Panorama

Blad 
 van 2380
Records 601 tot 605 van 11897
Nummer
1914, nr.12, 18 mrt. 1914
Blad
04
Tekst
LEERLINGEN IN HET ATELIER W. E. ROELOFS JR. - ..STILLEVEN” Bij het eerste aanschouwen kreeg ik den indruk: knap opgezet, gedurfd geschilderd, zonder overdrijving, niets typisch hollandsch, doch in het gelaat te grof, in pose te opzettelijk. — De tweede groote reproductie die wij geven biedt in werkelijkheid een pracht van kleuren. De schilder heeft die bloemen met een zoo groote liefde gepenseeld, dat men zich aan de bekoring, die ervan uitgaat, niet kan onttrekken. En de houding van de vrouwenfiguur (ook hier niet vrij van opzettelijk poseeren), evenals de figuur zelve, trekt de aandacht niet af van de bloemen. Zoo terecht zegt Prof. Martin het: De figuur is in BIJ WILLEM E. ROELOFS JR- (foto J. B. Hijmans) deze werken van Roelofs niet de hoofdzaak, zij is voor hem de picturale tegenstelling die hem de gelegenheid geeft zijn kleuren in volle zonnenglans nog beter te doen uitkomen. Dat zien wij ook op het groote stuk ,,In het Tulpenland , die knappe tegenstelling van den werkenden man en de vlammende bloemenkleuren. Mooi-brutaal. maar toch niet onbeschaafd. In alles de schilder die de kleuren liefheeft, maar in zijn devotie mate kent. Roelofs werk doet mij sterk aan het moderne Belgische en Duitsche denken. (foto C. M. Dewald) Hel zou heerlijk geschikt zijn voor reproducties in kleuren. Hoe zeer Roelofs met zon en kleuren weel te tooveren bewijst het fraaie, kleinere schilderij: Theeservies, dat hier ook is opgenomen. Dat moet men gezien hebben om er de charme van te kennen. t Is niet mogelijk om het LI te beschrijven. In deze collectie is ook een groot doek, een dier malsche vischstillevens, waarvan Prol. Martin schrijft. Het is zeker niet het minste. L. WILLEM E. ROELOFS J«. „RHODODENDRONS” (foto Couvee)
PDF
Nummer
1914, nr.12, 18 mrt. 1914
Blad
05
Tekst
. ........................................................ GRANTLEY’S ONDERGANG - DOOR FRANK HUBERT (SLOT) --------------------------------— E strijd begon opnieuw, toen hij slapeloos in bed lag. Hij dwong zich, om aan andere dingen te denken; hij wilde zijn gedachten vestigen op de geschiedenis van zijn ' vriend, die gestorven was aan zijn gebroken hart; hij dacht eraan, dat onder hetzelfde dak een vrouw leefde en ademde, die een hart van ijs had en gespeeld had met de ziel van den jongen, totdat het haar begon te vervelen en zij haarspeelgoed in een hoek geworpen had. Want reeds voordat de jongen het wanhopige besluit genomen had om naar Afrika te gaan, had hij al veel geleden en hij was daar gekomen om vergetelheid te zoeken voor zijn ellende. Grantley had hem veel verteld, zoowel wanneer hij helder van hoofd was, als wanneer hij in zijn koortsaanvallen lag te ijlen en het was pijnlijk geweest, om de geschiedenis aan te hooren. Maar telkens verstoorde de herinnering aan een hoog opgeheven hoofd en blozende wangen zijn gedachtengang. Den volgenden morgen worstelde Erthington weer in den greep van zijn ouden vijand, de koorts, tengevolge van zijn vermoeidheid, de opwinding en zijn verliefdheid. De moeraskoorts deed hem huiveren als een riet en verzwakte hem zeer, zoodat er twee volle dagen verliepen, voor hij weer naar beneden kon gaan om aan tafel te eten. Het was op de morgenwandeling — waarbij hij even vroolijke en levendige tooneelen zag als in de eetzaal van het hotel — dat hij haar weerzag. Hij was getroffen door al het nieuws, dat hij gezien had : iedereen had nog voor het ontbijt volledig toilet gemaakt. De waterdrinkers bij de bron huiverden van afkeer, wanneer zij de geneeskrachtige dranken naar hun lippen ophieven; eerst aarzelden zij, maar dan zetten zij met een plotseling besluit het glas aan hun lippen met het wanhopige gezicht van iemand, die alle hoop verloren heeft. Er werd muziek gehoord — men speelde een Weensche wals; boven zijn hoofd was de lucht helder blauw. Alles scheen te spreken van gezondheid en opgewektheid, overal was vroolijkheid; eenige invaliden, die hier en daar rondstrompelden of in badstoelen zaten, schenen hier niet op hun plaats. Erthington zette zijn hoed af, terwijl hij genoot van de frischheid van den