o° oO OO Of\ UO OO oü o§
HET MOERAS
(VERVOLG EN SLOT.)
SS/itj (©) MARIE LECHOLTE'S VERRAAD EN WAT DIT VOOR /®| * 1
FRANKRIJK BETEEKENDE—EEN GESCHIEDENIS
I UIT HET JAAR '70 — DOOR FRANK H. SHAW. .
n terwijl zij voortliepen, spraken zij met elkander; zij vroeg hem allerlei over zijn tehuis. Spreek met een Duitscher over zijn tehuis en gij zult zijn sympathie winnen; dat weet ik. Dat deed
Marie ook; haar vrouwelijk instinct had haar
dat ingegeven. Zij vleide den dwaas met zijn roode gezicht; en zij zuchtte; zij klaagde, dat zij een steen in haar klomp gekregen had en ging aan den kant van den weg zitten, terwijl de officier neerknielde en de aanleiding van haar pijn verwijderde. Hij hoorde haar zuchten en vroeg wat haar deerde. Zij antwoordde niet met woorden, maar ik denk, dat haar oogen voor haar spraken.
„Zij gingen verder, terwijl zij heel langzaam voortliepen en Marie klaagde er over, dat het zoo vervelend was in het dorpje. „Men ziet niets —niets,” zei ze. „Het zien van een arend verblindt onze oogen al.” En zij keek hem aan van terzijde op deze manier.
Pierre maakte een eigenaardig grimas. „Men vergeet de de musschen wanneer de arend verschijit,” zeide zij. „Ik heb mijn voet bezeerd.”
Hij bood haar zijn arm tot steun aan en zoo wandelde zij nog een poos verder; van tijd tot tijd drukte hij de hand, die hij vasthield en mompelde zacht voor zich heen — zooals zijn gewoonte was met vrouwen.
I Ma foi I” zei Marie, toen zij de deur bereikten van het huis van Jean’s moeder; „ma foi I maar gij weet met ons vrouwen om te gaan, m’sieu. Mijn hart klopt zoo vreemd en het dal lijkt heel klein.”
„Er zijn nog andere plaatsen buiten het dal,” zei hij, terwijl hij zijn snor met waardigheid opdraaide. Daarna zuchtte zij weer en keek naar den grond. Hij greep naar haar toen zij de kleine poort binnentrad, maar zij ontweek zijn greep en trad het huis binnen, waarheen hij geen pogingen deed haar te volgen. Ik denk niet, dat zij lachte toen zij de deur sloot, want zij moest Jean’s moeder vertellen, dat Jean dood was.
„Maar toen dat alles voorbij was — toen de twee vrouwen uitgeweend hadden in elkaar’s armen, toen Marie het werk verricht had, dat zij gewoon was te doen, toen verliet zij het huis weer, en daar buiten stond mon capitaine op haar te wachten.
„We moeten nog eens met elkaar praten,” zei hij. Het scheen, dat ook hij had nagedacht, terwijl zij in het huis was, want hij vroeg haar, welke menschen in de vallei den weg kenden door het moeras.
„Geen enkele man in de vallei weet het nu,” vertelde zij hem. „De eenige man, die het wist, hebt gij gedood, m’sieu.'’
„O,” zei hij, „er zijn nog andere mannen, — betere mannen — mannen, die meer kunnen geven.” En zij glimlachte hem opnieuw toe. Zij nam zelfs zijn arm en keek hem bewonderend in het gelaat.
„Nooit in mijn leven heb ik een man gezien als u,” zei zij met een stem, die een beetje trilde, alsof er een vogeltje in haar keel fladderde. „Wat een gebroken harten moet u achtergelaten hebben, m’sieu.” Zij zeide het bewonderend, terwijl zij haar rol speelde, zooals alleen een vrouw dat kan. Hij nam een trotsche houding aan en gaf haar te verstaan, dat heel Pruisen wel geplaveid kon worden met de harten, die hij gebroken had. Bah !” Pierre spuwde weer verachtelijk op den grond.
„Ik zag hen, toen zij terugkeerden en ik had lust Marie toen te dooden. Jean lag nog in het hutje, dood; en deze vrouw coquetteerde op deze manier met zijn moordenaar 1 Het was verschrikkelijk om aan te zien. Maar ik wist het toen niet, ik wist het toen niet.
