Panorama

Blad 
 van 2380
Records 11861 tot 11865 van 11897
Nummer
1929, nr. 46, 16 nov. 1929
Blad
16
Tekst
PANORAMA - No. 46 - 16 NOVEMBER DE HELDENZANGERS. gekeerd is: wij lachen inplaats van ontroerd te zijn. Anders reageert het publiek in de opera. Men zie slechts de tweede afbeelding: „De meegesleepten”. Zij worden zelfs lichamelijk meegesleurd ; het scheelt maar weinig, of zij vallen over de rand van het balcon in de zaal! En de intelligentie der gezichten is geringer, naarmate de vervoering grooter is. De compositie bezit een bewogenheid, die naar rechts toeneemt; in dezelfde richting neemt het menschelijke der gezichten af tot de laatste volkomen dierlijk zijn. In de derde teekening is ten opzichte van de hevigheid der uitwerking nog een climax bereikt: dit deel van het publiek heeft de spanning niet kunnen verdragen; zij zijn „De overweldigden”. Door de geweldigheid der aandoening is hun kracht totaal uitgeput. Als verwelkte afgesneden bloemen hangen zij willoos over de ballustrade van het balcon. Tot ons vermaak en tot leering van allen, die een zekere soort opera’s al te zeer au serieux nemen. I n No. 16 van dezen jaargang van Panorama besprak ik enkele op muziek betrekking hebbende caricaturen en schreef daarbij o.a.: „En later waren het vooral de opera-zangers, die het moesten ontgelden. Hun pathetische gebaren, het onmogelijke van de voorgestelde situaties, hun overdreven costumeering, dit alles werkte er toe mede, den lachlust op te wekken van met humor begaafde teekenaars, die tevens scherp en nuchter wisten te observeeren. Vervolgens richtte zich de aandacht ook op het publiek, dat in zijn volledige overgave, zijn klakkeloos aanvaarden en zijn mateloos bewonderen eveneens een dankbaar onderwerp werd voor de caricaturisten.” Onder dezen staat de beroemde Fransche teekenaar en schilder Gustave Doré naar mijn meening bovenaan. Dit heeft twee oorzaken. Ten eerste leefde Doré juist in den tijd, waarin de opera, tot muziek-drama opgeschroefd, een non plus ultra van overdreven bewogenheid, van onecht sentiment, van valsch pathos, van theatrale rethoriek bracht. Hij werd namelijk geboren op 6 Januari 1833 te Straatsburg en overleed op 23 Januari 1883 te Parijs. Er was dus de uiterlijke aanleiding, die een zuiver en scherp voelend kunstenaar als Doré wel tot verzet moest prikkelen, En ten tweede was nu eenmaal niemand zoo begaafd voor de caricaturale illustratie als hij. Reeds op 15-jarigen leeftijd werkte hij als illustrator aan het „Journal pour rire”. In 1854 verwierf hij groote bekendheid door zijn houtsneden voor Rabelais’ „Gargantua” en voor de Balzac’s „Contes drólatiques”. Sindsdien ontwikkelde hij een omvangrijke werkzaamheid als illustrator, waarin hij van een onvergelijkelijk rijke phantasie is. Wie kent niet zijn kostelijke teekeningen voor Cervantes’ „Don Quichotte”? En die voor de fabels van Lafontaine? Minder bekend, maar niet minder goed zijn zijn illustraties voor Dante's „Hel” en voor Sue's „Le juif errant”. Dat zijn talent geheel op dit terrein lag, blijkt uit zijn schilderijen, vaak van geweldige afmetingen, die echter grof en van geringe kunstwaarde zijn. ★ ★ ¥ In bijgaande drie caricaturen is hij echter op z’n allerbest. Men zie eerst, wat zich op het tooneel afspeelt: „De heldenzangersHun aandoeningen zijn zoo ontzettend sterk, zoo „meer dan levensgroot”, dat de uitwerking op ons juist omDE IN VERVOERING GEBRACHTEN. DE OVERWELDIGDEN 14
PDF
Nummer
1929, nr. 46, 16 nov. 1929
Blad
17
Tekst
