Panorama

Blad 
 van 2380
Records 11886 tot 11890 van 11897
Nummer
1929, nr. 47, 23 nov. 1929
Blad
15
Tekst
PANORAMA No. 47 23 NOVEMBER MEISJESKOPJE, copie door M. Becht naar het schilderij van den Delftschen Vermeer, van deze, wellicht te wijsgeerige heeren met het woord, „betweterij”, omdat de practijk ons juist het tegendeel leert. Er zijn voldoende gevallen bekend, waarbij de copie, althans met het ongewapende oog, niet van het echte werk te onderscheiden was, zoodat kunstkenners alleen na een uiterst nauwkeurig onderzoek, de ware expertise konden vaststellen. Zoo werd er eenige jaren geleden op een uitgebreide Parijsche verkooping een schilderij geveild van Albert Cuyp, dat het oude bezit was van een bekende familie. Aan de echtheid van dit schilderij werd niet getwijfeld en onder de arendsblikken van vermaarde kenners uit verschillende landen, kocht een Nederlandsche kunsthandelaar het kostbare doek. Eerst later bleek, dat men slechts te doen had met een oude copie naar een schilderij van Albert Cuyp. De waarlijk voortreffelijke copie was vermoedelijk reeds in den tijd van den meester vervaardigd, waardoor elk wantrouwen onredelijk scheen. En toch hebben oude copieën de meeste noodlottige vergissingen op hun geweten. Het echte schilderij van Albert Cuyp bevond zich in de verzameling van de groot-hertogin van Mecklenburg, de moeder van onzen prins Hendrik. Uit het bovenstaande blijkt voldoende, dat, wat de theoretici ook mogen beweren, de copie soms niet van het echte stuk te onderscheiden is. Ook het scheikundig onderzoek kan niet altijd de waarheid aan het licht brengen. Immers bij de copieën uit het verleden is er te weinig verschil tusschen de verven van de meesters en de copiïsten, te meer omdat de meesters vaak elkanders schilderijen copieerden of hun werken op hun eigen atelier door hun leerlingen lieten namaken. Bij een deskundig onderzoek in twijfelachtige gevallen, geven soms historische documenten den doorslag en het is ook meer dan eens gebeurd, dat nimmer met zekerheid kon worden vastgesteld of men met een echt stuk of met een copie te doen had. Wanneer het copieeren op zoo nauwkeurige wijze geschiedt, geloof ik, dat er uit kunstzinnig oogpunt tegen de copie geen bezwaar te maken is. Ik ga zelfs verder. Wij mogen dit hulpmiddel niet van de hand wijzen, omdat het de belangstelling voor de kunst kan bevorderen. Niet iedereen wordt in de gelegenheid gesteld de musea te bezoeken, waarin kunstschatten bewaard worden. Voor hen, die zich niet de weelde kunnen veroorloven reizen te maken naar Moskou, Washington, Parijs, Rome, Londen, Berlijn of andere steden, welke beroemde kunstwerken bezitten, is de copie een niet te versmaden surrogaat. Bij het onderricht aan jonge kunstenaren heeft het copieeren altijd een bijzondere plaats vervuld. De oude meesters achtten het van groot belang, maar ook tegenwoordig wordt het copieeren door sommige leeraren als een voornaam leermiddel beschouwd. Daarentegen zijn er ook weer paedagogen, die meenen, dat het copieeren schadelijken invloed uitoefent op de persoonlijkheid van het talent van den leerling. Het copieeren, in het leerplan zoodanig opgenomen dat elke leerling zich daaraan onderwerpen moet, lijkt mij onjuist. Het kunstonderwijs dient den leerling zooveel mogelijk vrijheid toe te staan, zoodat hij onbelemmerd zijïï