P A N O R A M A No. 4 3 2 6 O C T O B E R
„Ja”, erkende Sigmund de Stoute» „bepaald
lollig is 't op 't Arendsnest niet altijd."
„Dat heeft den tijd nog,” sprak hij dan
bemoedigend. „Je bent ’n knappe meid. Dat
weet je heel goed. Maar d’r woont hier in
den omtrek geeneen jonge roofridder, die
befaamd genoeg is in 't uitmoorden brandstichten en dieven om naar jouw rijk gevulde
hand te kunnen dingen. Nu ja, die kwajongen
van 'n Flodoardo, die zich met heel wat
poeha den Onversaagde noemt! In elk
geval hééft die ze. Maar daar kan nooit
wat van komen. Tusschen jouw en zijn
familie staat ’n niet meer neer te laten
ophaalbrug!”
Camilia zuchtte diep.
„’t Moet zoo n knappe man zijn,’’ zei
ze zacht.
„Ach wat!” maakte Sigmund zich nijdig
en hij krabde met zijn ijzeren handschoen
langs zijn oor. „Dat fantaseer je allemaal
maar, omdat je ’m niet krijgen kunt! Dat wat
je niet hebt! Jouw moeder was net zoo! Wat
ze om me geloopen heeft, toen d’r maar
weinig kans bestond, dat ze meesteres op ’t
Arendsnest zou worden! Maar ze had me nog
niet te pakken, of de liefhebberij was er
alweer uit en ze werd de lastigste tante, die
je je maar kunt indenken. Enfin, 't goeie mensch
is er geweest. Alles is vergeven en vergeten!”
Plots keken vader en dochter verrast op:
de hoornblazer van den onneembaren burcht
blies heel de omgeving vol lustige klanken.
„D’r is wat aan de hand!” riep Sigmund verheugd uit. „Of
zou de bakker enkel maar versche bollen hebben? ’k Hoop dat ’t
’n vijand is! Dat geeft weer eens wat te doen! Camilia, geef me
’n paar kogels aan ! D’r ligt ’n partijtje in den corridor. Waar
hangt m'n harnas? In dit ouwe huis-blik kan
Sigmund de Stoute niet ten strijde trekken
Waar is m’n brandend pek ? O, wat ’n oorlogszooitje eigenlijk! Als de machine-geweren er
maar eindelijk zullen zijn en de flatteerende
gasmaskers en de vliegende bommengooierij!
Dan pas wordt ’t ’n frisscher, fröhlicher Krieg!
Dit is dilettantisme !”
Daar verscheen buiten adem, als de bode
uit den Gijsbrecht van Aemstel, ’n boodschapper
in ’s roofridders net onderhouden zitkamer.
„Zoo, ben je daar eindelijk?” snauwde
Sigmund m toe. „Wat voeren jullie hier den
heelen dag uit, dat ik op alles uren kan
wachten? En dat wil in de toekomst nog
ouderdomsrente en wat al niet meer! Zeg op!
Wat gebeurt er?”
De boodschapper deelde daarop nederig
mee: „Hoogmachtig heer, die even kwistig
zijt in ’t rondstrooien van weldaden als van
verdiende kastijdingen, ik meld u, dat een
tooneelspelerstroep op komst is!”
„Tooneelspelers!” kraaide Camilia bijna
van vreugd. „Zijn ’t knappe jongelui? Veel
jeune premiers?”
„Tooneelspelers?” informeerde ook Sigmund. „Voor wat voor soort spelen? Voor
treurspel, blijspel, historiespel, herdersspel,
herders-klüchtspel... ? O, nee, dat is uit
Shakespeare’s Hamlet in de vertaling van
Burgersdijk en ik ben Polonius niet. Vertel me
alleen maar, schobbejak, zijn er actrices bij?”
„Ik heb wel iets opgeverfds gezien” herinnerde zich de boodschapper. „’t Zou me dus niet verwonderen, of er is nog ’n aangename moederrol bij.” (Wordt vervolgd.)