„Toen Marie op het punt, was haar hutje weer binnen te gaan, stond zij stil en keek den Duitschen officier aan. „Zou m’sieu le capitaine mij mee willen nemen uit dit vervelende dal, als ik hem het pad door het moeras aanwas?” vroeg zij. Hij greep naar haar. Hij was een schaamteloos zwijn, want het was midden op den dag, en de zon scheen, hoewel de mist nog hing over het moeras in de verte. Hij nam haar ten aanschouwe van het heele dorp in zijn armen, en zij liet het toe — zij liet het toe, m’sieu.
„Weet je het pad?” vroeg hij, zoowel soldaat als lichtzinnig minnaar. „Wel er is niets, dat ik niet zou willen doen voor de vrouw, die mij dat pad aanwees I” Zij vertelde hem, dat zij het pad heel goed wist. Zij verzocht hem, er navraag naar te doen in het dorp en dan zou hij van iedereen hooren dat zij iedere kronkel en bocht ervan kende. Neen, de oude Jozef kwam juist voorbij en zij riep hem aan, zoodat ik haar hoorde vragen : „Jozef, weet ik het pad niet door het moeras ?”
..Ja, jammer genoeg!” antwoordde hij, en balde zijn vuist m riep haar scheldnamen toe.
„Daar, gelooft u mij nu?” vroeg zij. „Ik ken het pad, ik ken het stap voor stap. Hoe komt het toch, dat m’sieu zoo onweerstaanbaar is?” En zij liet haar smachtenden blik op zijn groot, rood gezicht rusten. O, hij dacht, dat hij
overwonnen had; hij was er zeker van, dat zij voor zijn aantrekkelijkheden bezweken was. De vrouwen in Pruisen moeten wel zonderling zijn, dat zij verliefd kunnen worden op op zoo’n goore, dikke man I
„Ik zou mijn hart'schenken aan de vrouw, die mij het pad aanwees,” zei hij in zijn verblindheid. En ik denk, dat hij haar op den voet gevolgd zou zijn in de hut, maar op dat oogenblik kwam de sergeant naar hem toe met een vraag, namelijk over de begrafenis van den Duitschen soldaat, die den vorigen avond doodgeschoten was.
„Laat het gauw gebeurd zijn, en laat een waarschuwing plaatsen, dat wanneer eenig teeken van verraad in dit dorp ontdekt wordt, tijdens ons oponthoud hier, het heele dorp tot op den grond toe afgebrand zal worden. Schiet wat op en uw manschappen moeten binnen het uur klaar zijn om op weg te gaan; we zullen zoo dadelijk afmarcheeren.”
„De doode man werd haastig begraven, terwijl de sergeant een gebed uitsprak; en over het graf werden drie salvo’s afgevuurd. Twee oude mannen moesten de oude Mare An-toine terughouden, toen hij de begrafenis zag vanuit het venster van zijn vliering; zij wilden hem het schieten beletten, want zij hadden gehoord van verbrande dorpen en het werk van losbandige soldaten. En er waren nog andere vrouwen in Malons behalve Marie Lecholte. Maar de officier woonde de begrafenis niet bij; hij leunde over het kozijn van Marie’s raam, terwijl zij bezig was in haar hutje en vertelde haar van de heerlijkheden van de wereld buiten het dorp. Marie coquetteerde met hem. Zij bloosde en verbleekte beurtelings; eens leunde zij zelfs tegen den muur met haar hand tegen haar hart, alsof zijn verhalen haar te veel aandeden. De officier was heel gelukkig; de geheele wereld lachte hem toe.
„Je hebt maar één woord te zeggen en ik zal al deze oude gekken laten voelen, wat zij tegen je gezegd hebben,” zei hij tot haar, terwijl hij naar zijn sabel greep.
„Het komt er niet op aan,” vertelde zij hem. „De liefde ligt vele jaren achter hen, m.sieu.”
„En je wilt ons door het moeras brengen ?”, vroeghij, terwijl hij voornamelijk het oog had op het nut, dat hij van haar zou hebben. Hij had de ziel van een zwijn, die officier. De ondergang van een aardig meisje beteekende niets voor hem.