eigenschappen kan ontplooien. Maar tevens sluit dit in, dat hem ook de gelegenheid om te copieeren, als hij zich daartoe voelt aangetrokken, niet ontnomen mag worden. Er zijn literatoren, die niet alleen de boeken van geestverwanten herhaaldelijk lezen, maar ook hoofdstukken hieruit overschrijven, om zich geheel in ’t werk te kunnen verdiepen. Zoo komt het eveneens vaak voor, dat schilders zich niet alleen bepalen tot het bezien van schilderijen hunner vakgenooten, maar deze werken copieeren, omdat zij dit voor hun studie noodig hebben. Niet altijd volgen zij daarbij op slaafsche wijze het gegeven. Zoo is het bekend, dat Vincent van Gogh eenige werken van Millet, (de oudste meester der Barbizonschool,) als model gebezigd heeft, doch daarbij het onderwerp op eigen manier verwerkte. Dit kan natuurlijk niet zuiver copieeren genoemd worden, maar ik herinner hieraan, omdat zulke gevallen feitelijk merkwaardige variaties zijn op het gewone copieeren. In de copieën van de Haagsche copiïste Marie Becht, waarvan hierbij drie stukken gereproduceerd zijn, vond ik veel verdienstelijke eigenschappen. In het bijzonder vestig ik de aandacht op de copie naar het schilderij van Govert Flinck „Isaac zegent Jacob”. De heer Schmidt Degener, de hoofddirecteur van het Rijksmuseum te Amsterdam, schreef hierover „dat deze copie op uitnemende en kunstvaardige wijze het origineel weergeeft”. Inderdaad, de expressie van de gezichten, de indruk, dien de rijk geschakeerde stoffen maken, en het teedere spel van licht en schaduw, werden door deze bekwame copiïste kundig en gevoelig weergegeven. DE KIEZENTREKKER, copie door M. Becht naar het weck van Jan Steen. 13
PDF
Nummer
1929, nr. 47, 23 nov. 1929
Blad
16
Tekst
PAN O R A M A No. 4 7 23 NOVEMBER O P E R A-NOVE LLE N VIII. COSI FAN TUTTE D e wijsgeer Alfonso dronk met zijn diepe basstem biertjes te zamen met twee officiertjes, Guglielmo en Ferrando geheeten. Die twee waren dol op de zusjes Dorabella en Leonore. en hadden de monden vol van haar schoonheid en trouw, maar Alfonso zei: ..Geen enkele vrouw houdt zóó van een man, dat een ander geen chance heeft, als je hem een behoorlijke kans geeft.” De twee officieren stoven op, spinnijdig, en riepen gelijktijdig: ..Oude cynische vunzige kale. willen we je ten eenenmale van je laatsten adem berooven ? Wij althans zullen nooit gelooven, dat onze geliefden, wanneer wij eens mochten sneven, haar hart aan een ander zouden kunnen geven, zij zouden het eeuwig stil door laten bloeden, — daar kun je van op aan,” — en ze dronken Alfonso’s glas leeg van woede. „Vrienden.” sprak de grijze wereldwijze, „ik stel voor, dat we de proef eens nemen. Blijkt de liefde der meisjes te rusten op leemen voeten, dan betalen jullie mijn biertjes, zijn ze standvastig, dan tracteer ik jullie viertjes.” „Top,” sprak het leger, en ze snelden snel naar de woning van Leonoor en Dorabel. De meisjes kusten juist de portretten der vrijers, toen Alfonso aan kwam zetten. „Ach schatjes,” zoo kloeg hij, „die twee moeten beiden in woedenden krijg den vijand bestrijden! Daar heb je ze net, — neemt afscheid van de heeren, in de hoop, dat ze ooit nog wederkeeren!” Aldus geschiedde, en de meisjesharten braken, terwijl de vrijers zich in de vermomming staken van Albaneezen, en Alfonso het kamermeisje overhaalde om hem te helpen, als hij ervoor betaalde. Zoo