Panorama

Blad 
 van 2380
Records 11836 tot 11840 van 11897
Nummer
1929, nr. 45, 9 nov. 1929
Blad
17
Tekst
PANORAMA No. 4 5 9 N O V E M B E R NIN I THEILADE, de 14Jarige danseres, (helaas) dus een kind nog, zal dansavonden geven in de maand November te Amsterdam, den Haag, Utrecht, den Bosch, Rotterdam, Nijmegen, enz, Theilade is een leerlinge van Anna Pawloiva, die in haar een toekomstig dans-wonder ziet. o o 2 $ VICENTE ESCUDERO, de Spaansche danser maakt een rondreis door ons land met zijn gezelschap. 15
PDF
Nummer
1929, nr. 45, 9 nov. 1929
Blad
18
Tekst
PANORAMA No. 45 9 N O V E M B E R Dit zeer origineele model van Redfern is uitgevoerd in beige-rosé getint materiaal en gegarneerd met smalle biezen, kraagje en moderne cravatte van zwart breitschivanz. DOOR R. HAGEDOORN N u de dagen steeds korter en korter worden, staat de wintermantel in het teeken der algemeene belangstelling. Evenals de japonnen en hoeden van dit seizoen, heeft ook de mantel belangrijke veranderingen ondergaan. De rechte lijn, welke de laatste jaren zoo gezocht was, wordt alleen nog in de sport- en reismantels gehandhaafd. De meer gekleede modellen zijn van boven glad, zeer nauwsluitend en loopen naar onderen toe wijd uit. Deze wijdte wordt verkregen door in vorm geknipte volants, stolpof klokplooien. De sport- en reismantels zijn, zooals wij reeds zeiden, nog altijd recht. Meestal vrij ruim, gegarneerd met groote zakken en een breede ceintuur van lakleder, suède of wel van hetzelfde materiaal als de mantel. Van de stoffen, welke het meest gebruikt worden voor dit soort mantels, noemen wij: burraspor, djersaspor en de zware tricot- en tweedstoffen. Om geheel in stijl te blijven met de sportjaponnetjes is de voering dezer mantelsmeestal van jersey of kasha. De nieuwe namiddagmantels zijn dit jaar van een zeldzame elegance.Behalvede lange mantel, worden er veel 3/4 en 7/8 modellen gedragen. Het „princesse model” is zeer in trek. Hetgeen ons bij de nieuwe creaties het eerst opvalt, zijn de volumineuze bontkragen, welke van voren in sjawlvorm zijn en van achter hoog tegen den hals op staan. Soms zijn ze zóó hoog, dat het hoofd van de Groote manchetten van dik geelachtig bont garneeren dezen rijken avondmantel van gele zijde met wit en blauw borduursel. (creatie Norman Hartnell) draagster er heelemaal in wegduikt. Dikwijls valt de kraag met een punt op den rug. Op ’t gebied van namiddagmantels domineeren als materiaal: velours de laine, laken, drapella. geribt, effen en bedrukt fluweel. Van de mouwen wordt dit jaar bijzonder veel werk gemaakt. Vooral het gedeelte tusschen elleboog en pols biedt ontelbare variaties, zoowel wat vorm als garneering betreft. De meeste mouwen zijn van den schouder tot aan den elleboog vrij nauwsluitend, worden naar onder toe wijder en bij den pols weer nauwer. De bontgarneering reikt dikwijls tot aan den elleboog, soms nog hooger. De wijde mousquetairemanchet zal veel gedragen worden. Een andere garneering, welke men veel zal zien, bestaat uit een rand bont om den pols 16
PDF
Nummer
1929, nr. 45, 9 nov. 1929
Blad
19
Tekst
PANORAMA No. 45 9 NOVEMBER en een andere als een breeden armband ter hoogte van den elleboog. Ondanks de hooge prijzen van de bontvellen worden haast alle mantels rijk met bont gegarneerd. Behalve met enorme kragen en ingewikkelde mouwgarneeringen, worden zij versierd met breede randen, cravatten en strikken van bont. Voor gekleede mantels wordt veel vossenbont gebruikt, Zoowel echt als kranig geïmiteerd blijft vossenbont een zeer exclusieve garneering. In vele gevallen wordt de vos in z'n geheel, dus met kop en staart, als kraag of garneering gebruikt. Een ander bontsoort, dat veel gedragen wordt, is hermelijn, zoowel zwart geverfd als wit. Het modehuis Rasmus