Panorama

Blad 
 van 2380
Records 606 tot 610 van 11897
Nummer
1914, nr.12, 18 mrt. 1914
Blad
09
Tekst
EEN BELANGRIJKE SLEEPTOCHT ■ — door P. N. Van Reems ■ ' == AANKOMST OP DE RE*EDE TE PORT-SAID Amsterdam, naar porteerd worden EN 23sten Juni van het vorige jaar trok het sleepdienstbedrijf aan den buitenkant van ’tNieuwediep de algemeene aandacht toen het reusachtige gouvernementsdroogdok , ,Soerabaja,' ’ gebouwd door de Nederlandsche Scheepsbouw-Maatschappij op een terrein buiten de Oranjesluizen te Nederlandsch-Indië moest getransen het overbrengen van dit kostbare stuk werk opgedragen werd aan de „Atlas” en de „Titan”, ’s Morgens elf uur gingen beide krachtige sleepbooten voor het splinternieuwe kolossale gevaarte van 14.000 ton en werd onder warme belangstelling vanwege autoriteiten en marine en burgerij een aanvang gemaakt met de groote reis van 9000 Eng. mijlen—een moeilijke en gevaarvolle onderneming, die van het Marsdiep tot de Soerabajasche haven uitmuntend is volbracht. En daarom: hoeden af voor de mannen, aan wier zeemanschap en volhardende toewijding de vervulling te danken is van deze kranige daad, welke den goeden naam der Hollandsche sleepbootreederijen aanzienlijk heeft vergroot — hoeden af voor de kapiteins J. Bakker en C. Spanjer, voor hun bemanningen en voor het dok-volk— hoeden af voor al deze wakkere menschen, die zeven maanden geleden vertrokken en een dezer dagen hier weer behouden aankwamen. Toen de tijding van de binnenkomst ons bereikte, zijn we zoo vlug mogelijk naar de Buitenhaven getrokken om de gezagvoerders te complimenteeren, om alle thuisvarenden te begroeten. De twee booten, die zelden zóó ver van huis gaan — de hooge en fiere „Atlas” en de ietwat lager gebouwde „Titan” stoomden kalm en rustig in de haven en namen zonder uitbundigheid van vertoon doodeenvoudig hun oude ligplaats weer in, alsof ze voor ernstige zaken er eventjes op uit waren geweest, alsof ze kort onder de kust bij stormachtig weer en in de felle branding een karwei hadden opgeknapt. Verlangend een en ander van de stellig interessante wederwaardigheden der lang niet alledaagsche Oost-Indische reis te vernemen, hadden we den chef, denbeer J. Bakker, het liefst dadelijk een onderhoud willen verzoeken om hem te interviewen, maar dit kon natuurlijk niet. Stel je voor, je komt net uit de Oost en bent nauwelijks binnen en zit nog midden in de allereerste drukte, of daar komt al direct een reporter op je af om je uit te hooren! Doch ’s avonds zijn we naar de Nieuwstraat gegaan, vonden den kapitein gezond en wel en opgeruimd in zijn gezelligen huiselijken kring en hier stond hij ons met de meeste welwillendheid te woord. „We hadden een enorme reis voor den boeg,” aldus begon de heer J. Bakker als leider te vertellen „en wisten welke gevaren zich zouden kunnen voordoen, doch met moed verlieten we 23 Juni de reede van Texel en met het vaste vertrouwen dat het droogdok op zijn bestemmingsplaats zou komen. In de eerste plaats waren we bewust van de voortreffelijke goede eigenschappen J. BAKKER, (fotoC.BefMehe»t) Kapitein van de sleepboot .,Atlas’! onzer booten, die vóór het vertrek tot in de puntjes waren uitgerust met speciale Amerikaansche trossen, zoeklichten, draadlooze telegrafie, duikerstoestel, stoompompen voor mogelijke lekkage en nog zooveel andere extra dingen. En dan gingen we naar zee met een ferme bemanning, met bekwame lui, ervaren in hun vak — met menschen, op wie je om zoo eens te zeggen kan bouwen. Het eerste traject, van de Texelsche reede tot Algiers, werd zonder stoppen afgelegd. Gedurende den tocht in de Noordzee en het Engelsche kanaal en de Golf van Biscaye hield het weer zich goed en ook langs de Portugeesche kust hadden we geen reden tot klagen. Alleen door den Portugeeschen Noorder, d.w.z. een wind die veel zee veroorzaakt, waren we nu en dan genoodzaakt langzaam te stoomen, om zoodoende te voorkomen dat de sleeptrossen, die veel moesten doorstaan, afbraken. U moet weten, dat een log lichaam als het dok feitelijk niets meegeeft, het stuurde verbazend slecht en had dikwijls vreemde kuren, in het bijzonder met een harde bries, dan hing het dwars achter, zoodat we voortdurend den naam „Soerabaja-droogdok” als een reclame-bord voor ons hadden. Of het vlug in zijn werk ging? Nou, mijnheer, om u de waarheid te zeggen, we vaarden kort naast elkander, de „Atlas” rechts en de „Titan” links en het gebeurde wel eens dat mijn collega Spanjer, nu we pas onderweg waren, van de brug over de verschansing gluurde en met handgebaar te kennen gaf: „Wat zal het een lange reis worden 1 „Evenwel aan alles raak je gewoon ook aan een gangetje waarmee we vooruit kropen. Te Algiers werd de kolenvoorraad aangevuld en, uitgezonderd enkele voorkomende ongemakken, ging alles naar wensch en kwamen we