Panorama

Blad 
 van 2380
Records 536 tot 540 van 11897
Nummer
1914, nr.08, 18 feb. 1914
Blad
03
Tekst
-o ik-
PDF
Nummer
1914, nr.08, 18 feb. 1914
Blad
04
Tekst
matie spin-nijdig wordt, wanneer diezelfde opmerking b.v aldus wordt geformuleerd: „De heer X slingert zich als een wingerdrank om z’n stoel”? Of: ,,de heer Y. loopt op chocolade-hakken” in stede van „de passen des heeren Y. schijnen mij in deze rol eenigermate te coquet”? Wat Hollandsch is het toch dat critiek vervelend moet zijn om niet ongepast te worden genoemd. En, gesteld nu eens het zonderlinge geval, het waarlijk buitenissige geval dat de tooneelspeler, laten wij nu zeggen binnenskamers, den betrokken criticus eens gelijk zou geven, zou hij dan van de spotzieke critiek niet evenveel kunnen leeren als van de saaie? Intusschen de tooneelspelers-actie heeft, althans indirectelijk, invloed uitgeoefend. Barbarossa wordt bij Heyermans’ voorstellingen voortaan geweigerd.1) Hij had n.1. zeer spotziek geschreven over de 300ste voorstelling van „Allerzielen”. Als Barbarossa hiermede heeft willen zeggen, dat de voorstelling van „Allerzielen”, zooals zij nu door het gezelschap-Heyermans gegeven wordt, eene slechte is, dan ben ik het hiermede oneens. Maar, alweer voor een goed verstaander, heeft hij, dunkt mij, o.a. willen betoogen dat hem de werkwijze van den heer Heyermans: het doubleeren of tripleeren en ook het maar aldoor engageeren van nieuwe tooneelspelers, niet bevalt. Door dit doubleeren immers moest de rol van de huishoudster van pastoor Nanssen, die destijds bij de „première” (bij de vroegere „Tooneelvereeniging” gecreëerd werd door mevrouw de Boer—van Rijk, nu bij de nieuwere bezetting („Allerzielen” is in die nieuwe bezetting c.a. 100 maal gegeven) vervuld worden door mejuffrouw Hesje van Rijk, die natuurlijk niet op één lijn staat met hare tante. En zóó hekelde Barbarossa ook het feit dat Johan Schmidt een doublure-rol vervult. Ik deel hier ook dit, zijn bezwaar, niet. PANORAMA een maandblad op, onder redactie van niemand (een journalist, die het vak verstaat, moet het blad dan in elkaar zetten) en onder medewerking van allen, en in dit blad geven zij anti-critiek, spottend, ernstig, deftig, joviaal, ieder naar zijne eigen geaardheid. De becritiseerde critici moeten zich dan maar niet ergeren over den toon, want die houden zich dan maar aan den regel: te willen leeren van de anti-critiek en de niet-waardige en de niet-juiste anti-critiek, onder algemeene adhaesie hunnerzijds minachtend schouderophalend voorbij te gaan. De derde mogelijkheid: De tooneelspelers richten niét zelf een blad op, maar verzoeken de hoofd-redacties der groote dagbladen eene dagelijksche of wekelijksche of maandelijksche rubriek te willen geven onder „kunstnieuws”, voor anti-critiek. Maar hier komt het op aan: Mag een criticus, behalve over de voorstelling zelf, ook een oordeel geven over de werkwijze van een tooneeldirecteur? En kan men dit optreden dan persoonlijk noemen? Mij dunkt dat er samenhang is tusschen voorstellingen en werkwijze van den tooneeldirecteur en dat men dit optreden-als-zoodanig niet persoonlijk kan noemen. Misschien geeft de heer Heyermans mij daar zelfs gelijk in, maar blijft zijn bezwaar en zou hij kunnen zeggen: „Ja, maar u spreekt over de goede verstaanders, maar Barbarossa drijft de menschen uit mijn schouwburg. Ook de slechte verstaanders van critiek heb ik noodig voor mijn zaak. En ik vind nu eenmaal den toon ongepast.” Dit is een kwestie van gevoel en van inzicht. Heyermans meent dat Barbarossa „zonder eenig verantwoordelijkheidsgevoel en met opzet zijn zaak in den grond wil boren.” Ik geloof dat hij iets anders bereiken wilde. Maar, daar Heyermans dit denkt. .. heeft hij, van