PANORAMA No. 4 7 23 NOVEMBER
^NNyVAN(Ses
O
ndanks electrische piano's, televisie,
reuzenvliegtuigen, ondanks een proefneming met raketten, ondanks reizen met
een bijna waanzinnige snelheid, ondanks
auto’s met motoren, die reukloos, geruischloos, langzamerhand feilloos, alleen niet
krachteloos zijn, ondanks ongelooflijke resultaten der techniek, ondanks alle efficiency, wetenschappelijke bedrijfsleer e.d.,
zoodat iemand zeide dat er bij ons naast
techniek en efficiency geen plaats meer is voor
romantiek — ondanks alles zijn wij nog
romantisch. Ondanks alles zien wij liever
een koning in hermelijn dan een president
in rok, evenals jongens van de H.B.S. op
een schoolfeestje liever Napoleon spelen
dan een rol in „gewone” kleeren vervullen
en meer genieten van de grand-super-romantiek van Karei May dan van (het literaire verschil buiten beschouwing gelaten)
het rijkste plastische proza van v. Looy.
Ondanks alles trekt het romantische nog
altijd en heeft daarom het tooneel en alles
wat van het tooneel is, voor velen ’n eigenaardige bekoring, Vanuit de zaal ziet men
actrices en acteurs vaak genoeg, zoo dikwijls men een kaartje koopt — maar hoe
is het achter de schermen, in de geheimzinnigheid van lichtbakken, decorstukken
en schakelborden, en hoe zijn de artisten
buiten den schouwburg? Niet alleen op
wat men den romantischen leeftijd noemt
is men daarnaar nieuwsgierig, zooals men
zich bijv, wel eens zal afvragen, wat de
tafelconversatie van een dictator is, als hij
en familie ontbijt, of een rijkspresident op
Maandagmorgen ook slecht gehumeurd is
en of de prins van Wales vroeger ook
huilend beloofde dat „hij het nooit meer
doen zou,” wanneer zijn vader, de Engelsche koning, hem voor een of andere
kwajongensstreek een standje gaf. Al zal
men evenmin gedesillusioneerd zijn zooals
het schwarmerische meisje, dat het jammer
vond Anny van Ees in haar woning gezien
te hebben, omdat ze zich had voorgesteld
dat een actrice den geheelen dag, in een
gracieuze houding natuurlijk en ietwat kwijnend waarschijnlijk, op een divan sigaretten
rookte en liefdevol peinsde over haar kunst.
Zelfs niet veel meisjes zullen zich Anny
van. Ees zoomin als andere actrices zóó
voorstellen. Het zou doen denken aan de
onmogelijke Amerikaansche interviews met
filmsterren, die peinzend op een chaiselongue lagen, geduldig hun honderdduizendste portret met handteekening gaven, meestal
„charmant, zeer eenvoudig en niets beroemd
deden” en aan de journalisten vertelden, dat
zij ingespannen werkten, hun vrijen tijd rustig
in hun home doorbrachten en verder erg
veel lazen, omdat „het hun kunst verdiepte.”
Nederlandsche kunstenaars van het tooneeJ gedragen zich at home eenigszins
anders, waarschijnlijk omdat zij meer kunstenaar zijn.
Anny v. Ees zat aan haar tafel bij ’t raam
van haar woning, in Marlot te ’s-Gravenhage. Zij zat er aan het raam zooals andere
menschen aan het raam zitten; zij informeerde
„melk en suiker?” zooals andere menschen,
schonk thee en offreerde
koekjes zooals andere
menschen thee schenken
en koekjes offreeren, en
vertelde openhartig dat
zij intervieuws erg vervelend vond. De bezoeker veroorloofde zich
deze uitspraak niet tot de
interviewers uit te strekken, hetgeen een juiste
conclusie bleek te zijn,
want er was spoedig een
prettige conversatie.
Terwijl Anny van Ees
spreekt, wordt men in
de voornaam en tegelijk
„gezellig” gemeubelde
kamer met de groote
ramen, door een oogopslag, een buiging in de
stem herinnerd aan Boefje
of Overschotje, meer dan
men bijv, bij Ed. Verkade
zou denken aan Hamlet, of bij
Jan Musch aan Laudy’s Adam
of aan Jago uit Shakespeare’s Othello.