GIJ ZULT NIET DOPPEN H ef Residentie Tooneel is een nieuw gezelschap in Den Haag dat, volgens een introduceerende circulaire, goede tooneelkunst wil brengen, wil werken in het ware belang van het Nederlandsche tooneel en een rechtmatige kans wil geven aan de Nederlandsche tooneelschrijvers. Maar noch aan het tooneel, noch aan onzen schrijvers bewees dit gezelschap een dienst met „Gij zult niet dooden” van Ernst Vermeer, waarmede het zich bij het publiek in „Excelsior' te ’s Gravenhage introduceerde, na een tooneel-bewerking van Sara Burgerhart. Vermeer behandelt in zijn spel het vraagstuk, of een geneesheer zijn patiënten pijnloos kan laten sterven, wanneer vaststaat dat de dood het einde zal zijn van een leven zonder hoop. Het conflict dat hij in zijn drama stelde is echter verreweg superieur aan de uitwerking; de mogelijkheden, die zijn intrige biedt, gebruikt hij niet. Zijn personen laat hij gewichtig redeneeren en het onderwerp behandelen op een manier, dat velen én moreele én wetenschappelijke bezwaren zullen hebben tegen een stuk als dit. Bovendien leed zijn werk onder de vertolking der spelers; slechts Marie v. Westerhoven, Henk v. Buren, nu en dan Caro v. Dommelen en Jan Boezer waren voor hun rol berekend. Jan v. Dommelen, die de hoofdrol vervulde, laboreerde aan slechte rolkennis en gaf alleen spel in zijn nerveuse momenten. Met andere stukken en ander spel moet het Residentie Tooneel zijn verzoek om daadwerkelijke belangstelling rechtvaardigen. Op de foto J. v. Dommelen, Caro v. Dommelen en Ellen Durieux. PANORAMA No. 46 16 NOVEMBER TE UITGEEST reed een uit Alkmaar komende trein bij het station op een wagon, die op het naastliggend spoor stond maar door den stormwind in beweging was geraakt. De locomotief en twee wagons werden zwaar beschadigd, doch persoonlijke ongelukken kwamen gelukkig niet voor. Door den kraanwagen uit Amsterdam werd de locomotief die zich diep in het zand had gewerkt, opgevijzeld. 15
PDF
Nummer
1929, nr. 46, 16 nov. 1929
Blad
18
Tekst
PANORAMA No. 46 16 NO VEM BER D e moderne vrouw wordt veel verweten. Dat zij jongensachtige allures heeft aangenomen, de gelijke van den man wil zijn, dus is (want ce que femme veut, Dieu veut), dat zij haar lange lokken offerde (al die echte en onechte krulletjes in den hals bij het avondtoilet zijn niet anders dan duidelijke symptonen van een twijfelend gemoed; tot het gewone lange haar gaat ze tóch niet over!), dat zij overmoedig, sportief, elegant, kwiek en zelf-zeker is, maar één ding — en daar zijn we het allen over eens — heeft de vrouw niet verloren en dat is haar voorliefde voor sieraden. Dat is de vrouw ingeboren, onuitroeibaar. Heeft u een klein meisje in huis of omgeving en een oude byouteriedoos, dan zal men de kinderkijkers begeerig zien oplichten, wanneer u een snoer ouderwetsche bloedkoralen door de handen laat glijden. En wanneer men een zilverstukje, zoo’n klompje of molentje met draaiende wieken voor armband of halsketting afstaat, zal er geen dankbaarder object zijn dan dat kinderhart, dat met u de herinneringen en sieraden uit de oude doos opdiepte. En de sieraden, die de man op zijn verlovingsdag aan zijn a.s. levenspartnerin geeft? Een ring, de smalle gouden, misschien even veelzeggend als het paarlensnoer, dat in vroeger eeuwen de man aan zijn vrouw schonk op den ochtend na het huwelijk. Paarlen — tranen. Veel moderne jongelui komen terug op dat, wat ze ietwat opstandig het merkteeken van slavernij noemen. Tenminste, op dit uiterlijk zichtbare. Ze wisselen geen ringen meer, maar armbanden, of laten ’n specialen verlovingsring ontwerpen, waarin gegraveerd staat een diepzinnige spreuk: