PANORAMA No. 47 23 NOVEMBER
pas, dat zijn gast zich zoo vroeg terugtrok.
Het gaf hem gelegenheid tijdig in de bibliotheek aanwezig te zijn, om de mogelijke
gebeurtenissen daar bij te wonen. Hij had
zijn huisheer niets verteld van het briefje
en van het paneel, hoofdzakelijk, daar hij
gewend was altijd alleen te handelen.
Ofschoon hij overigens wel nieuwsgierig
was te weten, of mr. Summers van het
bestaan van het verschuifbare paneel op
de hoogte was.
Om elf uur sloop Nigel Bellairs voorzichtig naar boven en luisterde aan de
deur van Summers’ kamers. Hij hoorde flauw
de rustige ademhaling van zijn gast. Gerustgesteld ging Bellairs weer naar beneden.
Uit zijn kamer haalde hij een geladen revolver, waarna hij de bibliotheek binnenging.
Zijn maatregelen had hij reeds genomen.
In den hoek bij het raam, schuin tegenover
het bewuste paneel, was tusschen de laatste
boekenkast en den muur van het raam
een kleine ruimte, afgesloten door een tot
op den grond hangend gordijn. Daarachter
had hij een stoel geplaatst, waarop hij thans
plaats nam; door een kier kon hij de heele
zaal overzien. Doodsche stilte hing in het
huis, slechts het tikken van de groote
staande klok was hoorbaar. De nacht was
niet volslagen donker, zoodat in het grootste
gedeelte van de kamer een vaag licht het
onderscheiden der voorwerpen mogelijk
maakte.
Bellairs' zin voor avontuur was nu volop
gewekt; hij was een moedig man, en volkomen kalm wachtte hij de komende gebeurtenissen af. Eens meende hij iets aan
de buitenzijde der bibliotheekdeur te hooren,
maar dat kon wel verbeelding geweest zijn.
Om half één gebeurde het. Duidelijk
hoorde Bellairs onderdrukt gestommel aan
de andere zijde van het paneel. Geluid van
een luik, dat neergelaten werd; toen gepeuter aan het paneel. Bellairs greep zijn
revolver iets vaster. Maar het paneel werd
niet weggeschoven; er klonken een paar
gedempte tikken tegen.
„Wel drommel, dat lijkt wel een verzoek
om open te doen,” dacht Bellairs; „zou ik
hier niet alleen in de zaal zijn?” De gedachte
aan Summers flitste hem door het hoofd.
Weer klonken de tikken, dringender,
maar in de zaal gebeurde niets. Toen kreeg
Bellairs een plan, dat hij dadelijk uitvoerde.
Hij liep uit zijn schuilplaats naar het paneel, drukte op den knop en liep vlug naar
den schakelaar van het electrisch licht, een
paar meter verder aan denzelfden wand.
Revolver in de hand, wachtte hij af.
Het paneel werd van binnen uit verder
opzij geschoven; een straal licht van een
lantaarn schoot de zaal in. Een man stapte
uit de ruimte achter den muur in de bibliotheek, onmiddellijk gevolgd door een tweede.
Het volgende oogenblik had Bellairs ’t licht
opgedraaid; snel keerden de beide indringers
zich om en keken in den loop van de revolver,
die de oude heer op hen gericht hield.
„Handen omhoog, heeren,” klonk de
kalme stem; „vlug! als de heeren prijs
stellen op een ongeschonden lichaam/’ De
twee voldeden haastig aan het bevel.
Bellairs zag, dat zij van ongeveer gelijke
grootte waren en van bijzonder ongunstig
uiterlijk.
„Het kwam me voor, dat u hier iemand
verwachtte, zij het dan niet mijn persoon.
Mag ik misschien weten, wat de bedoeling
van uw bezoek was, en wien u hier meende
te vinden?”
Voor hij antwoord kon krijgen, werd de
deur opengeworpen; Dumphy, bleek en
verschrikt, vloog naar binnen, gevolgd
door Summers.
„Wat — wat is dat?” riep de huisheer.
„Op ’t oogenblik weet ik ’t nog niet,”
antwoordde Bellairs, de revolver nog op
de indringers gericht. Dumphy zei niets,
stond te beven van schrik.
„Ellendige verrader!” schreeuwde een
der twee tegen den butler. „Dat zal ik je
te gelegener tijd inpeperen.”
„Wel, Dumphy, wat heeft dat te beteekenen?” vroeg Bellairs, kortaf en hard.
„Mijnheer, mijnheer, ik zal u alles vertellen. Het is mijn schuld niet, dat ik hiermee te maken heb,” stamelde de butler.