den 4den Augustus, tegen den avond, voor den ingang van Port-Said. Tijdens de drie dagen die we daar vertoefden, werd opnieuw kolen geladen en het voedingswater voor de ketels voorzien en den Östen Augustus, ’s morgens vroeg, vertrokken we, gingen het Suez-kanaal door en ankerden ’s avonds om acht uur op de reede van Ismalia. Hier werd de nacht doorgebracht en bij het aanbreken van den dag, gingen we weer onder stoom, doch in den voormiddag, op last van den inspecteur van de Suaz-Maatschappij, werd andermaal geankerd in het groote Bittermeer. Den volgenden morgen gingen we vroegtijdig ankerop en kwamen zonder hindernissen des namiddags in de baai van Suez, waar we het dok op een veilige plaats ten anker brachten. Met het oog op den zuid-west-moesson, het slechte weer dat in dien tijd van ’t jaar tusschen Aden en Colombo kan heerschen, werd geen haast gemaakt, daar we te Aden toch eenige dagen moesten vertoeven en wel zoolang totdat gunstige berichten omtrent het afnemen van den moesson waren ingekomen, wat in het belang was van het dok, want met bedoelde weersgesteldheid kan het soms in de Arabische Zee danig spoken. Den 18den Augustus werd ankerop gegaan en de afgebroken .eis hervat en kwamen we, na de Golf van Suez, zoo langzamerhand in de Roode Zee. Hier was het weêr alle dagen uitstekend. Een licht koeltje van achteren, mé.ar een hitte, die meer dan ondragelijk was. De thermometer wees in den nacht van 96 tot 98 graden en overdag hadden we soms 119 in de schaduw. Op de tweede helft, in het zuidelijke gedeelte, beleefden we nog een zandstorm, die ons noodzaakte de machinekamerkappen en alle overige toegangen af te sluiten, wilden we niet alles vol laten stuiven. Diezelfde zandstorm, welke gepaard ging met stormwind en veel zee, veroorzaakte een buitengewone drift, waardoor het dok gedurig afzakte en omdat er dan maar 40 è 45 mijl ruimte onder lij bleef, was onze positie heelemaal niet rooskleurig. Perim werd niet aangedaan en we gingen dus koers zetten op Aden. Daar werden twintig dagen doorgebracht en terwijl het dok voor vier ankers werd gelegd en wij dien tijd besteedden om alles aan boord van de booten beurtelings na te zien, had het nieuwe reuzen-werk van Holland, bestemd voor de overzeesche bezittingen, véél bekijks. Onder de nieuwsgierigen waren eenige journalisten en men was vol bewondering, vol lof over den grooten ondernemingsgeest van het kleine Nederland. Toen we voldoende zekerheid hadden, dat de westmoesson was gaan liggen, werd de reis voortgezet. Hoewel we gedurig met veel tegenstroom, harden wind, hevige buien en veel zee hadden te doen, waarbij het dok af en toe 16 graden slingerde, kwamen we behouden te Colombo aan en na de kolenvoorraad hier aangevuld te hebben, vertrokken we den 18den October naar Sabang, gingen vervolgens door de straten Malakka, Doerian, Berhala en Banka. Vooral in de laatste drie straten moest met zeer veel tact gehandeld worden, daar winden regenbuien het navigeeren zeer bemoeilijkten. In de Javazee was het weer prachtig en den 20sten November werden we voor den ingang van Soerabaja van een loods voorzien, die ons den volgenden dag op de reede bracht, zoodat wij met gunstig tij het dok in de torpedoboothaven van het marine-etablissement konden afleveren. Nog voor dat we gemeerd lagen, kwam de kapitein ter zee Hosang en nog eenige marine-autoriteiten per barkas ons verwelkomen en werd ons in het Oranjehötel een diner aangeboden, waarbij onze bemanningen op recht hartelijke wijze werden gehuldigd. En ook later werden we aan boord van „De Zeven Provinciën” door den vlootvoogd Goedhart bijzonder vriendschappelijk onthaald, die zeer ingenomen was met het feit dat Nederland op deze manier weer eens als zeevarende natie een mooi figuur maakte. De terugreis had onder gunstige omstandigheden plaats tot Port-Said. Hierna werd in de Middellandsche Zee tot aan Gibraltar zeer slecht weer met hooge zee van het westen aangetroffen. Eenmaal onder de Hollandsche kust, bewesten den Rotterdamschen Waterweg, werden we draadloos verwittigd door de directie dat op de hoogte van Scheveningen een Duitsch stoomschip in aanvaring was geweest en hulp noodig had. Ach ja, het leven bij de sleepdienstreederij is zeer wisselvallig. Maar wat ik u nog even zeggen wil: de draadlooze telegraphie is toch maar een mooie uitvinding. Daarvan hebben we op zee merkwaardige staaltjes ondervonden. Bijvoorbeeld de ramp van de „Volturno” in den Atlantischen Oceaan werd ons door meer dan één stoomschip bericht. In de straat Banka werden we door de torpedojagers die van Holland naar Indië voeren, draadloos geluk gewenscht met het schitterend succes. Op vijftig mijl afstand van Soerabaja werden we draadloos verwelkomd. Met voorbij varende schepen van de stoombootmaatschappij „Nederland” hebben we draadlooze berichten gewisseld. Op 92 mijlen van Aden kregen we een draadlooze mededeeling omtrent de stranding van het Engelsche stoomschip „City of Agra.” En ook nog hier op de Hollandsche kust, dat ten zuiden v?n Egmond een stoomtrawler gestiand was.” Hier was de kapitein aan het einde van zijn verhaal gekomen en daar het inmiddels middernacht was geworden en de heer Bakker zichtbaar naar wèlverdiende rust verlangde, namen we haastig afscheid. (§)©©