Meet me to night in dreamland, You and me, of: Remember, sweet roses, of hoe een dergelijk opschrift van een foxtrot- of jazzbegeleiding, die hen tot deze twee-eenheid bracht, mag heeten. Chacun son goüt en iedere tijd zijn gebruiken. Acht het vrouwensieraad ook niet te gering. Zou ooit de Gretchentragedie, die eens een geheele kunstzinnige wereld veroverde, begonnen zijn, wanneer niet een Herr Mephistopheles kleinodiën in het kastje van Gretchen deponeerde? LI heeft de Faust gezien, herinnert zich de woorden, die afkeer en verrukking: „Nach Golde drangt, Am Golde hangt Doch alles. Ach, wir Armen!” Lang niet ieder echter heeft sieraden van waarde, diamanten, paarlen, ’n echten turkoois. Waarschijnlijk worden daarom egenwoordig zooveel z.g. half-sieraden in den handel gebracht, die de echte op verrassende wijze nabij komen. De Teclapaarlen b.v., imitaties van de echte paarloesterschelpproducten, zijn overbekend. En hoeveel namaak-diamanten schitteren niet als gesp op een peau de suède pumpschoentje, op een grillig gesneden zwart viltkapje, een fluweelen of veloutine japon ? Gaat u de magazijnen maar eens langs en men zal er veel kunst-kleinodiën treffen. Broches en spelden op onze moderne dassen, de strop van onze jongensblouses (denkt u er om in den rok), om deze bijeen te houden. Parures voor avonddracht, groote gespen om te hechten ter heuphoogte bij de slip van een japon; er is werkelijk „embarras du choix”. Men ziet er het prachtige geelbruin van rooktopaas, waarvan broches, armbanden, tot zelfs de sluitingen van onze handtaschjes toe worden vervaardigd, men ziet er de blauwe kleur van den saphier naast ’t groen van smaragd, het koraal rood, amethyst, carneool, enfin, al die ouderwetsche en weer terugkomende gesteenten, die zelfs in de grijze oudheid al kleur, licht, leven, luxe wisten te brengen in het leven der menschen. Er zijn eenige nieuwigheden, die ik hier onder de aandacht van onze sportieve vrouwen en meisjes kan brengen. Het ceintuurhorloge voor de golfende en winter-tennis bedrijvende beauty's! Dichtgeslagen lijkt het de gewone sluiting van een sportceintuur, teruggeklapt ontdekt men het Een ceintuur voor sportkleeding met een horloge in de sluiting (gesloten). „niedlichste” en fijnste horloge-uurwerk, dat men zich denken kan. M.i. veel praktischer dan het armbandhorloge, dat dikwijls, doordat het aan de pols gedragen wordt, zooveel te lijden heeft. Dan is er nog een praktisch nieuwigheidje, het z.g. reishorloge. Overdag bergt men het gewoon als horloge in de city-bag of handtasch, ’s avonds kan het door de vernuftige vondst van een of anderen uitvindersgeest opengeklapt worden, rechtop naast de legerstede staan en u in lichtende letters de uren melden. Overbodig er bij te voegen, dat dit uurwerk niet rond is, maar vierkante vormen en omlijningen heeft. Weet men, dat de nieuwe halskettingen zijn een. rij witte kralen, in den hals bijeengehouden door een grooten zwarten steen, z.g. maansteen ? Tegen een wat donker getinte huid, type brunette, allerliefst. Ook worden er op het oogenblik veel handbeschilderde geHorloge in de sluiting valletjes gedragen, van een ceintuur (open). knoopen, gespen 16
PDF
Nummer
1929, nr. 46, 16 nov. 1929
Blad
19
Tekst
