PANORAMA No. 43 26 OCTO BER
OnAzmjJz J2SU
T
homas Wragg keek nijdig naar de spelende kinderen, die al driemaal een bal
langs zijn hoofd hadden laten vliegen en
bijna een geranium in den bloembak op
het raamkozijn hadden vermoord. Hij
gromde en schudde dreigend zijn pijp tegen
de kinderen, die brutaal iets terugriepen
of in ’t geheel geen aandacht aan hem
schonken.
„Morge, brommerd,” hoorde Thomas
plotseling achter zich. „Verspil je energie
niet aan dreigementen; de kinderen hooren
je toch niet.”
De oude Wragg groette niet terug; hij
keek verstoord naar den jongen zeeman
en trok nog nijdiger aan zijn kromme pijp.
„Bemoei je niet met mijn zaken, George
Gale,” zei hij. „Ga asjeblieft heen en erger
me niet. Je weet dat ik je niet kan uitstaan; je bent een onbeschaamde vlegel.
En leun niet tegen den muur van mijn huis;
dat wil ik niet hebben.”
George Gale lachte hem innemend toe.
„Ik denk, dat je havermout vanmorgen
niet lekker was, Wragg. Foei, wat ’n humeur. Moet je zóó je nichtje ontvangen?
Ze komt toch vandaag, niet?”
Thomas Wragg antwoordde niet.
„Is het een aardig meisje, Wragg?” ging
Gale verder. „Ik hoop, dat ze niet op jou
lijkt, op je karakter bedoel ik. Ik hou niet
van brommerige meisjes.”
„Als ik tien jaar jonger was, zou ik je
een pak slaag geven,” gromde Thomas.
„En bemoei je niet met mijn nicht asjeblieft.”
„Ik interesseer me voor haar,” antwoordde
Gale. „Daarom ben ik hier, want ik geloof dat zij er gauw zal zijn.”
Een wankel rijtuigje, dat bijna bezweek
onder den last van een geweldigen koffer,
kwam in de richting van Wragg's huisje
gerold, getrokken door een mager paardje.
Achter den koffer kwam het gezicht van
een meisje te voorschijn, daarna een hand,
die naar Thomas Wragg wuifde. Thomas
wuifde onhandig terug; hij keek grimmig
naar Gale, maar deze glimlachte vriendelijk
terug en bleef rustig toekijken naar de begroeting tusschen den ouden Wragg en
het meisje, dat haar oom op beide wangen
kuste. Gale grinnikte er zachtjes om en
Wragg werd paars van verlegenheid en
woede. Intusschen bekeek hij heimelijk het
meisje met meer dan middelmatige belangstelling en zon nu reeds op middelen om
met haar in contact te komen. Toen de
koetsier tobde om den koffer van den bok
te sleepen, duwde hij het mannetje opzij:
„Laat mij dat doen, Joe,” zei hij; „dat
werk is te zwaar voor jou.”
Met een zwaai trok hij den koffer op
zijn schouders en volgde het tweetal in
Wragg’s huisje.
„Hierheen,” riep Thomas boven aan de
trap, doch toen hij zag wie de drager was,
vervolgde hij woedend: „Onbeschaamde
kerel, m’n huis uit! Zet neer dien koffer.
Verdwijn!”
George keerde zich tot het meisje, waarbij
hij zorgde dat de koffer onzacht tegen
Wragg’s hoofd botste, en vroeg onderdanig:
UZ7Z7Z7Z7 LJ lJPICDBS^A
„In welke kamer, juffrouw?”
„In deze, asjeblieft,” wees het meisje.
„Hartelijk bedankt voor uw hulp.”
„’t Was me een groote eer,” antwoordde
George naar waarheid. Alle berichten over
Wragg’s nichtje, die vóór haar komst door
het dorp waren gegaan, bleken verre van
overdreven. George wenschte, dat er honderd koffers waren, om een uur langer in
haar nabijheid te blijven.
Hij ging peinzend naar huis; voor het
eerst van zijn leven had hij spijt, dat Thomas
Wragg zijn vriend niet was. Hij deed de
volgende dagen alle moeite om de verhouding te verbeteren, slenterde somstwintig
keer per dag voorbij het huisje en verwonderde er zich nog over, toen het heele
dorp wist, dat hij doodelijk verliefd was
op het nichtje. Joe Harris, zijn beste vriend,
vertelde ’t hem.
„Hoe weten jullie dat?” vroeg hij in
blanke onschuld. „Maar ’t is waar. Wat
’n meisje is dat, Joe!”
„Er zijn massa’s aardige meisjes,” meende
Joe.
„Geen meisjes zooals zij. Ik gaf het halve
dorp, als ’t mijn eigendom was, om vrienden te worden met haar. Maar die koppige
Wragg wil niet vergeten, dat hij en mijn
vader vroeger mededingers waren naar het
dorps-biljart-kampioenschap. Hij doet grimmig en nijdig zoo gauw hij me ziet. Wist
ik maar, hoe zij over me denkt.”
