Panorama

Blad 
 van 2380
Records 11851 tot 11855 van 11897
Nummer
1929, nr. 46, 16 nov. 1929
Blad
06
Tekst
PANORAMA No. 46 16 NOVEMBER 4
PDF
Nummer
1929, nr. 46, 16 nov. 1929
Blad
07
Tekst
PANORAMA No. 46 16 NOVEMBER LUIT.-GENERAAL G. G. VAN EVERDINGEN, oud-gouverneur van de Militaire Academie te Breda, werd te Breda op het stadhuis tadhuis gehuldigd. met zijn echtgenoote, de heer G. ]. Diekema, is te 's Gravenhage aangekomen, De gezant is een afstammeling van Nederlanders, die in de negentiende eeuw naar Amerika gingen. DE NIEUWE AMERIKAANSCHE GEZANT WAPENSTILSTANDDAG te Londen tijdens de twee minuten stilte bij het graf van den onbekenden soldaat. 5
PDF
Nummer
1929, nr. 46, 16 nov. 1929
Blad
08
Tekst
PANORAMA No. 46 16 NOVEMBER De Auto zonder Chauffeur door M. HOORENMAN M ijn laatste patiënt was vertrokken en ik maakte mij gereed voor mijn dagelijksehe visite aan de kliniek, toen ik de schel van de straatdeur hoorde; even later diende het meisje mr. Luberg aan, die mij wilde raadplegen voor een zeer bijzonder geval, naar hij had gezegd. Nu, een zeer bijzonder geval was het, zooals ik van mijn bezoeker hoorde, vooral zooals mij later bij de oplossing en de genezing bleek. „Uw naam als specialist is mij door een vriend genoemd, dokter/* begon mr. George Luberg, toen hij in mijn kamer was; „ik ben van Ubingen hierheen gekomen, om u advies te vragen voor mijn vrouw. U heeft misschien wel in de couranten gelezen van het auto-ongeluk, dat een paar weken geleden bij Ubingen is gebeurd? Ja? Welnu die auto was de mijne en de inzittenden waren m’n vriend Henri Wevelaar en m’n vrouw. We zouden dien middag kennissen bezoeken, maar ik heb een vrij drukke praktijk als advocaat, moest nog de stukken van een belangrijk proces doorzien, en dus spraken we af, dat Wevelaar en m’n vrouw vooruit zouden gaan; ik zou later op m’n motor volgen. Halverwegen is het ongeluk gebeurd. De weg loopt daar ter plaatse af, en maakt een flauwe bocht; juist op den hoek staat een garage, aan de overzijde is de weg bezet met boomen. Mijn vriend verklaarde, dat, toen hij de garage bijna genaderd was, plotseling een Ford, zonder eenig waarschuwingssignaal, naar buiten reed, dwars den weg over. De aanrijding was niet te vermijden; verder weet mijn vriend niets te vertellen; toen de garagehouder, die op de bovenverdieping was, met de bewoners van een naburig huis toeschoot, lagen de auto’s gekanteld op den weg. Mijn vrouw en m’n vriend lagen beiden bewusteloos, mijn vriend naast den auto, mijn vrouw half er buiten. Beiden werden naar mijn huis vervoerd, waar bleek, dat zij geen uitwendig letsel hadden bekomen. Wevelaar kwam weer spoedig bij kennis, nog vóór onze huisdokter gearriveerd was, maar mijn vrouw was er blijkbaar erger aan toe. Zij heeft eenige dagen met ijlkoortsen te bed gelegen en riep bijna voortdurend: „Doe het niet! Nee! Nee! Doe het niet!” De koorts is vrij spoedig geweken, en mijn vrouw is nu weer op. Maar het vreeselijke is, dat zij haar geheugen verloren heeft. Van het verleden herinnert zij zich absoluut niets meer!” Mijn bezoeker hield even op, slikte zenuwachtig. Ik schonk hem een glas water in. „Dank u. Dank u. Ik ben wat nerveus, ’k Zal u verder vertellen. Mijn vrouw heeft niet alleen haar geheugen verloren, maar ze herkent niemand, mij ook niet.” „Geeft uw vrouw dus niet het minste teeken van herkenning? Overigens normaal?” „Voor zoover u een dergelijken toestand normaal kunt noemen, ja. Eenigszins mechanisch doet ze haar bezigheden. Maar het is absoluut duidelijk, dat ik een vreemde voor haar ben. Slechts is mij opgevallen. dat ze zich niet op haar gemak schijnt te voelen, als ik in de kamer ben. Of ze iets zeggen wil, maar er niet toe in staat is. Dat maakt me juist kapot.” „Een dergelijk geval van geheugenverlies komt wel meer voor,” zei de dokter. „Doorgaans is de genezing slechts een kwestie van tijd.” „Maar hoe lang kan dat nog