ontwierp voor de sporiieve vrouw dezen aardigen en tevens zeer practischen sportmantel van beige-bruin getind tweed. Hetgeen bij dit smaakvolle ensemble van Brandt een vroolijk bedrukte voering schijnt te zijn, is in werkelijkheid niets anders dan een lange, smalle sjawl welke met drukknoopjes in den mantel bevestigd is en zoowel ónder als bóven den mantel gedragen kan worden. In dezen geel en grijs getinten sportmantel van „Jenny’ zijn verschillende typische mode-détails van dit seizoen saamgevat o.a. klokvormig onderstuk en de grappige, wijde manchet, welke tot aan den elleboog reikt. In de nieuwe collecties zagen wij verschillendezwarte mantels, welke met deze kostbare bontsoort waren gegarneerd,waarbij de zwart-wit combinatie ons telkens door elegance en distinctie opviel. Behalve astrakan, caracul, breitschwanz en biberettebehooren louttre, castor, schaap en hazenbont tot de meest en vogue zijnde bontsoorten. Ten slotte een woord over de avondmantels. Deze zijn of héél kort, drie kwart of wel even lang als de japon, in ’t laatste geval dikwijls van achteren langer dan van voren. Als materiaal worden veel brocaat, lamé stoffen en soepele velours gebruikt. Vele modellen worden van dezelfde stof als de japon vervaardigd. Ook de avondmantels worden overvloedig met bont gegarneerd. Tot de allerlaatste snufjes behooren de avondmantels van wit velours chiffon, bezaaid met pailletten en strass, en gegarneerd met wit hermelijn. Een kostbare dracht welke doet denken aan de fantastische kleeding der prinsessen uit de „Duizend en één nacht” sprookjes. 17
PDF
Nummer
1929, nr. 45, 9 nov. 1929
Blad
20
Tekst
P A N O R A M A No. 45 9 N O V E M B E R T oen de gebeurtenis, die ik hieronder verhaal, plaats greep, was ik sedert zes maanden te Amsterdam werkzaam, door mijn blad aldaar als correspondent aangesteld. De voor een buitenlander zoo typische hoofdstad van het merkwaardige kleine koninkrijk beviel mij bijzonder goed. Het is voor een buitenlandsch correspondent, wil hij zijn taak behoorlijk kunnen vervullen, noodzakelijk, veel relaties te bezitten. Inderdaad, bezat ik deze in voldoende mate, maar zij waren alle uiteraard van zakelijken aard, zoodat mijn avonduren meestal zonder bestemming waren. Een of twee avonden in de week bracht ik daarom door in een klein café in het centrum der stad; er was een goede band en er werd gedanst. Daar was het, dat ik voor het eerst kennis met haar maakte. Reeds den eersten keer dat ik het café bezocht, was zij mij opgevallen. Wat daarvan de oorzaak was zou ik niet kunnen zeggen. Het was mij reeds gebleken dat in Amsterdam veel dames, zonder begeleid te worden, de dancings bezochten. Wat er van zij, haar persoonlijkheid trok mij aan. Zij was een buitengewoon goede dansense; ik vroeg mij zelfs af, of zij ooit professional geweest was. Wanneer ik het café bezocht was zij er altijd reeds; ik danste dikwijls met haar, en zoo kwam het dat ik op den duur aan haar tafel kwam zitten. Zij noemde zich Elsa Witz en was een Duitsche. Dikwijls vroeg ik mij af wat de oorzaak mocht zijn dat zij trouw iederen avond dit café bezocht — zij kwam iederen avond vertelde zij mij — maar ik wachtte mij wel daaromtrent vragen te stellen. Zij was geen vrouw, die men onbescheiden vragen stelt. „U is de eenige heer dien ik hier ooit gesproken heb,” vertelde zij mij eens, „die niet opdringerig is of onbescheiden vragen stelt. Daarom dans ik graag met u, zelfs al trapt u mij op de teenen en al houdt u dikwijls geen rekening met de maat van de muziek.” „Men beweert immers dat Engelschen niet muzikaal zijn,” herinnerde ik haar. Elsa Witz was een aardig, zacht meisje — of scheen het te zijn. Haar oogen waren blauw en rond, kinderlijk bijna. Het haar droeg zij naar Duitschen smaak met twee