„Als ik het doe, beteekent dat, dat ik voor altijd uit Frankrijk verbannen zal worden,” zeide zij. Hij stelde haar Pruisen als schuilplaats voor, hij beloofde haar een eeuwigdurende toewijding. En onder deze voorwaarde stemde zij toe de rol te spelen van verrader, hoewel zij heel goed wist, wat dat beteekende.
„Het spreekt vanzelf,” zei hii, terwijl hij haar een groote revolver liet zien, „dat je weet, wat het loon is van verraad, niet waar? Hoe aardig je ook bent, beste kind, ik zal zonder aarzelen je mooie hoofd van je lichaam scheiden, wanneer je ons bedroog.” Zij rilde, toen zij de hardvochtigheid van zijn toon hoorde; zij verzocht hem het wapen weg te steken, en hij lachte haar toe. Zij lachte hem ook toe — heel vroolijk, en zij neuriede zelfs een liedje, dat vertelde van de samenkomsten van twee gelieven.
„Welnu, m.sieu, het is een lang verhaal, maar voor mij is het heel interessant. Maar ik zal nu wat voortmaken. Marie stemde erin toe de Duitsche soldaten door het moeras naar den anderen kant te brengen, terwijl zij wist, wat zulk een verraad voor Frankrijk beteekende. En toen het tijd was, gingen zij op weg; mannen met stugge gezichten, de officier aan het hoofd, aan de zijde van Marie terwijl hij schold op de dorpelingen, die haar vervloekten. Ik vervloekte haar ook, vanuit mijn venster hier, waarheen ik mijzelf gesleept had opdat ik haar nog den laatsten vloek kon naslingeren, terwijl zij verdween.
„Zoo gingen zij hier door het dorp en wij verloren hen uit het gezicht, maar uit de stofwolk, die achter hen opsteeg, konden wij zien welke richting zij namen. Zij marcheerden voort, totdat zij den rand van het moeras bereikt hadden — daar lag het voor hen uitgestrekt, grijs, kil, onverbiddelijk; zij konden het hooren zuchten, alsof het verlangend naar hun leven was. Want een moeras, m’sieu, is zooals u misschien weet, de duivel zelf. Waar het het veiligst schijnt, is het juist het meest doodelijk. Soms ziet men plekken, die er mooi groen uitzien en stevig genoeg gelijken om er den voet op te zetten, maar als je je voet op zulk een plaats neerzet, ben je binnen één minuut dood; er is geen hoop meer .Alleen door het pad te begaan, kan men het doorkruisen en dat is zoo smal, dat er maar één tegelijk over kan gaan, terwijl men elkaar op de hielen moet volgen. Men spreekt erover om dit moeras te draineeren, die moderne ingenieurs — om een vasten grond te maken, waar nu alleen moerassig land en water is. Maar wie weet ? Misschien komt er wel weer oorlog.
„Aan. den rand van het moeras stak Marie haar hand op en liet den stoet stilhouden. Zij keek den kapitein lachend in de oogen, terwijl zij sprak. „Het is noodzakelijk, dat jullie erg voorzichtig bent,” sprak zij. „Jullie moet nu in een
rij achter elkaar marcheeren en lichte stappen nemen; van tijd tot tijd moeten jullie je adem inhouden. En blijf dicht bij mij” Zij lachte weer tegen den Duitschen kapitein en hij lachte terug tegen haar. Ik zei immers, dat zij er heel lief uitzag, niet waar ?
„Ik zou je zelfs door de poorten van de hel volgen,” zei hij en ik geloof, dat hij het meende, want haar schoonheid had veel indruk op hen gemaakt.. „Wees er zeker van, dat ik je niet uit ’t gezicht zal verliezen.”
„Neen,” antwoordde zij, „neen; doe dat niet; als jullie mij uit het oog verloor, zouden jullie zeker sterven.” En zij draaide zich een oogenblik om en blikte terug naar het dorpje.
„Ik geloof, dat zij een gebed mompelde, hoewel haar lippen niet bewogen. Toen haalde zij diep adem en begon den tocht door het moeras, terwijl zij zeer licht stapte en het water uit den grond siepelde zelfs door haar gewicht. U moest ook eens door het moeras wandelen, m’sieu, het zou interessant voor u zijn. Sommige plaatsen zijn weelderig begroeid met riet en het smalle pad, dat men in geen enkel opzicht kan onderscheiden in het moeras, slingert zich er doorheen. Er zijn ook groote grasvelden, maar er zijn weinig vogels; zij ontvluchten die plaats. Op den tijd van zonsondergang hoort men er een klagelijk gehuil, dat diep weemoedig klinkt.