is het gekomen, dat Despina sprak tot de meisjes, wien het harte brak: „Ik maarzou, me als deniktijdu was. wat korten zooveel tranen niet storten door een flirtation met een paar vrinden. Aardige jongens weet ik genoeg te vinden.” „O foei.” riepen de zusjes, „je moest er ‘n eer in zien, ons leed te helpen koesteren!” Maar Despina, ook niet mis, noodde twee Albaneezen aan den disch, en toen ze aan ’t kleintje koffie waren, scharrelden de meisjes alweer aan d’r haren. De twee Albaneezen maakten haar geducht het hof, en vroegen een kus, niet elk aan zijn eigen meisje, maar aan haar zus. Zij echter spraken: „Geen man zal ooit meer aan ons raken. Wij zullen zelfs jullie geen glimlach geven, maar blijven onzen beminden trouw, zoolang we leven.” „Zie je wel.” fluisterden de verkleeden tot elkaar. ..we winnen het pleit met huid en haar.” ZEVEN IN EÉN. Zeven personen voorgesteld door den Amerikaanschen tooneelspeler Paul Muni, o.a. Don Juan (links), Franz Schubert (4e van l.) en Napoleon (2e van rechts). Toen zeiden ze hardop: „Als onze min wordt versmaad, dan gooien we het leven af als een oud gewaad,” en beiden dronken ze uit een flacon, die Despina te voren in het salon gevuld had met Angustora, en ze riepen: „Dorabel en Leonora, dat was vergif, dus moeten we sterven aan uwe hardvochtige voeten,” De meisjes gilden: „Politie! Een dokter!” Despina, verkleed, snelde toe, en dan schokt’ er magnetische kracht uit haar handen door de lijken, die al spoedig weer op konden kijken. „Ze zullen algauw weer normaal wezen,” zei de dokter, „nog een kus, en ze zijn geheel genezen.” Maar ook nu bezweken de meisjes niet, en Despina moest nog heel wat streken verzinnen, eer het lukte, en elk der Albaneezen zijn a. s. schoonzuster aan ’t hart drukte. Toen werd er vlug een notaris gefabriceerd (Despina heeft ook hiervoor gefungeerd) en terwijl die werkte aan de huwelijkscontracten en de meisjes ter onderteekening de pennen pakten, klonk het gerucht: „De soldaten zijn terug!” Dat gaf een schrik. De beide Albaneezen verstopten zich, en ’t volgend oogenblik traden de twee officieren binnen, en zeiden: „Nu blijkt, dat jullie ons niet echt beminnen, maar met den eersten den besten gaan scharrelen, die binnen komt dwarrelen.” Maar toen kwam Alfonso, die ’t toch wel wat kras vond, en die redeneerde, alsof hij voor een klas stond, zóólang en met zooveel wijsgeerige knallen, dat ze elkaar wel vergevend in de armen moesten vallen. Volgens anderen echter, die bang waren voor de dames, hadden de zusjes en Despina er saam es over gesproken, en toen hadden de zusjes gemerkt, dat er met vermomming en schmink was gewerkt, en toen hadden ze zich zoo maar gehouden, om de heeren die malle kunsten af te leeren. Wij voor ons zijn met man en muis alleen voor den tweeden uitleg thuis. (Muziek van Mozart. eerste opvoering 30 September 1791 te Weenen.) 14
PDF
Nummer
1929, nr. 47, 23 nov. 1929
Blad
17
Tekst
PANORAMA No, 47 23 NOVEMBER NOG GROOTER dan de reeds bestaande kolossen zal het nieuwe Amerikaansche luchtschip worden, waarvan de bouw in de daartoe opgerichte hangar te Acron begonnen is. Men vergelijke de menschenmassa bij de „eerste NA TIEN DAGEN storm pas was het mogelijk de eenzame wachters van de Wolf Rock vuurtoren bij Landsend (Engeland) te bezoeken. Ofschoon de vuurtoren op korten afstand van de kust is gelegen, zijn de wachters dikwijls geruimen tijd van alle gemeenschap met het vasteland verstoken; ook deze week kon men wegens den storm eerst na tien dagen den toren bereiken. NIEUWE HEERENMODE, welke vooral door hygiënische overwegingen is ingegeven en welke men op een tentoonstelling in Engeland ingang tracht te doen vinden. 15