platte wrongen over de ooren; het paste wonderwel bij haar zacht gezicht. Zij had kunnen póseeren als model voor Gretchen van Faust. Tot ik op zekeren dag een afstootende trek op dat gezicht zag; afstootend, omdat dit, naar mijn gevoel, scherp contrasteerde met haar werkelijke persoonlijkheid. Dat gebeurde bij de volgende gelegenheid. Zij droeg een merkwaardigen, breeden armband, zoo breed dat het grootste gedeelte van den arm boven den elleboog er door bedekt werd. Schertsend vroeg ik haar eens of zij een prima donna, die de rol van Aïda vervulde, wellicht van haar armband beroofd had. In een oogenblik veranderde haar geheele gelaat. Haar oogen verdonkerden en fonkelden tevens; het was of ik er haat in zag gloeien. Het gezicht vertrok; een grimmige trek misvormde het. Zij hield de hand op de sluiting van den armband, of zij bevreesd was dat ik die zou trachten te openen. „Elsa, wat scheelt je,” vroeg ik, geschrokken. „Niets, niets, ’t is uw schuld niet. Uw woorden brachten mij iets in den geest, dat is alles;” — zij aarzelde even — „iets, dat ik niet vergeten mag <— maar dat ik mij op dit oogenblik niet behoef te herinneren.” Na dezen avond sloeg ik Elsa Witz nauwkeurig gade, wanneer ik in het café was. Vele bijzonderheden vielen mij toen op, waarop ik eerst geen acht had geslagen. Zoo merkte ik op dat haar oogen niets misten van wat in het café gebeurde. Zelfs wanneer wij dansten gleden haar oogen onophoudelijk door de ruimte en namen iedereen op. Wanneer wij niet dansten zaten wij altijd aan dezelfde tafel, aan het einde van 'n smallen doorloop langs den dansvloer, zoodat men vandaar een goed gezicht op den ingang had. Die ingang was de eenige» die het café bezat, dat zelf zeer klein was. Den ingang vooral verloor zij slechts zelden uit het oog — en plotseling drong het tot mij door dat Elsa Witz dit café iederen avond bezocht om op iemand te wachten. Ook merkte ik op dat zij slechts de dames gadesloeg, heeren lieten haar blijkbaar onverschillig. Het gaf mij een koud, onaangenaam gevoel. Toen ik haar dit laatste resultaat van mijn observaties meedeelde, lachte Elsa. „Vrouwen zijn zooveel belangwekkender dan mannen,” zei ze. „Vele vrouwen verbergen een geheim en ik houd er daarom van vrouwen te bestudeeren.” Terwijl zij nog lachte, kwam weer die onheilspellende uitdrukking op haar gezicht, om bijna onmiddellijk weer te verdwijnen. Verschillende typen bezochten dat café in Amsterdam. Hollandsche jongelui die er zich een avond kwamen vermaken, maar ook veel buitenlanders. Eens herkende ik een Pool, die ik twee jaar vroeger als samenzweerder tegen Pilsoedski inWarschau had leeren kennen. Ook zag ik er eens een Belg, bij de politie bekend als internationaal oplichter. Toen kwam de avond welken ik verwacht had. Soms had ik gehoopt dat ik niet aanwezig zou zijn, wanneer de vrouw kwam, op wie Elsa Witz wachtte; maar ook was ik besloten, mocht ik aanwezig zijn, haar te helpen, zooveel in mijn vermogen lag. Want hulp zou zij zeker noodig hebben, en ik heb reeds vermeld dat ik Elsa Witz gaarne mocht. Ik was met haar aan het dansen, toen ik plotseling voelde dat zij in mijn armen verstijfde. Ik keek haar aan en zag in haar oogen zoo n uitdrukking van intense haat gloeien, als ik nooit meer bij iemand, laat staan een vrouw, hoop waar te nemen. Ik volgde haar blik — zij merkte niet eens dat ik mij half omkeerde — en zag toen dat haar oogen gericht waren op een vrouw, die pas binnengekomen was en met een heer aan een tafeltje was gaan zitten. Weerzin, door een vrouw opgewekt, is dubbel onaangenaam. Deze vrouw boezemde mij absoluut weerzin in. Zij was zoo sterk gespierd als een man, te leelijker nog, daar zij zwaar gebouwd was. Haar gezicht was DRANK-SMOKKELARIJ in Amerika. De politie in Amerika ontdekte kort geleden de grootste geheime destilleerderij van het land; de ondernemers hadden o. a. groote ondergrondsche tanks om den smokkeldrank te bewaren. 18
