. Zij keek verstrooid uit het raampje en hij deed er het zwijgen toe, totdat een ongewoon hevige schok van het rijtuig haar naar voren wierp. Met een lichte kreet herwon zij haar evenwicht en toen zij weer sprak, was het op een toon waar alle toorn uit verdwenen was. „Ik heb ergen honger” zeide zij zachtjes met een kleine huivering. „Ja dat heb ik ook” antwoordde haar metgezel, overeind gaan zittend en heel blij met de verandering van humeur. „Wij zullen zien zoo spoedig mogelijk wat te eten te krijgen in de herberg.” ' De dame lachte, een diepe, muzikale lach, waar geen spoor van boosheid meer in te bekennen was. „Laat ons eens bedenken wat wij er zullen vinden,” zeide zij ook overeind komend en de verschillende dingen op haar vingers aftikkend. ,,Er zal een koude kip zijn met ham en sla.” „Een stuk gekruid vleesch of een kalfspastei met groenten en een glas oude Madeira uit het donkerste gedeelte van den kelder,” voegde de ander er bij. „Een taart met geslagen room er op.” „Een stuk eigengemaakte kaas met boter en selderij zou niet te versmaden zijn.” „U moogt mijn stuk van de kaas hebben en ik zal de heele taart opeten, /achtte de dame. Rutherford lachtte ook. „Ik denk dat iedereen al naar bed zal zijn,” merkte hij na een korte poos op. „En niets te krijgen behalve ham en eieren,” voegde de dame er ontevreden bij. Terwijl zij sprak, hield de koetsTnet een ruk stil. Rutherford liet het bevroren raampje neer en keek naar buiten. Het licht van een olielamp verlichtte de donkere koets en hij keek vroolijk naar zijn medereizigster. „Wij zijn er” zeide hij, naar den knop van het portier tastend, „en de waard is niet naar bed, hij staat voor de deur om ons te ontvangen.” Hij stapte naar buiten in den maneschijn en hielp de dame uitstijgen. Zij nam haar rokken op en trippelde hem op haar aardige, dunne, roode schoentjes vooruit de sneeuw over en de herberg in. Zij was stijf en moe en op ’t punt weer een beetje kribbig te worden, ofschoon het feit dat zij niet onverwacht kwamen, een goed onthaal voorspelde. Een vroolijk houtvuur knetterde en knapte in de gelagkamer en de beide verkleumde reizigers konden er zich heerlijk aan warmen. Op een kleine, ronde tafel in ’t midden van de kamer stond een souper klaar en de dame bloosde bij het zien ervan. Kapitein Rutherford, die zijn handen warmde aan den gloed van ’t vuur, vreesde half en half voor een hernieuwde uitbarsting van woede; maar de honger bleek sterker te zijn dan alle andere gevoelens, en het gezicht van de dame klaarde even spoedig weer op als het betrokken was. „Ik ben werkelijk flauw van den honger” zeide zij, haar mantel over den rug van een stoel gooiend en aan tafel plaats nemend. Rutherford zette zich tegenover haar neer, met de voortvarendheid van een hongerigen man en vast besloten zich het souper goed te laten smaken, niettegenstaande het feit dat het voor Edward bestemd was. „Koude kip! Wat heb ik gezegd?” riep zijn gezellin triomfantelijk uit, naar een schaal wijzend. „En er is appelpudding inplaats van een taart, ’t eene is al even lekker als het andere.” De herbergier bleef in de kamer, totdat zij bediend waren en trok zich toen bescheiden terug. De kamer was helder verlicht door kaarsen en het vuur gaf een gezelligen gloed, des te aangenamer na de witte wereld buiten. Het souper was heel goed en er was uitlokkend, gedekt. Gedurende den eersten tijd zwegen de reizigers. Toen de eerste honger wat gestild was en de Madeira, die Rutherford’s verwachting bijna verwezenlijkte, haar wat verwarmd had, werd de dame spraakzaam en ofschoon hij voelde dat ze soms op gevaarlijk terrein kwamen, wat te wijten was aan de netelige positie waarin zij zich bevonden, genoot hij toch van haar