Een noodlottige Uitvinding.
(Uit het Engelsch van J. MORTON LEWIS.)
Vooi een professor was Steinway bepaald een jong en levenslustig man. Niemand, die met hem kennis maakte in den weinigen vrijen tijd, dien hij zich veroorloofde, kon zich voorstellen dat deze man, die nauwelijks dertig jaar leek en de volle frischheid der jeugd scheen te bezitten, de wereldberoemde geleerde was. De scheikunde, in het bijzonder, het vervaardigen van ontplofbare stoffen , was zijn speciaal studievak. De kennis door anderen eerst na jaren verkregen, was hem een tweede natuur en vormde een integreerend deel van zijn vernuft. Hij bezat een zekere handigheid of beter een gewaarwordingsvermogen, dat hem in staat stelde zijn proefnemingen langs succesvolle banen te leiden. Waar anderen aarzelden of niet slaagden, daar over-woft hij, vaak onbewust, als door een geheime macht geleid, de hinderpalen, door Natuur aan eiken voortvarende gesteld, die zich van haar geheimen wil meester maken.
Steinway was vrijgezel. Buiten zijn laboratorium leefde hij vrooliik en onbekommerd en handelde vaak naar de ingevingen van het oogenblik. Hij voerde een leventje als een bohémien, in den waren zin van het woord. Hij had behoefte aan afwisseling; dagelijksche sleur was hem een gruwel en werkte verlammend op zijn werkkracht en verbeelding.
Op een avond zat hij, na volbrachte dagtaak in zijn studeerkamer te lezen, ontspanningslectuur. Hij had een detective-verhaal gekozen. Steinway had voor dergelijke verhalen een voorliefde, bijna grenzende aan passie.
Juist klokslag negen uur kwam zijn bediende de kamer binnen met een telegram in de hand.
„Dit is zoo juist gekomen, meneer ! '
„Dank je ! Ik hoorde je niet kloppen”.
Steinway scheurde de enveloppe open. Het telegram was geteekend „Lorriquer” en behelsde de volgende woorden : „Kom terstond bij mij. Heb ongeluk gehad !”
Lorriquer was een oud vriend, een kamergenoot uit zijn studententijd. Hij woonde aan de tegenovergestelde zijde van het weiland, een afstand van tien minuten. Steinway zag dat het telegram een half uur geleden was aangeboden aan het Barnes-postkantoor en verwonderde er zich ten zeerste over, waarom zijn vriend hem niet liever direct een boodschap gestuurd had, in plaats gebruik te maken van het in dit geval omslachtige telegram-systeem.
Nochtans, hij stond op, ging naar de vestibule, trok zijn overjas aan en zei tot zijn huishoudster : „Ik ben plotseling geroepen bij mijnheer Lorriquer, en kom vanavond mogelijk niet vroeg thuis. Doe in allen geval de deur niet op den grendel als het laat mocht worden”.
Hoe vroeg nog in den avond, was het veld verlaten, toen hij het dwars overstak. Laat in November, joeg een koude wind hem in het gezicht. Hij wandelde intusschen in de duisternis voort met de zekerheid van een man, die den weg kent. Om tijd te winnen, verliet hij den hoofdweg ■en stak dwars het grasveld over. De maan was nog niet te zien en behalve eenige sterren was de lucht donker. Aan weerszijden naderden hem schaduwen van naakte boschjes en onder zijn voeten kraakten de doode twijgjes.
Onderwijl peinsde Steinway welk ongeluk zijn vriend getroffen mocht hebben en begreep hij nog steeds niet, waarom deze een telegram en geen boodschap gestuurd had. Kennissen had Steinway genoeg, ware vrienden slechts één, den man die hem het telegram- 2ond; geen wonder dat hij zich haastte bij hem te komen.
Vlak voor hem rees een dicht boschje bremstruiken voor hem op. Het kwam zwart uit in de duisternis. Hij had het juist bereikt en verdween in zijn schaduw als een andere nog donkerder schaduw hem naderde en daarna nog een. Hij hoorde een stem snel iets zeggen in een vreemde taal, een arm werd om zijn hals geslagen en hij achterover getrokken, en tegelijkertijd voelde hij iets tegen zijn neus drukken, iets dat een ziekelijk luchtje had. Hij herkende het vóór hij het bewustzijn verloor: „chloroform” murmelde hij nog even.
Toen hij eindelijk uit zijn verdooving ontwaakte, was het eerste wat hij zich bewust werd, een vaag gevoel van m beweging te zijn. Rond ziende bemerkte hij dat hij in een gesloten rijtuig zat, dat zich met grooten spoed voortbewoog.