zijn standpunt, gelijk, als tooneeldirecteur geen toegang te verleenen aan iemand, die zijne zaak z. i. te kwader trouw, schaden wil. Laat ons nu eens aannemen dat de grieven der tooneelspelers-vereeniging inderdaad gegrond zijn. Zou er dan niets gedaan kunnen worden om de tooneelspelers niet geheel „weerloos” te laten? Mij dunkt: daar zijn drie mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is deze: Elke acteur belove zich zelven en zijnen vakvereenigingsgenooten plechtig te willen leeren van de critiek en de niet-waardige en niet-juiste critiek» onder algemeene adhaesie, minachtend schouder-ophalend voorbij te gaan. De tweede mogelijkheid: Zij richten, laten wij zeggen, INGLLEGD»BARBAHOSSA Omslag van het onlangs bij de firma v. Holkema & Warendorf te Amsterdam uitgegeven boekwerk: Journalistieke Rolmops door Barbarossa (tooneelcriticus van De Telegraaf). Ja, er is nog eene vierde mogelijkheid. De tooneeldirecteuren bereiden zulke uitstekende voorstellingen voor, engageeren slechts eminente artisten, — ze jagen alle prutsers dan maar de straat op: er zijn nog wel andere nuttige beroepen — en ze engageeren eveneens eminente regisseurs. Dan zou de criticus wel een Nurks, wel een onaangenaam mensch in den Haarlemmerhout moeten zijn, om ééne aanmerking te kunnen maken. En Nurksen, onaangename menschen in den Haarlemmerhout, gaan we allen, schouderophalend, voorbij. EDMOND VISSER. Wij geven hier de portretten van enkele zeer bekende tooneelcritici. 1) Dit was toen dit artikel geschreven werd. Intusschen is de vrede hersteld DE BEROEMDE ZE1STERBOSSCHEN IN GEVAAR. Hierboven geven wij 2 opnamen uit de Zeisterbosschen, waarover zooveel geschreven en -------------------------------------------------------------------—------ ------------------------------------------------------- 1 gesproken is. De gemeente heeft deze bosschen aangekocht om te voorkomen, dat dit stuk natuurschoon zou verdwijnen, doch een gedeelte zal toch als bouwgrond worden geëxploiteerd. Bovenstaande foto’s geven den beroemden „Wonderboom” en het z.g. „Laantje zonder eind”.
PDF
Nummer
1914, nr.08, 18 feb. 1914
Blad
05
Tekst
9 e e BERGOPWAARTS DOOR SYBIL CAMPBELL LETHBRIDGE (VERVOLG) 3 E gedachte alleen wond haar reeds op, wanneer zij aan dit feit dacht. Want als zij niet zoo handig was geweest om de gelegenheid, die haar werd geboden, dadelijk aan te grijpen, zou zij nu nog in Milcombe zijn en daar zoo’n eentonig leven leiden, dat de y gedachte daaraan alleen haar reeds schrik aanjoeg. Gedurende een oogenblik verminderde haar voldoening, toen zij er aan dacht, wat John Ardath wel zou zeggen, als hij wist, door welke hulpmiddelen zij haar tegenwoordige positie bereikt had. Hij had haar gezegd, dat hij haar door en door kende, dat haar karakter voor hem geen geheimen meer bevatte. Een flauwe glimlach speelde om de lippen, die George Dawley had gekust. Als hij de waarheid eens wist, dacht zij, wat zou hem dat een schok geven I Zijn liefde voor haar zou daar nauwelijks tegen bestand zijn. Toen, met een vastberaden hoofdschudden, zette zij die gedachte van zich af en ging naar beneden, om mijnheer Dawley op te wachten. Sedert Letty als een wervelwind in zijn leven was gekomen, sedert zij hem beheerschte met haar heerschzuchtige persoonlijkheid en sedert zij hem had doen begrijpen, dat haar stilzwijgen alleen gekocht kon worden door absolute gehoorzaamheid aan haar wenschen, had Eldred Dawley geleefd als in een benauwden droom. Het kon niet waar zijn, het kon geen werkelijkheid zijn, voelde hij, dat deze vreemde jonge vrouw in zijn huis was. Zij kon het ontzettende geheim niet weten, dat gedurende zooveel jaren zoo zorgvuldig bewaard was en nu in haar bezit was. Het was te vreeselijk, om waar