Panorama

Blad 
 van 2380
Records 11891 tot 11895 van 11897
Nummer
1929, nr. 47, 23 nov. 1929
Blad
20
Tekst
PANORAMA No. 47 2 4 NOVEMBER JEAN PATOU Zwart fluweelen hoed, gegarneerd met twee vleugels van kristal. W interstof bij uitnemendheid, komt het fluweel steeds meer en vogue. Het is eigenaardig daarbij op te moeten merken, dat. ondanks de enorme technische verbeteringen in de fabricatie, toch bepaalde — en stellig niet de minste — fluweelsoorten, welke volgens eeuwenoude procédé’s vervaardigd worden, nog steeds met succes gebruikt worden. Dit is b.v. het geval met het „velours au poil droit,” fluweel, waarbij de haartjes loodrecht omhoog staan. Deze fluweelsoort schat ik persoonlijk op zeer hooge waarde, omdat ik daarmede aan bepaalde ensembles, waarbij het gewicht en de wijze, waarop dit fluweel valt, een zeer grooten invloed op de lijn heeft, al hun beteekenis kan geven. Evenwel werd dit fluweel sinds langen tijd niet meer vervaardigd en heeft men op mijn verzoek bepaalde oude weefstoelen weer in werking moeten stellen. Hetzelfde geval doet zich voor bij het zoogenaamde „velours au fer,” dat eveneens met de hand geweven wordt. Dit fluweel is zeer dik en nauw geweven en heeft een streng en hard voorkomen, eigenMantel en hoed van zwart astrakan, met bontgarneering en zwarte vos. schappen, die maken dat het een volmaakt materiaal is voor de kragen, die dienen om tailleurs te garneeren. Deze enkele voorbeelden toonen voldoende aan, dat in de tegenwoordige mode fluweelsoorten gebruikt worden, welke, al naar het doel waarvoor zij bestemd zijn, volgens moderne of wel volgens oude methodes vervaardigd worden. Ik meen dan ook niet te overdrijven, wanneer ik beweer, dat in een collectie, die de pretentie heeft volledig te zijn, de modellen, waarin dit materiaal toegepast is, als het ware de geschiedenis van het fluweel vormen. Naast de echte fluweelsoorten neemt tegenwoordig het fluweel van kunstzijde een zeer groote plaats in. Hoewel men mijns inziens met de huidige fabricage-methodes nog niet het volmaakte bereikt heeft, kan het toch reeds in de „rijkere” modellen gebruikt worden. Dit is ongetwijfeld een der voornaamste redenen, waarom het fluweel in de dameskleeding een zoo groote toepassing gevonden heeft, vooral in den vorm van bedrukt fluweel. Bovendien heeft het kunstfluweel een niet genoeg te apprecieeren voordeel boven het echte, namelijk dat het door bepaalde 18
PDF
Nummer
1929, nr. 47, 23 nov. 1929
Blad
21
Tekst
No. 4 7 2 3 NOVEMBER eigenschappen de lichte stoffen kan vervangen. Zoo laat het zich bijv, zeer goed plisseeren. Het eigenaardige geval doet zich evenwel voor, dat, terwijl alle kleermakers overtuigd zijn van de goede kwaliteiten van het kunstfluweel, dat dan ook den afgeloopen winter een ongekend succes geboekt heeft, men deze stof bij de nieuwe modellen veel minder toegepast ziet. Dit is geenszins toe te schrijven aan een gebrek aan waardeering, maar hieraan, dat een overdreven gebruik in twee opeenvolgende jaren tengevolge zou hebben, dat men er genoeg van zou kunnen krijgen. Het zou niet de eerste maal zijn, dat een mooie stof of een goed idee verdween, omdat men ze te veel zag. Trouwens, dit feit doet zich niet alleen in de mode voor. Denken we b.v. aan de muziek waar een mooie melodie ons binnen zeer korten tijd een afgezaagd deuntje lijkt, wanneer wij haar te veel hooren. Maar