PANORAMA - No. 46 - 16 NOVEMBER van glas en hout in de meest opvallende en spiekende kleuren bewerkt. Als men dan verder nog een kleine collectie kraaltjes heeft — zoo van dat genre, waarvan uw dochtertje, nichtje of buurvriendinnetje armbandjes en kettinkjes voor haar poppenkinderen rijgt — wel, ook daarmee zijn wonderen te wrochten. Op een avondjapon een kransje van kleine kralen, lichtblauw, zachtrose; in het midden kleine gouden hartjes, een strikvorm van gouden kraaltjes op japon of muts, het is alles „latest fashion” en kan — als u het goed doet, wat u doet — van een verfijnden smaak zijn. Eigenaardig is het, dat onder de z.g. onbeschaafde volken nog dikwijls zulke schatten aan edelgesteenten schuilen. Toen de filmspeler Richard Dix een jonge Indiaan moest voorstellen, kreeg hij van den bejaar den medicijnman (dokter) van de Navajo’s een collectie edelsteenen in bruikleen, die werkelijk eenig mag heeten, een 285-tal turkooizen, waaraan een bovennatuurlijke macht zou worden toegeschreven en die als de mooiste en kostbaarste ter wereld bekend staan. De smaragd die Napoleon aan Joséphine de Beauharnais gaf, in modern montuur van Maubouisson. Bijgaande foto’s doen u een historisch stukje zien. Een smaragd door Napoleon, de kleine Groote, gegeven aan zijn eerste vrouw Joséphine de Beauharnais omstreeks 1800. De smaragd is nu in moderne zetting gebracht door een Fransch ontwerper, de Maubouisson, en dus niet alleen van historische, maar ook van werkelijke en actueele waarde. Bekende kunstenaars werken op het oogenblik mee om de moderne sieraden op peil te brengen. Daar is b.v. de Fahrnerschmuck en de uitgebreide collectie van gespen, broches, kettingen en ringen, die als weerklank van een verfijnde cultuurtechniek met recht van spreken gelegd kunnen worden naast edelgesteenten van den bloede. En vooral in de Novembermaand, nu de tijd der geschenken, het geven en ontvangen weer aankomt, moeten we denken aan den zin van het gevleugelde woord: „Een klein geschenk, een groot geluk.” Vielleicht.... Dus schenken we met volle handen. Sieraden aan haar, die zelf wel eens het sieraad der schepping wordt genoemd 1 Kool-Variaties T egenwoordig geeft men, veel meer dan vroeger, zich rekenschap van de waarde, die de verschillende dagelijksche voedingsmiddelen voor ons hebben. Het is daarom zeer onjuist gezien, dat we de z.g. „grove' wintergroenten met minachting voorbijgaan, om ons te vergasten aan onzen inmaakvoorraad uit den zomer: juist die eenvoudige kool, bieten, rapen, wortelen en uien helpen ons lichaam aan bestanddeelen, die we uit onze blikjes- en flesschen-inmaak niet kunnen krijgen. En wanneer men afwisseling weet te brengen, zal de waardeering voor een zoo „gewone” wintergroente als kool stijgen. De voorbeelden, die hier volgen, leveren over ’t algemeen weinig moeilijkheden in de bereiding op; al zal dan ook het ééne gerecht eens wat bewerkelijker zijn dan het andere, de doorsneehuisvrouw is in staat, ze alle met succes op tafel te brengen. 4 a 6 groene savoye kooltjes („kappertjeskool”), afhankel. van de grootte, 500 Gr. (1 pond) mager rookspek, 750 Gr. (134 Groene kooltjes a la francaise pond) aardappelen, 40 Gr. (2 afgestreken eetlepels) boter, ongeveer 2 d.L. water, wat zout, 1 Maggi's Bouillonblokje. Neem van de kooltjes de harde buitenbladeren weg, zoodat alleen het vaste kropje overblijft; snijd de kooltjes in de lengte doormidden, wasch ze en schik ze in een ondiepe pan met grooten bodem. Verdeel er de boter op, voeg er het water bij en leg er het gewasschen stuk spek tusschen. Laat alles samen in de goed gesloten pan zachtjes gaar smoren (ongeveer 2 uur), af en toe het water aanvullende, wanneer dit noodig blijkt. Los een half uur vóór het opdoen het Maggi’s Bouillonblokje in het kookvocht op, leg de geschilde aardappelen op de kool en laat ze mee gaar stoomen. Neem, als alles gaar is, het spek uit de pan, snijd het in