HET GELAAT VAN DEN DOODE
door PAUL HERRING
EERSTE HOOFDSTUK.
<“?‘im Brankin was plotseling verdwenen en dat I I wekte wantrouwen bij Scotland Yard. Detective I | Locker van den Veiligheidsdienst bewaakte voortdurend zijn verblijfplaats en hield tegelijkertijd het oog op Brankin's zuster Madge, een mooi meisje, werkzaam in de City.
„Zij is onschuldig,” verklaarde hij nadrukkelijk van den beginne af.
„Dat spreek ik niet tegen,” antwoordde de sergeant-detective Kestrel, „maar ze zal haar broeders correspondentie opzenden. Hij heeft, volgens mijn overtuiging de hand in een groot internationaal misdrijf. Kijk eens, Jim Brankin kent het bankwezen op zijn duimpje en iemand van zijn kennis is zeer gezocht. Hij is een heer in zijn uiterlijk, spreekt vloeiend fransch en kan zich gemakkelijk aanpassen aan het gemengde publiek van Casino of Kuur-zaal. Mogelijk speelt hij zijn rolletje onder de oplichters op het vasteland, maar ik denk toch eerder
„Voor den dag ermee, Kestrel.”
„Nou, als je het weten wilt, ik geloof dat Jim Brankin de hand heeft in den grooten diefstal van ongemunt goud. Het spijt me voor jou het te moeten zeggen, ouwe jongen !”
Detective Locker kleurde.
„Waarom voeg je dit laatste er bij ?” vroeg hij.
„Wel, ik heb je de laatste dagen eens waargenomen, en het is nutteloos te willen beweren dat ik niet gemerkt zou hebben wat er met jou aan de hand is.”
„Ik weet 't, ik ben een gek,” kreunde Locker, maar van het eerste oogenblik trof het mij dat het meisje alles was wat haar broeder niet was. Een ander had deze zaak moeten behandelen. Ik ben bezig mijn promotie te vergooien en krijg misschien mijn ontslag, doch er is geen trouwer en eerlijker meisje in Londen dan Madge. Zij is niet verantwoordelijk voor haar broeders val. Zij mag haar broeder brieven gezonden hebben, maar zij doet het thans niet meer.”
De gelaatstrekken van detective Kestrel werden ernstig.
„Heb je met haar over de zaak gesproken ?” ondervroeg hij.
„Zou ik dat kunnen ? Zij denkt dat ik een kantoorbediende uit de City ben, en ik heb mijn best gedaan, mijn rol zoo goed mogelijk vol re houden. Maar het gaat ten koste van mijn gemoedsrust. Ik heb haar trouw en eerlijk lief gekregen, Kestrel. Wat moet ik nu doen ?”
„Trouw haar als het onderzoek achter den rug is, maar spreek geen woord over je hartezaak voor we déze zaak hebben opgelost. Jim Brankin zal wel spoedig achter slot en grendel zitten en dan kun jij je kans wagen. Doe dan een verstandige daad. Ze is een eerlijk meisje, zeg je; welnu, geef haar een eerlijk tehuis. Laat zoover als het jou en Madge betreft, Jim Brankin voor jullie dood zijn, van af het oogenblik dat hij gevat is. Wacht, daar schiet me iets te binnen : als Madge haar broeder brieven toezendt, dan moet zé ook zijn adres weten.”
„Poste restante, Geneve,” zei Locker. „Op den naam Robinson. Ik heb het uit haa. gekregen.”
„Ah,” merkte Kestrel op. „Hij is betrokken bij den gouddiefstal, daar kun je staat op maken. We konden beter de politie van het vasteland op hem afsturen of nóg beter onze eigen mannetjes.”
„Wie kreeg de opdracht van de Parijsche Prefectuur?” vroeg Locker.
„Gustaaf Lerouge.”
„Een bekwaam man, is 't niet ?”
„Zeer bekwaam, maar een beetje achterhoudend; hij werkt graag geheel zelfstandig. Hij verdwijnt soms voor weken, zelfs de Chef weet dan zijn verblijfplaats niet. Gewoonlijk, als hij weer boven water komt, heeft hij goede zaken gemaakt — maar ook wel eens slechte. Het is een flinke kerel, maar een beetje zonderling in zijn methodes.”
„Hij was een paar uur- geleden aan het hoofdbureau,” viel Locker levendig in. Kestrel staarde verbaasd zijn ondergeschikte aan.
„Lerouge aan de Yard. Het is haast niet te gelooven. Het begint er naar te gelijken of de gouddieven zich naar Londen begeven hebben.”
„Hij vroeg naar je adres,” vervolgde Locker. „Hij zei dat hij je wilde bezoeken in den loop van den dag. Dit is gedeeltelijk de reden waarom ik hierheen kwam.”
Hier behoort te worden meegedeeld, dat de detective Kestrel buiten dienst en thuis was en zich vermeide in een pijp tabak na den eten.
„Zoo ! Nou als Lerouge komen wil, hij is welkom,” antwoordde hij. „Mijn fransch is gebrekkig, maar hij spreekt uitstekend Engelsch.”