duren?” barstte hij los. „Onze huisdokter zegt hetzelfde als u: kwestie van tijd. Hij is een bekwaam man, maar de behandeling van dit geval ligt als niet-specialist toch niet op zijn weg, dunkt me. Dokter, ik ben hier gekomen om u te vragen, mijn vrouw te komen bezoeken, in consult te treden met m’n huisdokter. — Ik las een kennisgeving aan uw deur, dat u morgen met vacantie gaat. Mag ik u een voorstel doen ? Als het eenigszins mogelijk is, komt u dan de eerste dagen van uw vacantie bij mij doorbrengen. Ik bezit een behoorlijk huis, mooie streek; u kunt er met den auto op uit; paardrijden; golf. U zou mij buitengewoon verplichten, wanneer u de behandeling van mijn vrouw op u zou willen nemen.” Mijn plannen hadden geen haast; daar stak iets in het geval, dat mij aantrok; enfin, het eind was, dat ik hem beloofde, den volgenden dag te komen. De arme kerel was zichtbaar opgelucht; hij vertelde o. a. nog, dat de politie den chauffeur van de Ford niet had kunnen vinden. De garagehouder verklaarde, dat al zijn chauffeurs dien dag aan het toeren waren, en dat niemand van hen in de garage was achtergebleven. Wevelaar zelf herinnerde zich niet een chauffeur in den wagen gezien te hebben, en had daar trouwens ook niet op gelet. Het geval kreeg dus een geheimzinnig tintje. Dit, wat betreft mr. Luberg. Nu zijn vrouw. Ik leerde haar den volgenden dag kennen, toen ik te Ubingen gearriveerd was. Een mooie vrouw, eenige jaren jonger dan haar man. Na een gesprek van eenige minuten bleek mij, dat haar gedachten afdwaalden, en den draad van het onderwerp verloren. Wanneer haar man in de nabijheid kwam, zag zij hem met een soort verbijstering aan; leek zich in te spannen om iets in ’t geheugen te roepen, en keerde zich dan af. Het was duidelijk, dat hij er zeer onder leed. Met Dr. Lang — den huisdokter — had ik haar nauwkeurig onderzocht; uitwendig was absoluut geen letsel te bespeuren. Dien middag zocht ik mevrouw Luberg in haar kamer op. Zij stond bij de tafel. Toen ik binnenkwam, verdween de eenigszins wezenlooze uitdrukking van haar gezicht; inplaats daarvan was iets als verwachting daar op te lezen. Het was hoogst merkwaardig en ik ging er dadelijk op in. „Goeden middag, mevrouw,” zei ik. „Verwacht u iemand?’ „Ja,” antwoordde zij, „we gaan immers naar de Berger’s en ....” Maar toen liet het geheugen haar weer in den steek; haar blik gleed weg, afwezig. „Met wien gaat u daarheen?” vroeg ik nog. Het antwoord bleef uit; de vraag had haar niet meer bereikt. Mij was echtei bliksemsnel een idee door den geest geflitst. De Berger’s waren de kennissen, wien Wevelaar en mevrouw Luberg op dien fatalen middag een bezoek zouden gebracht hebben. Ik zocht direct mr. Luberg; wat ik vermoedde, bleek waar te zijn: dit was het uur, waarop zij dien middag vertrokken waren. Ik ging in het park wandelen om de mogelijkheden der uitvoering van mijn plan te overwegen. Van haar leven vóór het ongeluk herinnerde mijn patiënte zich niets meer — of er een barrière bestond tusschen dien tijd en deze paar weken — maar in de kleine episode van hedenmiddag, — haar opmerking: „we gaan immers naar de Berger s,” — lag een verbindingspunt tusschen het verleden en het heden. Als we daar eens op doorgingen! De hernieuwde beleving zou wellicht een geweldigen schok veroorzaken, die haar definitief over de barrière bracht. Kwaad kon het, naar mij leek, in elk geval niet. Opnieuw bezocht ik mr. Luberg in zijn werkkamer om hem mijn plan voor te leggen. Ik vertelde hem, wat zijn vrouw dien middag gezegd had. „Dit is de eerste herinnering van uw vrouw aan het verleden. Daar moeten we bij aansluiten. Ik bedoel, dat we alles, wat dien middag plaats heeft gehad, opnieuw moeten laten gebeuren. Een reconstructie dus. Uw vriend moet mevrouw Luberg komen afhalen op hetzelfde uur als dien bewusten dag; dezelfde woorden moeten gesproken worden; denzelfden weg gevolgd; de Ford moet de garage weer