te zijn. En toch was het waar. Dat het geen droom was, maar ontzettende werkelijkheid, werd hem duidelijk, wanneer hij den starenden blik van Letty’s fletse, ondoorgrondelijke oogen ontmoette, als zij aan het hoofd van zijn tafel zat, wanneer zij op die kinderlijk gemaakten toon sprak, dien zij nu en dan aannam, om hem, zooals hij wist, tot wanhoop te brengen. Maar hij had alles in stilte en geduldig gedragen, het beschouwende als een rechtvaardige straf, die hij na zooveel tijd onderging voor de zonde, die hij had begaan. Hij had iets verkeerds gedaan, was het dan niet rechtvaardig, dat hij daarvoor gestraft werd? Maar dat George en Moya daaronder moesten lijden, dat was te verschrikkelijk. „U is wat laat/’ zeide Letty beminnelijk, toen hij het salon binnenkwam, waar zij op hem wachtte, ,,de auto staat al tien minuten voor. Zullen we weggaan ?” Zij nam haar mantel op, terwijl zij sprak, een prachtig maaksel van zwarte zijde, Spaansche kant en sabelbont en trok dezen aan, terwijl ze naar de deur ging. Eldred volgde haar; toen zij de deur bereikt had, riep hij haar. ,,Sta stil,” zeide hij en de onderdrukte woede in zijn stem trof Letty. Zij draaide zich om en keek hem aan. Hij was bleek en beefde, heel zijn beschaafde natuur kwam op tegen het tooneel, dat hier moest plaats hebben. „Sta stil,” zei hij weer. Hij sprak, terwijl zijn adem moeielijk ging. „Ik moet je vertellen, dat — dat het zoo niet langer kan en mag voortgaan. Het is — het is onmogelijk. Het is verschrikkelijk, het is ontzettend. Voor mij zelf kan het mij niet schelen; mijn leven loopt Goddank op zijn eind. Maar ik wil niet, dat je anderen kwaad doet. Dat besef ik pas nu, nu George mij verteld heeft, dat zijn verloving verbroken is, omdat hij mijn erfgenaam niet meer is, omdat — mijn geld aan jou zal toebehooren.” Letty haalde de schouders op; een gewoonte, die zij had aangenomen, daar zij dacht, dat dit haar goed stond. „O, doet dat u verdriet,” zei ze minachtend, „als u het mij vraagt, dan vind ik, dat George nu, voordat het te laat was, ondervonden heeft, hoe inhalig dat volk was. George is dus goed van Lady Moya afgekomen.” Mijnheer Dawley staarde haar aan, alsof hij haar woorden niet gehoord had „En de jongen, dien ik liefhad als mijn eigen, haat mij nu,” zei hij somber; „haat mij, omdat hij denkt, dat ik zijn leven vernietigd heb, alleen maar uit een gril. Dat is te veel, dat kan ik niet verdragen. Ik zal hem alles vertellen, hij moet de waarheid weten en jij — jij kunt het ergste doen.” Hij wendde zich af, maar Letty snelde op hem toe; zij greep hem bij den arm, zij noodzaakte hem, naar haar te kijken, te staren in die fletse oogen, die nu ineens donker waren door de woede, die er uit sprak. „Het ergste, gij zegt, dat ik het ergste kan doen,” hijgde zij, „ja en dat wil ik. Beseft u, wat het ergste zal zijn; denkt u, dat Lord Gildare zijn dochter zal laten trouwen met den neef van een man, die — Maar Dawley hield zijn hand op haar lippen; gedurende een oogenblik had hij de kracht van zijn jeugd herkregen; hij hield haar vast en zij worstelde, hulpeloos als een kind, onder zijn greep. „Je zult niet, je zult niet dat ontzettende vertellen/' schreeuwde hij heesch. „Heb ik niet geleden, heb ik mijn schuld niet geboet? God weet, dat ik dit gedaan heb.” „U zult niet de voldoening hebben, mijn leven te vernietigen zonder hetzelfde te doen met dat van George,” antwoordde Letty ademloos, zoodra die ijzeren hand haar lippen niet meer gesloten hield. „Wel, Lord Gildare zou van u walgen; hij zou geen familie van u willen worden, daar kunt u zeker van zijn.” Somber keek Eldred Dawley haar aan. „Ik denk, dat je gelijk hebt,” zei hij, „maar ik weet niet, hoe ik dit leven moet dragen. Hoe kan ik