conversatie. Kapitein Rutherford kon heel amusant zijn als hij wilde, en bij deze gelegenheid deed hij zijn uiterste best; gedeeltelijk om te pogen elke gedachte aan het noodlottige avontuur .te verjagen en mogelijke verwijten af te weren, gedeeltelijk omdat hij werkelijk van haar gezelschap genoot. Hij zag graag de kuiltjes in haar wangen wanneer zij haar muzikaal lachje door de oude gelagkamer liet klinken. „Wel I” riep zij eindelijk naif uit, haar bord wegschuivend en in haar stoel terug leunend „ik had nooit gedacht dat ik zóó’n prettigen avond zou hebben 1” „Op Uw gezondheid Mevrouw I” antwoordde Rutherford zijn glas weer met Madeira vullend. Voordat hij het echter aan zijn lippen kon brengen hoorde hij wielen ratelen over het kiezel van den weg en met opgeheven glas bleef hij luisteren. De voordeur sloeg dicht en zij hoorden een booze stem tegen den waard spreken. Rutherford zette zijn glas onaangeroerd neer en keek over de tafel naar de dame. „Edward,” zeide hij. Zij luisterde aandachtig. „Het is erger, mijn man” antwoordde zij. Kapitein Rutherford schoof zijn stoel achteruit en mompelde iets, de deur werd opengestooten en de eigenaar van de booze stem trad binnen. Op een paar meter afstand van de deur stond hij stil en keek zwijgend naar zijn vrouw. DE DOCHTERS VAN DEN TSAAR VAN RUSLAND - De grootvorstinnen Olga en Tatiana. Toen keek hij naar Rutherford en bij het zien van dezen kreeg zijn gezicht een verwonderde uitdrukking en hij keerde zich weer naar zijn vrouw. „Mevrouw, wat beteekent dit?” vroeg hij streng. „Ik — ik weet het niet precies,” stamelde zij, hem verbijsterd aanstarend. „Ik ben bang dat ik dat niet kan gelooven. Wie is deze heer?” Hij wees naar kapitein Rutherford die even verbijsterd keek als de dame en wachtte op antwoord. Zij keek van den een naar den ander. „Ik heb er geen flauw idee van” zeide zij ten laatste. „Ik heb hem nooit gezien vóór heden avond.” „Dan wat duivel.... begon haar man weer even verbluft kijkend. „Je zult ten minste zijn naam wel weten,” voegde hij er ongeduldig bij. „Neen, dat weet ik ook niet” antwoordde zij wanhopig. Ongeloovigheid en verachting wisselden af met de verbijstering in zijn trekken en hij zou een driftig antwoord gegeven hebben, maar Rutherford viel hem in de rede. „Ik kan U verzekeren dat het waar is, ik heb vóór heden avond nooit de eer gehad deze dame te ontmoeten.” De twee mannen keken elkaar gedurende eenige oogenblikken strak aan en de dame hield haar oogen op den grond gevestigd. Het was zeker geen gemakkelijk te verklaren geval. Toen wendde de laatst aangekomene zich weer tot zijn vrouw en vroeg op snijdenden toon : „Moet ik gelooven dat, terwijl je deze heer hedenavond voor het eerst zag, je dadelijk het plan opvatte om met hem te vluchten ?” „Niets van dit alles” beet de dame hem verontwaardigd toe, niettegenstaande haar verwarring, „’t Was een vergissing — dat is te zeggen — het was mijn plan niet — eindigde zij, hulpeloos naar haar metgezel in het ongeluk kijkend en als om hulp smeekend, die hij niet in staat was te geven. „Dan, Mijnheer, maak ik hier uit op dat de dame tegen haar wil hier is gebracht.” Kapitein Rutherford bleef zwijgen. Niemand sprak en de dame deed een paar stappen naar haar man. „Ik herhaal,” zeide hij koud „dat de dame hier tegen haar wil is gebracht.” „Neen Gervase, ik kwam uit vrijen wil,” zeide zij langzaam, zichzelf dwingend moed te vatten en haar schuld op zich te nemen. „Maar ik zweer je dat wij slechts bij toeval bij elkaar zijn. Het is lastig om uit te leggen” zij aarzelde. „Het schijnt vreeselijk moeilijk te zijn,” zeide haar man verachtelijk „en ik voor mij zie maar één oplossing. U en ik, Mijnheer, zouden beter doen dit raadsel buiten op