PROBLEMEN
Alles betreffende deze rubriek te adresseeren aan den redacteur der „Problemen” p. a. „Panorama . Stationsweg 34.
Den Haag
. OPLOSSINGEN PROBLEMEN
VORIGE RUBRIEK.
VI. (H. Varenkamp) Eén steen weegt
2 Ko.
Verklaring: Leg op een weegschaal aan
de eene zijde 1 steen en aan de andere
zijde 1/2 steen 4- 1 ko. Neem daarna van
iedere zijde 1/2 steen af, zoodat op de eene
•schaal 1/2 steen overblijft en op de andere
1 Ko. De weegschaal blijft dan natuurlijk
in evenwicht, waaruit blijkt, dat ’t gewicht
van x/2 steen l Ko. is, zoodat 1 steen
2 Ko. weegt.
Vil. (Fred. Lazard) De stand was :
Wit: Kf2, Dc8, Tel, Pe2, Pg7, Lh4, Lg8,
pion b5.
Zwart: Ke4, Th5, Th6, Pd2, Pgó, Lg2,
pionnen b3, b4, e5. 1. Pg7-e6! enz.
VIII. (G. L. Gortmans). De stand was:
Zwart: 29, 30, 35, 43.
Wit: 6,
1.
2.
(Indien 2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
1 : 40?!
40—44
44-49
(Indien 5. ——', 27—31;
49 : 21
21 — 16
16—11 !
28, 44, 45.
Wit Zwart
44—39! 43:34
6—1! 29-33
—35-40: 3. 28-23, 29 : 18;
4. 1 : 23! wint)
33 : 22
22-27
30-34
6. 45—40! wint)
34—39
39—44
gewonnen
(Indien 8.----- , 44—50; 9. 11—6,35—40;
10. 45 : 34 enz.; indien 8.-----44—49;
9. 11—44 enz.)
TER OPLOSSING:
IX. De zoogenaamde „récréations mathématiques” berusten gewoonlijk op de
een of andere finesse. Zooals bijvoorbeeld:
Vraag: Waarom is negentien min één
twintig ?
Antwoord: XIX - I == XX.
Of: Hoe 13 te schrijven met vier 1?
En het antwoord: 11
1
1
13.
Maar veel ingewikkelder is het probleem
van de koeien!
Een rijke boer had een aantal koeien.
Telde hij ze twee bij twee, drie bij drie,
vier bij vier, vijf bij vijf of zes bij zes,
dan hield hij er steeds één over. Maar als
hij ze zeven bij zeven telde, dan bleef er
niets over. + /
Hoeveel koeien bezat die boer?
z (pa +
XIII. (Ingezonden door den heer H. v. d.
Meuten. Rotterdam). *
A is tweemaal zoo oud als B was toen
A zoo oud was als B is, en als B zoo oud
is als A nu is, zijn ze samen 72 jaar.
Hoe oud zijn A en B nu?
XIV. Auteur H. Varenkamp, Den Haag.
Op een erf zijn honden en kippen. In
totaal 36 beesten; samen hebben ze 100
pooten.
Hoeveel honden en hoeveel kippen zijn er?
XV. Auteur: H. Hermanson.
De stand in cijfers is:
Wit: Ka5, Del, Pf3, Pb8, Lb3, Lc7.
pion c3.
Zwart: Kc5, Ta2, Th6, Pe4, Lgl, Le8,
pionnen a3, g3, aó.
Wit speelt en geeft mat in twee zetten.
XVI. Auteur: Raphael.
(Uit een te Marseille gespeelde partij).
De stand in cijfers is:
Zwart: 3, 7, 9, 13, 15, 18, 20, 21, 23.
Wit: 29, 32, 34, 35, 37, 38. 39, 43, 49.
Wit forceert de winst van minstens één schijf.
** u * 2. ; x ~ ,/2 23
|