Panorama

Blad 
 van 2380
Records 11801 tot 11805 van 11897
Nummer
1929, nr. 44, 2 nov. 1929
Blad
08
Tekst
PANORAMA - No. 4 4 - 2 NOVEMBER DE PIANOLES M et een regenjas, die alleen beschermde tegen een bui van twee minuten, een portefeuille met veel portretten van zijn gansche familie en weinig geld, een geweldig optimisme en een rijk talent voor teekenen en schilderen was Joep Larrabee naar de stad gekomen. Hij was toen twintig jaar en beschouwde de stad, zooals alle twintigjarigen dat doen, met evenveel moed voor de toekomst dus als weinig levenservaring. Het optimisme, de regenjas en de portefeuille waren feiten voor ieder, die Joep kende; het veelbelovende schilderstalent bestond alleen in zijn eigen gelukkige en benijdenswaardige toekomstfantasieën. Dat talent had hij het eerst getoond toen hij zes jaar was en de pomp op het marktpleintje van zijn geboortedorp had geteekend met den burgemeester, die haastig naar het stadhuis liep. De teekening werd geëxposeerd in de etalage van een bescheiden sigarenwinkeltje. Men leide hieruit niet af, dat Joep’s talent door de dorpsgenooten was erkend, want het winkeltje was van zijn ouders en hij had de teekening heimelijk in de etalage gehangen, toen hij verondersteld werd in bed te liggen. Zijn moeder, die grooten eerbied voor den burgemeester had, gaf hem den volgenden morgen een flink pak slaag. In de stad werd Joep’s optimisme op een scherpe proef gesteld; hij verloor deze schoone eigenschap echter niet, zoomin als het geloof in zijn talent. Hij was tevreden, hoe weinig hij ook bezat, en las voortdurendlevensbeschrijvingenvankunstenaars, die langen tijd arm bleven en daarna rijk werden aan geld en roem; het liefst las hij dan het laatste gedeelte, over den roem en den rijkdom. In zijn oordeel over zijn talenten stond Joep toch niet geheel alleen; als bewijs daarvan mag gelden, dat hij aangenomen werd als lid van een artistieke club. Hij was zelfs een zeer gezien en actief lid. De club vergaderde ongeveer iederen avond in het atelier van een der meest bemiddelde leden; men dronk er thee, rookte er goedkoope sigaretten en redeneerde zwaar over muziek der Egyptenaren, artistiek behangsel, dramatiek, Wagner en Mahler, de techniek van Rembrandt, de cultuur van de Jazz, romantiek en alles waarover artisten een eigen oordeel hebben. Het voornaamste van de club echter — althans voor Joep en ons verhaal — was, dat hij er Delia ontmoette. Delia scheen deze kennismaking ook zeer belangrijk te vinden. Deze overeenstemming in oordeel van de musicienne — Delia was musicienne — en den schilder voerde langs de lijnen der bekende geleidelijkheid tot een meer intieme verhouding, een verloving, een artistiek huwelijksfeest en een eigen woning. Het echtpaar Larrabee begon zijn huwelijksleven op een flatwoning, zoo n gezellige, moderne flat met meer deuren dan kamers, ietwat onpractisch, maar heel modern en heel artistiek ingericht. Natuurlijk beitsten zij zelf de vloeren — dat spaarde karpetten uit — zaten zij op banken naar eigen ontwerp — dat spaarde stoelen uit — en sliepen zij op een divanbed — dat spaarde een ledikant en ruimte uit. Zij waren zeer gelukkig, want zij hadden hun Kunst en hadden Elkaar. Vandaar mijn raad aan alle jonge menschen, om HET DRIEMANSCHAP. van alles afstand te doen en te leven voor hun Kunst en hun Delia. Joep schilderde onder leiding van Magister; zijn naam is bekend genoeg. Delia nam lessen bij Rosenstock en studeerde thuis onverdroten piano. Aldus bereidde Joep zich voor op den tijd, dat zenuwachtige oude heertjes met ontzagwekkende chequeboeken in zijn atelier zouden vechten om