plakken, schik die in het midden van den schotel en leg er de aardappelen en de halve kooltjes omheen. Giet er bet kooknat over, dat echter niet méér mag bedragen dan een lepel of zes. Koolrolletjes De groote bladeren van een savoye kool (de rest kan den volgenden of daaropvolgenden dag dienst doen voor een ander gerecht, een koolsoep b.v.) 300 Gr. (3 ons) varkensgehakt wat peper, zout en nootmuskaat, l snee brood (zonder korst) ongeveer 40 Gr. (2 afgestreken eetlepels) boter, 1 Maggi’s Bouillonblokje. Verwijder van de kool de leelijke buitenbladeren neem de daarop volgende er zoo voorzichtig mogelijk af, zoodat ze héél blijven en kook ze in kokend water met wat zout tot ze voldoende soepel zijn (vooral echter niet gaar). Maak het gehakt op de gewone wijze aan met het geweekte brood, het zout en de kruiden. Leg de bladen vlak-uit op een bord, spreid over elk blad een dun laagje gehakt, rol het blad op, sla de uiteinden onder het rolletje naar beneden en schik dan de rolletjes in een vuurvasten schotel. Bedek den bodem voor ongeveer 1 c.M. met een gedeelte van het overgehouden kooknat, los er het Maggi's Bouillonblokje in op, bestrooi den schotel met wat paneermeel en verdeel er de boter op. Laat de kool (met een deksel op den schotel) % uur zachtjes in den oven stoven, neem er dan het deksel af en laat ze nog % uur in den oven staan, nu en dan de rolletjes bedruipende met de onderliggende vloeistof. Gevulde kool 1 middelmatig groote savoye kool, 500 Gr. (1 pond) varkensgehakt (ook wel half varkensen half rundergehakt), 2 flinke sneedjes oud brood zonder korst, wat peper, zout en nootmuskaat, 40 Gr. (2 afgestreken eetlepels) boter, 1 Maggi's Bouillonblokje. Wikkel de koolbladeren voorzichtig alle los, zonder ze te beschadigen, kook ze ongeveer een kwartier in kokend water met zout en laat ze dan in een vergiet uitlekken. Maak op de gewone wijze het gehakt aan met het geweekte brood, het zout en de kruiden. Leg in een diepe kom een schoonen theedoek, schik hierin langs den wand de grootste, buitenste koolbladeren, zóó, dat ze elkaar halverwege bedekken. Spreid er een dun laagje gehakt over uit, bedek dit weer met een laag kleinere koolbladeren, besmeer dit weer met gehakt en ga zoo voort, tot tenslotte in het midden het kleine overgehouden hartje van de kool komt te liggen. Neem de kanten van den doek stevig om de kool bijeen, bind ze met een touwtje goed dicht en leg dan de kool (die op die manier weer ongeveer in haar oorspronkelijken vorm is gedwongen) in een pan met kokend water en zout, waarin op den bodem een bordje óf een schoteltje is gelegd, om aanzetten van den doek te voorkomen. Laat de kool lx/2 uur zachtjes doorkoken, neem ze dan uit den doek, breng ze over in een vuurvasten schotel. Bedek den bodem voor ongeveer 1 cM. met een gedeelte van het kooknat, waarin het Maggi’s Bouillonblokje wordt opgelost, bestrooi de kool met paneermeel, leg er de in klontjes verdeelde boter op, zet den schotel nog ongeveer 20 minuten in den oven. Snijd de kool bij het opdienen in parten. 17
PDF
Nummer
1929, nr. 46, 16 nov. 1929
Blad
20
Tekst