PDF
Nummer
1914, nr.12, 18 mrt. 1914
Blad
10
Tekst
,.Black and Black”. Mr. Lopez Brijse met „Mollie”, herkomstig uitConstantinopel, eigend. Mrs. M. Lopez Brijse. KATTENTENTOONSTELLING KUNSTZALEN D’AUDRETSCH WW ---------- --------------------- ------ ® Hoogewal te Den Haag © w|S* (foto's Haagsch Illustratie- en Persbureau) Miss Inez Dexter, met „Bookie”, witte Angora, (le prijs). Z OO heeft dan Den Haag na 12 jaar weer zijn Kattententoonstelling gehad. Het was een persoonlijk initiatief van Dr. Woudenberg en den Heer Peters en dit moet gezegd, de enorme toeloop, de file voor de zalen die in vierdubbele rij tot de stallen der Koningin stond, bewees hoeveel belangstelling er voor onze huisdieren is. De „show” was wèl de moeite waard. Prachtige katten waren er: „silver tabbies”, chinchilla’s (die we hier nog bijna niet hebben), „silver smokes” en „witte angora’s met gouden of blauwe oogen” — en huiskatten van allerlei slag. Weet ge wat één van de zeldzaamste poesen is? De zwarte kortharige met gouden oogen. Men vindt bijna geen absoluut zwarte, meestal zit er onder de kin een klein, verraderlijk plekje wit, een paar haartjes, maar genoeg om de kat buiten mededinging te stellen in de klasse „zwarte katten” en te weinig om haar in de „zwart en wit” een kans op een prijs te geven. Mr. Simpson, de Engelschman die zoo zeer in katten belangstelt en wiens „Book of the Gat” een der meest volledige werken over „poessiekat” is, meent dat er zoo weinig belangstelling is voor de zwarte katten om de slechte reputatie die ze hebben, als zouden ze zijn „slechte voorteekens” of „ongeluksboodschappers”. „In Duitschland”, beweert hij „mogen zwarte katten „LEPI PO” van Mr. H. J. de Jong, behaalde len en spec. prijs, klasse driekleurige iapjeskatten niet bij kinders komen, en ’t feit dat een zwarte kat een ziekenkamer binnenkomt kan héél een familie in rouw dompelen, als ware wezenlijk de Dood 2elf binnen getreden. In schemer zoo’n dier tegenkomen was een onoverkomelijk onheil. Waren ze ook niet, inderdaad, in de literatuur èn op doek de onafscheidbaren van toovenaars of heksen, en meer dan één kat heeft met meester of meesteres moeten boeten voor ’t bijgeloof van dien tijd. Ik herinner me in Oelechem, een dorpje in de Kempen, een oud vrouwtje dat een zwarte poes had. „Hekske” noemden ze haar, uren in de rondte. Toenikeens vroeg: „Waarom noemde gullie Trineke „’t. Hekske”?” zei ’n klein meiske: „Hedde dan niet zien da ze ne zwarte kat heit?” „Simpson” vertelt tot onze geruststelling (want wie is niet een beetje bijgeloovig?) dat er ook wel streken zijn waar de zwarte kat in aanzien is. In Schotland b. v. zegt een volksliedje „Whenever the cat of the house is black The lassies of lovers will have no lack 1” In Cornwall wil een oud bijgeloof, dat zeere oogen bij kinderen te genezen zijn, door negen maal, in den maneschijn, de staart van een ^zwarte kat er over te strijken. De kat en de hond, veel meer dan andere huisdieren, hebben, zoover we na kunnen gaan, de eer genoten in schilderkunst of literatuur naast de menschen genoemd te worden. In Sanskriet-verzen hooren we al van de kat; op de Egyptische frises vinden we haar en zelfs gebalsemde kattenmummies zijn geen zeldzaamheid. De oudst bekende namen voor de kat waren: Mau-Mia, Maau of Maou en een oud geschrift in steen van 1600 v. O., bewaard in een Museum te Berlijn, heeft nog de inscriptie „Mau”. Wij, in Holland, wij kennen nog niet de echte „Cattery”. Ik zeg „nog” niet, want ik geloof zeker, dat deze tentoonBLACK AND WHITE stelling, die naar men me zegt, een Kattenclub ten gevolge zal hebben, zéker het verschijnen der eerste Hollandsche kattenteelt ten gevolge hebben zal. Mr. Western uit Sandy (Cy. of Bedford), de beste inzender ditmaal, heeft een Cattery waar altijd minstens 60 stuks te vinden zijn: „cream-reds” „silvergrey’s” „silver tabbies” ,.chinchillas” „tortoisshells”, witte, zwarte en roode katten. De roode kat is vooral voor het „fokken” van groot belang omdat ze bij kruising zulke goede resultaten geeft, maar van het grootste belang blijft de huizing der viervoeters. De poes is een van de moeilijkste dieren om in gedeeltelijke gevangenschap goed en lustig te houden. Ze heeft nog altijd haar oorsprong niet vergeten en is behalve belust op vrijheid en roof, nog ontzettend eigenzinnig en