„Het is in mijn oogen het ergste wat ik kan doen, om
van de vrijheid terug te keeren naar een — een monster!
Een man dien ik nooit zal vergeven, nooit I Maar het
is de eenige weg om uit deze moeielijk heden te raken, dus
moet ik het wel doen !”
Zij stampte boos met een hooggehakt schoentje op
den grond en Rutherford sprak haar niet tegen. Na deze
uitbarsting van den kant der dame, heerschte er weer
stilzwijgen tusschen hen, een zwijgen dat hij beter vond
niet te verbreken.
Het sneeuwen had opgehouden en het weer scheen te
verbeteren. De wolken waren weggevaagd, de maan scheen
helder over het sneeuwlandschap en verlichtte het inwendige van de koets met een flauw schijnsel. In het spookachtige licht kon Rutherford zijn gezellin nu beter zien
en in zijn hoek terug geleund, beschouwde hij haar op
zijn gemak. Zij was jong en heel mooi. Zij was in een
langen mantel gewikkeld, maar de kap was op haar
schouders gegleden terwijl een zwart fluweelen masker op
haar schoot lag. Zij keek verstrooid uit het raampje
en hij deed er het zwijgen toe, totdat een ongewoon hevige
schok van het rijtuig haar naar voren wierp. Met een
lichte kreet herwon zij haar evenwicht en
toen zij weer sprak, was het op een toon
waar alle toorn uit verdwenen was.
„Ik heb ergen honger” zeide zij zachtjes
met een kleine huivering.
„Ja dat heb ik ook” antwoordde haar
metgezel, overeind gaan zittend en heel
blij met de verandering van humeur.
„Wij zullen zien zoo spoedig mogelijk
wat te eten te krijgen in de herberg.”
' De dame lachte, een diepe, muzikale lach,
waar geen spoor van boosheid meer in te
bekennen was. „Laat ons eens bedenken
wat wij er zullen vinden,” zeide zij ook
overeind komend en de verschillende dingen
op haar vingers aftikkend.
,,Er zal een koude kip zijn met ham en sla.”
„Een stuk gekruid vleesch of een kalfspastei met groenten en een glas oude Madeira
uit het donkerste gedeelte van den kelder,”
voegde de ander er bij.
„Een taart met geslagen room er op.”
„Een stuk eigengemaakte kaas met boter
en selderij zou niet te versmaden zijn.”
„U moogt mijn stuk van de kaas hebben
en ik zal de heele taart opeten, /achtte
de dame. Rutherford lachtte ook.
„Ik denk dat iedereen al naar bed zal
zijn,” merkte hij na een korte poos op.
„En niets te krijgen behalve ham en
eieren,” voegde de dame er ontevreden bij.
Terwijl zij sprak, hield de koetsTnet een ruk
stil. Rutherford liet het bevroren raampje
neer en keek naar buiten. Het licht van een
olielamp verlichtte de donkere koets en hij
keek vroolijk naar zijn medereizigster.
„Wij zijn er” zeide hij, naar den knop
van het portier tastend, „en de waard is
niet naar bed, hij staat voor de deur om
ons te ontvangen.”
Hij stapte naar buiten in den maneschijn
en hielp de dame uitstijgen. Zij nam haar
rokken op en trippelde hem op haar aardige,
dunne, roode schoentjes vooruit de sneeuw
over en de herberg in. Zij was stijf en moe
en op ’t punt weer een beetje kribbig te
worden, ofschoon het feit dat zij niet onverwacht kwamen, een goed onthaal voorspelde.
Een vroolijk houtvuur knetterde en knapte
in de gelagkamer en de beide verkleumde
reizigers konden er zich heerlijk aan warmen.
Op een kleine, ronde tafel in ’t midden van
de kamer stond een souper klaar en de
dame bloosde bij het zien ervan.
Kapitein Rutherford, die zijn handen warmde aan den
gloed van ’t vuur, vreesde half en half voor een hernieuwde
uitbarsting van woede; maar de honger bleek sterker te
zijn dan alle andere gevoelens, en het gezicht van de dame
klaarde even spoedig weer op als het betrokken was.
„Ik ben werkelijk flauw van den honger” zeide zij, haar
mantel over den rug van een stoel gooiend en aan tafel
plaats nemend. Rutherford zette zich tegenover haar
neer, met de voortvarendheid van een hongerigen man en
vast besloten zich het souper goed te laten smaken, niettegenstaande het feit dat het voor Edward bestemd was.
„Koude kip! Wat heb ik gezegd?” riep zijn gezellin
triomfantelijk uit, naar een schaal wijzend. „En er is
appelpudding inplaats van een taart, ’t eene is al even
lekker als het andere.”
