PANORAMA No. 46 16 NOVEMBER
De Auto zonder Chauffeur
door M. HOORENMAN
M
ijn laatste patiënt was vertrokken en
ik maakte mij gereed voor mijn dagelijksehe visite aan de kliniek, toen ik de
schel van de straatdeur hoorde; even later
diende het meisje mr. Luberg aan, die mij
wilde raadplegen voor een zeer bijzonder
geval, naar hij had gezegd.
Nu, een zeer bijzonder geval was het,
zooals ik van mijn bezoeker hoorde, vooral
zooals mij later bij de oplossing en de
genezing bleek.
„Uw naam als specialist is mij door een
vriend genoemd, dokter/* begon mr. George
Luberg, toen hij in mijn kamer was; „ik ben
van Ubingen hierheen gekomen, om u
advies te vragen voor mijn vrouw. U heeft
misschien wel in de couranten gelezen van
het auto-ongeluk, dat een paar weken geleden bij Ubingen is gebeurd? Ja? Welnu
die auto was de mijne en de inzittenden
waren m’n vriend Henri Wevelaar en m’n
vrouw. We zouden dien middag kennissen
bezoeken, maar ik heb een vrij drukke
praktijk als advocaat, moest nog de stukken
van een belangrijk proces doorzien, en dus
spraken we af, dat Wevelaar en m’n vrouw
vooruit zouden gaan; ik zou later op m’n
motor volgen. Halverwegen is het ongeluk
gebeurd. De weg loopt daar ter plaatse af,
en maakt een flauwe bocht; juist op den
hoek staat een garage, aan de overzijde is
de weg bezet met boomen. Mijn vriend
verklaarde, dat, toen hij de garage bijna
genaderd was, plotseling een Ford, zonder
eenig waarschuwingssignaal, naar buiten
reed, dwars den weg over. De aanrijding
was niet te vermijden; verder weet mijn
vriend niets te vertellen; toen de garagehouder, die op de bovenverdieping was,
met de bewoners van een naburig huis
toeschoot, lagen de auto’s gekanteld op den
weg. Mijn vrouw en m’n vriend lagen
beiden bewusteloos, mijn vriend naast den
auto, mijn vrouw half er buiten. Beiden
werden naar mijn huis vervoerd, waar bleek,
dat zij geen uitwendig letsel hadden bekomen. Wevelaar kwam weer spoedig bij
kennis, nog vóór onze huisdokter gearriveerd was, maar mijn vrouw was er blijkbaar erger aan toe. Zij heeft eenige dagen
met ijlkoortsen te bed gelegen en riep
bijna voortdurend: „Doe het niet! Nee!
Nee! Doe het niet!” De koorts is vrij
spoedig geweken, en mijn vrouw is nu
weer op. Maar het vreeselijke is, dat zij
haar geheugen verloren heeft. Van het verleden herinnert zij zich absoluut niets meer!”
Mijn bezoeker hield even op, slikte
zenuwachtig. Ik schonk hem een glas
water in.
„Dank u. Dank u. Ik ben wat nerveus,
’k Zal u verder vertellen. Mijn vrouw heeft
niet alleen haar geheugen verloren, maar
ze herkent niemand, mij ook niet.”
„Geeft uw vrouw dus niet het minste
teeken van herkenning? Overigens normaal?”
„Voor zoover u een dergelijken toestand
normaal kunt noemen, ja. Eenigszins mechanisch doet ze haar bezigheden. Maar
het is absoluut duidelijk, dat ik een vreemde
voor haar ben. Slechts is mij opgevallen.
dat ze zich niet op haar gemak schijnt te
voelen, als ik in de kamer ben. Of ze iets
zeggen wil, maar er niet toe in staat is.
Dat maakt me juist kapot.”
„Een dergelijk geval van geheugenverlies
komt wel meer voor,” zei de dokter. „Doorgaans is de genezing slechts een kwestie
van tijd.”
„Maar hoe lang kan dat nog duren?”
barstte hij los. „Onze huisdokter zegt hetzelfde als u: kwestie van tijd. Hij is een
bekwaam man, maar de behandeling van
dit geval ligt als niet-specialist toch niet
op zijn weg, dunkt me. Dokter, ik ben hier
gekomen om u te vragen, mijn vrouw te
komen bezoeken, in consult te treden met
m’n huisdokter. — Ik las een kennisgeving
aan uw deur, dat u morgen met vacantie
gaat. Mag ik u een voorstel doen ? Als het
eenigszins mogelijk is, komt u dan de eerste
dagen van uw vacantie bij mij doorbrengen.
Ik bezit een behoorlijk huis, mooie streek;
u kunt er met den auto op uit; paardrijden;
golf. U zou mij buitengewoon verplichten,
wanneer u de behandeling van mijn vrouw
op u zou willen nemen.”
Mijn plannen hadden geen haast; daar
stak iets in het geval, dat mij aantrok;
enfin, het eind was, dat ik hem beloofde,
den volgenden dag te komen.