een doek machtig te worden, een origineel van den beroemden Joep Larrabee. en Delia op den tijd, dat zij voortdurend impressario’s zou ontvangen met aanbiedingen voor concerten en buitenlandsche tournee’s. Die tijd was echter nog zeer ver, en niemand wilde crediet geven op den toekomstigen roem. Het duurde niet lang, of het vraagstuk, hoe zij de lessen van Magister en Rosenstock moesten betalen, werd onoplosbaar. Zij leefden nog volmaakt gelukkig en verlangden nog niets anders dan elkaar en hun kunst, doch geld moest er zijn. Daarom maakte Delia plannen om muziekles te gaan geven. Zij plaatste een bescheiden advertentie en liep drie dagen door de stad, op zoek naar leerlingen. Den vierden dag kwam zij verrukt thuis. „Joep, ik heb een leerling. Bij heel prettige en beschaafde menschen. ’t Is een dochter van generaal Pinker. Je moest hun huis zien, Joep. En de voordeur! In Byzantijnschen stijl, geloof ik. Alle kamers even leuk en interessant. Je moet het stellig eens zien, Joep. De jongste dochter gaat pianoles nemen. Ze heet Clementina, een heel lief en beschaafd meisje. Ik hou nu al van haar. Je moet er stellig eens kennis mee maken. Ze is altijd in het wit. En ik moet haar wel drie uur per week les geven, tegen f 5 per uur. want de generaal zei, dat een kunstenares behoorlijk betaald moet worden. Hoe vind je dat ? Kom Joep, haal die rimpels uit je voorhoofd. Ik 2 al nog enkele leerlingen zoeken tegen f 5 per uur, en we worden rijk.” Joep was er niet geestdriftig over. „Denk je, dat ik jou laat ploeteren en zelf ongestoord in de zuivere regionen der hooge kunst blijf, Lia? Bij de beenderen van Rembrandt, dat wil ik niet! Ik kan kranten verkoopen of circulaires rondbrengen, om een paar gulden te verdienen.” „Dat zul je niet doen, Joep. Jij moet studeeren en gauw iets insturen op een tentoonstelling. Lesgeven is toch ook muziek ? Ik leer zelf heel veel terwijl ik Clementina les geef. En denk eens aan: vijftien gulden! Daar kunnen wij rijk van leven.” Joep bleef de gedachte haten hield hij vol. Het was geen Kunst. Maar misschien had zij gelijk. En waarschijnlijk zou Delia niet lang les moeten geven, want Magister was heel tevreden over zijn laatste aquarel, vertelde hij; er zou wel gauw een kooper voor komen. „Heerlijk,” jubelde Delia. „Leve Magister en generaal Pinker. En nu gaan we soupeeren, Joep; ik heb lekkere dingen gekocht.” De Larrabee’s ontbijtten de volgende dagen zeer vroeg. Joep was enthousiast geworden over een morgenstemming in het park en de middag-zon in een of ander oud straatje. Hij was onmiddellijk aan twee groote doeken begonnen en wilde geen 6
PDF
Nummer
1929, nr. 44, 2 nov. 1929
Blad
09
Tekst
P A N O R A M A No. 4 4 2 N O V E M B E R minuut verliezen. Om zeven uur reeds maakte Delia het ontbijt voor hem klaar, pakte zijn lunch in en zoende hem vijf keer; meestal kwam hij pas om zes uur terug. Delia klaagde niet, dat hij den heelen dag buiten was; zij scheen er zelfs min of meer blij om te zijn. Vrijdags, na haar derde les, kwam zij vermoeid maar stralend thuis en legde triomphantelijk vijftien gulden op hun kleine tafel in de huiskamer — de kamers van hun flat waren klein en de tafels dus ook. „Veel geld, hè Joep? Soms vermoeit Clementina mij wel; ik denk, dat zij niet genoeg studeert, want ik moet haar soms tien keer hetzelfde voorspelen. En haar witte japonnen worden op den duur vervelend. Maar ’t is een erg lief meisje; ik kan haar nooit een standje geven. En generaal Pinker is altijd zoo vriendelijk en galant. Soms komt hij bij ons als ik les geef, en dan vraagt hij altijd heel belangstellend naar Clementina’s