Niet dat mevrouw van Ees zich in haar
woning gedraagt als het vermakelijke, brutale, maar in ieder geval toch onbeschaafde
jochie uit de achterbuurt van Rotterdam,
of als het rappe, vitale, spontane Italiaansche volkskind! Want evenzeer zal men,
tegenover haar gezeten, denken aan Leontientje of aan de mooie en trouwhartige
liefde van Overschotje, waardoor men in
de vriendelijke gastvrouw, in de „Artiste
Thuis” telkens de actrice o? udekt, die zulk
’n bijzondere plaats inneemt op ons tooneel,
wier kunst zeer moeilijk precies te definieeren en te ontleden is, doch wier naam
op het programma in de schouwburgzalen
een conversatie doet ontstaan als......... ,en
Anny van Ees speelt ook mee, zeg!”
Cor, Cor-zoon verschijnt, thuiskomend
van school; hij heeft zelfs geen tijd om een
bonbon te snoepen en trappelt ongeduldig,
omdat hij naar den kleermaker moet om z’n
nieuwe winterjas te passen. Cor-zoon verdwijnt dus weer vlug en Anny v. Ees vertelt verder. Veel over wat met het tooneel
niets uitstaande heeft en ook veel over wat
wel met het tooneel verband houdt, over de
eerste jaren na de tooneelschool, toen ze
zenuwachtig en huiverig voor de critiek
vóór het voetlicht kwam — een herinnering
die waarschijnlijk wel meer acteurs en
actrices hebben — over leven en spelen in
Amsterdam en den Haag, over het voortdurende heen en weer reizen, over lezen
en rollen leeren in den trein, over stukken
die een succes werden, maar bij de première
verre van gunstig door de critiek ontvangen werden (Overschotje en Boefje bijv.),
over voldoening van spelen en de nadeelen
van het metier.
„Wij reizen en leeren rollen, lezen,
repeteeren en spelen, maar ons leven is
bij lange niet zoo zwaar als dat van een
directeur. Als wij ’s morgens komen voor
de repetitie, heeft mijn man bijv, al enkele
uren gewerkt aan administratie, nieuwe
stukken, conferenties enz. Ik kan me ongeveer niet meer herinneren, wanneer hij
’s middags kon thuis komen om koffie te
drinken. Aldus zou men, alleen om hem te
zien en met hem te spreken, er naar verlangen om ’s avonds met hem te spelen —
of bijv, eens een flinke lange reis te maken.
Indië.”
„Zijn er misschien plannen voor een
tournee ?”
„Verschillende keeren al is het gevraagd,
’t Zou wel goed zijn zoo’n lange reis, om
er eens echt, geheel en al uit te zijn. Maar
er zijn bezwaren; in ieder geval is tot nu
toe met dit gezelschap geen tournee door
Indië gemaakt en bestaan er nu ook geen
plannen.”
Na de radio en de vraag of Cor-zoon
ook acteur zal worden, (de vraag behoeft,
gezien Cor’s leeftijd, voorloopig nog niet
beantwoord te worden), na de film en den
invloed daarvan op het schouwburgbezoek,
na weer thee en koekjes, na de wijze
waarop het publiek van stalles, balcon en
hoogste rang op een stuk reageert en in
hoeverre men dat buiten den schouwburg
gewaar wordt, over het verschil in appreciatie van bijv. De man in de monnikspij en
Julius Caesar en honderd en een andere
onderwerpen, wordt het over en weer
springend gesprek, dat een interview altijd
min of meer is, voortgezet tot in de vestibule en bij de voordeur. Op die deur verkondigt een naamplaatje dat dit het huis
is van C. van der Lugt Melsert. Op alle
huizen vindt men een bordje en dit is
geen bijzonder, artistiek naamplaatje, maar
toch is het iets eigenaardigs, iets anders of
men dezen naam leest op een huisdeur of
in het programma van den schouwburg.
Terug van Marlot naar den Haag had
de tram een „huiselijke” herinnering aan
een tooneelkunstenares, bekend, geliefd en
populair in den meest gunstigen zin van
het woord, en een portret-met-handteekening
meer te vervoeren. H. A.
10
|