PDF
Nummer
1929, nr. 47, 23 nov. 1929
Blad
18
Tekst
PANORAMA No. 4 7 2 3 NOVEMBER ?ET - °°r GEORGE EE^ T oen mr. Nigel Bellairs beneden kwam, lagen er twee brieven naast zijn bord. De eerste kwam van Londen, geschreven door zijn huisheer, die daarin berichtte. Donderdag een bezoek te zullen brengen op Marsh House om kennis te maken met zijn huurder. Daar de afstand te groot was om denzelfden dag terug te keeren. vroeg hij tevens, den nacht bij mr. Bellairs te mogen doorbrengen. „All right,” zei mr. Bellairs in gedachten en greep den tweeden brief, bekeek dien met eenige nieuwsgierigheid. Terecht, want het adres was geschreven in drukletters; het postmerk droeg den naam van Rumsden, het dichtstbijgelegen dorp, waar Bellairs niemand kende. Zijn nieuwsgierigheid ging over in verbazing, toen hij den inhoud gelezen had. Eveneens in drukletters geschreven, luidde die: „Houd in den nacht van Donderdag op Vrijdag, vanuit een schuilplaats, het paneel, links van het groote schilderij, in ’t oog.” De oude heer streek zich nadenkend over den schedel, schelde toen voor Dumphy, den butler, die uiteraard niets anders te zeggen had, dan Mat beide brieven dien morgen per post bezorgd waren geworden. „Neen, hij had geen enkelen kennisin Rumsden,” verklaarde hij. „Geen prettig volk, hier in de buurt, mijnheer,” voegde hij er aan toe. „Stug; daar maakt een vreemde geen kennissen. En, om u de waarheid te zeggen, mijnheer, ik voel me in dit huis niet bijster op m’n gemak. Het werkt op m’n zenuwen.” „Dumphy, wees niet kinderachtig, man,” onderbrak Bellairs ongeduldig. „Het huis is geschikt; de streek mooi en rustig. Dat is hoofdzaak. — Neen, dank je; ik heb niets meer noodig.” Nadat Bellairs weer alleen was, dacht hij nog eens over beide brieven. Die van Garvin Summers, zijn huisheer, was eenvoudig genoeg. Zes weken geleden had Nigel Bellairs „Marsh House” gemeubeld gehuurd voor den zomer. Na zijn laatste groote reis gevoelde hij behoefte aan rust — hij was ruim zestig — en Marsh House, gelegen te midden van moerassen, heide en bosschen, was het ideaal voor een rustig verblijf. De eigenaar had hij nog niet gesproken; in het buitenland had hij de advertentie gelezen, en de huur was per correspondentie tot stand gekomen. Hij en Dumphy waren de eenige bewoners: de oude heer hield van eenzaamheid. Niets bijzonders dus, dat mr. Summers eens kennis wenschte te komen maken. Of was het meer dan toeval dat Summers zijn bezoek aankondigde tegen denzelfden dag, die in het geheimzinnige briefje werd genoemd? Zijn twijfel duurde maar een oogenblik: niets wees op een bepaald verband. Bellairs’ aandacht ging terug naar het anonieme briefje, dat hij nog eens overlas. „Het paneel, links van bet schilderij.” Dat moest in de bibliotheek zijn. Eerstens was het de eenige kamer, waarvan de wanden uit paneelen bestonden, vervolgens herinnerde hij zich, dat daar onder meer een buitengewoon groot schilderstuk hing. Hij lachte. Een lang en rusteloos leven, doorgebracht in vrijwel alle deelen der