impulsief. Probeert eens een kat op een stoel te zetten, ze blijft niet zitten zooals ge haar zet, ze draait en draait en wil zelf haar plaats en houding kiezen. Een poes zal doodongelukkig zijn in een kamer, zoodra ge ze daar zét en als ze voelt dat ze er blijven moet, mauwt ze tot ge ze er weer uit laat. De kat is toch, met al haar fouten, één van de genoeglijkste dieren. Denk u een rustige avondkamer met niets dan een kloktik en ’t purren van de poes. Haar zachte, onhoorbare gaan, haar voorname, nonchalante voorzichtigheid, haar hoog negeeren van gevaar als ze op uw schrijftafel of buffet tusschen al de ietsjes doorkruipt 1 Haar sierlijke liefkozing van kopjes geven — haar haat tegen nat en vuil en haar aristocratische rustigheid. — Zie, al die qualiteiten, zoo goed als haar fouten, dienen bedacht te worden, komen in aanmerking, bij den bouw van een cattery. Ze moet droogte hebben en zon, waar ze zit — de poes, en ’n beetje ruimte om te springen, een boom om te klimmen en te zitten. Want een poes is nieuwsgierig, niet van de snuffelige en snuivende nieuwsgierigheid als de hond — maar van een Kalme geduldige, observeerende nieuwsgierigheid. HET BESTUUR EN DE KEURMEESTERS VAN DE HAAGSCHE KATTENTENTOONSTELLING. Van links naar rechts: Mr. T. B. Mason, keurmeester; Mr. F. W. Western. Engelsch exposant; A. A. Potvliet, keurmeester; M. Peters en Dr. N. P. Woudenberg, bestuursleden. (foto J. B. Hijmans) En dan reinheid. Een cattery moet goed schoon te houden zijn en mag niet, zélfs al vinden de katten ’t wel aardig, bezocht worden door ratten. De rat is, in zekeren zin, de grootste vijand van de poes, niet de poes van de rat, de poes mag haar wel —. De rat, in schijn slachtoffer, zélfs wanneer ze dat wordt, wreekt zich onbarmhartig door de besmetting die ze overbrengt. Een cattery waar ratten zijn deugt niet. Al héél gauw merkt men dat de katten huidziekte krijgen en lang niet altijd van ongevaarlijken aard. Dan moet in een cattery liefst niet gestookt worden maar het huisje zóó gebouwd zijn dat er geen regen of wind kwaad kan doen Natuurlijk is een „cattery” bijna onontbeerlijk voor tentoonstelling-katten. Op een tentoonstelling doet de „oogenblikkelijke toestand” waarin de kat verkeert, veel. Neem de mooiste poes, met een slechte, slordige of verwaarloosde vacht —; ze is niets waard als prijswinster. Het laatste nieuwe soort in Londen is de echte „Maux”, die hier nog niet was. ’t Is een heel bijzonder soort, dat evenals zekere honden zijn glorie vooral stelt in zijn staartloosheid, ’t Zijn goede, maar zuinige moeders, die bijna nooit meer dan één jong te gelijk ter wereld brengen. Voor wie een cattery willen beginnen, zou ik zeggen, volg Mr. Mason’s (the first and famous English Cat-judge) raad op. Laat van de Western Cattery een moedertje komen die jongen wacht, liefst, om te beginnen chinchilla’s, die zijn aanmoedigend en wel sterk. Mr. Western vertelde me, dat hij behalve zijn 60 katten, waarvan hij jaarlijks 60 a 70 jongen heeft, ook nog 40 collies houdt en ongeveer een 50 raskonijnen. „RAPETON” Siameesche kat, klasse uitheemsche, le prijs, eigendom van Mej. j. van Wulfften Palth Of wij ooit zulke liefhebbers krijgen zullen? Zeker is dat ’t initiatief van de heeren Peters en Woudenberg velen heeft doen inzien dat een kat nog wat anders zijn kan dan een levende muizenval. Het kleine huispoesje No. 2 dat een eersten prijs kreeg was maar een gevonden diertje, een straatpoesje, maar een „fleur du pavé.” Dat was van alle de poes die de meeste punten haalde. Het publiek? Twee duizend menschen, meer, op één dag! Zélfs de futuristen hebben zoo’n succes niet gekend. En wat al teederheid. Moeders, die hun kinderen zonder aarzelen op kostschool doen, vonden het „vreeselijk” om haar poesje voor 2 dagen te missen. Een klein meisje stond voor de kooi van haar beprijsde poes met een air of ze haar zelf gemaakt had. Ernstige menschen waren er. ’n Geleerd melkbont koetje vol van naar buiten stralende knappigheid waagde zich tusschen al deze ij delen — en de poesen smaalden hem met haar gemauw en één — één — .... er was een man met een schoffeltje en een blik en die werd gauw geroepen. Mr. Mason, dear Mr. Mason en Mr. Portvliet (vergeef me dat ik u nu eerst noem, vreemden gaan vóór) — ik heb de keuring bijgewoond, ik heb hun eerlijk, moeilijk werk gevolgd als ze langs de kooien gingen, iedere kat om de beurt eruit nemend — en ’t is ergerlijk als er dan na afloop menschen zijn die „niet begrijpen waarom hun kat niet etc. etc.’ en brutalere die insinueeren dat zoo’n vreemde snoeshaan enz. enz. — II est difficile de contenter tout le monde et son père, vooral als je niet eens aan tevredenstellen mag denken. De Kattententoonstelling was een succes en die van ’t volgend jaar belooft nog héél wat meer. ELLEN FOREST.