leven, terwijl ik zie, dat George ongelukkig is. Letty, heb je geen medelijden, denk je alleen maar aan jezelf? Kun je niet tevreden zijn met minder dan al mijn geld ? Is geen kleinere som je voldoende?” Voor iedereen, die minder hardvochtig en minder zelfzuchtig was, zou het schouwspel van die oude man, nederig smeekende om genade, pijnlijk geweest zijn, maar voor Letty was het alleen een uiting van zwakheid. „Neen, neen, neen,” zei ze heftig, „ik moet alles hebben. Mijnheer Dawley, dat is mijn laatste woord.” Maar zij vertelde Eldred niet, dat haar reden om er zoo op gesteld te zijn alles te erven was, dat zij hoopte, bet engagement tusschen Lady Moya en zijn neef te verbreken, want zij had gezwoien, dat zij, Letty Manson, en niemand anders, met George Dawley zou trouwen. HOOFDSTUK IX. Na dit tooneel heerschte er gedurende een week een zekere vrede in het huis te Belgrave Square. Mijnheer Dawley hield zijn eigen kamers, ongesteldheid voorwendende, maar Letty ging, gechaperonneerd door twee voorkomende dames, die de erfgename van den bankier het hof maakten, naar partijen en trok er zeer de aandacht. Door haar wonderlijke schoonheid en haar levendige geest werd zij erg gevierd. Toch verwaarloosde zij, onder al die uitspanningen, nooit haar tochten naar Peace Hall in Hampstead De week volgende op die van haar bezoek aldaar met John Ardath, kwam zij vroeger thuis dan gewoonlijk. Mevrouw Rayner was ziek en wenschte haar niet te ontvangen. De arme dame had meer zulke grillen en Letty had geleerd, ze haar niet kwalijk te nemen. Maar nu voelde zij zich een beetje terneergedrukt, een beetje vervelend. Mevrouw Rayner’s weigering om haar te ontvangen was kort, bijna onbeleefd geweest en Letty was in den laatsten tijd verwend, doordat iedereen haar graag ontving, waar zij kwam; haar tegenwoordigheid werd als een eer beschouwd. „Mijnheer George is boven; mejuffrouw,” zei de portier, toen zij door de vestibule ging; ,hij is er al ongeveer een kwartier.” Letty’s hart klopte onstuimig; zij wachtte een oogenblik voor zij sprak. „Heb je het aan mijnheer gezegd,” vroeg zij, „weet hij het?” „Om u te dienen, mejuffrouw, mijnheer George zei, dat ik het niemand moest vertellen,” was het antwoord, „hij wilde u zien.” Letty zeide niets meer. Zij ging als in een droom naar het salon, zelfs deze, de voornaamste wensch, dien zij koesterde, zou vervuld worden. De liefde, waar zij zoo naar had verlangd, de liefde, waar zij om had gebeden, zou eindelijk tot haar komen. Zij stond buiten de deur stil, en dacht eraan, dat een paar meter van haar vandaan de man vertoefde, dien zij liefhad; het oogenblik der oogenblikken was in aantocht, was daar! Zij deed de deur open en ging naar binnen. De geur van rozen, van viooltjes, die zij zoo weelderig tentoonspreidde, kwam haar als een welriekende golf tegemoet. Rechtop en knap, met zijn blauwe oogen op haar gericht, stond George Dawley voor den haard. Zij stond stil, de vreugde maakte haar stilzwijgend, maar de eerste woorden van George brachten haar dadelijk uit den hemel naar de aarde. „Ik heb eeuwen gewacht,” zei hij norsch, „en ik wou, dat je niet zoo’n massa bloemen had; de reuk ervan is eenvoudig verstikkend, ik begrijp niet, waarom je dat doet.” Letty glimlachte, maar alleen met baar lippen. Zij reikte hem de hand en boog zich toen over een grooten pot met lelies, terwijl ze den zoeten geur ervan opsnoof. „Als je het ooit buitensporig had,, gevonden om een shilling per maand voor bloemen uit te geven, dan zou je begrijpen, welk een genoegen het is, om geregeld een bestelling van zestig gulden per week bij den bloemist te doen,” zei ze met een gelijkmatige stem; „kwam je om mij te hoonen, George, omdat ik van rozen houd?” Zij keek