PDF
Nummer
1929, nr. 45, 9 nov. 1929
Blad
21
Tekst
P A N O R A M A No. 4 5 9 N O V E M B E R TOONEEL IN DUITSCHLAND. De ge~ compliceerde tooneelbouiv in het Duitsche Volkstheater voor H. Ungers Menschen zoo als j ij e n i k. dik, gezwollen, met uitstekende jukbeenderen; haar oogen hadden een valsche uitdrukking; haar mond was dun en wreed. Wij passeerden haar van nabij; mijn aandacht werd toen afgeleid door een paar woorden, die Elsa sissend uitstootte en welke zij klaarblijkelijk tot zichzelf sprak. „Ah .... dus Hilda Hoffmann had toch gelijk!** Met een plotselingen ruk wrong zij zich van mij los. Een ijzig voorgevoel van naderend onheil sloeg mij door het geheele lichaam. Ik zag Elsa door de dansende paren loopen, recht naar de tafel der nieuw-aangekomenen, dicht bij de deur. Onderweg rukte zij aan de sluiting der tasch, die zij steeds bij zich droeg. Een oogenblik later stond Elsa voor het tafeltje en staarde de vrouw aan. Het sinistere schepsel staarde terug, niet herkennend blijkbaar. De man, in haar gezelschap, bemoeide zich met zijn bier. Plotseling trok Elsa den breeden armband omlaag, en zag ik wat die verborg. Een groot litteeken misvormde haar bovenarm. De andere vrouw sperde den mondopen. Ze was op *t punt te schreeuwen, geloof ik, toen Elsa Witz een kleine revolver uit haar tasch rukte, en vuurde — eenmaal, tweemaal. De knallen van het kleine wapen werden bijna overstemd door het orkest. Wat nu volgde, geschiedde in eenige □ogenblikken. Ik had haar daad niet kunnen voorkomen, ofschoon ik reeds op Elsa toesnelde, toen ik haar het wapen zag trekken. Nu vloog ik naar het schakelbord; een seconde na het tweede schot was de geheele ruimte in duister, niemand had het mij zien doen. Ik wist waar Elsa stond, liep in een rechte lijn op haar toe, greep haar. Nog een oogenblik later had ik met haar de deur bereikt en sleurde haar naar buiten, vóór iemand in het café begreep wat er eigenlijk was gebeurd. Naast den ingang was een steegje; dat ging ik met haar door, stak toen een drukke straat over. Het was een warme zomeravond, veel jongelui liepen blootshoofds, zoodat onze verschijning geen aandacht trok. We waren een mijl van het café verwijderd, eer ik sprak. „Elsa, wat heb je gedaan?” „Een schuld vereffend, dat is alles.” Zij sprak weer kalm, op haar gewonen toon; ik wist dat die woeste uitdrukking van vroeger nooit meer op haar gelaat zou komen. „Je moet weg; dadelijk. Ik wil je helpen.” Toen brak zij, kwam de reactie. „Ja, ik moet weg; help me, help me! Laat ik je niets behoeven te vertellen; het is zoo vreeselijk; maar help mij weg te komen ; naar Duitschland, daar voel ik mij veiliger.” Een moord, gepleegd om welk motief dan ook, is nooit goed te praten, maar ik was toch vast besloten haar te helpen. Ik heb reeds gezegd dat ik Elsa Witz graag mocht. Mijn plan had ik in een oogwenk gemaakt. Ik bezat, voor mijn werk, een kleinen auto. Daarmede kon ik haar over de grens brengen. Zelf liep ik in Holland weinig gevaar, daar ik vrijwel zeker wist niet opgemerkt te zijn. Drie kwartier later suisde mijn auto over den weg naar Utrecht. Wij spraken geen van beiden. Ik verkeerde nog in een soort verdooving; Elsa was, meende ik, in denzelfden toestand. Schrok zij er voor terug mij haar geheim te verklaren, ik wilde er niet naar vragen. — Zoo bereikten wij Nijmegen. Voorbij deze stad, toen ik de binnenwegen nam om bezijden den grenspost van Beek de grens te naderen, haalde Elsa een stuk papier te voorschijn en schreef er, bij het licht van het binnenlampje, eenige regels op. Ik bracht haar tot dicht bij Kranenburg. Daar