te lossen,” voegde hij er bij, op het gevest van zijn degen tikkend. Kapitein Rutherford stond vol vuur op. „Met alle pleizier,” antwoordde hij vroolijk zonder meer, en voor dat de dame de bedoeling van hun handeling begreep, verdwenen zij door de open deur van de gelagkamer en sloten die achter zich. Alleen gelaten zonk zij in een stoel en legde met een snik haar hoofd op de tafel. „Ik was gek,” snikte zij wanhopig „gek om hem te verlaten I Ik weet, dat hij met zijn geheele hart van mij houd. O, Gervase ! Ik wist het al den heelen tijd en ik haat, ik haat bepaald ieder ander.” Zij snikte weer en wiegde zich zachtjes heen en weer. Plotseling ging zij rechtop zitten en droogde haastig haar oogen. Bij het licht van de maan duelleerden de twee mannen in het midden van het plein op het met sneeuw bedekte gras. Zij hoorde het klinken van staal op staal en zag het maanlicht flikkeren op de klingen. De dame hief haar handen op met een kreet van schrik en haar zijden rok opnemend rende zij den gang door, de treden af. over de sneeuw, niet denkend om haar aardige, roode schoentjes en de koude nachtlucht niet achtend. Zij rende buiten adem voort en zonder zich te bedenken wierp zij zich roekeloos tusschen de twee mannen. „Hoe durft U 1” riep zij Rutherford toe, „U zoudt hem kunnen dooden 1 Hoe durft U mijn man aan te raken !” Kapitein Rutherford was zóó verbaasd over deze plotselinge tusschenkomst dat hij instinctmatig zijn degen liet zakken en zich daardoor bloot gaf. Voor dat zijn tegenstander een andere richting aan zijn wapen kon geven had Rutherford dan ook reeds een wond in het vleezige gedeelte van zijn arm bekomen. Terwijl zijn tegenstander zijn verontschuldigingen aanbood, werd hij in de rede gevallen door zijn vrouw, die haar armen om zijn hals sloeg en haar hoofd tegen zijn schouder leunde. „O, Gervase,” murmelde zij „hoe kon je het doen, ik dacht, dat je voor mijn oogen gedood zoudt worden!” Haar man zweeg; hij weifelde tusschen ongeduld, toorn, twijfel en een alles overheerschendeliefde voor zijn vrouw. Plotseling viel zijn oog op een straaltje bloed dat langs haar pols liep en dit besliste alles. „Je bent gewond Kate I” riep hij uit. „Lieveling heb ik dat gedaan ? I” en zijn arm om haar heen slaand, haalde hij zijn zakdoek uit zijn zak en stelpte teeder het bloed, „’t Was een vergissing Gervase, ik zal je alles vertellen, ik was gek,” fluisterde 2ij in zijn oor. Kapitein Rutherford die vol verbazing had toegekeken, stak zijn degen weer zorgvuldig in de schede, trok zijn schouders op en slenterde langzaam naar het huis om zijn gewonden arm te verbinden. Een half uur later zag hij de dame en haar man terug; zij liepen den gang door naar de koets, die hen wachtte voor de stoep van de herberg. Kapitein Rutherford ging opzijde om hen te zien vertrekken. De dame bleef een oogenblik staan en zeide streng, zich vaster in haar mantel hullend : „Als U de volgende keer weer eens iemand wil schaken zou het goed zijn als U er op lette dat U met de rechte persoon wegliep ” Kapitein Rutherford snakte naar adem en keek haar verstomd na toen zij de stoep afging en in de koets stapte. „Als ik een volgende keer iemand wil schaken” zeide hij met onderdrukte verontwaardiging. „God I” Maar de wegen der vrouwen zijn ondoorgrondelijk I Als ik weer eens iemand wil schaken dan zal ik een dame uitkiezen die geen temperament heeft — of geen man 1” voegde hij er zich bedenkend bij. Hij stelpte het bloed dat weer opnieuw uit zijn wond begon te vloeien, en na een laatste blik op de koets geworpen te hebben, die snel in den maneschijn verdween, trad hij de herberg weer in.
PDF
https://molenzicht.net/panorama/PA13/PA131106.pg
Blad 
 van 2380
Records 166 tot 170 van 11897