uitrijden, — met een chauffeur natuurlijk; alleen ditmaal geen botsing. Het succes is vanzelfsprekend twijfelachtig, maar het kan geprobeerd worden.” „Groote goedheid, dokter,” riep de arme kerel, die over zijn zenuwen heen was, „’t is een idee, een prachtidee. Dat doen we.” „Maar bedenk, dat mislukking... .” „Dokter, praat u asjeblieft niet van mislukken !” „Vraag dan uw vriend Wevelaar zoo spoedig mogelijk hier te komen. A propos, ’t is me opgevallen, dat ik hem nog in ’t geheel niet hier gezien heb. Me dunkt....” „Zijn houding na het ongeluk heeft mij ook bevreemd,” verklaarde Luberg. „Een der eerste dagen is hij hier geweest om naar den toestand van m’n vrouw te informeeren; haar zelf wilde hij niet zien; na dien tijd is hij niet meer verschenen. Zonderling, want hij is nu al jaren onze beste vriend. Hij woont in Arnhem; ik ga nu dadelijk met den wagen naar hem toe.’’ ’s Avonds kwam Luberg terug; bleek, deels van woede, deels van zenuwachtigheid. „Hij weigert,” verklaarde hij, toen we alleen waren. „Ik heb hem gebeden, gesmeekt, een scène gemaakt, maar hij weigert absoluut. Beweert, dat hij dien angst niet nog eens opnieuw kan doormaken. Dat was nu onze beste vriend! Bevreesd voor een beetje angst, terwijl mogelijk de genezing 6
PDF
Nummer
1929, nr. 46, 16 nov. 1929
Blad
09
Tekst
PANORAMA N o. 46 16 NOVEMBER van m’n vrouw er van afhangt. Wat moeten we nu doen, dokter?” ,/t Is jammer, maar de zaak is daarom nog niet onuitvoerbaar. De kwestie is nu, dat een ander in zijn plaats gaat; iemand, vermomd als Wevelaar. Een scherp onderscheidingsvermogen bezit uw vrouw nu toch niet. Ik voel er veel voor, zelf tijdelijk in de huid van Wevelaar te kruipen. Ik kan dan tegelijkertijd persoonlijk van nabij de eventueele reactie bij uw vrouw waarnemen.” Hij dankte mij, met tranen in de oogen bijna; daarna bespraken we alle onderdeden van het experiment. Het resultaat was, dat twee dagen later op het juiste uur, de auto voor Luberg’s huis voorreed, en ik — door een kapper uit Arnhem, en met behulp van pruik, snor en een foto van Wevelaar, in diens persoon gemetamorfoseerd — door de gang naar de kamer liep, waar mevrouw Luberg zat, gekleed om uit te gaan. Alle onderdeden voor dit bijzonder spel waren zorgvuldig vastgesteld; ik wist van Luberg en den huisknecht precies, wat dien middag gedaan en gesproken was. Ik kan niet ontkennen, dat m’n zenuwen gespannen waren. Ik duwde de deur open. „Bent u klaar? De auto staat voor.” ’t Was een kritiek oogenblik. Mevrouw Luberg zag mij aan. Haar gezicht veranderde plotseling; er kwam een uitdrukking van verbazing in haar oogen. Toen greep zij, zonder iets te zeggen, haar tasch van de tafel en ging de kamer uit. Luberg stond halverwegen de trap, toen wij de hall passeerden — herhaling van vroeger — „Bonjour Ans; tot straks dus.” — Weer een uitdrukking van verbazing in haar oogen, een oogenblik van weifeling; toen liep zij de deur uit en stapte in den auto. De huisknecht herhaalde een paar woorden, die hij vroeger gesproken had; Luberg wuifde boven uit een raam. — Zij wuifde terug! — Wij reden. Ik keek tersluiks naar het gezicht van m’n patiënte: de proefneming begon goed; de eenigszins droomerige trek, die er den laatsten tijd op lag, was verdwenen. „Je had me iets te vragen, zei je,” sprak ze opeens. Ezel, die ik was, bedacht ik meteen; daar had ik vergeten bij Wevelaar te laten informeeren, welke conversatie zij onderweg gevoerd hadden. Ik was nog bezig mijn hersenen te pijnigen om een oplossing voor deze moeilijkheid te vinden, toen de stem naast mij weer sprak: „Wat bedoel je?” — Een oogenblik was ik stom verbaasd, daarna begreep ik, dat het geluk weer met ons was. Ze had geen antwoord van mij noodig; de antwoorden waren reeds in haar geest bekend! En het volgende kwartier hoorde ik als het ware de helft van een telefoongesprek. Daaruit bleek, dat die mijnheer Wevelaar een doortrapte schurk was onder