PANORAMA No. 46 - 16 NOVEMBER M evrouw Edwards kwam uit haar keukentje naar de voordeur, om te kijken, wat de postbode haar had gebracht, want ze had het klepperen van de brievenbus gehoord, ’t Was alleen ’n circulaire en ze wilde weer teruggaan, toen ze aan den overkant van de laan mevrouw Pinney uit haar voortuintje zag komen. Mevrouw Pinney — Lucilla voor mevrouw Edwards en .,oma" voor bijna iedereen in ’t dorp, behalve voor die, welke haar „tante” noemden —* ging op visite, want ze had haar goeden hoed op. Mevrouw Pinney had haar goeden hoed in 1895 gekocht en ze bewaarde hem zorgvuldig in een hoedendoos, die ze zich in 1888 had aangeschaft. Als ze visites maakte, droeg ze altijd haar goeden hoed en haar kanten parasol. Op dezen middag wilde mevrouw Pinney twee visites maken; eerst ging ze naar haar nichtje Nancy Stryker, dan naar mevrouw Blenheim en onderweg kon ze misschien nog aanwippen bij Addie Brook of bij mevrouw Fergus. Nu woonde mevrouw Blenheim wel heel ver, maar al was mevrouw Pinney ook tachtig jaar, ze voelde zich nog best in staat tot een flinke wandeling en ze moest mevrouw Blenheim noodzakelijk spreken. De kwestie was deze: mevrouw Blenheim had gezegd, dat ze in New-York de rokken zoo kort droegen, tot aan de knieën; nou, en mevrouw Blenheim was ’n jaar geleden zelf in New-York geweest, dus zij kon ’t weten. Mevrouw Pinney was nog „bij” en dat wilde ze blijven; en dus had ze haar zwarten rok 'n goed stuk korter gemaakt, maar nu was ze toch bang, dat hij wat té kort geworden was. Enfin, ze had er ’n flinken zoom ingelaten, dus dat kon nog verholpen worden. „Dag Lucilla!” riep mevrouw Edwards en het oude dametje kwam op haar af. „Wel, wel, Amanda, leef je toch nog? Ik heb je in geen eeuw gezien.” „Zeg dat wel,” zei mevrouw Edwards. „Zoo dikwijls neem ik me voor om naar je toe te komen en dan komt er weer niks van. Maar aan de goeie wil ligt ’t niet, dat niet.” „Je ziet geen mensch meer,” klaagde mevrouw Pinney. „Vroeger hadden de menschen veel meer voor mekaar over. Nu zou je dood kunnen gaan, zonder dat er ’n haan naar kraaide.” „Ja, ja,” knikte mevrouw Edwards. „Vroeger,” vervolgde mevrouw Pinney, „vroeger, toen dachten de menschen aan mekaar. Nu denken ze alleen nog maar aan d’r eigen. Hoe gaat ’t met je hoest?” „Och, die blijft maar zoo — vooral ’s nachts is ’t erg. Vannacht heb ik haast geen oog dicht kunnen doen van ’t hoesten.” „Daar!” riep mevrouw Pinney. „Ik wist, dat ik wat vergeten had! Ik had je beloofd, dat ik naar New-York zou schrijven, naar Jessie, dat ze je een fleschje zou sturen van dien hoestdrank. Ik heb ’t glad vergeten; ik ben ook al niet beter dan de rest, merk ik. Maar ik zal vandaag nog schrijven, dadelijk als ik thuis kom. Ik ga naar mevrouw Blenheim. Ik heb m’n rok korter gemaakt. Hoe vind je hem?” „Hij is kort genoeg,” vond mevrouw Edwards. „Ik ga naar mevrouw Blenheim om te vragen, of zij hem misschien té kort vindt zoo.” Het oude dametje wandelde langzaam verder, met één hand de wit kanten parasol, die zoo besmettelijk was, van zich afhoudend en de andere, met de oude kralen tasch, steeds gereed houdend om den hoed, die niet al te vast stond, nu en dan op z’n plaats te zetten. Eindelijk kwam ze bij het landhuisje van Nancy Stryker. Ze belde aan, duwde tegelijk de deur open en snuffelde. Boschbessenjam! „Wie is daar ?” hoorde ze Nancy roepen. „Ik ben met de jam bezig.” „Tante Luce,” riep de oude dame, haar schril stemmetje uitzettend. „Kom maar in de keuken,” riep Nancy terug. „Ik heb m’n goeie hoed op,” zei mevrouw Pinney, want ze wist maar al te goed, hoe Nancy’s keuken er uit zag, als zij boschbessenjam maakte. „Ik heb m’n zwarten rok korter gemaakt en nou ga ik naar mevrouw Blenheim om te vragen, hoe ze hem vindt.” „O, dat moet ik ook zien!” riep Nancy. „Gaat u even vóór zitten, wat plaatjeskijken. Ik kom dadelijk. Over ’n minuutje ben ik klaar!” Mevrouw Pinney aarzelde even. De minuutjes van Nancy kende ze. Die duurden gauw ’n half uur. Maar het was ook waar, dat Nancy altijd veel tijdschriften had en ’t