vorderingen. Ik moet je werkelijk eens introduceeren, Joep. Er is zoo’n prachtige lambrizeering in de muziekkamer, en een prachtige copie van Murillo. Het is eigenlijk heel prettig om daar les te geven.” Tot haar verbazing en vreugde legde Joep een bankbiljet van vijf en twintig naast haar eerste honorarium. „Dat teekeningetje van den ouden windmolen heb ik vandaag verkocht/’ kondigde hij onverschillig aan. „Er kwam vandaag een vriend van Magister op het atelier, iemand die in Amerika veel geld heeft gemaakt. Hij wilde het dadelijk koopen en ik denk, dat hij nog meer van me zal nemen. Begin van het succes, schatje.” „Ik wist wel, dat ze je talent zouden vinden,” antwoordde Delia verrukt. „Zijn we niet gelukkig, Joep? Veertig gulden! Oesters en een massa fruit voor vanavond, niet?” Ze hadden een feestmaal en gingen vroolijk de nieuwe week tegemoet, ondanks vroeg opstaan en ontbijt om zeven uur. Want Joep werd nog steeds geïnspireerd door de morgen-zon in het park en de middag-zon in een of ander oud straatje. Het waren groote doeken, verklaarde hij telkens, wanneer Delia nieuwsgierig er naar vroeg; als ze klaar waren, zou zij ze mogen zien op het atelier van Magister. 's Zaterdags bleek de man met het Zuid-Amerikaansche vermogen weer een teekening van Joep, den schilder in opkomst, gekocht te hebben. De rijke planter scheen alleen belangstelling te voelen voor teekeningen, waarvoor Joep geen hoogen prijs kon vragen, maar daaraan dachten zij niet; zij dachten alleen aan de vijf en twintig gulden. De les van Clementina had langer geduurd dan anders, zoodat Joep vroeger thuis was dan Delia. Als welkomstgroet had hij het bankbiljet in een bouquet rozen gestoken. Toen Delia van haar ZONSONDERGANG IN NOVEMBER. les terug kwam, was hij bezig zijn handen te bewerken met benzine en scherpe zeep; hij scheen veel met zwarte verf te werken, naar den toestand van zijn handen te oordeelen. Delia’s rechterhand ging geheel schuil in een dik, slordig verband. Haar gezicht was bleek en vermoeid, ondanks het blijde lachje, toen ze haar lesgeld op tafel legde. „Wat beteekent dat?” vroeg Joep verschrikt. „Niets bijzonders, Joep. Clementina wilde me na de les iets klaarmaken, een nieuw schoteltje, dat zij op de huishoudschool had geleerd. Ze heeft soms zulke grappige invallen, hé? ’t Was een heel bijzonder soort pudding, en de pan en schaal moesten eerst met kokend water worden gespoeld. Dat staat in hetrecept, begrijp je. Nou, Clementina wou het me erg graag laten proeven en ze was zenuwachtig van opwinding, en toen ze het heete water over de schaal wou gieten, liet ze een flinken straal op mijn hand vallen, ’t Deed erg pijn, Joep. Het arme meisje was er heelemaal door van streek. De generaal heeft me zelf verbonden; hij liet expresin een apotheek verband halen, watten in een bijzonder soort olie gedrenkt, speciaal voor brandwonden. Clementina kon niets doen van schrik; de pudding of wat het worden moest is ook mislukt. — Zullen we weer oesters halen, Joep ? Zou die man uit Zuid Amerika niet een groot doek van je koopen?” Misschien,” antwoordde hij, „als het schilderij van het park gereed is. Maar hij wil eerst nog meer teekeningen hebben; volgende week koopt hij er stellig weer een. — Is dit het bijzondere verband, Delia? — hij nam haar hand — en was het niet lastig lesgeven met één hand, vóórspelen en zoo?” „Het gebeurde na de les, vertelde ik toch,” zei Delia; „om vijf uur, geloof ik. Maak je niet bezorgd, Joep, ik voel er niets meer van. Dat lekkere zachte olieverband stilt de pijn. „Vijf uur?” herhaalde Joep, „Ga eens zitten, Delia.” „Zeg Joep/’ begon Delia