hoe het zij, ik heb de vaste overtuiging, dat het kunstfluweel een toekomst heeft en het echt zijden fluweel zal verdringen. Eén kleedingstuk is er, waar de vogue van het fluweel nog steeds hoogtij viert, en wel bij de tailleurs. Erkend dient dan ook te worden, dat deze stof aan het mantelpak een zeer aangenaam en vooral een zeer gekleed aspect geeft. Maar wanneer men fluweel voor een tailleur PANORAMA kiest, moet deze beslist opgevroolijkt worden door een lichtere en soepelere stof. Dat eischt de traditioneele eenvoud van het tailleur-model, welke bij uitvoering in fluweel nog meer tot uiting komt dan wanneer men de een of andere wollen of laken stof daarvoor kiest. Moeilijk is deze opvroolijking in het geheel niet, want de blouse, die zich zoo in de algemeene populariteit verheugen mag, komt ons daarbij te hulp. Men kieze deze blouse in crêpe de chine of satin — wit, licht-rose of licht-blauw. Men zou zich kunnen afvragen, waarom het fluweel niet gebruikt wordt voor onderdeelen van het vrouwelijk toilet, zooals dit bij andere weefsels het geval is en waardoor men zulk een harmonieus geheel verkrijgt. Daarvoor bestaat een gegronde reden, namelijk dat deze er ouderwetsch en oud-modisch uitzien, wanneer zij van fluweel gemaakt zijn. Dit neemt evenwel niet weg, dat ik voor fluweelen ensembles handtasschen van dezelfde stof in een zeer eenvoudig model heb laten maken. Op deze wijze gepresenteerd, zijn zij in volkomen harmonie met moderne ensembles. Tot slot wil ik nog eenige interessante cijfers noemen, waardoor men zich rekenschap kan geven van de moeite, welke het kost om een mooi fluweel te maken. Een geschoold werkman kan per dag ongeveer 1 Meter fluweel „a poil droit” fabriceeren. De andere kwaliteit, waarover ik hierboven sprak, het fluweel „au fer," is een specialiteit van bepaalde kunstwevers in de omstreken van Lyon. De vaardigsten onder hen brengen het niet verder dan dertig meter per jaar! 19
PDF
Nummer
1929, nr. 47, 23 nov. 1929
Blad
22
Tekst
HET VERHAAL TOT NU TOE, Flodoardo. een ridder, en twee struikroevers, Robertus en Gijs, ontmoeten in een herberg een troep reizende tooneelspelers, die op weg zijn naar de burcht van Sigmund den Stouten. Flodoardo is verliefd op diens dochter Camilia. De roovers sluiten zich bij den troep aan om het kasteel aldus binnen te dringen, en Flodoardo om Camilia te zien. Het bericht van hun komst wordt op het aan afleiding niet rijke kasteel door Camilia en haar vader met vreugde begroet. Sigmund noodigt enkele gasten op de voorstelling uit, de douarière Clotilde van Rozenhaag, haar zoon Diederik, den gepensionneerden burchtheer Tittel tot Kittel. Flodoardo weet de gunst te winnen van Camilia, die hem voor een acteur houdt. De heer Tittel tot Kittel meent echter in hem gelijkenis te vinden met Flodoardo. Robertus betrekt Flodoardo in een complot, om tijdens de voorstelling een rooversbende in het kasteel te smokkelen. — De douarière spreekt haar zoon moed in om Camilia ten huwelijk te vragen. D an zal ik in vredesnaam maar trachten haar te charmeeren," verzuchtte Diederik en hij streek zijn slappen knevel op. „’n Mensch is tegenover zijn hooge afkomst toch ’n boel verplicht! Alleen, alsjeblieft ma, blijft u er niet bij, anders heb ik zoon gevoel, dat ik onder controle sta en doe ik geen mond open. Als ik ’t wel heb, komt ze er net aan. Bliksems