De herbergier bleef in de kamer, totdat zij bediend
waren en trok zich toen bescheiden terug. De kamer was
helder verlicht door kaarsen en het vuur gaf een gezelligen
gloed, des te aangenamer na de witte wereld buiten. Het
souper was heel goed en er was uitlokkend, gedekt. Gedurende den eersten tijd zwegen de reizigers.
Toen de eerste honger wat gestild was en de Madeira,
die Rutherford’s verwachting bijna verwezenlijkte, haar
wat verwarmd had, werd de dame spraakzaam en ofschoon
hij voelde dat ze soms op gevaarlijk terrein kwamen, wat
te wijten was aan de netelige positie waarin zij zich bevonden, genoot hij toch van haar conversatie.
Kapitein Rutherford kon heel amusant zijn als hij wilde,
en bij deze gelegenheid deed hij zijn uiterste best; gedeeltelijk om te pogen elke gedachte aan het noodlottige avontuur .te verjagen en mogelijke verwijten af te weren, gedeeltelijk omdat hij werkelijk van haar gezelschap genoot.
Hij zag graag de kuiltjes in haar wangen wanneer zij haar
muzikaal lachje door de oude gelagkamer liet klinken.
„Wel I” riep zij eindelijk naif uit, haar bord wegschuivend
en in haar stoel terug leunend „ik had nooit gedacht dat
ik zóó’n prettigen avond zou hebben 1”
„Op Uw gezondheid Mevrouw I” antwoordde Rutherford
zijn glas weer met Madeira vullend.
Voordat hij het echter aan zijn lippen kon brengen hoorde
hij wielen ratelen over het kiezel van den weg en met opgeheven glas bleef hij luisteren. De voordeur sloeg dicht
en zij hoorden een booze stem tegen den waard spreken.
Rutherford zette zijn glas onaangeroerd neer en keek
over de tafel naar de dame. „Edward,” zeide hij.
Zij luisterde aandachtig.
„Het is erger, mijn man” antwoordde zij.
Kapitein Rutherford schoof zijn stoel achteruit en mompelde iets, de deur werd opengestooten en de eigenaar van
de booze stem trad binnen. Op een paar meter afstand
van de deur stond hij stil en keek zwijgend naar zijn vrouw.
DE DOCHTERS VAN DEN TSAAR VAN RUSLAND - De grootvorstinnen Olga en Tatiana.
Toen keek hij naar Rutherford en bij het zien van dezen
kreeg zijn gezicht een verwonderde uitdrukking en hij
keerde zich weer naar zijn vrouw.
„Mevrouw, wat beteekent dit?” vroeg hij streng.
„Ik — ik weet het niet precies,” stamelde zij, hem verbijsterd aanstarend.
„Ik ben bang dat ik dat niet kan gelooven. Wie
is deze heer?”
Hij wees naar kapitein Rutherford die even verbijsterd
keek als de dame en wachtte op antwoord. Zij keek
van den een naar den ander.
„Ik heb er geen flauw idee van” zeide zij ten laatste.
„Ik heb hem nooit gezien vóór heden avond.”
„Dan wat duivel.... begon haar man weer even
verbluft kijkend. „Je zult ten minste zijn naam wel
weten,” voegde hij er ongeduldig bij.
„Neen, dat weet ik ook niet” antwoordde zij wanhopig.
Ongeloovigheid en verachting wisselden af met de verbijstering in zijn trekken en hij zou een driftig antwoord
gegeven hebben, maar Rutherford viel hem in de rede.
„Ik kan U verzekeren dat het waar is, ik heb vóór heden
avond nooit de eer gehad deze dame te ontmoeten.”
De twee mannen keken elkaar gedurende eenige oogenblikken strak aan en de dame hield haar oogen op den
grond gevestigd. Het was zeker geen gemakkelijk te
verklaren geval.
Toen wendde de laatst aangekomene zich weer tot zijn
vrouw en vroeg op snijdenden toon : „Moet ik gelooven
dat, terwijl je deze heer hedenavond voor het eerst zag,
je dadelijk het plan opvatte om met hem te vluchten ?”
„Niets van dit alles” beet de dame hem verontwaardigd
toe, niettegenstaande haar verwarring, „’t Was een vergissing — dat is te zeggen — het was mijn plan niet —
eindigde zij, hulpeloos naar haar metgezel in het ongeluk
kijkend en als om hulp smeekend, die hij niet in staat
was te geven.
„Dan, Mijnheer, maak ik hier uit op dat de dame tegen
haar wil hier is gebracht.”
Kapitein Rutherford bleef zwijgen. Niemand sprak en
de dame deed een paar stappen naar haar man.
„Ik herhaal,” zeide hij koud „dat de dame hier tegen
haar wil is gebracht.”