morgen en, zich omkeerende, zag hij haar over zijn schouder. Weer zag hij het vlugge komen en gaan van haar kleur; maar ditmaal liet zij, inplaats van haar oogen vlug af te wenden, haar blik een oogenblik op hem rusten; haar lippen trilden en een moederlijke deelneming lag in haar gelaatstrekken. Zijn koortsaanval had hem meer doen vermageren dan hij wist en zij zag zijn bleekheid zelfs door het brons van zijn wangen heen. Het duurde maar een oogenblik; zij verdween weer in de menigte en was aan zijn gezichtskring onttrokken; maar hij wist nu, dat er geen andere vrouw voor hem op de wereld bestond, dan Elsa Floyd. Hij was haar geheelen naam te weten gekomen door het hotelregister na te zien; met een flinke, ronde hand stond daar geschreven : „Miss Elsa Floyd; Miss Agnes Bentby.” „Ik behoef niet langer blind te blijven voor de feiten,*" zei hij, terwijl hij niet lette op de nieuwsgierige blikken van de voorbijgangers. „Ik ben verliefd op haar — verliefd als een gek ! Maar ik ben er geen man naar om iemand vanuit de verte te aanbidden; zij moet weten, hoe het met mij gesteld is. Vroeger of later zal zij het weten.” Opeens werd het hem duidelijk, dat hij daar blootshoofds recht voor zich uit stond te kijken. Hij kwam weer tot zich zelf, maar nu schaamde hij zich niet langer over zijn verliefdheid. Hij schold zich niet langer voor gek; hij was ernstig en vurig verliefd en het scheen hem alsof alles nog vroolijker was en of de zon nog helderder scheen. „Het is hier meer dan een paradijs,’* dacht hij, terwijl hij in de tuinen zat te denken, aan wat deze tijd hem zou brengen. „Neem veel lichaamsbeweging,” beval zijn dokter dien morgen aan. „Ga paardrijden, ga in draf over de Stray, dat zal u oneindig veel goed doen en de koorts uit uw lichaam verdrijven.” Erthington volgde den raad op en bestelde dadelijk een paard. Hij had geen aanleg tot dweeperij; het lag niet in zijn natuur om de rol van een naar de maan turende verliefde te spelen. De uitgestrekte groene vlakte lag aanlokkelijk voor hem, spoorde hem tot activiteit aan; een koel windje temperde de morgenhitte. Hij trok vlug zijn rijcostuum aan en sprong vroolijk in het zadel. Het leven, zei hij bij zichzelf, was goed; bij was jong — want niemand zou vijfendertig jaar oud noemen — hij was verliefd, hij had geen moeraskoorts meer en die andere koorts was een prettige gewaarwording. Hij reed over de groene grasvlakte en het paard hinnikte vroolijk. Hij zette het in draf en terwijl de frissche wind langs zijn wangen streek, zag hij op eenigen afstand voor zich een wit wolkje waterdamp in de lucht opstijgen en hoorde hij het gefluit van een locomotief. Hij keerde om en draafde rond in een grooten kring; hij voelde zich voor het oogenblik volkomen gelukkig. Hij was Grantley bijna vergeten; al zijn gedachten waren gevestigd op dat ééne punt: dat hij jong was en verliefd. Hij hield in — hij hoorde het doffe geluid van hoefslagen en een kreet om hulp. Een paard, dat geschrokken was van een voorbijgaande auto, was op hol gegaan en rende als een wervelwind over den grasgrond. Zijn kop was in de hoogte gestoken en de berijder kon het niet meer houden — het holde wild door, zonder te weten waarheen. Zijn draf voerde het paard regelrecht naar een ingezonken spoorweg. Vlak bij werd een waarschuwend gefluit vernomen en hoorde men het gesis van een locomotief. Erthington had lang vertoefd in een omgeving, waar men het handelen aan het denken paarde, en al deze details werden oogenblikkelijk in zijn hersenen opgenomen. Het paard had zijn zelfbeheersching verloren, het was dol van schrik; het rende regelrecht zijn verderf tegemoet, want er was maar een zeer zwak hek om de uitgraving voor den spoorweg. Hij keerde om en spoorde zijn paard tot een galop aan; hij zweepte het voort, terwijl hij het luid toeschreeuwde. Maar het op hol geslagen paard had een enorme snelheid. Het was een wonder, dat de ruiter er nog niet afgeworpen was. Het trof Erthington, dat hij geen sporen droeg, maar alleen de zweep gebruikte. Hij won nu op het paard; zijn eigen paard deed nu zijn uiterste best; het rende regelrecht naar de lichtstreep. Hij zag vlak bij donkere wolkjes van waterdamp