vervelend, dat de lorgnetten — so easy! — nog niet zijn uitgevonden! Ik kan soms 'n ouwe vrouw niet van ’n sierlijk maagdelijn onderscheiden." „Ja, ze is 't, ze is 't, ze is ’t!” juichte mama fluisterend en met deze aanmoediging ging ze er op ’n mal, on-douairière-lijk kippendrafje van door. „Diederik, zet je schrap,” mummelde de nieuwste gast van den huize „’t Arendsnest” zichzelf toe en hij trachtte een verleidelijke houding aan te nemen, „’t Is geen katje, geloof ik, om zonder handschoenen aan te pakken. Toon je ’n kerel! En avant, marche!” „O, daar heb je die slagschaduw,” dacht Camilia en ze had wel rechtsomkeert willen maken, doch ze begreep, dat ’t er nu te laat voor was, „die treurwilg, die slappe boonensoep, die regendag, die nieuwe minister van Vervelende Zaken! Hoe kom ik van ’m af? Hij heeft wat met me voor. En die draak van ’n moeder van ’m, die wiebelende reticule, die opgeblazen winterpudding was vanmorgen zoo lief tegen me! Dat voorspelt niets goeds. Wat vang ik met ’m aan?” Zoo zaten ze beiden ’n beetje in zak en asch, al wist, zooals gewoonlijk, de een ’t niet van den ander. „Schoone Camilia!” lispte Diederik en hij trok een fluitmond en zette een gezicht, alsof-ie ergens ’n poëtische volle maan zag schijnen. „Zoo, meneer van Roozenhaag, is u daar?” sprak Camilia luchtig en ze keek driekwart over hem heen. „Noem me toch niet altijd bij m’n van,” kirde Diederik thans en hij keek haar met een paar begeesterde stuip-oogen aan. „’t Klinkt zoo officieel!” „Nu, Gerardus dan!” plaagde Camilia, die wel beter wist. „Weet je dan nog niet eens, dat ik Diederik heet!?” kreet de geheime huwelijkspretendent en ’t leek ’n oogenblik, alsof-ie uit elkaar sprong. „O, gut, dat is waar ook,” verontschuldigde Camilia zich zoetsappigjes. „Maar d’r is zoo’n adem noodig voor dien naam! Die-de-rik! ’t Is driemaal drukken, net als op de bel voor het kamermeisje in de hotels aan de Rivièra, waar mijn nageslacht 's winters zalig logeeren zal. Die ongeboren familieleden van me, die zijn boffers!” „Gij hebt ’t zwaar op mij begrepen/' vertaalde Emilia vrij.... „Noem me Dietje,” smeekte douairière van Rozenhaag's zoon, die nu heusch wel wat onder Camilia's bekoring kwam. „Wel zeker, en m’n Ditje en m’n Datje, hè? ’t Kan niet op!” maakte de dochter des huizes er zich luchtig af. „Kijk je nog ’nsom?” „Naar jou?” drong Diederik en hij trachtte haar bij ’t middel te vatten. „M’n leven lang!” „Niet doen, jó,” ried Camilia guitig. „Nee, laat nou staan. Daar komt m’n pipa en die is erg voor de vormen. Anders zou hij die bejaarde actrice niet zoo ridderlijk chaperonneeren. Daggies! Behandel de dieren met zachtheid en spaar de vogels!” Weg was ze en Diederik keek haar min of meer onthutst na. Wat had-ie aan dit meisje? „Ik geloof, dat die twee daar ’n potje stonden te vrijen, niet?” vroeg heer Sigmund, die in hoogst geanimeerden kout met de nog immer bekoorlijke Emilia kwam aangestapt. „Is dat niet zeer menschelijk, heer van Sigmund?” sprak Emilia met haar diepste borsttonen, welke vóór vele jaren een roerenden indruk op ’t publiek maakten. „Wij allen zijn jong!” „Juist, mijn schoone dame!” antwoordde heer Sigmund gevleid. „Wij allen zijn jong. In uw nabijheid tenminste voel ik, hoe ’n tweede jeugd in mij vaart, waarbij vergeleken de eerste maar appelepap was. Hoe zou dat komen, nimf?” „Voor zoover ik raden mag,” gaf de