namen wij afscheid met weinig woorden. „Dank je,” zei zij, „dank je, je bent erg goed voor mij geweest.” Zij duwde mij het briefje dat zij geschreven had in de hand — het volgend oogenblik was zij in het duister van den weg verdwenen. Terwijl ik langs een anderen weg naar Amsterdam terug reed, las ik in den schijn van het lampje haar briefje. „Ik heb eens verteld dat een andere Engelschman, een journalist, ook eens vriendelijk voor mij geweest is. Dat was Fred Holmes, ——Street, Londen. Misschien ken je hem. Hij zal je alles vertellen wat je wil weten van Lotte Brüner.’ Holmes kende ik zeer goed. Tot voor kort was hij correspondent van zijn blad in Berlijn geweest, thans verbleef hij weer in Londen. Toen ik een week later naar Engeland overstak, bezocht ik hem. Hij floot tusschen de tanden, toen ik hem het briefje toonde en mijn geschiedenis vertelde. „Lotte Brüner. Dus heeft ze toch haar bedreiging uitgevoerd en dat serpent gedood ? Wel, eigen recht mag niet geoefend worden en haar daad moet dus veroordeeld worden. Toch kan ik niet zeggen, dat dit mij spijt. Ga zitten Jack, dan zal ik je de geschiedenis van Lotte Brüner vertellen. Toen ik haar leerde kennen was zij verloofd met Max Döhmer; zij vormden een gelukkig paar, Jack, al waren zij uitersten. Want Lotte was een engel van zachtheid en Max een vroolijke, ietwat wilde jongen. Eenigszins avontuurlijk ook. Dat werd zijn ongeluk. In Berlijn, waar zij woonden, raakte hij bekend met eenige leden van een geheime speelclub, die hem daar introduceerden. Het avontuurlijke van het geval trok hem; niets anders. De speelclub was echter het centrale punt van een internationale dievenbende, die onder leiding stond van het vrouwspersoon, Rosa Müller, dat jij in Amsterdam hebt zien doodschieten. Max Döhmer en zijn verloofde, rijk, jong en menschen van de wereld, leken geschikte nieuwe leden. Op een noodlottigen avond lichtte Rosa Müller beiden in over de eigenlijke werkzaamheid der club en inviteerde hen lid te worden. Beiden schrokken, weigerden pertinent; in de woordenwisseling, die ontstond, dreigde Max alles aan de politie te vertellen. Rosa Müller, die absoluut geen geweten bezat en meer dan eens een moord moet hebben bedreven, trok onverwachts een revolver en schoot Max, voor de oogen van zijn meisje, neer. Razend van smart en woede vloog Lotte de moordenares aan; deze wilde opnieuw schieten, het wapen ketste, zij greep een op een tafel liggend mes en bracht haar daarmee een breede en diepe wonde op den bovenarm toe. Alle pogingen der politie, Rosa Müller in handen te krijgen, bleven zonder succes. Door de hulp der bendeleden gelukte het haar spoorloos te verdwijnen. In dien tijd heb ik de arme Lotte zooveel mogelijk geholpen. Toen zij van een gevaarlijke ziekte was hersteld en van het mislukken der politie hoorde, maakte zij een dramatische scène. „Ik zal zoo lang zoeken tot ik haar vind, en haar zelf dooden,” zei ze. Een vriendin van haar, Hilda Hoffmann, die lid was van een dansensemble dat door Europa reisde — Lotte was daar vroeger ook lid van geweest — wist haar te vertellen dat Rosa Müller, die zij ook kende, dikwijls in Amsterdam kwam en dan altijd het bewuste café bezocht. Dit verklaart dus de geschiedenis die jij hebt beleefd. Wij zwegen beiden eenigen tijd. „Ik ben blij dat je Lotte Brüner hebt kunnen helpen,” zei hij ten slotte, peinzend. „Als je haar gekend had in haar goeden tijd! Zij was een engel. Nog eens, een dergelijke rechtspleging is niet goed te praten, ofschoon hier veel te verontschuldigen valt. En ik heb zoon idee dat de politie, in Holland zoowel als in Duitschland, niet al te rouwig zal zijn, dat Rosa Müller op deze wijze haar vergelding heeft ontvangen. 19
PDF
Blad 
 van 2380
Records 11836 tot 11840 van 11897