„Heb je hem dan al eens vroeger ontmoet ?” vroeg Locker.
„Ontmoet niet, maar ik heb een en ander van hem gehoord. Ik vatte een man voor hem te Southampton, een maand ot drie geleden. Hij schreef mij een brief met geluk-wensch hiervoor, dien ik bewaard heb.”
„Er houdt een taxi stil voor je woning,” zei Locker die aan het raam stond. „Ik raad half-en-half ... Ja, 't is zoo 1 't Is Lerouge. Hij neemt iets uit den wagen, zeer voorzichtig. 't Schijnt breekbare waar te zijn, naar de wijze van inpakken te oordeelen. Nu, ik zal maar heengaan.”
„Niet noodig, man. Blijf hier. Ik vertrouw dat het hem genoegen zal doen u te ontmoeten.”
Lerouge werd binnengelaten. Hij maakte een beleefde buiging.
„Ah, het is onnoodig te vragen wie detective Kestrel is,” zeide hij glimlachend. „Ik heb dien heer reeds aan de Yard ontmoet. U daar niet vindende, mijnheer, doe ik mijzelven de eer U thuis een bezoek te brengen. Kom, ik ongelegen ?”
, Integendeel. U is hartelijk welkom, mijnheer Lerouge,” antwoordde Kestrel. „Mag ik u een kop koffie en sigaretten aanbieden ?”
„Als tu blieft 1 Ik zou me echter eerst gaarne ontlasten van dit .... neen, neen, mijnheer, dank-u wel, ik zal 't zelf wel klaarspelen U zult niet gemakkelijk raden wat er in dit pak zit, al zijt ge van Scotland Yard en bezit ge een wereldreputatie ”
„Het lijkt wel naar den vorm iets afkomstig van een mensch,” antwoordde Kestrel.
„Juist. Kapitaal! U bent dicht bij de waarheid, 't Is niets minder dan het gelaat van een dooden man !”
TWEEDE HOOFDSTUK.
Locker toonde een bijzondere belangstelling in het pak op de tafel. Lerouge glimlachte.
„Ik zie dat ik uw nieuwsgierigheid heb opgewekt. Welnu, mijne heeren, onze methode aan de Prefectuur verschilt enorm met de uwe aan Scotland Yard. Ik vlei mijzelf, dat dit een zeer buitengewoon geval is, zelfs van ons standpunt bezien. Ik moet u, in uw verbeelding, meenemen naar de Alpen.”
Hij zat met zijn rug naar het raam en zwaaide met een onaangestoken sigaret.
„Stel u voor dat we in Chamonix zijn, de met eeuwige sneeuw bedekte top van den Mont Blanc rijst boven ons.”
Hij wachtte even en keek met vragenden blik van den een naar den ander.
„Heb je Chamonix al eens bezocht ? Kent ge de uit hutten bestaande dorpjes onderaan den Mont Blanc ?”
Een ontkennend antwoord ontvangende, stak hij zijn sigaret aan en scheen er over na te denken
„Enfin, 't is van geen belang. J J zal mijn verhaal zoo duidelijk mogelijk maken.”
„Heeft het betrekking op den grooten gouddiefstal ?” vroeg Locker gretig.
De doordringende oogen van den Franschman namen hem van top tot teen op.
„Zoo, dus u weet dat mij deze zaak is opgedragen ? Ik zal niets verborgen houden. Ik zat de bedrijvers van dezen diefstal op de hielen. Ik volgde een geheel afzonderlijk spoor. Ik combineerde mijn verschillende gevolgtrekkingen en kwam tot de slotsom dat de brutale plunderaars van de kluizen uwer Staatsbank te Londen met hun buit naar Zwitserland vertrokken waren. Weinige dagen later was ik er ook. Ik nam mijn intrek in een hotel en sloot mij aan bij de Alpenbeklimmers. Ik gaf mijn voornemen te kennen de bergtoppen te willen beklimmen tot aan den gletscher-rand. Zeer heilzaam voor het hoofd, dat kan ik u verzekeren.”
Weder hield hij op en staarde droomend op zijn half-uitgedoofde sigaret.
„Al den tijd hield ik mijn oogen open en eindelijk ontmoette ik ze.”
„De dieven ?” vroeg Locker ademloos.
Kestrel zei niets, maar trok welbehaaglijk aan zijn houten pijp, Lerouge ongestoord aan het woord latende.
„De drie manden, die ik ervan verdacht de dieven te zijn, mijnheer. Ze hadden een hut, gehuurd voor zich alleen bij Chamonix. Ik naderde hen en maakte met hen kennis. Ze waren niet afkeerig van mijn gezelschap en we sloten vriendschap. Ze noodigden me hen te bezoeken, ik deed het en we waren weldra aan het kaartspelen. In het begin verloor ik, maar spoedig was ik aan de winnende hand. Eensklaps lachte ik hen in hun gezicht uit en vertelde hun dat ik een beroeps-dobbelaar was. Ik stond er op dat ze hun geld terug zouden nemen. Ik toonde hun de trucs en we werden de dikste vrienden.”