flink opgemaakte nimf eenigszins voorzichtig als haar meening, „zou ik zeggen, dat de.... liefde hieraan niet geheel vreemd is. O, door mijne vele gepassionneerde succes-roliën heb ik wel zoo n beetje kijk op de liefde gekregen. Ik wed er 'n heele doos poudre de riz om, heer Sigmund, dat ge lichtelijk verkikkerd zijt.” „Verkikkerd?” vroeg heer Sigmund, als gekieteld, naar den bekenden weg. „Of liever,” kwam Emilia nu verhevener los, „gij bemint mij! Vous m’aimez!” „’k Heb op de lagere school weinig aan Engelsch gedaan,” sprak heer Sigmund kortaf. „Druk u duidelijker uit, alstublieft!” „Gij hebt ’t zwaar op mij begrepen,” vertaalde Emilia vrij. „Mijne charmes hebben u dusdanig gekluisterd, dat gij u als ’n gevangene voelt, die niet meer los kan komen. En ge snakt niet eens naar uw vrijheid, llw heele wezen wenscht gij aan mijne voeten te leggen. Nogmaals: gij bemint mij!” „Nu je ’t zegt, m’n roosje, geloof ik ’t ook. Als ik je zie, voel ik me tenminste ellendig en als ik je niét voor oogen heb, is ’t heelemaal mis met me. Maar wat schiet ik er mee op? Bemint gij, om het eens sierlijk uit te drukken?” „Wie weet!” kirde Emilia veelbelovend. „Ja, voor den drommel, als jij ’t niet weet!” deed heer Sigmund ’n weinig ongeduldig. „Ik ben niet gewend lang te wachten. Mijndevies is: „sla toe, of kap af!” Wat zal ’t wezen, dierbare dubbele margeriet?” „U overstelpt me zoo?” coquetteerde Erfiilia en ze draaide met d’r oogen, of er van alles was ingewaaid. „Nou, vooruit, geen gedraai d’r meer om heen!” donderde heer Sigmund thans. „Wórdt ’t wat of niet?” 20
PDF
Nummer
1929, nr. 47, 23 nov. 1929
Blad
23
Tekst
PANORAMA No. 47 23 NOVEMBER „Dat is te zeggen/' trachtte Emilia de zaak nog even op de lange baan te schuiven, want ze begreep: hoe langer ze heer Sigmund liet smachten, hoe zekerder ze van hem zou zijn. „Eigenlijk heb ik m’n hart zoo'n beetje aan onze jonge ridderrol verpand.” „Aan dien kwajongen, dien flierefluiter, dien pijpesteel ?” maakte heer Sigmund zich boos. „Dien mosterdjongen, dien kraak-amandel, dien Jan-flap?” „Maar op den duur, geloof ik toch, dat gij...” fleemde Emilia veelzeggend. „O ja, ik wil uw jonge rol zijn!” deed heer jeugdig. „Dien ander smijt ik m’n rotsen af in 'n ton met spijkers, spoedbestelling. Daar hebben tvij Van Gend & Loos niet voor noodig! En ik word uw jeune premier!” „Voor altijd?” peilde Emilia met ’n onweerstaanbaren lonk, want, na haar avontuurlijk leven was ’t haar vóór alles om „vastigheid” te doen. „Dat is te zeggen...."schoof heer Sigmund nu op zijn beurt de zaak nog wat op de lange baan. Die actrice vroeg zoovéél! Maar deze dacht bij zichzelf: „Ik krijg je al aardig aan den haak, m’n Stoute. En die jonge snuiter zal er van lusten, dat-ie mij versmaad heeft. Sigmundje zal ’m wel ’n lesje geven, dat z’n fijne botten er van kraken. Een Emilia laat niet met zich spotten!” Daarna raakten beiden in gesprek met den wat onzeker heen en weer draaienden Diederik, die dadelijk zwaar door Emilia’s glanzende blikken bestookt werd: ’t was altijd verstandig, dacht ze, naar alle kanten je netten uit te zetten. Intusschen had Camilia zich uit de kleine ontvangstzaal naar ’t vertrek gespoed, waar ze den knappen, jongen acteur wist, die haar doen en denken meer en meer in beslag nam. Gelukkig trof ze hem alleen. „Ik móét je spreken,” sprak ze gehaast. „Dat kan,” deed Flodoardo