De arme kerel was zichtbaar opgelucht;
hij vertelde o. a. nog, dat de politie den
chauffeur van de Ford niet had kunnen
vinden. De garagehouder verklaarde, dat
al zijn chauffeurs dien dag aan het toeren
waren, en dat niemand van hen in de
garage was achtergebleven. Wevelaar zelf
herinnerde zich niet een chauffeur in den
wagen gezien te hebben, en had daar
trouwens ook niet op gelet. Het geval
kreeg dus een geheimzinnig tintje.
Dit, wat betreft mr. Luberg. Nu zijn
vrouw. Ik leerde haar den volgenden dag
kennen, toen ik te Ubingen gearriveerd was.
Een mooie vrouw, eenige jaren jonger dan
haar man. Na een gesprek van eenige
minuten bleek mij, dat haar gedachten afdwaalden, en den draad van het onderwerp
verloren. Wanneer haar man in de nabijheid
kwam, zag zij hem met een soort verbijstering aan; leek zich in te spannen om iets
in ’t geheugen te roepen, en keerde zich
dan af. Het was duidelijk, dat hij er zeer
onder leed.
Met Dr. Lang — den huisdokter — had
ik haar nauwkeurig onderzocht; uitwendig
was absoluut geen letsel te bespeuren.
Dien middag zocht ik mevrouw Luberg
in haar kamer op. Zij stond bij de tafel.
Toen ik binnenkwam, verdween de eenigszins wezenlooze uitdrukking van haar gezicht; inplaats daarvan was iets als verwachting daar op te lezen. Het was hoogst
merkwaardig en ik ging er dadelijk op in.
„Goeden middag, mevrouw,” zei ik. „Verwacht u iemand?’
„Ja,” antwoordde zij, „we gaan immers
naar de Berger’s en ....”
Maar toen liet het geheugen haar weer
in den steek; haar blik gleed weg, afwezig.
„Met wien gaat u daarheen?” vroeg ik
nog. Het antwoord bleef uit; de vraag had
haar niet meer bereikt.
Mij was echtei bliksemsnel een idee door
den geest geflitst. De Berger’s waren de
kennissen, wien Wevelaar en mevrouw
Luberg op dien fatalen middag een bezoek
zouden gebracht hebben.
Ik zocht direct mr. Luberg; wat ik vermoedde, bleek waar te zijn: dit was het
uur, waarop zij dien middag vertrokken
waren. Ik ging in het park wandelen om
de mogelijkheden der uitvoering van mijn
plan te overwegen. Van haar leven vóór
het ongeluk herinnerde mijn patiënte zich
niets meer — of er een barrière bestond
tusschen dien tijd en deze paar weken —
maar in de kleine episode van hedenmiddag, — haar opmerking: „we gaan
immers naar de Berger s,” — lag een verbindingspunt tusschen het verleden en het
heden. Als we daar eens op doorgingen!
De hernieuwde beleving zou wellicht een
geweldigen schok veroorzaken, die haar
definitief over de barrière bracht. Kwaad
kon het, naar mij leek, in elk geval niet.
Opnieuw bezocht ik mr. Luberg in zijn
werkkamer om hem mijn plan voor te leggen.
Ik vertelde hem, wat zijn vrouw dien middag
gezegd had.
„Dit is de eerste herinnering van uw
vrouw aan het verleden. Daar moeten we
bij aansluiten. Ik bedoel, dat we alles, wat
dien middag plaats heeft gehad, opnieuw
moeten laten gebeuren. Een reconstructie
dus. Uw vriend moet mevrouw Luberg
komen afhalen op hetzelfde uur als dien
bewusten dag; dezelfde woorden moeten
gesproken worden; denzelfden weg gevolgd;
de Ford moet de garage weer uitrijden, —
met een chauffeur natuurlijk; alleen ditmaal geen botsing. Het succes is vanzelfsprekend twijfelachtig, maar het kan geprobeerd worden.”
„Groote goedheid, dokter,” riep de arme
kerel, die over zijn zenuwen heen was, „’t is
een idee, een prachtidee. Dat doen we.”
„Maar bedenk, dat mislukking... .”
„Dokter, praat u asjeblieft niet van mislukken !”
„Vraag dan uw vriend Wevelaar zoo
spoedig mogelijk hier te komen. A propos,
’t is me opgevallen, dat ik hem nog in ’t
geheel niet hier gezien heb. Me dunkt....”
„Zijn houding na het ongeluk heeft mij
ook bevreemd,” verklaarde Luberg. „Een
der eerste dagen is hij hier geweest om
naar den toestand van m’n vrouw te informeeren; haar zelf wilde hij niet zien;
na dien tijd is hij niet meer verschenen.
Zonderling, want hij is nu al jaren onze
beste vriend. Hij woont in Arnhem; ik ga
nu dadelijk met den wagen naar hem toe.’’
’s Avonds kwam Luberg terug; bleek,
deels van woede, deels van zenuwachtigheid.
„Hij weigert,” verklaarde hij, toen we
alleen waren. „Ik heb hem gebeden, gesmeekt, een scène gemaakt, maar hij weigert
absoluut. Beweert, dat hij dien angst niet
nog eens opnieuw kan doormaken. Dat was
nu onze beste vriend! Bevreesd voor een
beetje angst, terwijl mogelijk de genezing
6
|