in de lucht opstijgen. De trein naderde; er was geen tijd te verliezen. Het was eigenlijk onmogelijk om het op hol gegane paard in zijn vaart te stuiten, maar er was geen anderen weg. Een langdurige oefening in het paardrijden had hem tot een uitstekend ruiter gemaakt, en hoewel zijn plan veel gevaar met zich bracht, zoowel voor hem als voor de vrouw — want hij zag nu, dat het door een vrouw bereden werd — besloot hij dadelijk om zijn plan ten uitvoer te brengen. Daarom deed hij geen poging om de teugels te grijpen, maar liet zijn paard op zij komen van het op hol gegane. „Laat uw teugels los!” riep hij met donderende stem. , Nu !” Het werd alles vlug en handig gedaan. Hij sloeg zijn arm om haar middel, stak zijn voet onder haar voeten, hief haar op en zij lag tegen zijn borst, terwijl het ruiterlooze paard als een razende voorwaarts rende, voor een oogenblik tegengehouden door de omheining, toen, zich opheffende, sprong het zijn verderf tegemoet, terwijl de trein donderend voorbijging. De laatste kreet van het stervende paard werd gehoord tegelijk met het gefluit van de locomotief, maar Erthington dacht niet aan het paard. Het meisje, wier leven hij had gered, was Miss Floyd; haar gewicht rustte tegen zijn hart, haar armen waren om zijn nek geslagen. Erthington voelde zich gelukkig, hoewel hij buiten adem was. Deze inspanning na zijn laatsten aanval van koorts was veel voor hem geweest, maar dat gaf niets. Hij had het leven gered van de vrouw, die hij liefhad; hij had nu een onweerlegbare aanspraak op haar voor altijd. Opeens kwam er een weenende vrouw met hangende haren naar hem toe. Het meisje, dat hij droeg, schrok op, keek hem aan en zuchtte. „Alles is in orde,” hijgde zij. De radelooze vrouw, wier haren over haar gezicht gevallen waren, greep naar de japon van het meisje. „O, Goddank. Lady Eleanor!” zei ze. „Goddank. II. Erthington reed woest over den moerassigen weg, hij had geen oog voor de schoonheid van het landschap, dat zich ver voor hem uitstrekte en geen oor voor het zachte gefluister van den wind in de denneboomen. Al het mooie was uit zijn leven verdwenen, daaruit verbannen door den kreet van een radelooze vrouw; er heerschte duisternis in zijn oproerige ziel. De plotselinge ontdekking had hem versteend. De vrouw, waarop hij zich veroorloofd had te verlieven als de eerste de beste heethoofdige knaap, de vrouw, wier leven hij had gered, was niemand anders dan zij, die het hart van zijn gestorven vriend gebroken had; zij had den jongen tot vertwijfeling gebracht, het was dezelfde vrouw, die hij gezworen had te doen lijden, evenals zij zelf pijn veroorzaakt had aan een ander. Hij bekende zichzelf, dat hij zich te veel door zijn gevoel had laten meesleepen. De losse opmerking, die hij den eersten avond aan tafel had hooren maken, had hij opgevat als een voldongen feit en hij had niets gehoord, dat het tegensprak. Zijn vergissing was een heel natuurlijke: in zulke groote hotels als het Stupendons hotel konden mannen en vrouwen heel goed een tijd vertoeven, zonder dat men te weten kwam, wie zij waren. Maar die kreet van de metgezellin van Lady Eleanor had hem de schellen van de oogen doen vallen en een enkele vraag, die hij in het hotel bij zijn thuiskomst deed, liet hem geen twijfel meer. Het beeldschoone meisje met het prachtige haar en de zielvolle oogen, was de eenige vrouw in de werelo, waartegen hij een sterken afkeer had, die hij zelfs in het verleden haatte. Daarom was het noodzakelijk, dat hij dadelijk een besluit nam Wat zou hij doen ? Het was het eenvoudigst om zich dadelijk uit haar buurt te verwijderen, maar dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Zijn dokter had veel hoop op zijn volledig herstel. De versterkende lucht had hem al veel goed gedaan. Gezondheid is een dierbaar bezit voor iemand, die al de kwellingen van moeraskoorts ondervonden heeft. Hij had Lady Eleanor niet meer gezien, sedert hij haar in zijn armen had thuisgebracht. Het ontzettende gevaar, waaraan zij zoo ternauwernood ontsnapt was, had haar diep geschokt; zij was voortdurend in haar eigen kamer gebleven. Dagelijks ontving hij een verslag van Mrs. Draycott en tegen zijn wil hoopte hij op