vrijmoedig. „Dan wou ik je vragen: gaat de schaking vanavond door?” „Is d'r opeens zoo’n haast bij?” „Alsjeblieft! Of anders krijgt m’n pipa het no< daar wat gedeukt hoofd, om me met dien naarling op te schepen.” „Welken naarling?” „Meneer Diederik van Rozenhaag, die zoo juist aangekomen is.” „Drommels,” dacht Flodoardo, „dan mag ik me wel ’n beetje schuilhouden, want wij kennen elkaar van aangezicht.” En luid liet hij er op volgen: „Schaken, zeg je? Maar Flodoardo dan?” „Ach,” vleide Camilia, „jij speelt zoo fijn voor Flodoardo!” „’t Zal toch niet gaan, duifje!” „Wat niet?” „Van vanavond. Dat is te zeggen: als je dan geschaakt wordt, zal ’t door heel iemand anders zijn dan door wien jij denkt, dat ik ben.” „Door wien dan?” vroeg Camilia in de hoogste verbazing. „Door den échten Flodoardo!” schreeuwde Flodoardo van enthousiasme en met ’n paar vlugge sprongen was hij de kamer uit. Camilia keek ’m na, of hij gek was. Sigmund overviel t niet hier en op dat de zij gezien hij een beetje hoog schouders zat. Zoo van eens op, in X. „Hij heeft meer contanten dan talent,” oordeelde de eerste dramatische rol tusschen de coulissen, tijdens het tweede bedrijf van „Joséphonda of de Gemaskerde Ridder,” terwijl hij naar het spel van Flodoardo stond te kijken. „Iedereen moet tegenwoordig ook maar aan ’t tooneel! Kijkt-ie nou eens met z’n armen staan te zwaaien! ’t Lijkt wel een van die oud-Hollandsche windmolens, waarover later bij schoonheidscommissies zooveel zal te doen zijn! Nou, wat de kunst betreft, konden ze dezen molen wel opruimen! Maar hij geeft goed meel en dat is al ’n heel ding. Ik wou toch wel eens weten, wie dat heerschap eigenlijk is.” „’t Is er in elk geval een van de deftige beweging,” was de tweede dramatische rol overtuigd. „Dat heeft de dochter van Sinjeur Sigmund allang in de gaten, want ze eet ’m gewoonweg op met haar blik. Laat ze d’r gang gaan. Hoe meer we aan dit slot verknocht raken, hoe beter, want de tafel is best en ik heb vandaag van den baas nog ’n ouwen rijbroek present gekregen. Die kwam goed van pas.” „Waar blijft het koor ?” vroeg de eerste dramatische rol angstig. „Dat moest al op den achtergrond staan. Vooruit, jongens, op! Jullie zijn te laat/’ Met stem en blik vuurde hij den Korte en den Lange aan. Hun opkomst was overigens geen gezicht! Ze hadden ieder ’n Romeinschen helm op, maar de Korte met z’n gezwollen waterhoofd had bij ongeluk ’t hersen-deksel van den Lange genomen, die nu met den tot op zijn kin gezakten helm van zijn makker prijkte, zoodat hij geen hand voor oogen kon zien en radeloos heen en weer zwiebelde. Het auditorium, met heer Sigmund vooraan, schoot in ’n onbedaarlijken lach. „O, o, die half en heel Watt!” klonk ’t van allen kant. „Wat zullen die ’n succes op de film hebben! Lui om je tranen met tuiten over te lachen!” „Ze bederven m’n heele scène,” raasde de eerste dramatische rol, en zijn stem kreeg van woede ’n zooveelsten bast. „Zijn dat artisten! En dat durft om voorschot te komen! Ze moesten geld toe betalen.” Dan met een paar prachtgebaren, die ze in de zaal dadelijk doodstil deden zijn en waarvan de douairière Clotilde van Rozenhaag ’n halve appelflauwte kreeg, betrad hij ’t tooneel en zette zoo’n roerende stem op, dat het koor, ook vanwege de zijdelingsche blikken welke hij het toewierp, er in ’n vaartje mèt den wiebelenden en den te kleinen helm vandoor