Lerouge nam een tweede sigaret
„Ik vond spoedig gelegenheid hun verblijfplaats te on
derzoeken tijdens hunne afwezigheid. Ik keerde iedere lade en kist het onderste-boven. Tevergeefs. Ze waren me te glad af. Ieder stukje papier van eenig belang droegen ze bij zich. Ik vond niets anders dan dit.”
Zorgvuldig wikkelde hij een vloeipapier los' en legde op de tafel een stuk van een zegel afkomstig van een der geldkluizen.
Kestrel onderzocht het en knikte.
„Genoeg om voort te gaan,” stemde hij toe. „Geen wonder dat ge doorrastte.”
„Ik was te doortastend, als ge het zoo noemen wilt. Dit gebroken zegel en dat doode hoofd zijn de eenige belooning voor al mijn moeeten.”
„Wat! Ben je ze kwiitgeraakt ?” riep Locker uit.
„Niet alleen ik, maar de wet heeft ze verloren. Hun lijken zullen misschien gevonden worden over twintig jaar; ze liggen op den bodem van een diepe bergkloof. We waren aan elkander gebonden en door een speling van het noodlot ontsnapte ik alleen.”
Detective Kestrel toonde nu evenveel belangstelling als Locker.
„U meent dat de gouddieven op deze wijze zijn ontsnapt ?”
„Onder in een ijskloof een duizend voet diep,” vervolgde Lerouge.
En de sigaretterook omkringelde zijn gelaat.
„Ik wensch er op te wijzen, dat al deze mededeelingen strikt vertrouwelijk zijn, tot nog toe,” zeide hij uitdrukkelijk. „Ik heb er niets van verteld aan Scotland Yard en ze weten het ook nog niet aan de Prefectuur. Ik ben in Londen om te trachten mijn reputatie te herkrijgen met uw hulp.”
„U kunt op ons rekenen,” antwoordde Kestrel.
„Dat wist ik reeds van te voren. Ik zei tot miij^elf: „Kes-trel van de Yard is degene die je helpen kan.” Ik heb tevens het geluk gehad kennis te maken met uw geachten collega, mijnheer Locker.”
„Aan elkander gebonden op de Alpen,” mompelde de jonge detective.
„Ik speelde bun zooveel mogelijk in de kaart, ik versterkte onze vriendschap,” vervolgde Lerouge, „maar ik kon mij niet dringen in hun geheimen. Ze lieten niets los. Geloof me bet ijzige masker van een Alpengletscber was niet ondoordringbaarder. Nochtans, ik hield vol en eindelijk maakte ik een plannetje op om een der gevaarlijkste bergtoppen te beklimmen.
„Het was een vermetel driemanschap. Ik heb u nog niet verteld van welke nationaliteit ze waren. Een was een Amerikaan, die lang in Parijs gewoond had, de ander was een Franschman, en de derde een Engelschman. De Fransch-man was voorheen in connectie geweest met Bonnot en de andere autobandieten. Hij stemde het volmondig toe. Hij had op dat oogenblik wat te veel champagne gedronken. Gewoon lijk dronken ze zeer weinig en waren steeds op hun hoede.
„Het waren overigens joviale kameraden met stalen zenuwen. Ze wilden op den tocht geen gids meenemen. Het was een klimpartij van niets, zeiden ze. We namen ijsbijlen, alpenstokken, knapzakken en touwen mee. Tóen we aan de steile hellingen kwamen, bonden we ons aan elkander vast, zooals te doen gebruikelijk is. Ik was de laatste man, de Engelschman de voorlaatste en de Amerikaan ging voorop. Laten we ons voorstellen dat we omhoog klimmen.”
Weer gesticuleerde hij met de sigaret.
„Plotseling beme k ik dat het touw even boven mij een weinig gerafeld was, niet gesneden, maar blijkbaar met een vijl een weinig doorgeschuurd. Ik bemerkte dat ze mij wantrouwden. Ze waren voornemens zich van mij te ontdoen en de wijze waarop ze dat wilden bewerkstelligen was zeker het toppunt van misdadige geslepenheid. Ge herinnert u de verdwijning van Moriarty en Sherlock Holmes. Ik zou verdwijnen op dezelfde manier en niemand zou dit vermoeden. Mijn verblijfplaats was absoluut onbekend bij de Prefectuur. De verborgen wijze waarop ik werkte was mij noodlottig. Ik had al mijn papieren vernietigd, ten einde geen gevaar te loopen door het drietal ontmaskerd te worden.
„En nu hadden ze me toch doorzien en wilden zich thans van mij ontdoen. U zult u mijn ontsteltenis begrijpen, mijnheeren, toen ik dat bemerkte. Ik behield echter mijn tegenwoordigheid van geest. Ik liet niet in het minst merken, dat ik hun complot had ontdekt. Ik lachte en maak.e grappen en was zoo onbevangen mogelijk. Zoo naderden, wij de plaats van mijn executie. Ik zag de plek waar ze mij wilden dooden; me terzijde wilden trekken opdat ik mijn evenwicht zou verliezen en zij rustende op hun alpenstokken niettegenstaande den schok stand zouden houden. Ze zouden mij inderdaad op een teeken van de rots stooten.
(Wordt vervolgd).
|