vlug, „heeft die man uit Zuid Am. . . . „Wat heb jij de laatste weken gedaan, Lia,” viel Joep haar in de rede. Hij nam voorzichtig en liefkoozend haar verbonden hand in de zijne en keek haar streng aan; zijn stem was echter zacht, alsof hij ontroerd was. Zij weerstond dapper zijn onderzoekenden blik en begon weer: „Zeg Joep, de generaal heeft....” maar daarop sloeg ze haar oogen neer en onder tranen bekende zij de waarheid: „Ik vond het zoo verschrikkelijk, dat ik geen leerlingen kon krijgen en, dat jij geen les meer zou kunnen nemen bij Magister en ik kon werk krijgen als strijkster in die groote wasscherij op den hoek van de Havenstraat. Ik zou er vijftien gulden krijgen en later misschien twintig, en ik was blij dat je den heelen dag ging schilderen. Joep, omdat je dan niet zou merken, dat ik ook den heelen dag weg was, en ik dacht, dat ik het goed gefantaseerd had van den generaal en Clementina — je vindt het toch niet erg, Joep? — en toen liet vanmiddag een van de meisjes een heeten strijkbout op mijn hand vallen — geef me een zoen, Joep — en toen heb ik het verhaaltje verzonnen van de nieuwe pudding. Maar jij bent ook zoo slim — geef me een zoen, Joep — en je hebt natuurlijk alles ontdekt. Wanneer ben je er achter gekomen, Joep?” „Vanmiddag, ongeveer om vijf uur,” antwoordde hij langzaam. „Je weet, dat de verbandkamer van die groote wasscherij van jou naast de machinekamer is, hè? Vanmiddag kwam iemand zoo’n olieverband voor brandwonden halen.... zie je, die rijke man uit Zuid-Amerika bestaat niet; niemand wou mijn teekeningen koopen, en ik vond het ellendig, dat ik niets verdiende, en toen ben ik stoker geworden in de machinekamer van die groote wasscherij, veertien dagen geleden.” 7
PDF
Nummer
1929, nr. 44, 2 nov. 1929
Blad
10
Tekst
PANORAMA No. 44 2 NOVEMBER M aha — de edelste, de uitnemendste, zooals Maharadja de edelste, de uitnemendste vorst beteekent. Daarom heeft de Haarlemsche filmfabriek Polygoon dezen cyclus de Maha-cyclus genoemd, wijl de 6000 meter, die de drie films, waaruit hij bestaat, samen lang zijn, gekozen zijn als het beste, wat vier jaren filmarbeid in Nederlandsch-Indië den heer Ochse in 40.000 meter film opleverde. Wij hebben het werk, dat zijn rondgang door ons land begonnen is, op een speciale voorstelling voor genoodigden gezien; dat het de beste film is ooit in Indië gemaakt, zal Een prachtige boschtveg in den Preariger. die een goed denkbeeld geeft van het tropische landschap. Het Paleis van den Gouverneur-Generaal in den Plantentuin te Buitenzorg. niemand die haarmet ons zag,willen tegenspreken. Men kan twintig jaar op Java of Sumatra of waar dan ook in onzen archipel hebben doorgebracht en toch nog in deze film veel zien, dat men in al die jaren nooit aanschouwd heeft. Alles wordt er in behandeld; naast mooie landschappen komen er ook beelden in voor, die ons het volksleven doen kennen, zoowel van de Javanen als van de Niassers, van de Dajakkers als van de Papoea’s en andere stammen, hun sport en bijgeloof, hun godsdienstige gebruiken en doodencultus. Dajaksch Adathuis te Seroepi in Midden-Borneo. 8
PDF
Nummer
1929, nr. 44, 2 nov. 1929
Blad
11
Tekst
PANORAMA No. 4 4 2 NOVEMBER DE EMPRESS OF CANADA, het grootste passagierschip van de Pacific Line, liep in de Homers Bay in Canada aan den grond. Alle passagiers werden gered; de materieele schade is zeer groot. IN SEBASTOPOL bouwde men deze reuzen-viool voor Max Dolin, die het reusachtige instrument bespeelde voor een radio-uitvoering. 9
PDF
Nummer
1929, nr. 44, 2 nov. 1929
Blad
12
Tekst