„Verrader! Ik zal je .. .
„Zwijgen vriend; wacht je beurt af!
Eén tegelijk. Nu, Dumphy!”
De butler had zich hersteld. „Mijnheer,
de kwestie is deze. Vier dagen geleden
deed ik ’s avonds de ronde, als gewoonlijk,
en vond hier, in de bibliotheek, hém daar.
Hij dreigde mij met een revolver en zei,
dat hij Donderdagnacht met een kameraad
terug zou komen, om een snoer parels te
halen, dat verborgen ligt in een geheim
kastje achter het schilderij. Zij zouden door
de geheime gang komen, en, daar het
paneel alleen vanuit de zaal te openen is,
zou ik het paneel dien nacht op een kier
moeten zetten. Wanneer ik het niet deed,
zou hij u vertellen .... dat ik vijf jaar geleden wegens diefstal een jaar gevangenisstraf heb gehad. In de gevangenis had ik
hem leeren kennen. Maar ik bezweer u,
mijnheer, dat ik na dien tijd . .. .”
„Dat wist ik al, Dumphy, toen ik je in
dienst nam. Onnoodige vrees dus. Het
verleden van een mensch beteekent voor
mij niets, wanneer hij zich op ’t oogenblik
behoorlijk gedraagt. — En verder? Wat
kwam de kerel dien avond doen en waarom nam hij de parels niet dadelijk mee?”
„Hij was door het raam binnengeklommen, mijnheer, om eerst eens poolshoogte
te nemen. Het schilderij is te zwaar om
door één man gehanteerd te kunnen worden.
En hij durfde zijn revolver natuurlijk niet
op te bergen, zoodat hij mij niet kon
dwingen hem te helpen. Door de geheime
gang verliet hij het huis weer. Die gang
komt vijf minuten verder in het bosch uit.
Ik durfde u niet rechtstreeks te waarschuwen, uit vrees, dat zij u mijn verleden
zouden vertellen. Daarom schreef ik u dat
anonieme briefje, zoodat ik, wanneer u de
politie zou waarschuwen, niet in de zaak
gemengd zou worden. Toen ik bemerkte,
dat u alleen in de bibliotheek bleef, heb
ik mr. Summers gewaarschuwd en kwam
ik met hem binnen, omdat ik bang was, dat
u tegen hen tweeën niet op zou kunnen.
Dat is alles, mijnheer,” besloot de butler.
„Wel, een interessante geschiedenis,
Dumphy,” zei Nigel Bellairs. „Wat zegt
u er van, mr. Summers ? Het lijkt mij van
u niet verstandig om uw parels hier achter
te laten, terwijl u het huis niet bewoonde
en het zelfs aan een ander verhuurde.”
„Dat is ook inderdaad niet gebeurd,”
klonk plotseling ’n vrouwenstem in de deur.
Toen Bellairs in de uiterste verbazing in
die richting keek, zag hij tegelijk, dat Summers doodsbleek werd. Een dame in reistoilet, gevolgd door twee heeren, trad op
het groepje toe. Het volgend oogenblik had
Summers een paar handboeien om de polsen;
nog een moment later ook de beide indringers. Stom verbaasd zagen Bellairs en
Dumphy toe. Met een glimlach trad de
dame op den ouden heer toe.
„Mr. Bellairs, ik ben u, geloof ik, wel
een verklaring schuldig. Mijn naam is Joan
Summers, eigenares van dit huis. Mijn
zaken drijf ik echter onder den naam van
Garvin Summers, zoodat u natuurlijk veronderstelde Marsh House van een man
gehuurd te hebben. Deze man” — zij wees
naar den ex-huisheer — „is een gewezen
rentmeester van mij, dien ik wegens oneerlijkheid heb ontslagen. Door een toeval
kwam ik te weten, dat hij zich onder mijn
naam bij u aangemeld had. En daar dat
wel niet anders dan uit duistere motieven
kon gebeurd zijn, ben ik zelf met twee
detectives uit Londen overgekomen. Nu
blijkt, dat we een dubbel succes boeken.
Ik wist niet, dat mijn parels zoo bekend
waren.”
„Maar de bergplaats schijnt ook bekend
te zijn,” lachte mr. Bellairs, terwijl de
detectives hun arrestanten wegleidden.
„De gewezen bergplaats, mr. Bellairs,”
antwoordde zij. Zij knoopte de kraag van
haar mantel los en vergunde hem een blik
op het sieraad rond haar hals: „hier zijn ze.”
DE EERSTE EN LAATSTE „aanleg', een cafétje op de
rotsen van Lands End, het uiterste- Zuid-Westelijke puntje
van Engeland.
|