wereld, had een zin voor avontuur in hem gevoed, die op dezen leeftijd nog lang niet verdwenen was en door dit briefje weer volop geprikkeld werd. Hij besloot dadelijk ’n onderzoek in te stellen en in den genoemden nacht een schuilplaats te betrekken. Hij zond den butler met een boodschap naar het dorp, waarna hij het onderzoek der bibliotheek begon. De eene wand der zaal was geheel bezet met rijen boeken, een groot gedeelte van den anderen muur werd ingenomen door 'n bijzonder groot en zwaar schilderij. Nauwkeurig onderzocht hij het paneel links van dit schilderstuk en beklopte het met een vouwbeen. Inderdaad het geluid klonk hol. Een eenigszins donkerder stip, links onder, trok zijn aandacht. Nauwkeuriger waarneming leerde hem, dat het een knop was, natuurgetrouw nagebootst als een houtkwast. Bellairs moest zichzelf bekennen, dat hij opgewonden werd. Hij drukte op den knop. Een zachte tik, het paneel verschoof ongeveer twee centimeter, en Bellairs ontdekte, dat het zich met de hand gemakkelijk geheel op zij liet schuiven. Hij streek een lucifer aan en keek in de donkere ruimte. Het had het voorkomen van een klein vierkant vertrekje, ongeveer een meter diep. Voorzichtig klauterde de oude man naar binnen en onderzocht nauwkeurig de ruimte. Maar dit onderzoek was teleurstellend. Het geluid van zijn voetstappen klonk hol, maar nergens kon hij een luik of deur ontdekken. Andere voetstappen dan de zijne, afgedrukt in het stof, bewezen echter, dat, nog niet lang geleden, een ander hier eveneens geweest was. Tenslotte stapte hij weer terug in de zaal. „Wel, laten we den Donderdagnacht afwachten,” mompelde hij. Hij schoof het paneel weer terug in den oorspronkelijken stand. Het was nog maar ruim tien uur, toen Garvin Summers opstond om naar bed te gaan. Beide heeren hadden elkander na het diner over hun reizen verteld. De bezoeker trachtte een lichten geeuw achter zijn hand te verbergen. „U permitteert, dat ik me terugtrek? De dag was vermoeiend; bovendien ben ik gewend vroeg naar bed te gaan.” „Gelijk; volkomen gelijk,” was de oude heer het met mr. Summers eens. „Het blijft dus afgesproken, dat u nog een paar dagen blijft logeeren, nietwaar?” Juist kwam de butler, om wien hij gescheld had, binnen. „Dumphy, ga nog even met mijnheer mee; kijk, of de kamer in orde is. Wel te rusten.” Het kwam Bellairs bijzonder goed van 16
PDF
Nummer
1929, nr. 47, 23 nov. 1929
Blad
19
Tekst
PANORAMA No. 47 23 NOVEMBER pas, dat zijn gast zich zoo vroeg terugtrok. Het gaf hem gelegenheid tijdig in de bibliotheek aanwezig te zijn, om de mogelijke gebeurtenissen daar bij te wonen. Hij had zijn huisheer niets verteld van het briefje en van het paneel, hoofdzakelijk, daar hij gewend was altijd alleen te handelen. Ofschoon hij overigens wel nieuwsgierig was te weten, of mr. Summers van het bestaan van het verschuifbare paneel op de hoogte was. Om elf uur sloop Nigel Bellairs voorzichtig naar boven en luisterde aan de deur van Summers’ kamers. Hij hoorde flauw de rustige ademhaling van zijn gast. Gerustgesteld ging Bellairs weer naar beneden. Uit zijn kamer haalde hij een geladen revolver, waarna hij de bibliotheek binnenging. Zijn maatregelen had hij reeds genomen. In den hoek bij het raam, schuin tegenover het bewuste paneel, was tusschen de laatste boekenkast en den muur van het raam een kleine