PANORAMA No. 44 2 NOVEMBER HET DUISTERE BIJIC VAN VERVALSCHING EN NAMAAK DOOR DR. P. F. VAN HAMEL ROOS E en van de meest geraffineerde trucs werd indertijd door mij bij een leverantie van vet in vaten geconstateerd. De zending was bestemd voor een groote kaarsenfabriek, en zooals dit in dergelijke fabrieken gebruikelijk is, werden de vaten in groote kuipen geledigd, nadat op de gewone wijze monsters gestoken en bij onderzoek goed waren bevonden. Het fabrieksproduct, uit dit vet bereid, bleek evenwel ondeugdelijk te zijn; het gold nu de vraag om de oorzaak dezer mislukking op te sporen. Het gelukte mij te constateeren bij een volgende zending (uit België), dat de afzender precies op de hoogte was van de gebruikelijke wijze van monstername. Hoe men ook stak, hetzij van boven naar beneden of van de zijkanten, steeds verkreeg men zuiver vet, doch de vier hoeken van de vaten waren gevuld met waardelooze, respectievelijk sterk vervalschte materie! Daar deze truc ook wel toegepast zou kunnen worden bij andere artikelen als boter, zeep, enz. is een publicatie te dezer zake op groote schaal nuttig te achten. Zeer vernuftig was ook een knoeierij uitgedacht, welke ten doel had de dure roode aniline-kleurstof fuchsine goedkoop aan te bieden. Deze truc werd speciaal door Chineezen in Ned.-Indië toegepast en bestond in het „doopen” van suikerkristalletjes in een fuchsine-oplossing, waardoor de suiker, na droging, geheel het voorkomen had van echte fuchsine-kristallen. Dat hierbij „reuzen”winsten gemaakt werden spreekt vanzelf, doch dit kon slechts zeer korten tijd geschieden door het ingrijpen der politie. Een uiterst brutale vervalsching van een dagelijksch consumptie-artikel werd in Duitschland waargenomen. Op een tentoonstelling te Keulen werd n.l. een machine ter bekroning (!) voorgedragen, waarmede kunstmatige koffieboonen vervaardigd konden worden. En inderdaad werden keurig afgewerkte producten, uit een mengsel van gebrand meel bestaande, in den handel gebracht als „echte Mökka~boonen" ! Ook aan deze praktijk werd spoedig, door het verbieden van den aanmaak dezer „koffie”-machines vanwege de Duitsche regeering een einde gemaakt. Een zeer vruchtbaar terrein voor de knoeiers is steeds geweest het wijnvak; gelukkig zal een „Wijnbesluit” in 1930 ook hier te lande een einde maken, naar gehoopt mag worden, aan de misstanden op dit gebied. Dat er veel overdreven vrees heerscht ten deze is bekend, en vooral wanneer hier of daar een al of niet opzettelijke onzuiverheid ofschadelijk bestanddeel in wijn geconstateerd wordt, gaat men meestal, zeer ten onrechte, algemeene gevolgtrekkingen maken en twijfelen, wanneer daartoe soms absoluut geen aanleiding bestaat. Een zeer vermakelijk staaltje in deze rubriek kan ik u uit Frankrijk meededen. ’t Was in de dagen, toen de wijn-verontreinigingen met arsenicum overal schrik en ontzetting verspreidden, vooral in de Midi, waar de brave burgers zich ternauwernood aan hun zoo geliefkoosde „petit-bleu” durfden te wagen. De groote zanger Faure was geëngageerd voor een reeks voorstellingen in het casino te Monte Carlo en begaf zich op zekeren dag, vergezeld van zijn impresario Heugel, derwaarts. Aan een der tusschenstations op de lijn Lyon—Marseille werd een oogenblik halt gehouden; de impressario maakte van die gelegenheid gebruik, om den gevierden zanger een glas fijnen wijn aan te bieden. Hij zelf gebruikte niets, om toch vooral niet het hoofd te verliezen bij de conversatie met zijn illustren gast. De laatste editie van de Figaro werd tevens gekocht, om wat reislectuur te hebben. Na een oogenblik van lezen springt Heugel op en zegt angstig tot Faure: „U bent toch niet onwel?” Faure