Vervolgens bemerkte hij dat hij aan handen en voeten gebonden was. Tegenover hem zaten twee mannen. Het waren ongetwijfeld beschaafde lieden, doch klaarblijkelijk vreemdelingen. Zij waren beiden nog jong doch mannen van groote physieke kracht. De langste van de twee boog zich voorwaarts.
„Professor Steinway,” zeide hij in onberispelijk engelsch, „ik moet mij verontschuldigen voor het ongerief, dat we u veroorzaken.
Steinway lag in zijn volle lengte op de zitplaats. Hij werkte zich op in een zittende houding. „Wat in 's hemelsnaam, voeren jelui in het schild? Wat ben-je van plan.
„We voeren U naar Southampton !”
„Southampton?” Steinway keek verbaasd op. „Waarvoor?” „Dat zult U zien als we er zij ;” het was de andere man die antwoordde. Zijn stem klonk hard en bijna dreigend.
„Maar mijn vriend, die in gevaar is !” Plotseling werd Steinway alles duidelijk. „Dus, dat was een leugen, verzonnen om mij op de weide te krijgen.”
„Zeg liever, een ander compliment, eveneens een beetje slecht uitgedrukt !”
Steinway zag hen woedend aan. „Als ik slechts vrij was, dan zou ik u, heeren, een compliment toedienen, dat ge niet zoo gemakkelijk vergeten zoudt.”
Wederom dezelfde beminnelijke, opdringerige glimlach.
„Dit was de reden, waarom we de vrijheid namen u zoo secuur mogelijk te binden.’’
Het accent der beide mannen verraadde zoo duidelijk hun nationaliteit, dat Steinway ging begrijpen om welke reden hij naar Southampton vervoerd werd.
Eenige weken te voren had hij met de Engelsche regeering onderhandel ingen aangeknoopt, betreffende een nieuw ont-ploffingsmiddel dat hij had uitgevonden, een middel, waarvan experts getuigden, dat het een geheelen ommekeer zou veroorzaken in het moderne oorlogsmaterieel. De proefneming was ver boven zijn stoutste verwachtingen geslaagd en hij wachtte nu nog slechts op de eindbeslissing van het Ministerie van Oorlog, toen hij plotseling overrompeld en opgelicht werd.
„Dat beteekent oorlog,” zei hij roornig.
„Laat ons hopen van niet,” antwoordde de eerste spreker, „doch als dat het geval is, dan vertrouwen we dat voordat het eerste schot gelost is, wij u zullen hebben kunnen bewegen ons uw wondervol geheim te onthullen.”
„Ah !” Steinway leunde zoover mogelijk voorwaarts. „Ik zie je liever verdoemd.”
In volkomen duisternis bereikten ze Southampton. Het rijtuig reed recht naar de havenplaats waar een klein stoomjacht lag. Steinway zag dat het op stoom lag en aan de beweging aan boord, dat het gereed was om onmiddellijk te vertrekken. Zijn gedachten werkten snel. Sinds hij handen noch voeten bewegen kon, lag zijn eenige hoop op redding in een luiden schreeuw om hulp als hij aan boord gedragen werd. Zijn hart zonk hem evenwel in de sehoenen, toen hij zag, dat de grootste van zijn begeleiders zich naar hem vooroverboog, een haastig gevormden prop in de hand.
„Het spijt me, professor, doch het is slechts voor een paar minuten. Zoo dadelijk zijn we aan boord en daar zullen we u bevrijden.” Het volgende oogenblik was de prop in zijn mond. ■
Hij werd uit het voertuig getild en haastig over een loopplank gedragen; die bij hun nadering van het schip op de wal was gelegd. Hij deed voor het laatst een ernstige poging om los te komen, doch wat kan één man, stevig gebonden, uitrichten tegen drie, in het volle gebruik van hun kracht. Hij was dan ook weldra op het jacht gedragen, de loopplank werd weggenomen, een luid bevel klonk van de commandobrug, er werd ergens een bel geluid en de schroef begon te werken.
Steinway werd in een hut gebracht en de deur achter hem gesloten. De hut waarin hij gevangen zat was goed, zelfs weelderig gemeubeld. Een paar kleine kijkgaten gaven uitzicht op de zee en gaandeweg zag hij de lichten van Southampton verdwijnen als het voorbijvloeiende water. Eerst nadat zij ruim een uur onder weg waren, werd zijn eenzaamheid verbroken.
Plotseling hoorde hij het om draaien van een sleutel en de deur werd geopend. De grootste van de twee overrom-pelaars trad de kajuit binnen. Hij snelde naar de rustbank waarop Steinway lag en sneed zijn banden door.
„Professor,” zei hij, „ik heb mij van, te voren veront
schuldigd, ik moet het nu nogmaals doen. Ik ben Kapitein von Arnheim !”