gunstige berichten. Maar hij had haar niet gezien en er waren al vele veronderstellingen bij hem opgekomen. De belofte, die hij zichzelf gedaan had, maakte hem wanhopig; hij geloofde, dat het zijn plicht was, om zijn plan ten uitvoer te brengen. Lady Eleanor Ardley was verantwoordelijk voor een gebroken leven en het volle gewicht van de misdaad, die Grantley haar had ten laste gelegd, moest haar duidelijk gemaakt worden. „Het is een verschrikkelijk dilemna !” zei hij met verbittering, terwijl hij met zijn stok op den weg sloeg. „Wat moet ik toch doen?” De liefde in zijn hart drong een antwoord aan hem op, waaraan hij ook al reeds gedacht had : „Wisch alle gedachten aan Grantley uit; dat behoort tot het verleden. Grijp het tegenwoordige met beide handen aan en kijk naar de toekomst. Je bemint haar, nietwaar ? Maar dan gaf het verstand weer een ander antwoord : „Zij zal jou net als hem behandelen. Zij zal zich met je vermaken, zoolang het haar behaagt en je dan wegwerpen als een stuk gebroken speelgoed. Zij richt de mannen ten gronde — zij heeft geen hart. Dergelijke dingen dienen haar alleen tot amusement.” Ais hij zich slechts van de herinnering aan Grantley kon bevrijden ! Als hij maar doof kon zijn voor de herinnering aan de hartverscheurende klachten, die hij den jongen had hooren slaken! Maar het kwam Erthington voor of het verwrongen gelaat van den jongen hem altijd voor den geest stond. „Deze vrouw — jou echtgenoote — heeft mij bedrogen, mij, den man, die je leven redde,” schenen de doode lippen te zeggen. „Wat moet ik doen?” riep Erthington. „Ik zal weggaan — ik zal weggaan ! Het geluk, waarvan ik droomde, is niet voor mij weggelegd.” Hij hief plotseling het hoofd op, het meisje stond voor hem. Zij was alleen zag hij en zeer zenuwachtig. Zij verschoot telkens van kleur. Met pijn in zijn hart stemde hij toe, dat het meisje nog lieftalliger was dan hij zich had voorgesteld. Hij nam ernstig zijn hoed af en stapte opzij om haar door te laten. Hij was zeer verward; zijn hart klopte razend. „Mijnheer Erthington.” Zijn naam klonk van haar lippen als muziek, zei hij bij zichzelf. Hij hield stil en draaide zich om; zij glimlachte hem toe. „Ik heb natuurlijk naar uw naam gevraagd,” zei ze. „Ik — ik dank u, dat u mijn leven gered hebt.” „Dat was niets,” antwoordde hij dadelijk. „Misschien niets voor u, maar voor mij heel veel.’ Hij dwong zich, om niet naar haar betooverende verschijning te kijken; hij zette een vastbesloten gezicht en liet zijn blik over het landschap gaan. Deze vrouw met de violette oogen had een jongen man naar de hel gezonden. „Ik verzoek u, er niet meer over te denken,” zei hij stijf, terwijl hij al zijn moed verzamelde. „Heb ik u beleedigd?” vroeg zij. „Ik weet, dat wij niet aan elkaar zijn voorgesteld, maar — maar ik kon het niet helpen, dat het paard op hol ging. Zooals u ziet, heb ik mijn pols verzwikt. Om dien te laten behandelen, kwam ik naar Harrogate en ik had niet zoo dwaas moeten zijn om te gaan rijden, maar — daarom wil ik u nogmaals bedanken —-r” Evenzoo had deze zachte, bewogen stem Grantley in de ooren geklonken. En evenzoo hadden deze liefelijke oogen zich voor Grantley met tranen gevuld. „Het redden van uw leven was niets — tracht te vergeten, dat er zooiets gebeurd is. Hebt u de dennenbosschen gezien?” Hij wees met zijn wandelstok naar de boomen.
PDF
Nummer
1914, nr.12, 18 mrt. 1914
Blad
06
Tekst
PANORAMA „Daar is het heerlijk koel. U ziet bleek — en ik moet u iets zeggen — ik moet!” Hij richtte zijn schreden naar het bosch, waar beschaduwde banken de door de hitte uitgeputte voetgangers uitnoodigden om in de koelte te komen zitten. En onder den invloed van zijn eenigszins bevelenden toon, volgde zij hem gedwee. Hij wachtte, tot zij gezeten was en ging toen vastbesloten voor haar staan, terwijl hij zijn handen op zijn rug ineenklemde. „Wel,” vroeg zij met opgetrokken wenkbrauwen, „wat heb ik gedaan? Ik heb een gevoel, of ik een afstraffing heb gehad en in een hoek gezet ben.” Zij was zeer verleidelijk, zooals zij daar zat, terwijl haar schoonheid nog verhoogd werd door haar schilderachtigen hoed. Hij herkende nauwelijks zijn eigen stem : ,,U weet niets van