PDF
Nummer
1914, nr.12, 18 mrt. 1914
Blad
11
Tekst
MARIANNE ZEEHANDELAAR f, de oud-directrice v. h. Ned. Israëlietisch Meisjesweeshuis te Amsterdam, is in den ouderdom van 78 jaar overleden. (Foto Bratsch). UIT HET VOLLE LEVEN Generaal A. DEJONGEv. d. HALEN, die de vorige week is overleden. (Foto C. Leyenaar). J. KASTELEIN, die de vorige week isgeïnstalleerd als burgemeester van de gemeente Aalsmeer. (Foto Argus). HET EEUWFEEST VAN DEN GENERALEN STAF. Hierboven een foto van alle officieren van den Generalen Staf, gemaakt in het Hotel „De Twee Steden” te ’s-Gravenhage, na afloop van de receptie. In het midden Luit.-Generaal C. J. Snijders, chef van den Generalen Staf, benoemd tot groot-officier in de orde van Oranje-Nassau (met de zwaarden). 2de van links, zittend: Luit.-Kolonel M. C. v. d. Hoog,-Directeur der Hoogere Krijgsschool. (Foto Haagsch lllustr.- en Persbureau). Ds. G. MANSVELT, tred, bij de Herv. Gem. te Amsterdam, lerdacht 17 Maart zijn 25-jarig jubileum als predikant, (Foto Vaz Dias). BRAND KURHAUS TE EGMOND AAN ZEE. Het prachtige in 1906 geopende Kurhaus te Egmond aan Zee is, zooals onze foto Iaat zien, totaal uitgebrand. Van dit grootsche gebouw, dat voor de badplaats een reclame was en dat in niet geringe mate het bezoek vermeerderde, is niet veel overgebleven. De oorzaak is een raadsel, daar het gebouw op het oogenblik onbewoond was. (Foto IK. Blokker). DE GAS-TENTOONSTELLING TE ZUTFEN. Te Zutfen is een tentoonstelling gehouden op het gebied van gas- en sanitaire artikelen. Er waren bepaald mooie inzendingen en het geheel kan als geslaagd worden beschouwd. Hierboven een kiekje van enkele inzendingen. HET HOMOEOPATISCH ZIEKENHUIS TE OUDENRIJN. Te Oudenrijn bij Utrecht is 18 dezer het hómoeopatisch ziekenhuis geopend. Directeur hiervan is Dr. H. van Royen en het ziekenhuis is in hoofdzaak gebouwd met de bedoeling patiënten geheel langs homoeopatischen weg te genezen. Bij de opening waren tal van autoriteiten aanwezig. ENNY VREDE Bij DE HAGHESPELERS. Hierboven een der nieuwste foto's van de gevierde . Haagsche tooneelspeelster Enny Vrede in „De tweede Mevrouw Tanqueray” (foto M. M. Couvee). DE ZESDAAGSCHE TE BERLIJN. Zoo behoort ook de 7e zesdaagsche wielerwedstrijd te Berlijn wederom tot het verledene. Wij qeven hierboven een foto met de gelauwerden. Onze landgenoot Stol, die door een ongeluk tweede aankwam, in net midden (X). A. MERKUS. Hierboven een portret van den nieuw-benoemden Waterschout A. Merkus, gep. kapitein. (Foto C. L. Vermeulen). STUDENTEN MUZI EKGEZELSCH AP „J.PZ. SWEELINCK”. Het bij muziekliefhebbers welbekende Amsterdamsche Studentenmuziekgezelschap „J. Pz. Sweelinck” bestond 28 September j.1. 35 iaar. Ter gelegenheid hiervan zal 21 Maart a.s. een grootsche uitvoering worden gegeven van „Iphigenia in Aulis” van Glück, naar de bewerking van Richard Wagner. Wij geven hierboven een opname van het Bestuur. (Foto Vaz Dias). TURKHAN-PACHA. Tot minister-premier is door den Vorst van Albanië benoemd TurkhanPacha, wiens portret wij hierbij geven.