„Marie schreed onverschrokken voort, terwijl zij zorgvuldig het pad hield, dat zij nu eens herkende door een eigenaardig gevormd stuk grond, dan weer hield zij aan op de heuvels in de verte; hoofdzakelijk werd zij echter geleid door haar vrouwelijk instinct, dat meer vermag dan iets ter wereld. Zoo vervolgden zij hun weg, terwijl men zorgvuldig haar voetstappen volgde. Een man lachte om de groote voorzorgen, die zij nam en stapte terzijde. Zij grepen zijn geweer, dat hij zwaaide, om zich in evenwicht te houden en zijn muts — verder niets; hij was binnen twee seconden opgezwolgen.
„Na dit voorval waagde niemand het meer, ook maar in het minst van den weg af te dwalen en zij sloten nog nauwer aaneen, terwijl zij beefden als zij den grond onder hun voeten hoorden zuigen. Toen zij zoo een half uur geloopen hadden, begon de officier tegen Marie te spreken. Zijn stem had haar vastheid verloren en zijn lippen beefden.
„Donner und BH!" zei hij „maar deze plaats jaagt mij schrik aan. Men kan zich verbeelden dat men overal de schimmen van den dood ziet.”
„Het meisje draaide zich naar hem om en lachte droevig. „Het moeras heeft de dood van menigeen op haar geweten, m’sieu,” zeide zij. „Maar zij stierven lang geleden; niemand waagt het tegenwoordig het te doorkruisen. Maar nu zullen wij er weldra doorheen zijn, en daar in de verte is vaste grond — vaste grond en — het geluk.” Zij wierp hem bij dit woord een coquetten blik toe en de dwaas lachte in zijn vuistje. Hij had nu gedaan gekregen, wat hij wilde van dit meisje, dat zoo doodelijk verliefd op hem geworden, dat zij al het andere vergeten had — den dooden man, die zij achterliet, haar eer, haar vaderlandsliefde, alles. Nu, dacht hij, kon hii haar verder links laten liggen en naar ander speelgoed omzien, dat kon hij genoeg vinden in dit mooie Frankrijk.
„Hij had stellig visioenen van toekomstigen roem. Dit zou voor hem beteekenen opklimming in rang, eer, kortom alles waar een soldaat aan hecht. Hij zou de Frar.sche stellingen met zijn kleine troep als een donderslag overvallen op den bepaalden tijd en dan zou de oorlog spoedig gedaan zijn.
„Zoo gingen zij verder, voorzichtig voortstappende, iedere man trad in de voetafdrukken van den vorigen, hoewel deze niet lang bleven staan; zij vervaagden spoedig en het geheele moeras werd weer, zooals het was, voordat zij er kwamen — heel onschuldig er uitziende, maar zeer, zeer gevaarlijk. Zoo gingen zij voort, totdat zij het midden van het moeras bereikt hadden. En plotseling liet Marie hen stilstaan door een beweging van haar hand. Een zeer diepe en uitgestrekte poel lag aan hun voeten; op den bodem kon men de bruine modder zien liggen, die bewogen scheen te worden door een of andere kracht, die onder de oppervlakte werkte. De randen van den poel bestonden slechts uit modder; het gras was hier kort en spaarzaam. En over de poel, die te groot was, dan dat een man er over kon springen, lag een dunne plank.
„Dit is de eenige weg,” zei Marie. „Gii zult inzien, dat er nu groote voorzichtigheid noodig is; de plank is zeer zwak. Zij zal ons gewicht wel dragen, maar er kan maar één man tegelijk overgaan.” Bij deze woorden trok de Duitscher ziin revolver en hield den loop vlak bij haar lachend gezicht.
„Als er verraad in ’t spel is,” zei hij, „dan ben jij het eerste slachtoffer, onthoudt dat.” Zij ging door met schalksch tegen hem te lachen; zij zuchtte; zij berispte hem over zijn gebrek aan vertrouwen.
„Heb ik u niet vertrouwd ?” vroeg zij hem. „Heb ik mij
|