ging. „Weer echt succes gehad, hè?” snoefde de Korte verheugd. „Ze hebben ten minste gelachen,” stemde de Lange toe. „Maar most dat wel?” „Dat is de kunst,” zeide de Korte wijsgeerig. „Te laten lachen juist als ’t ernstig is! Laten ze ons dat maar eens nadoen! Wij hebben verborgen humor, weet je, en dat is ’n zeldzame gave. Charley Chaplin zal in de komende eeuwen nog ’n lesje aan ons kunnen nemen.” „Dat is ’n acteur,” prees de heer Tittel tot Kittel weer, „’k Sta doodsangst uit, zooals die kerel te keer gaat. Telkens denk je : hij blijft er in, maar nee hoor, hoe hij ook met z’n adem werkt, hij komt er altijd weer boven uit. ’n Echt kunstenaar! Hij maakt overal ’n drama van. En om beroerdigheid is ’t op de planken toch maar te doen.” „Die jonge rol is bepaald ’n beginner,” sprak Diederik ’n beetje minachtend. „Ik wou z’n gezicht wel eens zien: hij draagt voortdurend een masker. Dat schrijft z’n rol zoo voor, jawel maar op die manier kunnen ze desnoods de leelijkste jonge kerels voor jeune premier laten spelen. En ik heb graag waar voor m’n geld.” „Je zit toch op ’n vrijbiljet?” plaagde hem Camilia. „Die lui hebben altijd de meeste praats. En ik vind 'm heel gevoelig spelen en vooral zoo gedistingeerd, ’t Is echt modern, maar daar heeft Dietje geen verstand van, hè ? Die zweert nog altijd bij „De twee Weezen.” „Ik snap alleen,” verstoutte Diederik zich te fluisteren, „dat je Dietje, je Ditje en je Datje zich gelukkig voelt, omdat hij....” „Sssst!” vermaande de heer Tittel tot Kittel streng. „D’r gaat d’r dadelijk weer een om zeep. Attentie! We moeten d’r alles van genieten!” Doch de douairière Clotilde van Rozenhaag moedigde haar beminnelijken zoon met ’n knipoog aan. O, hij maakte al vorderingen ! Spoedig zou hij de aanstaande opvolger van „’t Arendsnest” worden! Wat ’n schattige, knappe jongen toch ! Zoo van opzij gezien, viel ’t niet eens op, dat hij een beetje hoog in z’n schouders zat. En met ’n handig gemaakt harnas om leek hij op z’n ergst van achter ’n tikje dik! En wat kon hij ’n echt lieve stem opzetten! Ja, Diederik was toch maar haar jongen! Na ’n verschrikkelijke scène, waarin de eerste dramatische rol zich geheel gaf, zoodat de grond onder hem dreunde en zijn blik de eene bliksem-schicht na de andere afzond, verdween deze voor ’n kwartier achter de tweede coulisse links. „Hè, hè,” verzuchtte de douairière, „dat hield ik niet langer uit. Met permissie, ik transpireer d’r van.” „’n Bewijs dat de vent ’t kan,” prees de heer Tittel tot Kittel. „Hij werkt op je! Bravo, bravo, bravissimo!” De gepensionneerde burchtheer klapte z’n handen stuk, zoodat de eerste dramatische rol, nog nablazend van de geweldige inspanning, dankbaar en verrukt kwam buigen. „Als-ie maar niet wéér begint!” bracht de douairière angstig in het midden, „dan vind ik alles best.” En ze applaudisseerde mee met de anderen. Flodoardo trad naar voren en begon aan ’n monoloog, welken hij nog maar voor de helft van buiten kende. (Wordt vervolgd). 21
PDF
Nummer
1929, nr. 47, 23 nov. 1929
Blad
24
Tekst