PDF
Nummer
1914, nr.12, 18 mrt. 1914
Blad
12
Tekst
STUKJES LEVEN BUREN door D. MUSBACH coocon OOR de drukke Amsterdamsche straten liepen ze achter elkaar, Mevrouw Duinstra met haar twee dochters. Suus, de oudste, lang en mager, glipte behendig tusschen de menschen door, trok Ma en Lien. haar zuster, soms met ’n ruk aan hun arm, op ’t trottoir, omdat zij door het zenuwachtig gedoe groote kans liepen om onder ’n tram of auto te komen. In geen jaren waren ze in ’n drukke stad geweest, wegsuffend in hun dorpje, waar de dagen sleepten, sleepten in eenzelfde sleur.... Maar na den dood van meneer Duinstra, die ontvanger was geweest op ’n dorp in N.-Brabant, zou er ’n verandering komen, besloten ze in Amsterdam te gaan wonen. Welja, ’t dorp verveelde, jongelui waren er niet, Suus en Lien liepen reeds naar de veertig . . . wie weet. . . wie weet. . . Zoo peinsde Mevrouw met moederlijke zorg en toen neef Bart en nicht Cato en tante Jet, kortom héél de familie eenparig had verklaard, dat ze nu met de meisjes wat afleiding moest nemen, toen was Mevrouw Duinstra overgehaald en deed ze den zin van haar familie. Naar Amsterdam dus! Zoo dwaalden ze door de straten, zoekend naar ’n woning; ze ondervonden het moeielijke om op goeden stand een woning te vinden voor weinig geld. Ze sjouwden trap op, trap af, keken met viezig opgetrokken neuzen donkere portalen in, dachten aan frissche buitenlucht en ruime villa’s ... ,,Jullie ook met dat doorzetten om naar Amsterdam te willen!” snibde mevrouw die hijgend en blazend door corpulentie voor den zooveelsten keer 'n trap afwaggelde. „Gut Ma . . . U hebt ’t doorgezet.. . hoe is ’t nu mogelijk. . . kijk ’s Suus wat ’n mooie winkel, zulke goedkoope blouses . ..!” Als losgebroken renden de dochters op ’n winkel toe? vol verleidelijke koopjes; Suus sloeg wild met haar parapluie heen en weer, ’n teeken dat Mevrouw ook moest komen, doch kribbig, vermoeid, schudde mevrouw heftig neen, liep zoekend naar huurbordjes verder. „Wat ’n dag” huilde zij, toen de dochters met pakjes beladen, zich weer bij haar hadden gevoegd. „Daar loopen we nou naar huizen te zoeken, alles even duur ... als die goeie Pa ons zoo eens zag tobben . . . dat Pa nou ook dood is gegaan!” „Daar zie ’k een woningbureau!” juichte bijna Lien, blij eenige afleiding in haar Moeder’s melancholieke stemming te kunnen brengen .. gaat u mee Ma?” „Ik verzet geen voet meer, ik ben op... ik wacht hier wel!” ’n Oogenblik daarna kwamen de dochters teiug met stralende oogen . . . gelukkig er waren hier nog bovenhuizen te huur, van driehonderd gulden ... ’n fatsoenlijke buurt! Achter Suus en Lien slenterde ’n opgeschoten jongen met ’n bos sleutels in de hand. Een eerste bovenhuis werd bekeken. „Voor dat geld hebben we bij ons buiten ’n paleis... ’n heel paleis” zei mevrouw Duinstra op gekrenkten toon tegen ’t joggie, of die ’t helpen kon. De jongen haalde de schouders eens op, zei dat Amsterdam, Amsterdam was. Suus dribbelde door de leege suite, keek door de vensters, hoorde ’n orgel piepen, een wals uit vergeten dagen ... „Hé, wat vroolijk en gezellig toch! In haar hart kwam plots illusie opvlammen, hier herleefde je weer! En haar zuster Lien vond ’t ook dolletjes”, zei dat de kamers snoezig waren, de keuken allerliefst, het uitzicht — dol gezellig! ’n Snoes van ’n woning! Doch Ma schudde ’t hoofd ; ze zou hier nooit wennen, beslist niet. Wat was dat voor een herrie boven haar hoofd?” „Dat binne de bure!” expliceerde ’t joggie, rammelend met de sleutels. „Wat zeg je daar? Buren?” Drie stel vrouwenoogen staarden hem in verbazing aan. „’t Is een eerste bovenhuis hier, boven is 't tweede, anders deed ’t wel vijfhonderd gulden in ’t jaar.” „Dus allemaal één deur in?” vroeg vol angst mevrouw. „Netuurlijk!” zei de jongen die ’t gezeur van de dames vervelend vond, ’n fooi wenschte en dan graag af wilde marcheeren. „En wat zijn ’t voor menschen? Fatsoenlijke lui?” vroeg Lien met ’n gezicht of ze examen afnam. „Nou, ze wone er al drie jaar, een meneer, een mevrouw, een dochter en een zoon. Ze leve stil...” „Wat doet die zoon?” vroeg Suus, met onverschillig gezicht de deuren bekijkend. „Weet ik dat” zei de jongen die er nu meer dan genoeg van kreeg. Na nog wat over en weer