ruimte, afgesloten door een tot op den grond hangend gordijn. Daarachter had hij een stoel geplaatst, waarop hij thans plaats nam; door een kier kon hij de heele zaal overzien. Doodsche stilte hing in het huis, slechts het tikken van de groote staande klok was hoorbaar. De nacht was niet volslagen donker, zoodat in het grootste gedeelte van de kamer een vaag licht het onderscheiden der voorwerpen mogelijk maakte. Bellairs' zin voor avontuur was nu volop gewekt; hij was een moedig man, en volkomen kalm wachtte hij de komende gebeurtenissen af. Eens meende hij iets aan de buitenzijde der bibliotheekdeur te hooren, maar dat kon wel verbeelding geweest zijn. Om half één gebeurde het. Duidelijk hoorde Bellairs onderdrukt gestommel aan de andere zijde van het paneel. Geluid van een luik, dat neergelaten werd; toen gepeuter aan het paneel. Bellairs greep zijn revolver iets vaster. Maar het paneel werd niet weggeschoven; er klonken een paar gedempte tikken tegen. „Wel drommel, dat lijkt wel een verzoek om open te doen,” dacht Bellairs; „zou ik hier niet alleen in de zaal zijn?” De gedachte aan Summers flitste hem door het hoofd. Weer klonken de tikken, dringender, maar in de zaal gebeurde niets. Toen kreeg Bellairs een plan, dat hij dadelijk uitvoerde. Hij liep uit zijn schuilplaats naar het paneel, drukte op den knop en liep vlug naar den schakelaar van het electrisch licht, een paar meter verder aan denzelfden wand. Revolver in de hand, wachtte hij af. Het paneel werd van binnen uit verder opzij geschoven; een straal licht van een lantaarn schoot de zaal in. Een man stapte uit de ruimte achter den muur in de bibliotheek, onmiddellijk gevolgd door een tweede. Het volgende oogenblik had Bellairs ’t licht opgedraaid; snel keerden de beide indringers zich om en keken in den loop van de revolver, die de oude heer op hen gericht hield. „Handen omhoog, heeren,” klonk de kalme stem; „vlug! als de heeren prijs stellen op een ongeschonden lichaam/’ De twee voldeden haastig aan het bevel. Bellairs zag, dat zij van ongeveer gelijke grootte waren en van bijzonder ongunstig uiterlijk. „Het kwam me voor, dat u hier iemand verwachtte, zij het dan niet mijn persoon. Mag ik misschien weten, wat de bedoeling van uw bezoek was, en wien u hier meende te vinden?” Voor hij antwoord kon krijgen, werd de deur opengeworpen; Dumphy, bleek en verschrikt, vloog naar binnen, gevolgd door Summers. „Wat — wat is dat?” riep de huisheer. „Op ’t oogenblik weet ik ’t nog niet,” antwoordde Bellairs, de revolver nog op de indringers gericht. Dumphy zei niets, stond te beven van schrik. „Ellendige verrader!” schreeuwde een der twee tegen den butler. „Dat zal ik je te gelegener tijd inpeperen.” „Wel, Dumphy, wat heeft dat te beteekenen?” vroeg Bellairs, kortaf en hard. „Mijnheer, mijnheer, ik zal u alles vertellen. Het is mijn schuld niet, dat ik hiermee te maken heb,” stamelde de butler. „Verrader! Ik zal je .. . „Zwijgen vriend; wacht je beurt af! Eén tegelijk. Nu, Dumphy!” De butler had zich hersteld. „Mijnheer, de kwestie is deze. Vier dagen geleden deed ik ’s avonds de ronde, als gewoonlijk, en vond hier, in de bibliotheek, hém daar. Hij dreigde mij met een revolver en zei, dat hij Donderdagnacht met een kameraad terug zou komen, om een snoer parels te halen, dat verborgen ligt in een geheim kastje achter het schilderij. Zij