PANORAMA No. 47 2 3 NOVEMBER BOEK-SCHOUW MARTEN KORCH Palle Jarmer Uitgave v. Holkema en Warendorf, A’dam. J-Jet moet als een aparte verdienste van Marten Korch genoemd worden, dat hij, in gunstige tegenstelling met veel leege producten der huidige romanlectuur, in zijn Palle Jarmer enkele sterke karakters heeft gevormd, menschen met moed en zelfopoffering, levens met een doel. Daarom is het jammer, dat hij zijn onderwerp niet geheel meester is; in het begin pakt de sfeer ons niet, doordat Korch den weemoed om den achteruitgang van den ouden molen, den strijd om met nieuwe middelen den vroegeren bloei te herwinnen en sommige karakters meer beschrijft dan dat ze uit den geest van den roman spreken. Daarom is het jammer, dat hij Palle en Sara op het einde een daad laat stellen, die in strijd is met hun gedragingen in het geheele boek. Door een diepere behandeling zou hij zijn boek rijker gemaakt hebben. Intusschen weet hij toch de aandacht vast te houden voor het wereldje, dat bestaat en draait om den ouden molen, het historisch bezit van de Jarmers. Energie, trouw, offerende liefde tegenover haat, bedrog en zwakheid. Vooral op het einde brengt hij spanning, ofschoon hij in de intrigue eenigszins vaag blijft. De dialoog, dien de vertaalster waarschijnlijk zoo getrouw mogelijk uit het Deensch heeft overgenomen, doet ons eigenaardig aan, maar versterkt van den anderen kant ook de locale kleur. Ondanks genoemde zwakheden gaat van dit boek die speciale stemming uit, die in veel andere Scandinavische literatuur voor ons een bekoring is. H. A. J. ROGGEVEEN Houtarbeid Uitgave W. J. Thieme en Cie Zutphen. ^oor het onderwijs in handenarbeid en zelfonderricht heeft J. H. Roggeveen een handboek geschreven. Het is het resultaat van de ondervindingen van een cursus in houtarbeid, dien de schrijver heeft gegeven. Het geeft een groote verscheidenheid van werkstukjes in practische opeenvolging van moeilijkheden. Het royaal uitgevoerde boek is geïllustreerd met afbeeldingen van gereedschap en werkstukjes, waarvan vele een smaakvollen en zelfs voornamen indruk maken, terwijl in een losse map de werkteekeningen zijn bijgevoegd. Menigeen die de afbeeldingen bekijkt, zal een uurtje van ontspannenden handenarbeid willen besteden om zelf een voldoening gevend resultaat te bereiken. W. v. LEEUWEN De Nederlandsche Dichtkunst sinds 1880 Uitgave B. Wolters, Groningen-Den Haag. KAeer en meer wordt het duidelijk dat men het tijdvak onzer dichtkunst, begonnen omstreeks 1880, als afgesloten begint te beschouwen. Nu in wezen en opvatting der poezie een kentering is begonnen, gaat men het voorafgaande overzien als een geheel. Zoo beschouwd, is dit boek een belangrijk werk. Het geeft in den aanvang een algemeene kenschets der Nederlandsche letterkunde sinds 1880, de typeerende verschillen tusschen het oude en het nieuwe. Daarna worden de groote figuren behandeld: Kloos, Verweij, v. Eeden, Gorter, waarna de markantste vertegenwoordigers volgen der talrijke stroomingen en richtingen, voortgekomen uit de vernieuwing tot op dezen tijd. De geheele ontwikkelingsgang der dichtkunst na 1880 is in dit boek te volgen en het pleit voor zijn waarde, dat het, behalve het geven van een algemeen en oriënteerend overzicht, duidelijk en overtuigend laat uitkomen hoeveel breeder, dieper en vooralschooner deze poëzie is dan die, welke haar onmiddellijk voorafging en nog jarenlang naast haar bleef bestaan. P. A. Laat ons zingen Twaalf Kinderliedjes. Woorden van W. J. v. Assendelft. Muziek v. M. Overman-Zölner. Jn een aardig omslag verscheen dezer dagen bij den bekenden Zutphenschen uitgever W. J. Thieme een bundeltje van twaalf alleraardigste kinderliedjes. De woorden