„Van het duitsche leger-,” vervolgde Steinway.
Von Arnheim boog. „Gij zijt op dit oogenblik de gast der Duitsche Regeering.”
„Een zeer onvrijwillige gast. Uw regeering zai er nog wel eens van hooren als ik weer in vrijheid gesteld ben. U zult ondervinden dat het een gevaarlijke onderneming is, een engelsch onderdaan te overvallen en tegen zijn wil gevangen te houden.”
Von Arnheim had een wijze van doen, die te gelijker tijd vermakelijk en innemend was. „Ik hoop, dat het niet altijd tegen uw wil zal zijn,” antwoordde hij.
„Wat bedoelt u hiermedd?”
„Het behoort niet tot mijn opdracht u alles in bijzonderheden mee te deelen; doch de heele geschiedenis is een handelszaak. We zullen u niet lang gevangen houden. U kunt Duitschland weer binnen 24 uur verlaten, zoo u wilt, als een rijk man, als een man zoo gefortuneerd dat duizenden u zullen Denijden.”
Professor Steinway ging recht op den man af.
„Ik begrijp u volkomen,” zeide hij, „en ieder Engelsch-man zal mij verachten en vervloeken als een verrader.”
Kapitein von Arnheim maakte een beweging. „Professor Steinway,” zeide hij, „laat ons niet verder hierover redekavelen. Geloof mij, ik voldoe slechts aan de mij gegeven orders, door te doen zooals ik deed. Gedurende zes en dertig uur zijn we reisgenooten; ik zou gaarne willen, dat we vrienden waren.” Hij stak hem zijn hand toe. „Ik wil deze zes en dertig uren zoo hartelijk mogelijk voor u zijn.”
Hij bezat een beminnelijkheid, die de meeste menschen ontwapenden; Steinway nam de hem aangeboden hand.
„Zoo is 't goed,” zei von Arnheim. Hij nam plaats in een armstoel tegenover Steinway, en drukte op een tafelbel. „Drinkt u champagne,” vroeg hij, „of rijnwiin? We hebben een heerlijken oogst Hochheimer aan boord. Weet ik het niet. ?” lachte hij.
Gedurende de zeereis deed kapitein Von Arnheim al het mogelijke om den tijd gezellig door te brengen. Inderdaad, de reis zou ongetwijfeld zeei aangenaam zijn geweest, als Steinway niet zijn woede in bedwang had moeten houden, tot hij den man zou ontmoeten, die de schuld van dit alles was. Eindelijk nog achttien uren reizen in een gesloten spoorwegcoupé, een korte rust en hij stond voor den bewerker van zijn gevangenschap : Kolonel Hanmetz.
Kolonel Hanmetz was een Germaan met een aggressief karakter. Zijn vaderlandsliefde dreef hij tot het uiterste, was bij hem een fanatisme. Zijn zorg voor het welzijn van zijn vaderland heerschte bij hem boven alles.
Steinway werd geleid in een spaarzaam gemeubeld vertrek in de vesting Mannstadt. Een eenvoudige houten tafel, dito stoelen en een houten brits als bed was het geheele ameublement. De beide vensters waren klein, hoog en secuur met traliën afgesloten.
Daar kwam kolonel Hanmetz hem bezoeken. Voor een oogenblik maten de beide mannen elkander met de oogen.
„Zijt gij de mam die de vermetelheid hee-t gehad mij op te lichten en hier gevangen te zetten ?” riep Steinway woedend uit.
„Die ben ik I” De kolonel was onverstoorbaar.
„Om welke reden ?”
„Omdat u zoo gelukkig geweest zijt, een nieuwe ontplofbare stof uit te vinden, die een ommekeer zal teweegbrengen in de oorlogstoerustingen”.
„Dit is zoo. En daarom breng je me hier — als gevangene. Als mijn Regeering er van hoorr . . . .”
De kolonel staarde hem aan als een steenen beeld. „Uw regeering zal hiervan niets hooren. Ik heb al mijn voorzorgen genomen. Professor, ik ben een man van weinig woorden. Ik vertegenwoordig de Duitsche Regeering in deze zaak. Wij zijn bereid uw geheim te koopen en er goed voor te betalen.”
„Het is zoo goed als verkocht aan de Engelsche Regeering.”
„Zoo goed als . . . dat is: nog niet werkelijk. Gij hebt het uw Regeeringaangeboden voor honderdduizend pond sterling. Welnu, ik wil u tweehonderdvijftigduizend pond betalen. Deze som zal op uw naam worden geplaatst op een door u aan te wijzen bank op het oogenblik dat u mij de formules overhandigt:.”
„En als ik weiger ?”
„Dan wordt u doodgeschoten !”
|