zag het ontstelde gelaat van zijn reismakker en wilde hem eens beetnemen. „Nu, dat kon wel beter; ik voel zoo iets vreemds hier,” en hij wees op zijn maag. Doodelijk verschrikt liet Heugel hem een bericht in de Figaro lezen, waarin een vergiftiging door arsenicumhoudende wijnen vermeld stond. Faure, die zich volkomen wel gevoelde en zeer goed begreep, dat, indien hij werkelijk zulken wijn gebruikt had, hij zich ernstig ziek zou gevoelen, wilde evenwel den armen Heugel nog eens flink plagen en bleef dus in zijn rol: • „Maar dat is afschuwelijk .... en de pijn vermeerdert!” Daar verdwenen voor den angstigen Heugel alle winsten, die Faure hem zou opleveren, in rook! „Als hij hier in den trein overleed,” dacht hij, „en die afschuwelijke bliksemtrein stopt niet vóór Marseille en ... . de noodrem is defect!” Daar komt Faure op den inval om een koolpastille ongemerkt op de tong te laten glijden. „’t Wordt maar niet beter,” zuchttehij; „hoe ziet mijn tong eruit?” en hij toonde dit zwarte orgaan aan zijn doodelijk onthutsten impresario. „Maar een zwarte tong..........,c’est la mort!” schreeuwde hij. „O mijn contract! O mijn winsten! en dan de groote schadeloosstelling aan het Casino .... ik ben een geruïneerd man!” Toen bracht Faure den winstjager aan het verstand, dat hij volkomen gezond was, maar dat hij het lang niet aardig vond, dat hij blijkbaar veel meer om de met den zanger te behalen winsten dan om diens gezondheid gaf. Keeren wij, na deze note gaie, — die ook bij een serieus onderwerp gehoord mag worden, — tot de nuchtere feitenvermelding terug. Speciaal op het gebied van Portwijn, Sherry en Madera hebben de knoeiers onloochenbare „constructieve” eigenschappen aan den dag gelegd. Talloos zijn de producten, die in dit opzicht op inderdaad schaamtelooze wijze aan den man gebracht zijn geworden. Niet alleen in ons Indië bestaan (Chineesche) fabrieken waarin portwijn „gemaakt” wordt, — ook in ons land zijn in obscure keldertjes allerlei brouwsels samengesteld geworden, die, voorzien van fraaie etiketten, als „Port” verkocht worden tegen fabelachtig lage prijzen. Dat de wetenschap een zwaren strijd zal moeten voeren na de invoering van bovengemeld „Wijnbesluit” is duidelijk — vooral wanneer men overweegt dat b.v. in Duitschland, toen de wetgever streng tegen de knoeiers optrad, verschillende „wijnfabrikanten” aanboden „analysenfeste” wijnsoorten te leveren, m.a.w. wijnen die door toevoeging van allerlei ingrediënten voldeden aan de bij de wet voorgeschreven gegevens. Dat bekwame deskundigen bij deze strafwaardige manipulatiën hun hulp verleenen, maakt de zaak voor de bonafide onderzoekers natuurlijk nog veel moeilijker. Het herinnert aan den wijnbergbezitter, die, toen hem gevraagd werd hoe het kwam dat hij, niettegenstaande hij zijn wijnbergen verkocht had, toch nog steeds „wijn” leverde, ten antwoord gaf: „geen bergen meer noodig, 'k heb een doctor in de chemie als schoonzoon gekregen!”.... Dat in ons vaderland ook „kunstenaars” op het vruchtbare terrein van wijngeknoei bestaan hebben (en.... misschien nog hier en daar te vinden zijn!) werd bewezen, toen een inventaris van een wijnfirma in de provincie verkocht werd, waarbij tal van chemicaliën te voorschijn kwamen, die in een analytisch laboratorium, doch zeker niet in een fatsoenlijke wijnkooperij thuis hooren. Gelukkig kan dit geval tot de uitzonderingen gerekend worden en is er nog een overgroote meerderheid van wijnhandelaren bij wie men in alle gerustheid zijn glaasje wijn kan bestellen zonder vrees van vergiftigd te worden. 10
PDF
Blad 
 van 2380
Records 11801 tot 11805 van 11897