mij,” begon hij ruw. „Ik weet, dat u mijn leven gered hebt op de meest ridderlijke manier,” zei ze tot hem. Hij maakte een plotselinge beweging met zijn hoofd; hij leed nu lichamelijke pijn. „Dat is buiten de zaak, Lady Eleanor Ardley. Ik ben kort geleden uit West-Afrika gekomen — van de rivier Gringea. om nauwkeurig te zijn. Brengt dat iets bij u te binnen ?” Zij keek hem verbijsterd aan, terwijl zij langzaam het hoofd schudde. „Ik moest daar zijn om een onderzoek te doen. Ik — ik had daar een vriend.” Zijn stem werd onzeker, maar hij herkreeg zijn zelfbeheersching. Hij zag niet, dat haar oogen teeder op hem rustten, dat zij beefde van deelneming in zijn verdriet. „Hij heette Grantley — Guy Grantley,” zei hij, nog steeds op ruwen toon; hij zag de kleur van haar gezicht verdwijnen en haar lippen verbleeken. Hij ging nu haastig verder — zooals Grantley geleden had, zou hij haar ook laten lijden* „Hij was mijn vriend, hij was mij zeer dierbaar. Het was een brave jongen, een trouwe jongen. Wij hielden heel veel van elkaar. Hij waagde zijn leven om het mijne te redden, want als hij er niet geweest was, dan zou ik in stukken gescheurd zijn.” Misschien was bet het gesuis van den wind in de pijnboomen, misschien was het een diepe zucht, die uit haar borst opwelde, waardoor een sissend geluid veroorzaakt werd. „Hij vertelde het een of ander uit zijn leven, ook de reden, waarom hij naar dien uithoek gekomen was. Er was een vrouw — een hartelooze vrouw. Zij verstrikte hem in haar netten,‘zij deed hem gelooven, dat hij haar meer waard was dan iemand anders op de wereld, zij speelde met hem voor haar genoegen. „Daardoor brak zijn hart, het vernietigde zijn vertrouwen in de menschelijke natuur. Deze vrouw verwoestte zijn leven. Meer nog: zij doodde zijn ziel en liet zijn lichaam levend; hij rende zijn verderf tegemoet. Toen bracht het Lot hem met mij in aanraking: hopeloos, zonder idealen; jong in jaren, oud in ondervinding. Omdat ik van hem hield, leed ik met hem mee en ik zwoer, dat als God mij ertoe in de gelegenheid stelde, ik de oorzaak van zijn ellende zou straffen. Toen hij stierf — in mijn armen — lag er een vloek op zijn lippen en de naam van Eleanor Ardley, Lady Eleanor Ardley.” Hij keek haar aan, terwijl hij verwachtte, dat haar gezicht van schrik vertrokken zou zijn. Hij voelde zich er niet door verlicht dat hij zijn belofte vervuld had. Nu de woorden eenmaal gesproken waren, zou hij bijna zijn leven hebben willen geven, als hij ze had kunnen terugtrekken. Maar zij was niet door wroeging aangegrepen, haar gelaat, hoewel bleek, verried geen berouw. „Dus Guy Grantley is dood?” fluisterde zij bijna. „U zegt, dat hij stierf?” „Ja, terwijl hij alle mogelijke kwellingen doorstond!” „En nog zeggen de menschen dat er geen God is ! Mijnheer Erthington, hoe komt u er toe mij te veroordeelen ? Hoe durft u naar mij toe te komen om mij deze vreeselijke beschuldiging in het gezicht te werpen ?” „Ik hield van hem,” zei hij bijna beschuldigend. „Ik leed met hem mee en het verdriet verbittert iemand.” „Dan hebt u geleden, zonder dat het noodig was. Luister; ik heb u aangehoord, nu moet u naar mij luisteren. Wij zijn hier in Engeland en geen enkele misdadiger wordt hier veroordeeld, zonder dat hij in de gelegenheid gesteld is om zich te verdedigen. Ik zou u in de meening kunnen laten, dat ik een hartelooze vrouw ben. maar u hebt mijn leven gered en gij zult mij begrijpen — gij, wiens leven hij gered heeft. En dit verzeker ik u, Mijnheer Erthington — dat uw vriend een valsche vriend was, een bedrieger, uw vriendschap niet waard. „Ik zou u in uw geloof in hem kunnen laten, maar dat wil ik niet. O, ik weet wel — de morluis nil nisi bonum ■— maar als iemand geen kwaad van een doode wil denken, waarom doet hij het dan wel van een levende? Ik verdedig nu. mijzelf. Hij bedroog u, evenals hij iedereen, waarmee hij in aanrak ng kwam, bedroog. Ik doorzag hem. Ik geloof, dat hij eindelijk zijn eigen verzinsels ging gelooven. Er zijn zulke menschen. „Hij won mijn sympathie met leugens. Hij kwam naar mij toe met een droevige geschiedenis; hij was heel slim, en wist zich zeer jongensachtig te gedragen. Een meisje, vertelde hij, had