gepraat werd eindelijk besloten het bovenhuis te huren. En in opgewekte stemming, nu ze eindelijk geslaagd waren, keerden ze per tram terug. Mevrouw trakteerde op taartjes in ’n lunchroom. In *t volle zaaltje geraakten de dochters geheel in stemming, de menschen, ’t geflonker van ’t electrische licht op nikkel en porselein... de luxe van er eens uit te zijn! Hé ... ze leefden hier weer op! Maar mevrouw maakte vergelijkingen tusschen de nieuwe bovenwoning met de kleine kamers, de hooge trappen ... last not least de menschen boven je hoofd.. en dan haar huis buiten in het dorp de moestuin__ de kippen ... de bloemen . . . Enfin, ze offerde zich op voor de meisjes .. . En nerveus staarde ze op ’n roomsoes. Drie maanden later waren ze reeds geïnstalleerd op het bovenhuis. Alles was duurder. Suus en Lien kregen de smaak van uitgaan beet, zaten in bioscoop-théaters, wandelden ’s middags door de drukke straten. Al die jaren in ’t dorpje hadden ze veel ontbeerd, dat bemerkten ze nu pas. Mevrouw klaagde over roekeloosheid, zei dat ’t pensioen niet groot was, doch Lien gaf er handwerkles bij, verklaarde dat ze van haar zelf verdiend geld wat genieten ging. De ouderwetsche meubels van rood trijp, gevat in mahoniehout kwamen goed uit... de meisjes hielden de boel netjes, och ja, alles was wel gezellig maar ... De buren!! Daar zat ’t ’m in! Menschen die vroeger, heel vroeger n potten- en pannenwinkeltje hadden gedreven... hoe ’t mogelijk was wisten de dochters van den ontvanger niet te verklaren .. . die nu van hun rente leefden, een dagmeisje hielden. En die dochter, dat wezen met d’r opzichtige kleeding, hoeden met bloemen, gefriseerde haren, nauwe rokken ... Ze luisterde altijd boven op ’t portaal, zong dan luid Fransche liedjes, ’t Was me ook Fransch! Suus en Lien begonnen dan juist Engelsch te praten, liepen het portaal over, hadden ’t in ’t Hollandsch over hun oom den kolonel, tante Jet op haar villa te Scheveningen. En die klanken werden opgevangen door de gretige ooren van de familie van twee hoog, die schimpten op de kale ontvangersfamilie, die niet eens ’n dagmeisje hieldt. ’t Onuitstaanbaarste was nog dat ’t wezen van twee hoog verloofd was met ’n commies van de posterijen. Zoo onbeschaamd om ’s avonds in ’t portaaltje afscheid te nemen. Suus en Lien hingen dan soms stiekem over de trapleuning te luisteren, totdat de voordeur dichtsloeg. „Hij is toch wel knap, haar galant i” vond Lien. „Tjakkes, zoo onbeduidend!” zei Suus. En elke week vielen er nieuwe scènes voor. De onbeduidendste dingen werden uitgesponnen tot hatelijke toestanden. Om de vuile pooten van Fox van tweehoog, over ’t nemen van eenzelfden groenteman, waarbij ’t sproetig dagmeisje precies wist hoeveel groenten de dames beneden namen. Met verbluffenden overmoed keken de buren elkaar aan, bij ’t passeeren op de trappen. „Die kale nuffen van beneden!” hadden Suus en Lien hooren zeggen. Toen was ’t voor goed gedaan 1 Men negerde elkaar, vijandelijk kijkend. Totdat er twee hoog ’n dinertje werd gegeven, ter eere van meneers verjaardag. Heel den dag werden er boodschappen gehaald, bloemen besteld, wijn uitgepakt. En alles luid schreeuwend, zoodat de dames beneden het best verstonden. Suus knerste juist met den deurknop, lekker, ze zouden toch niet bemerken dat ze alles verstond .. plebs ... volk ... En Zondags, bij ’t geven van ’t dinertje, zaten de drie dames met angstige gezichten te luisteren, zagen Mevrouw en Suus en Lien de gasgloeikousjes breken, rinkelde de ballon van ’t leven boven hun hoofden ... Na eiken toast werd er luid gejuicht. „Ze zijn zeker dronken... dronken!” opperde Lien. „Potten- en pannenmenschen!” voegde Suus er bij. „Heilig onze vrije villa in ons lief dorp met den moestuin en de kippen. .. nooit hadden jullie me over moeten halen dat oord te verlaten!” jammerde Mevrouw. ,,U wilde!” hielden Lien en Suus vol. Hetgeen weer aanleiding gaf tot hooge discussie tusschen de dames. Zondag, daaropvolgend, was Lien jarig. Ze had’n plan. Het buren-gezeur was nog hevig, de maat was vol. Aanleiding was nu weer een koolraap. „Die beneden-menschen nemen altijd de goedkoopste groenten!” had ze hooren zeggen. Nu zouden ze eens zien! Lien had vier diners besteld bij den kok