zoowel als de melodie zijn van grooten eenvoud en de kindertoon is in beide zuiver getroffen; daar de begeleiding bovendien zelfs voor minder geoefenden geen bezwaren biedt, twijfelen wij er niet aan, of ze zullen hun weg naar huisgezin en schoolklas wel vinden. Bij denzelfden uitgever verscheen een bundel van Twaalf Speelliedjes ,,Van Alles Wat”, door dezelfden. Overvloed van materiaal is er ook in deze niet, en wat in dit album aan wijsjes en versjes wordt geboden, zal voor leiders en leidsters van zangklasjes vooral een welkome aanvulling beteekenen van het repertoire. Ook hier, zooals in den bundel Kinderliederen, een eenvoudige, gemakkelijk speelbare begeleiding. A.V.RO^Marsch Woorden van Joh. P. Koppen Muziek van Gerrit van Wezel. Uitgave N.V. Uitg. Mij. „Haerlem". £)p de weinig dichterlijke woorden van Joh. P. Koppen te Haarlem heeft Gerrit van Wezel noten geschreven, en vaardig geïnstrumenteerd, zooals hij dat kan. Inspiratie hebben echter de woorden ook hem al heel weinig gebracht, en werkend volgens het aloude recept, met de chromatisch dalende inleidingsmaten, kon er ook niet meer uit groeien dan er uit gegroeid is: een brave marsch met vrij arme melodie, waaraan alleen door zeer pittige weergave wat leven is in te blazen. J. S. COCKTAILS SINGAPORE COCKTAIL 1 Bitterglaasje Amer. Picon 1 ., „ Dry Gin 1/4 „ „ Witte Cura^ao Behandeling als onderstaande. METRO COCKTAIL 1/3 Whisky l/3 Citroensap l/8 Benedictine Worden in den shaker met eenige stukjes helder ijs gemengd en gekoeld en daarna overgeschonken in het cocktailglas. Knijpt de olie uit een stukje citroenschil er dan boven uit. BROADWAY COCKTAIL. 20 Gram Witte Port 20 „ Cognac 20 „ Crème de Noyaux 1 versch ei. PROBLEMEN Alles betreffende deze rubriek te adresseeren aan den redacteur der ..Problemen", p.a. ..Panorama Stationsweg 34, Den Haag. OPLOSSINGEN PROBLEMEN VORIGE RUBRIEK. XXII. Een kat zit op een stoel, een hond nadert; de kat vlucht,de hond achtervolgt haar en de stoel blijft alleen achter. XXIII. 35 Rijksdaalders Fl. 87,50 40 kwartjes „ 10,— 25 dubbeltjes „ 2,50 100 geldstukken Fl. 100,— XXIV. 12-litervat 7-litervat 5-litervat A. 12 0 0 B. 7 0 5 C. 7 5 0 D. 2 5 5 E. 2 7 3 F. 9 3 0 G. 4 7 1 H. 11 1 0 I. 6 1 5 J. 6 6 0 Voor verklaringen bleem XVIII. zie oplossing proTER OPLOSSING: XXVII. Een mijner vrienden heeft een café. Gisteren ben ik er eens heengegaan om te vragen hoe de zaken gingen. „Ik heb niet te klagen, zei hij, „zoo bijvoorbeeld op het oogenblik zijn er weer aardig wat klanten." „Hoeveel ongeveer ?" vroeg ik. Hij keek even rond en antwoordde toen: „De helft drinkt bier, een kwart drinkt koffie, een zevende gedeelte speelt biljart en dan zijn er nog drie dames, die domino spelen." CORRECTE OPLOSSINGEN ONTVANGEN VAN: P. A. van Ommeren, Rotterdam (No. IX, XIII gedeeltelijk, en XIV) L. van Zanten, Den Haag (No. IX, X, XI en XII) M. de Jong, Den Haag (No. VI, VIII, X en XI) G. L. Gortmans, Amsterdam (No. XI en XVI.) CORRESPONDENTIE. P. A, van O. te Rotterdam, Uw oplossing van probleem No. IX is niet de auteursoplossing, maar ze is toch ook correct. P. H. I, te Rotterdam, Uw damprobleem ontvangen. Ik zal het bestudeeren en, indien geschikt, plaatsen. W. v. d, L, te Amsterdam, Uw problemen worden geplaatst. K. L, te Den Haag, Een mat in vier zetten is te ingewikkeld. 22
PDF
Blad 
 van 2380
Records 11891 tot 11895 van 11897