P A N O R A M A No. 4 4 2 N O V E M B E R
minuut verliezen. Om zeven uur reeds
maakte Delia het ontbijt voor hem klaar,
pakte zijn lunch in en zoende hem vijf
keer; meestal kwam hij pas om zes uur
terug. Delia klaagde niet, dat hij den heelen
dag buiten was; zij scheen er zelfs min
of meer blij om te zijn.
Vrijdags, na haar derde les, kwam zij
vermoeid maar stralend thuis en legde
triomphantelijk vijftien gulden op hun kleine
tafel in de huiskamer — de kamers van
hun flat waren klein en de tafels dus ook.
„Veel geld, hè Joep? Soms vermoeit
Clementina mij wel; ik denk, dat zij niet
genoeg studeert, want ik moet haar soms
tien keer hetzelfde voorspelen. En haar
witte japonnen worden op den duur vervelend. Maar ’t is een erg lief meisje;
ik kan haar nooit een standje geven. En
generaal Pinker is altijd zoo vriendelijk en
galant. Soms komt hij bij ons als ik les
geef, en dan vraagt hij altijd heel belangstellend naar Clementina’s vorderingen. Ik
moet je werkelijk eens introduceeren, Joep.
Er is zoo’n prachtige lambrizeering in de
muziekkamer, en een prachtige copie van
Murillo. Het is eigenlijk heel prettig om
daar les te geven.”
Tot haar verbazing en vreugde legde
Joep een bankbiljet van vijf en twintig
naast haar eerste honorarium. „Dat teekeningetje van den ouden windmolen heb ik
vandaag verkocht/’ kondigde hij onverschillig aan. „Er kwam vandaag een vriend
van Magister op het atelier, iemand die in
Amerika veel geld heeft gemaakt. Hij wilde
het dadelijk koopen en ik denk, dat hij nog
meer van me zal nemen. Begin van het
succes, schatje.”
„Ik wist wel, dat ze je talent zouden
vinden,” antwoordde Delia verrukt. „Zijn
we niet gelukkig, Joep? Veertig gulden!
Oesters en een massa fruit voor vanavond,
niet?”
Ze hadden een feestmaal en gingen vroolijk de nieuwe week tegemoet, ondanks
vroeg opstaan en ontbijt om zeven uur.
Want Joep werd nog steeds geïnspireerd door de morgen-zon in het
park en de middag-zon in een
of ander oud straatje. Het waren
groote doeken, verklaarde hij
telkens, wanneer Delia nieuwsgierig er naar vroeg; als ze
klaar waren, zou zij ze mogen
zien op het atelier van Magister.
's Zaterdags bleek de man
met het Zuid-Amerikaansche
vermogen weer een teekening
van Joep, den schilder in opkomst, gekocht te hebben. De
rijke planter scheen alleen belangstelling te voelen voor teekeningen, waarvoor Joep geen
hoogen prijs kon vragen, maar
daaraan dachten zij niet; zij
dachten alleen aan de vijf en
twintig gulden. De les van
Clementina had langer geduurd
dan anders, zoodat Joep vroeger thuis was dan Delia. Als
welkomstgroet had hij het
bankbiljet in een bouquet rozen
gestoken. Toen Delia van haar
ZONSONDERGANG
IN NOVEMBER.
les terug kwam, was hij bezig zijn handen
te bewerken met benzine en scherpe zeep;
hij scheen veel met zwarte verf te werken,
naar den toestand van zijn handen te oordeelen.
Delia’s rechterhand ging geheel schuil in
een dik, slordig verband. Haar gezicht was
bleek en vermoeid, ondanks het blijde lachje,
toen ze haar lesgeld op tafel legde.
„Wat beteekent dat?” vroeg Joep verschrikt.
„Niets bijzonders, Joep. Clementina wilde
me na de les iets klaarmaken, een nieuw
schoteltje, dat zij op de huishoudschool had
geleerd. Ze heeft soms zulke grappige invallen, hé? ’t Was een heel bijzonder soort
pudding, en de pan en schaal moesten eerst
met kokend water worden gespoeld. Dat
staat in hetrecept, begrijp je. Nou, Clementina
wou het me erg graag laten proeven en
ze was zenuwachtig van opwinding, en toen
ze het heete water over de schaal wou
gieten, liet ze een flinken straal op mijn hand
vallen, ’t Deed erg pijn, Joep. Het arme
meisje was er heelemaal door van streek. De
generaal heeft me zelf verbonden; hij liet
expresin een apotheek verband halen, watten
in een bijzonder soort olie gedrenkt, speciaal
voor brandwonden. Clementina kon niets
doen van schrik; de pudding of wat het
worden moest is ook mislukt. — Zullen
we weer oesters halen, Joep ? Zou die man
uit Zuid Amerika niet een groot doek van
je koopen?”
Misschien,” antwoordde hij, „als het
schilderij van het park gereed is. Maar hij
wil eerst nog meer teekeningen hebben;
volgende week koopt hij er stellig weer
een. — Is dit het bijzondere verband,
Delia? — hij nam haar hand — en was
het niet lastig lesgeven met één hand, vóórspelen en zoo?”
„Het gebeurde na de les, vertelde ik toch,”
zei Delia; „om vijf uur, geloof ik. Maak je
niet bezorgd, Joep, ik voel er niets meer
van. Dat lekkere zachte olieverband stilt
de pijn.
„Vijf uur?” herhaalde Joep, „Ga eens
zitten, Delia.”
„Zeg Joep/’ begon Delia vlug, „heeft
die man uit Zuid Am. . . .
„Wat heb jij de laatste weken gedaan,
Lia,” viel Joep haar in de rede. Hij nam
voorzichtig en liefkoozend haar verbonden
hand in de zijne en keek haar streng aan;
zijn stem was echter zacht, alsof hij ontroerd
was. Zij weerstond dapper zijn onderzoekenden blik en begon weer: „Zeg Joep,
de generaal heeft....” maar daarop sloeg
ze haar oogen neer en onder tranen bekende
zij de waarheid:
„Ik vond het zoo verschrikkelijk, dat ik
geen leerlingen kon krijgen en, dat jij geen
les meer zou kunnen nemen bij Magister
en ik kon werk krijgen als strijkster in die
groote wasscherij op den hoek van de
Havenstraat. Ik zou er vijftien gulden krijgen
en later misschien twintig, en ik was blij
dat je den heelen dag ging schilderen. Joep,
omdat je dan niet zou merken, dat ik ook
den heelen dag weg was, en ik dacht, dat
ik het goed gefantaseerd had van den
generaal en Clementina — je vindt het toch
niet erg, Joep? — en toen liet vanmiddag
een van de meisjes een heeten strijkbout op
mijn hand vallen — geef me een zoen,
Joep — en toen heb ik het verhaaltje verzonnen van de nieuwe pudding. Maar jij
bent ook zoo slim — geef me een zoen,
Joep — en je hebt natuurlijk alles ontdekt. Wanneer ben je er achter gekomen,
Joep?”
„Vanmiddag, ongeveer om vijf uur,”
antwoordde hij langzaam. „Je weet, dat de
verbandkamer van die groote wasscherij
van jou naast de machinekamer is, hè?
Vanmiddag kwam iemand zoo’n olieverband
voor brandwonden halen.... zie je, die
rijke man uit Zuid-Amerika bestaat niet;
niemand wou mijn teekeningen koopen,
en ik vond het ellendig, dat ik niets verdiende, en toen ben ik stoker geworden in
de machinekamer van die groote wasscherij,
veertien dagen geleden.”
7
|