en ’t schepsel van twee hoog, dat juist de hond uitliet, had ’t lekkertjes gehoord. Dat was nu eens géén koolraap! Lien had ’t over ’t menu tegen den knecht, die beleefd boog, noteerde. Vier diners op Zondag. Lien sprak de gerechten uit in ’t Fransch, keurigjes, met saamgetrokken mondje. De dochter van twee hoog met ’t blozend gezichtje, wipte de trappen op, sjorde Fox aan ’t koordje mee, trok ’t neusje op zei iets van „kale bluf.” Om vijf uur Zondags dekte Lien de tafel, die aardig aandeed met kristal en zilver, daartusschen geflankeerd vaasjes met viooltjes, die zacht geurden . .. Neef Bart en nicht Cato kwamen als gasten .... „Ik ben vandaag in zoo’n feestelijke stemming, omdat ik jarig ben!” zei Lien vroolijk. Ringg ... deed ’t electrische belletje. „De kok” zei mevrouw. Suus trok de deur open. Dat trof! Dat trof prachtig! In ’t portaal stond visite van twee hcog, ook de dochter en de zoon, de galant. „Breng de diners maar boven!” kwam Suus nerveus. In ’t donkere portaaltje werd onderdrukt gegiebeld. „Vee!” dacht Suus. Ze greep de etensdragers; Lien stak ’t licht aan om haar zuster te helpen. Hoe ’t kwam wist arme Suus zich nooit te verklaren .... haar handen glipten uit door de haast; de piepkuikens, croquetjes, ’t geheele menu gleed de trappen af, gerinkel van busjes, porselein ... een geur van soep, saus, pudding__ _ alles naar beneden .... En van twee hoog klonk schaterend, schel gelach!
PDF
Nummer
1914, nr.12, 18 mrt. 1914
Blad
13
Tekst
© © © ENKELE DAGEN TE © © ■ SINGAPORE ■ © Bome Wharff Chineesche Tempel EDERE tourist of passagier van de Duitsche, Fransche of Engelsche mail, of komende van Britsch-Indië, of van Japan of China, en gaande naar Nederl. Oost-Indië, passeert Singapore, de Engelsch-Indische aanlegstad. Het is den vreemdeling te recommandeeren eenige dagen in deze groote handelsplaats te vertoeven. Wanneer men aan wal komt, wat gewoonlijk geschiedt aan Tanjong Pagar of Borne Wharf, kunnen als roem van Singapore gelden de steigers, goederenloodsen en de daarachter liggende kolen. Alleen het vuile en verwaarloosde uiterlijk getuigt van het handelsvertier. Een ander gedeelte der haven is de Johnston’s Pier, waar -ook veel schepen de goederen lossen en passagiers aan wal komen. Op de plaatsen, waar de passagiers aan wal komen vindt men altijd, op elk uur van den dag, rijtuigen (palankijns,, luchtige vierwielige, eenspannige rijtuigjes, getrokken door flinke ponnies, welke gemend worden door maleische koetsiers. Het vervoermiddel, waarvan het meest gebruik gemaakt wordt, is echter de richshand. welke getrokken wordt door een chineeschen koelie. Tegen vaste tarieven kan men van deze voertuigen gebruik maken tot het bezichtigen van de merkwaardige stadswijken of tot het bezoeken van de Botanical gardens, welke zeer fraai zijn aangelegd, en voor een vreemdeling een bezoek waard zijn. De wegen in Singapore zijn zeer goed onderhouden, vooral de Engelsche stad met vele mooie huizen en openbare gebouwen mag gezien worden en bewijst, dat de Engelschen geld over hebben voor stijl en onderhoud. Wanneer men buiten de stad komt, met motorcar of rijtuig, passeert men veel rubberplantages, ananasvelden en cocosnootplantages Zooals men wel kan begrijpen wordt er in Singapore, niet alleen door de Engelschen maar ook dooi de andere natiën veel aan sport gedaan. lederen dag (behalve ’s Zondags) om ongeveer 4 uur speelt men op de Esplanade cricket, football, tennis etc., en tweemaal per jaar is er een race. Meer dan stad en omstreken, zullen echter de Chineesche wijken den nieuweling aantrekken. Wanneer men denkt, dat van de kwart millioen inwoners ongeveer twee derden Chineezen zijn. In deze wijken heeft men -gelegenheid de leefwijze der Chineezen na te gaan. Aan beide zijden der straten *ijn winkels, welke bij avond voor den vreemdeling interessanter zijn om te bezichtigen dan bij dag. Men hoort er muziek van chineesche instrumenten, die de schrille stemmen begeleiden van zingende meisjes. Een straatveger aan den arbeid Chineesch en Maleisch jongetje hun maaltijd langs den weg gebruikend Maleische jongen op weg naar school Kijkje in de Botanical garden. Een vrachtwagen met bespanning.
PDF
Blad 
 van 2380
Records 606 tot 610 van 11897