zouden door de geheime gang komen, en, daar het paneel alleen vanuit de zaal te openen is, zou ik het paneel dien nacht op een kier moeten zetten. Wanneer ik het niet deed, zou hij u vertellen .... dat ik vijf jaar geleden wegens diefstal een jaar gevangenisstraf heb gehad. In de gevangenis had ik hem leeren kennen. Maar ik bezweer u, mijnheer, dat ik na dien tijd . .. .” „Dat wist ik al, Dumphy, toen ik je in dienst nam. Onnoodige vrees dus. Het verleden van een mensch beteekent voor mij niets, wanneer hij zich op ’t oogenblik behoorlijk gedraagt. — En verder? Wat kwam de kerel dien avond doen en waarom nam hij de parels niet dadelijk mee?” „Hij was door het raam binnengeklommen, mijnheer, om eerst eens poolshoogte te nemen. Het schilderij is te zwaar om door één man gehanteerd te kunnen worden. En hij durfde zijn revolver natuurlijk niet op te bergen, zoodat hij mij niet kon dwingen hem te helpen. Door de geheime gang verliet hij het huis weer. Die gang komt vijf minuten verder in het bosch uit. Ik durfde u niet rechtstreeks te waarschuwen, uit vrees, dat zij u mijn verleden zouden vertellen. Daarom schreef ik u dat anonieme briefje, zoodat ik, wanneer u de politie zou waarschuwen, niet in de zaak gemengd zou worden. Toen ik bemerkte, dat u alleen in de bibliotheek bleef, heb ik mr. Summers gewaarschuwd en kwam ik met hem binnen, omdat ik bang was, dat u tegen hen tweeën niet op zou kunnen. Dat is alles, mijnheer,” besloot de butler. „Wel, een interessante geschiedenis, Dumphy,” zei Nigel Bellairs. „Wat zegt u er van, mr. Summers ? Het lijkt mij van u niet verstandig om uw parels hier achter te laten, terwijl u het huis niet bewoonde en het zelfs aan een ander verhuurde.” „Dat is ook inderdaad niet gebeurd,” klonk plotseling ’n vrouwenstem in de deur. Toen Bellairs in de uiterste verbazing in die richting keek, zag hij tegelijk, dat Summers doodsbleek werd. Een dame in reistoilet, gevolgd door twee heeren, trad op het groepje toe. Het volgend oogenblik had Summers een paar handboeien om de polsen; nog een moment later ook de beide indringers. Stom verbaasd zagen Bellairs en Dumphy toe. Met een glimlach trad de dame op den ouden heer toe. „Mr. Bellairs, ik ben u, geloof ik, wel een verklaring schuldig. Mijn naam is Joan Summers, eigenares van dit huis. Mijn zaken drijf ik echter onder den naam van Garvin Summers, zoodat u natuurlijk veronderstelde Marsh House van een man gehuurd te hebben. Deze man” — zij wees naar den ex-huisheer — „is een gewezen rentmeester van mij, dien ik wegens oneerlijkheid heb ontslagen. Door een toeval kwam ik te weten, dat hij zich onder mijn naam bij u aangemeld had. En daar dat wel niet anders dan uit duistere motieven kon gebeurd zijn, ben ik zelf met twee detectives uit Londen overgekomen. Nu blijkt, dat we een dubbel succes boeken. Ik wist niet, dat mijn parels zoo bekend waren.” „Maar de bergplaats schijnt ook bekend te zijn,” lachte mr. Bellairs, terwijl de detectives hun arrestanten wegleidden. „De gewezen bergplaats, mr. Bellairs,” antwoordde zij. Zij knoopte de kraag van haar mantel los en vergunde hem een blik op het sieraad rond haar hals: „hier zijn ze.” DE EERSTE EN LAATSTE „aanleg', een cafétje op de rotsen van Lands End, het uiterste- Zuid-Westelijke puntje van Engeland.
PDF
Blad 
 van 2380
Records 11886 tot 11890 van 11897