„Neen Gervase, ik kwam uit vrijen wil,” zeide zij langzaam, zichzelf dwingend moed te vatten en haar schuld
op zich te nemen.
„Maar ik zweer je dat wij slechts bij toeval bij elkaar
zijn. Het is lastig om uit te leggen” zij aarzelde.
„Het schijnt vreeselijk moeilijk te zijn,” zeide haar man
verachtelijk „en ik voor mij zie maar één oplossing. U
en ik, Mijnheer, zouden beter doen dit raadsel buiten op
te lossen,” voegde hij er bij, op het gevest van zijn degen
tikkend.
Kapitein Rutherford stond vol vuur op.
„Met alle pleizier,” antwoordde hij vroolijk zonder meer, en voor dat de dame de
bedoeling van hun handeling begreep, verdwenen zij door de open deur van de
gelagkamer en sloten die achter zich.
Alleen gelaten zonk zij in een stoel en
legde met een snik haar hoofd op de tafel.
„Ik was gek,” snikte zij wanhopig „gek
om hem te verlaten I Ik weet, dat hij met
zijn geheele hart van mij houd. O, Gervase ! Ik wist het al den heelen tijd en
ik haat, ik haat bepaald ieder ander.” Zij
snikte weer en wiegde zich zachtjes heen
en weer. Plotseling ging zij rechtop zitten
en droogde haastig haar oogen.
Bij het licht van de maan duelleerden de
twee mannen in het midden van het plein
op het met sneeuw bedekte gras. Zij hoorde
het klinken van staal op staal en zag het
maanlicht flikkeren op de klingen.
De dame hief haar handen op met een
kreet van schrik en haar zijden rok opnemend rende zij den gang door, de treden
af. over de sneeuw, niet denkend om haar
aardige, roode schoentjes en de koude
nachtlucht niet achtend.
Zij rende buiten adem voort en zonder
zich te bedenken wierp zij zich roekeloos
tusschen de twee mannen.
„Hoe durft U 1” riep zij Rutherford toe,
„U zoudt hem kunnen dooden 1 Hoe durft
U mijn man aan te raken !”
Kapitein Rutherford was zóó verbaasd
over deze plotselinge tusschenkomst dat
hij instinctmatig zijn degen liet zakken en
zich daardoor bloot gaf. Voor dat zijn tegenstander een andere richting aan zijn wapen
kon geven had Rutherford dan ook reeds
een wond in het vleezige gedeelte van zijn
arm bekomen. Terwijl zijn tegenstander
zijn verontschuldigingen aanbood, werd hij
in de rede gevallen door zijn vrouw, die
haar armen om zijn hals sloeg en haar
hoofd tegen zijn schouder leunde.
„O, Gervase,” murmelde zij „hoe kon je
het doen, ik dacht, dat je voor mijn oogen
gedood zoudt worden!”
Haar man zweeg; hij weifelde tusschen
ongeduld, toorn, twijfel en een alles overheerschendeliefde voor zijn vrouw. Plotseling
viel zijn oog op een straaltje bloed dat
langs haar pols liep en dit besliste alles.
„Je bent gewond Kate I” riep hij uit. „Lieveling heb
ik dat gedaan ? I” en zijn arm om haar heen slaand, haalde
hij zijn zakdoek uit zijn zak en stelpte teeder het bloed,
„’t Was een vergissing Gervase, ik zal je alles vertellen,
ik was gek,” fluisterde 2ij in zijn oor.
Kapitein Rutherford die vol verbazing had toegekeken,
stak zijn degen weer zorgvuldig in de schede, trok zijn
schouders op en slenterde langzaam naar het huis om zijn
gewonden arm te verbinden.
Een half uur later zag hij de dame en haar man terug;
zij liepen den gang door naar de koets, die hen wachtte
voor de stoep van de herberg. Kapitein Rutherford ging
opzijde om hen te zien vertrekken. De dame bleef een
oogenblik staan en zeide streng, zich vaster in haar mantel
hullend : „Als U de volgende keer weer eens iemand wil
schaken zou het goed zijn als U er op lette dat U met de
rechte persoon wegliep ”
Kapitein Rutherford snakte naar adem en keek haar
verstomd na toen zij de stoep afging en in de koets stapte.
„Als ik een volgende keer iemand wil schaken” zeide
hij met onderdrukte verontwaardiging. „God I” Maar de
wegen der vrouwen zijn ondoorgrondelijk I Als ik weer
eens iemand wil schaken dan zal ik een dame uitkiezen
die geen temperament heeft — of geen man 1” voegde hij
er zich bedenkend bij.
Hij stelpte het bloed dat weer opnieuw uit zijn wond
begon te vloeien, en na een laatste blik op de koets geworpen
te hebben, die snel in den maneschijn verdween, trad hij
de herberg weer in.
|