het mom van verknocht vriend. „Hoe durf je, hoe durf je! Ik denk er geen oogenblik aan.” — Even stilte; het antwoord van Wevelaar blijkbaar. Toen: „zwijg asjeblieft! Zwijg! Ik zeg het niet; absoluut niet. Het zou George z’n toekomst knakken. —” DE ARRESTANT. „Schurk, wil je me dwingen ?” We waren bij het begin van de helling gekomen. — „Stop, ik wil er uit! Langzamer! Langzamer....... Neen, ik zeg niets. O, die auto; stop!!” Mevrouw Luberg viel tegen mij aan; zij had het bewustzijn verloren. Ik stopte, onderzocht haar; niets bijzonders, gelukkig een gewone flauwte. Zoo vlug mogelijk reed ik naar huis terug; mijn hart popelde: hoe zou de reactie zich openbaren, wanneer zij bijgekomen was? Luberg stond mij al op te wachten, en achter hem stond Wevelaar, eenigszins nerveus, naar het scheen. Hij was nieuwsgierig, verklaarde hij, naar den afloop van het experiment; hoopte van harte, dat de vrouw van z’n vriend weer normaal zou worden. Voorloopig leek het mij beter om, wat ik wist, vóór mij te houden; ik beval dus, de patiënte naar haar kamer te dragen om haar weer bij te brengen en deed mijn vermomming af. Opgewonden wachtte ik af. Op een gegeven oogenblik sloeg mevrouw Luberg de oogen op — wat zou het resultaat zijn? Onderzoekend keek zij rond, zag haar man aan, herkende hem! Een goed begin. Toen zag ze mij, keek verbaasd, vroeg: „Wie is u? Wat doe ik hier?” Maar daarna zag ze Wevelaar; een vlammend rood kleurde haar wangen en ze richtte zich op. „Hoe durf je. Hoe durf je nog hier te komen? George, hij —” Ze kreeg geen gelegenheid uit te spreken. Wevelaar gooide een stoel op zij, wilde de kamer uitsnellen, — en liep bij de geopende deur een heer in de armen, die juist naar binnen liep. Het volgende oogenblik had de heer Wevelaar een stel handboeien om de polsen, en tot stomme verbazing van Luberg sprak de vreemde: „Mijnheer, u is mijn arrestant”; tot ons: „Mevrouw, heeren, mijn naam is de Rood, inspecteur de Rood. Deze man stond reeds eenigen tijd onder verdenking; het ritje van hedenmiddag heeft ons vermoeden bevestigd, en leverde voldoende motieven tot gevangenneming.” Het slot is spoedig verteld. Mr. Luberg had gewichtige stukken onder zijn berusting, die Wevelaar — een oplichter, die een dubbel leven leidde — voor een grooten slag noodig had. In den auto had hij haar door angst willen dwingen om hem de bergplaats van de papieren te noemen, en als laatste bedreiging het auto-ongeluk geënsceneerd. De Ford werd op het juiste oogenblik door een handlanger aangezet en uit de garage gestooten, zonder chauffeur dus. Mevrouw Luberg gaf echter, ondanks de zekerheid van den dood voor oogen, niet toe; de auto botste tegen de Ford, nadat Wevelaar op het laatste oogenblik even had geremd en er uit was gesprongen. Voor den vorm ging hij op den weg liggen; gelukkig mislukte zijn plan en werd mevrouw Luberg zelfs niet gewond. Vóór de reconstructie-rit had de inspecteur, die door enkele details van het z.g. ongeluk vermoedens had gekregen, zich in de achter-plaats van de two-seater verborgen. Het raadselachtige gesprek van mevrouw Luberg had hem voldoende gegevens verschaft om te combineeren en conclusies te trekken. Wevelaar’s brutaliteit om bij mr. Luberg op den uitslag te wachten, werd zijn ongeluk. Aldus bracht het experiment de genezing van mevrouw Luberg en de ontmaskering van den oplichter. 7
PDF
Nummer
1929, nr. 46, 16 nov. 1929
Blad
10
Tekst
~T ~T"et grootste landvliegtuig is ge- ƒ ƒ bouwd door Junkers in Duitschletnd; onlangs hield het een eerste goed geslaagde proefvlucht. Eenig denkbeeld van de grootte van dit vliegtuig, dat vier motoren met 2400 P.K. heeft, kan men verkrijgen, wan ­ neer men weet dat in de enorme holle vleugels de passagierscabines zijn. Men vergelijke overigens op boven ­ staande foto degroottevan den nieuwen kolos en deJunkers-machine onder den vleugel. 8
PDF
Blad 
 van 2380
Records 11851 tot 11855 van 11897