naar hem op en haar geest ging terug naar dien voor haar onvergetelijken dag in de dennebosschen van Chilworth. Zij dacht eraan, hoe zijn goedhartige blikken haar hadden getroffen — de flinke gelaatstrekken, de blauwe oogen, de aardige, kleine bakkebaarden; zij dacht eraan, hoe voor haar onwetende, meisjesachtige veibeelding zij in hem de vereeniging vond van alles, wat in een man aantrekkelijk was. Nu was zij niet onwetend meer, zij had vele mannen gezien en er velen ontmoet, sommige waren knapper en verstandiger, betere mannen dan George, en toch waren haar gevoelens voor hem niet veranderd. Hij was de eenige man voor haar gebleven. Terwijl zij de lelies verliet, ging zij naar hem toe; zij ging naast hem staan, hun oogen waren op dezelfde hoogte, want ofschoon hij lang was, evenaarde haar lengte de zijne. „Kwam je alleen om mij te hoonen?” vroeg zij weer. „Ben je boos op mij?” Zij legde haar hand op zijn arm; haar oogen vertelden hem op een wijze, die niet misverstaan kan worden, wat zij voor hem voelde. George hield zijn adem plotseling in. Hij wist, wat hem werd aangeboden : liefde, de liefde van een vrouw, die iedere man graag de zijne zou noemen. „Neen,” zei hij een weinig schor; „ik kwam niet om je te hoonen, Letty, ik kwam om je te vragen of je mijn vrouw wilt worden.” Nauwelijks had hij deze woorden gesproken, of zijn hart werd ziek van verlangen naar Moya, naar haar aanbiddelijke lieftalligheid en bescheiden zachtheid, die hij niet kon vergeten, hoe hij er ook zijn best toe deed. Tevergeefs hield hij zich voor, dat zij inhalig was, dat zij getoond had, dat zij hem om zijn geld genomen had, dat het Eldred Dawley’s erfgenaam was, dien zij wenschte te huwen. Hij kon zijn verlangen naar haar niet onderdrukken en eindelijk nam hij een besluit, dat hem een wanhopig redmiddel toescheen. Hij wilde Letty huwen en zijn trouw voor haar zou zijn rusteloos verlangen onderdrukken naar Moya’s gezelschap, haar stem en haar aanraking. George was noch verwaand, noch ingebeeld, maar hij wist, dat Letty van hem hield. Hij zwoer in gedachten, dat als zij zouden trouwen, zij er nooit spijt van zou hebben. Als hij haar ook niet de eerste hartstocbtelijke liefde kon geven, waar zij recht op had, hij kon haar wel een standvastige, eerlijke genegenheid geven, die door den tijd niet zou verminderen. Het was een familiegewoonte bij de Dawley’s dat de mannen goede echtgenooten waren en van die gewoonte wilde George niet afwijken. Letty’s hand bewoog zich licht, terwijl zij op zijn arm leunde, en haar oogen rustten erop, terwijl zij hem antwoordde. (Wordt vervolgd.) Advertentiën-Wedstnjd. In dit tijdschrift zal eene serie annonces verschijnen van de Comp. Liebig, die gemerkt zullen zijn No. 1, 2, 3, 4 en 5. Alle lezers en lezeressen van dit tijdschrift kunnen aan het concours, dat daaruit zal bestaan om de beste annonce aan te wijzen, deelnemen. De annonce, die de meeste stemmen zal hebben ontvangen, zal beschouwd worden als de winnende, en tusschen de personen, die op deze annonce zullen hebben gestemd, zullen door loting verdeeld worden 110 prijzen, onderverdeeld als volgt: le prijs.f 100.— 2e ........ „ 75 — 3e „ ..... „ 50 — 4e „................................ 25— 5e...................................... 15— 5 prijzen . a „ 10 — 100 fraaie kookboeken. Bij deze inzending moet gevoegd worden een bon van Liebig’s Chromos, welke bons zich bevinden in diverse verpakkingen van Liebig’s Vleeschextract of Oxo Bouillon en dit kan geschieden tot 1 April a.s. aan de fa. A. J. ten Hope, Rotterdam, per franco brief met het opschrift: Reclame-Wedstrijd-Liebig en met duidelijk adres van den afzender voorzien. De uitslag wordt aan iedere inzendster (der) per circulaire medegedeeld.