„Vraag het haar,” adviseerde Joe.
„Durf ik niet,” zuchtte George. „Ik moet
haar eerst iets beter kennen.”
Joe meende tenslotte een goed middel
gevonden te hebben.
„Zij is lang verpleegster in een hospitaal geweest,” zei hij; „als je nu je arm
brak of zoo iets, zou zij je hoogstwaarschijnlijk verbinden en iederen dag vragen,
hoe het met je ging.”
„Maar al m’n armen en beenen zijn gaaf
en heel.”
„Je kunt toch iets breken,” antwoordde
Joe een beetje ongeduldig. „Je hebt toch
een fiets? Veronderstel eens dat je een
ongeluk met je fiets kreeg en juist vóór haar
huis een leelijken val deed?”
„Ik val nooit van m’n fiets,” zei George.
„Dan moet je ’t leeren. Het is je eenige
kans. We doen het morgenmiddag om half
drie; dan is de ouwe Wragg niet thuis.
Ik zal zorgen, dat ik er met Charley ben,
om je naar binnen te dragen. Je valt van
je fiets, raakt bewusteloos en als je bij je
positieven komt, zie je haar bij je bed geknield, huilend en smeekend, dat je niet
dood mag gaan. Hoeveel biertjes krijg ik
van je als het lukt?”
George kwam tot de conclusie, dat zijn
vriend gelijk had en dat er geen andere
weg was, die hem dichter tot Millie kon
voeren. Hij oefende zich in het van de fiets
vallen en was er weldra zoo vaardig in,
dat hij, toen hij naar huis reed, tegen een
boom botste zonder het te willen. Het was
gemakkelijker dan hij gedacht had; den volgenden middag, prompt
half drie, maakte hij dan
ook bij ’t huisje van Thomas Wragg ’n keurigen val. Door een foutje
in de berekening kwam hij echter met zijn
hoofd op de hardsteenen stoep van Wragg’s
huisje terecht, terwijl zijn fiets zwaar gehavend werd. Toen hij, een beetje versufd
door den val, wilde opstaan, schoten Joe
en Charley, die zich trouw aan de afspraak
hadden gehouden, haastig toe; Joe duwde
hem weer op den grond en Charley hielp
daarbij, hardhandiger dan noodig was.
„Ze komt,” fluisterde Joe.
Millie was werkelijk naar buiten gekomen, keek geschrokken naar den schijnbaar bewusteloozen George en ging vlug
weer in huis om water te halen. Toen zij
terug kwam, had de ondernemende Joe het
slachtoffer reeds in de gang gedragen.
„’n Leelijke val,” zei hij bezorgd. „Hij
viel met zijn hoofd op de stoep. „Ziet u
dien bult? Arme George. Hij is nog niet
bijgekomen.”
„De dokter?” vroeg Millie.
„Moet beslist komen,” meende Charley.
„Maar ik laat George liever niet alleen.
Als u ....’’ Millie ging onmiddellijk op weg.
„Wat beteekent dat?” riep George verontwaardigd, zoodra zij verdwenen was.
„Waarom hebben jullie me niet met haar
alleen gelaten?”
„Tactiek,” antwoordde Charley gewichtig. „Terwijl zij den dokter haalt, brengen
we jou naar bed.”
„Naar bed?”
„Natuurlijk, naar bed. Praat nu niet
langer en blijf bewusteloos.”
Binnen enkele minuten had George het
bed en de slaapkamer van Thomas Wragg
geannexeerd. De dokter kwam en de zieke
speelde zijn rol uitstekend. Maar Thomas
Wragg kwam zelf ook, trillend van ergernis toen hij zag wie zijn gast was. De
dokter moest nadrukkelijk verbieden dat
George vervoerd werd, om te verhinderen
dat de patiënt door den gastheer werd
buitengezet. Tegen Millie zei de geneesheer,
dat George alleen water mocht gebruiken
en dat zijn kleeren moesten worden opgeborgen, om te voorkomen, dat hij te gauw
zou opstaan.
George was meer dan verwonderd, toen
hij, na een slaap van enkele uren, den ouden
Thomas vriendelijk en glimlachend naast
zijn bed zag.
„Gaat het beter nu? Wil je wat drinken?”
„Ik wil eten en ik wil mijn kleeren,”
antwoordde George, die vreesde dat de
toestand hoogst belachelijk voor hem werd
en bovendien een geweldigen honger voelde.
„ Eten ?' ’ herhaaldeWraggminzaam. „Heeft
de dokter verboden. Ik zal iets anders voor
je halen.”
George meende, toen de oude Thomas
verdwenen was, stemmen buiten de kamer
te hooren, de zware van Thomas en de
lichte van een meisje. In de stem van
Thomas lag een spottende, triomphantelijke
klank, maar het meisje hoordeGeorge zeggen:
18
|