zijn hart gebroken. Daarom was ik lief voor hem, misschien toonde ik te veel belangstelling voor hem. Hij vertelde mij meer en meer van zijn verdriet, toen wij elkaar beter gingen kennen. Nu weet ik, dat hij leugen op leugen stapelde —- om mijn liefde te winnen, veronderstel ik. Hij was iemand, die sympathie noodig had, die zich voordeed als de held van een drama. „Op denzelfden dag, dat hij aanzoek bij mij zou doen, ontmoette ik het meisje, dat zijn hart gebroken had. Zij was stervende — en dat door zijn schuld. En zij vertelde mij de waarheid. De mannen doen dat niet altijd, zelfs niet op den rand van het graf — sommige mannen. Haar geschiedenis was niet dezelfde als de zijne. Zij stierf met haar hand in de mijne, hem nog steeds beminnende, hoewel hij haar leven had verwoest. Hij had genoeg van haar, het speelgoed had zijn bekoring verloren, dat was alles. „Hij kwam later bij mij, met heete woorden van liefde op zijn lippen. Ik stond hem toe, om de geschiedenis van zijn gebroken hart te herhalen — hij vertelde het zeer aandoénlijk, terwijl zijn stem beefde en er tranen in zijn oogen stonden. Slechts ik, beweerde hij, kon zijn verdriet verzachten. „Toen nam hij mij in zijn armen; klemde mij aan zijn borst en bedekte mijn lippen met kussen. Toen vertelde ik hem, wat ik wist — dat hij een leugenaar was en geen spoor van oprechtheid bezat. Dat is alles. Hij ging weg als een geslagen hond — om het aan u, en aan anderen misschien, te vertellen — om zich interessant voor te doen, om uw deelneming en vriendschap te winnen. Hij vertelde u zijn geschiedenis. Ik vertel u de mijne en de mijneis waar !” Zij hief haar oogen naar hem op. „Hij was mijn vriend,” zuchtte hij. „U neemt hem nu van mij weg — ik kan het niet gelooven —.” Maar terwijl hij het zeide gevoelde hij, dat hij het wel geloofde. Haar oogen waren oprecht, er lag een droevige glimlach in. „Hij noemde mij een vampier en vond mij harteloos. Zoo beschreef hij dat andere meisje precies eender — en zij stierf uit liefde voor hem, toen ik haar vond. Mijnheer Erthington, het is een groote schok voor u — het „vertrouwen in een vriend kan men niet verliezen zonder er verdriet van te hebben. Maar wie van ons beiden gelooft u ?” ,,U,” zei hij heesch, bewogen door het medelijden in haar oogen. „Maar gij hebt mij van een dierbare herinnering beroofd —” Zij raakte schuchter zijn arm aan. Hij zag haar weer aan. „Kan ik niet uw vriend zijn in zijn plaats?” vroeg zij. Hij streelde haar vingers: „Grantley was mij meer dan een vriend,” zei hij na een poos, „Ik hield van hem — vriendschap is niet voldoende. Lief meisje, gij moet zijn plaats innemen.” En hij lachte, daar hij in haar oogen las, dat zij toestemde. Hij was Grantley vergeten. ‘Kiekje, genomen kort na een ontgroening tijdens het college ven ©r. v, d. plaats, leereer in de TMatuur- en Scheikunde, ©e ex~groentjes xijn herkenbaar een de keel geschoren schedels. (foto G. Jochmann). ©r. ©ekhuy&en, leeraar aan de ft. V. S. in &ijn college-aaal, die een van de mooiste en best ingerichie van de school is. (foto l-K ƒ. Vetter). De Rijks-Veeartsenijschool te Utrecht. E ENIGEN tijd terug is in de Pers het prae-advies verschenen van de commissie, belast met een onderzoek naar hef ontwerp van wet tot regeling van het Landbouw- en Veeartsenijkundig Hoogeronderwijs. Hierin betoogt de commissie de onhoudbaarheid om het Veterinaire Onderwijs bij de Medische Faculteit in te deelen, en ook toont hierin de commissie de ongegrondheid aan om tusschen een evenfueele Landbouw-Hoogeschool en Veterinaire Hoogeschool verband te gaan leggen. De Rijks-Veeartsenijschool werd geopend in 1821. Oorspronkelijk internaat, werd dit in 1899 opgeheven. De school begon met 24 leerlingen. Waar de Rijks-Veeartsenijschool staat, was oorspronkelijk de uitgestrekte tuin van de villa „Gildestein , die de directeurswoning werd, en waarin onlangs hel Instituut voor Parasitaire en Infectie-ziekten is ingericht, waarvan directeur is de bekende Leidsche hoogleeraar Dr. D. A. de Jong, die op dit gebied een Europeesche vermaardheid heeft verworven. ©r, Ti. TAarkus, de directeur van het pathologisch instituut, in &ijn laboratorium. (foto G. Jochmann).