was wel leuk om plaatjes te kijken. Ze ging in de voorkamer voorzichtig op een stoel zitten, die dicht bij de tafel stond, haalde een tijdschrift naar zich toe en begon te bladeren. Na veertig minuten kwam Nancy de kamer in. „Hemeltje, wat ben ik moe! De jam is zoo fijn gelukt, tante Luce! — Nou zeg, die rok is kort genoeg, hoor!” Maar mevrouw Pinney keek niet op. „’n Oogenblikje Nancy,” zei ze en haar oogen volgden de richting van haar wijsvinger, die de letters aanwees in een der tijdschriften. Nancy was blij nog even te kunnen uitrusten en glimlachend keek ze naar tante s beenen. „Wel, wel!” zei tante en ze schoof het blad van zich af. „’t Zal me benieuwen wat ze nu weer gaan verzinnen.” „Ja?” „Niet, dat ik dien modernen tijd nou zoo best vind en ik had zeker nooit gedacht, dat ik nog eens zulke korte rokjes zou dragen, maar ze zijn d’r toch maar gekomen!” „Wie? Waar?” vroeg Nancy. „Die twee meisjes, waar ik hier van lees. Heelemaal in Californië, denk eens aan! Enkel door met allerlei auto's ’n eindje mee te rijden. De duim ....” Met de rechterhand probeerde mevrouw Pinney het signaal, dat in Amerika zoo populair geworden is, en ze bloosde van plezier, omdat ze het zoo gauw te pakken had. „Zóó moet ’t. Je zwaait je duim in de richting waar je naar toe wil. Het is verbazend, hoe graag de lui iemand meenemen in hun auto, lees ik hier. „Hitch-hike” noemen ze dat.... Die twee meisjes....” Ze zette haastig haar bril af. „Hoe ver is ’t naar New-York, Nancy?” „Hemeltje, tante Luce, u denkt er toch niet over soms op die manier in New-York te komen?” „Daar hebben we ’t niet over,” zei tante Luce. „Ik ben oud genoeg om op mezelf te passen en ik ben oud genoeg om te doen wat ik wil. Al wat ik je vraag is: hoe lang duurt ’t, eer je met ’n auto in New-York bent?” „Vier uur — vijf uur — zeven uur — dat hangt er van af,” zei Nancy. „Maar tante Luce, probeer nou asjeblieft geen malligheid uit te halen!” „Ik moet dien hoestdrank voor Amanda niet vergeten,” zei tante Luce, zonder op de woorden van haar nichtje te letten. „Je haar is leuk geknipt Nancy. Hoe noem je dat?” „Jongenskop. Wees nou niet dwaas, tante Luce! U kunt om dien hoestdrank naar Jessie schrijven. En uw haar kunt u hier in ’t dorp ook laten knippen. Maar dan kunt u dien hoed niet meer dragen!” Nancy liet haar uit en zag haar langzaam verdwijnen in de richting van mevrouw Blenheim’s huis. Een uur later stond mevrouw Pinney op den weg aan ’t eind van de laan. Er kwam ’n groote auto aan en ze hief haar hand op, terwijl ze met haar duim naar het Zuiden wees. Ze voelde haar hoed scheef zakken, maar daar was niets aan te doen, want in de andere hand hield ze haar parasol en haar kralen tasch. Overigens was alles in orde. Mevrouw Blenheim had haar rok verlengd en ’n paar sandwiches in haar tasch gestopt. De auto stopte en ’n vroolijke stem riep haar toe: „Hallo, tante Luce! Wat is er aan de hand? Wil u ’n eindje mee rijden? Waar moet u naar toe?\ • „Waar ga jij naar toe, Fremout?” „Naar Great Barrington, tante.” „Wel, dan rijd ik zoo ver met je mee. Ik ga naar New-York, op die nieuwe manier, „Hitch~hike' noemen ze dat. Ik ga naar Jessie.” Fremout lachte. „Nou, ik geloof niet, dat de politie daar wat tegen doen kan,” zei hij. „En hoe wil u weer terug?” „Op dezelfde manier natuurlijk. Wat zoo’n paar bakvischjes kunnen, kan ik ook. — Die Nancy is soms onuitstaanbaar!” „Ze heeft u dat avontuur zeker afgeraden?” De oude dame snoof verachtelijk. „Alsof ik niet oud genoeg ben om op mezelf te passen!” 18
PDF
Blad 
 van 2380
Records 11861 tot 11865 van 11897