PDF
Nummer
1914, nr.12, 18 mrt. 1914
Blad
07
Tekst
: Wereld-panorama ; MINISTER ASQUITH MR. WALTER LONG, M. P. SIR EDWARD CARSON, K. C., M. P. Het Home-Rule ontwerp voor Ierland heeft in het Engelsche Parlement en ook daarbuiten reeds heel wat stof opgejaagd. Eenige nummers terug hebben wij reeds een artikeltje gewijd aan de Engelsche politiek en ook de portretten gegeven van enkele zeer op den voorgrond tredende politici. Wij geven hierboven (links) het portret van den Engelschen minister-premier, die nu heeft aangegeven, welke wijzigingen de regeering wil aanbrengen in het Home-Rule ontwerp; in het midden Mr. Walter Long, de voorzitter van de Union Defence League, die het bekende adres teekent; foto rechts Sir Edward Carson, aan wiens woorden zeker niet minder waarde wordt gehecht dan aan die van Minister Asquith. PROFESSOR PAUL EHRLICH. 14 Maart heeft deze beroemde professor, de uitvinder van het praeparaat Ehrlich-Hata 606 zijn 60en geboortedag herdacht. Een eigenaardig toeval is dat juist in deze dagen in het Parlement heftig is gesproken over de uitwerking van het praeparaat. EEN VAARWEL AAN DE VERLOREN MAKKERS. In de Whitsand Bay heeft de vorige week een indrukwekkende plechtigheid plaats gehad; op de plaats n.1. waar de Engelsche onderzeeër A 7 is gezonken, is aan boord van de „Forth” een plechtigen uitvaartdienst gehouden voor de elf verongelukte officieren en manschappen. MINISTER G1OLETTI. Wij geven hierboven een portret van den afgetreden Italiaanschen minister Gioletti. Verschillende redenen hebben hem tot aftreden genoodzaakt, doch gelet op den grooten invloed, dien hij heeft is het niet onmogelijk, dat hij nog eens weer als minister terugkeert. EEN SCHILDERIJ VAN f540.000 ERNSTIG BESCHADIGD Een 31-jarige suffragette, Miss Mary Richardson heeft het beroemde schilderij van Velasquez „Venus met den Spiegel”, dat een commissie 7 jaar geleden voor ƒ540.000 voor de National Galery te Londen heeft aangekocht, met een hakbijl ernstig beschadigd. De daderes is tot 6 maanden gevangenisstraf veroordeeld. DE „WARE” VORST VAN ALBANIË. In het jongste vorstendom Albanië is het nog verre van rustig; vooral in het Zuiden komen nog telkens opstootjes voor en het zal voor den vorst wel zaak zijn goede vrienden te blijven met Essad Pacha, wiens portret wij hierbij geven, (foto Voigt). LEOPOLD ROOSEN. Tot directeur van het Theatre Francais de la Haye is benoemd de heer L. Roosen, de bekende opera-zanger die in 1907 -1908 aan de Fransche opera was verbonden. Op het oogenblik is de Heer Roosen bij de Groote Opera te Parijs. DURAZZO, DE HOOFDSTAD VAN ALBANIË. De inwoners van Durazzo, de hoofdplaats en residentie van Albanië, hebben zooveel mogelijk hun best gedaan om hun vorst zoo waardig mogelijk te ontvangen. Wij geven hierboven een foto van de hoofdstraat van deze residentie. Erg huiselijk ziet het er nog niet uit. DE MIJNRAMP IN BELGIË. Door een aardverschuiving heeft het water toegang gekregen tot de mijngangen in de buurt van Thien in België, waardoor verscheidene personen het leven hebben verloren. Een veertigtal huizen, die boven de mijn stonden, werden ernstig beschadigd en dreigden in te storten.
PDF
Nummer
1914, nr.12, 18 mrt. 1914
Blad
08
Tekst
— GEÏLLUSTREERDE — MERKWAARDIGHEDEN 1 - 0 4 » k&a -SS* Gen nieuwe huizenbouw In Parijs heeft men een proef genomen met een nieuwen huizenbouw. Zooals onze foto duidelijk weergeeft worden de étages naar boven langzamerhand smaller, waardoor zij het voordeel hebben, dat lucht en licht vrij de kamers kan binnenkomen, wat tot heden nu juist niet het geval is met de Parijsche woningen. De nieuwe manier van bouwen, die voor Parijs geheel onbekend is, moet uitstekend voldoen, en zeer goede resultaten opleveren. Onlangs is te Dermovo, Kreiz Meseritz, een 120- jarige vrouw overleden. Het oude moedertje, Hedwig Stavne, werd in 1794 in de omgeving van Pleschen geboren, en zag als even-volwassen meisje het „groote” leger van Napoleon naar Rusland trekken, en daarna als vluchtelingen, achterjaagd door Kozakken, terugtrekken. Hierbij de beeltenis van het krasse oude vrouwtje, dat 15 October des vorigen jaars 120 jaar werd. Gen „hooge” De Engelsche reus Teddy Bobby, de grootste mensch die ooit geleefd heeft, te Berlijn gekiekt. Bobby is pas 19 jaar, maar heeft reeds de respectabele lengte bereikt van 2 Meter 67 cM. Hij is dus nog 16 cM. grooter dan de reus Machnow, want diemeet „maar” 2 Meter 51 cM. Dat Bobby in Berlijn nogal bekijks had, laat zich begrijpen; het is dan ook geen alledaagsche gebeurtenis, iemand van 2*1% Meter tegen te komen. Vooral de jeugd vond Bobby „aardigom te zien”. © Gen Vlampijl. Het aantal uitvindingen, die de mensch-vogels in staat stellen hun soortgenooten te kwetsen of te dooden, wordt hoe langer hoe grooter. Wij brengen hierbij weder een nieuwe uitvinding, van den heer Guerra, in beeld, welke bestaat uit een gemakkelijk mee te voeren toestelletje, dat van een groote of kleine hoogte vallend, de voorwerpen, waarmede het in aanraking komt, vlam doet vatten en een haast niet te blusschen brand doet ontstaan. Bovenaan op onze foto ziet men het toestelletje, vastgehouden door den uitvinder, terwijl onderaan een hoop stroo is afgebeeld, dat in brand is gestoken door zoo’n vlampijl, dien men van den Eifeltoren liet vallen. Gen nieuwe klok. Wij geven hierbij een foto van de eerste klok waarvan de wijzerplaat volgens de geheel nieuwe, hoewel officieele wijze, verdeeld is in 24 uur. Deze klok is onlangs bij het nieuwe postkantoor te Parijs aangebracht. Alle andere klokken hebben nog de oude verdeeling van 12 uur. De tijd ontvangt men rechtstreeks van het observatorium te Parijs. De klok heeft een middellijn van 2I/'2 Meter terwij 1 de wijzers ongeveer een lengte hebben van 1 Meter. In de practijk moet deze klok uitnemend voldoen. Wij geven hierbij het portret van den 10-jarigen beeldhouwer Robert 011- mann, te midden van zijn kunstwerken. Deze knaap, die reeds op 21/2-jarigen leeftijd silhouetten uitbet aierenrijk teekende enknipte, was 8 jaar, toen hij de K. K. Kunstgewerbeschule te Weenen bezocht. Zijn volgens eigen ontwerp gemaakte sculpturen werden op de „Kunstgewerbeausstellung” ten zeerste bewonderd, terwijl zijn vroegtijdig genie zéér de aandacht trok, wat hem, naar zijn uiterlijk teoordeelen, nog al verwaand maakte. Gen nieuw valscherm. Door een zekeren heer Ors uit Frankrijk is een nieuw soort valscherm uitgevonden, dat volgens hem onfeilbaar werkt. Door de vele ongelukken, die in verschillende tusschenpoozen met deze soort toestellen gebeurden, en waarvan de uitvinders, die een rotsvast vertrouwen in de zekere en betrouwbare constructie hadden, meestal zelf het slachtoffer werden, is men nu een beetje sceptisch gezind tegenover dergelijke uitvindingen. Toch kan men op deze laatste uitvinding niets tegen hebben, want de uitvinder heeft er een proef mede genomen en.... hij is er goed afgekomen, wat reeds heel wat zegt. Wij brengen hierbij het oogenblik in beeld dat de uitvinder uit de vliegmachine daalt, terwijl onze onderste foto duidelijk de positie van den passagier en het valscherm laat zien. ©e 7A.untengang te ©eventer, tot heden een publieke doorgang — men kwam er mede van de Rijksmansstraat naar „Achter de Muren” —ging een dezer dagen in andere handen over en is als doorgang voorloopig afgesloten. De foto van de pomp met het naïefaardige meisjesfiguurtje doet ons nog eens weer zien, hoe gevoelig-mooi toch is wat ons nog van ’t oude is overgebleven — en hoe „de ouden” er „slag van hadden” het practische met het mooie te doen samengaan. Hoe aardig toch is b.v. die luifel beschermend neergehangen boven de pomp en boven ’t vrouwtje, dat bij druilig weer rustig haar emmer vol kan pompen — hoe practischleuk die zandsteenen bak daaronder. Waar in onzen tijd nog steeds te veel van ‘t oude-mooi door een vaak overdreven moderniseerwoede moet verdwijnen, valt het te waardeeren, dat hier weer een oud hoekje met piëteit behandeld zal worden en voor den schoonheid-minnende als een bewijs van „der ouden” sentiment voor het eenvoudig-schoone zal blijven gespaard. En daarom kiekten we deze typische staaltjes van „oud-schoon” en gaven ze een plaats onder onze rubriek geïllustreerde merkwaardigheden, wetend dat zij deze plaats ten volle verdienen. BERICHT Onze lezers hebben nu reeds eenige malen in .Panorama” de rubriek „Geïllustreerde merkwaardigheden” aangetroffen. Dat het ons niet aan stof heeft ontbroken, hebben zij kunnen bemerken aan de talrijke foto’s, welke wij op deze pagina’s hebben afgebeeld. Mochten er echter onder onze lezers zijn, die in het bezit zijn van in beeld gebrachte merkwaardigheden, dan zal het ons aangenaam zijn deze van hen te ontvangen. Voor elke geplaatste foto vergoeden wij Drie Gulden ©
PDF
Blad 
 van 2380
Records 601 tot 605 van 11897