PDF
Nummer
1914, nr.08, 18 feb. 1914
Blad
06
Tekst
ALBERT NEUHUYS T Te Locarno is de vorige week op ruim 69-jarigen leeftijd overleden onze beroemde schilder Albert Neuhuys, wiens -— ---- ——------ ———-——.—- roem tot ver over de grenzen is gegaan. Reeds vele jaren vertoefde Neuhuys voor zijn gezondheid in het buitenland en slechts zelden bezocht hij zijn geboortegrond; in den vorigen herfst evenwel heeft hij nog eenigen tijd in Laren vertoefd. Op meesterlijke wijze wist Neuhuys het intieme leven van de boerenbevolking in het Gooi en hun aardige binnenhuisjes weer te geven, doch over het algemeen ligt er over al zijn werken een sombere geest. In het Rijksmuseum en het Stedelijk Museum te Amsterdam en ook in verschillende andere Musea treft men verscheidene schilderijen van hem aan. Bij het portret van Neuhuys (foto Vaz Dias) geven wij ook een reproductie van een van zijn schilderijen. TOON DUPUIS heeft tegen 1 April a.s. ontslag genomen als hoofdleeraar aan de Academie voor Beeldende Kunsten te ’s-Gravenhage. G. J. ROERMEESTER. is !en der laatst overgeblevenen uit _______ _______ _ —_ ___ _ _______ de rlaagsche schilderschool van omstreeks 1870. Hij is de tijdgenoot en was de vriend van de Marissen, van Roelofs, Weisenbruch, de Bock en zoovele anderen, die het mooie van het Hollandsche landschap op hun doeken wisten vast te leggen en er hun weg mee wisten te vinden over de geheele wereld. Hij is een „vieux de la vieille van een beroemde Hollandsche schildersgeneratie. Maar wie zou zeggen dat Roermeester 18 Februari 70 jaar is geweest, wanneer men de kleine, ineengedrongen, stoere gestalte ziet marcheeren door de Haagsche straten, met den hengel er op uit ziet trekken om een heelen dag langs sloot of vijver op de been te blijven, op zijn rijwiel ziet wegpeddelen om nog een tocht van uren te ondernemen! Roermeester is landschapschilder, een die de mooie plekjes van het Hollandsche landschap al kende vóór menig tijdgenoot van hem ze „ontdekt en gezien had. Het echt Hollandsch mooi. En daardoor ook is zijn kunst zoo echt Hollandsch, daardoor is Roermeester zoo de man, die de ontroering over het mooi in ons landschap zoo weet te verinnigen, en daardoor ook zal zijn werk naast dat der Marissen, van Weisenbruch, Roelofs en de Bock zijn plaats blijven behouden. Ter gelegenheid van zijn 70en geboortedag is een schilderij van hem aangeboden aan het Stedelijk Museum te s-Gravenhage.
PDF
Nummer
1914, nr.08, 18 feb. 1914
Blad
07
Tekst
ALLES STAAKT fa Hereford (Engeland) hadden de onderwijzers het werk neergelegdten einde verhooqing van salaris te verkrijgen. Er kwamen nieuwe onderwijzers doch de kinderen hebben de school verlaten en vragen hun vroegere onderwijzers terug. Op bovenstaande foto ziet men hoe de bengels zich vermaken en door de ruiten staan te gluren naar de enkele „onderkruipers”. DE KONING VAN HET SPORT-LAND Zooals bekend is zijn de Engelschen hartstochtelijke beoefenaars van alle takken van sport Ook de Engelsche Koning stelt hierin veel belang en zijn lievelingssport is paardrijden. Op onze foto ziet men den Koning en prinses Mary het kasteel verlaten om hun morgenrit te gaan maken in Windsor Great Park. Zij zijn vergezeld door Lady Amphil! en Lord Stamfordham. DE „ZESDAAGSCHE” TE BRUSSEL. In navolging van New-York en Berlijn heeft ook Brussel zijn „zesdaagsche” op de wielerbaan, welke wedstrijd vorige week onder reusachtige belangstelling is gehouden. Gedurende de laatste uren was geen plaatsje onbezet en buiten stonden nog massa’s belangstellenden te wachten. Op bovenstaande foto geven wij de winnaars Stol - v. Houwaert, door het publiek gehuldigd. DE KANONNENFABRIEK TE ST.-PETERSBURG In den laatsten tijd gingen er geruchten dat bij de wapenfabriek Poutiloff te St.-Petersbura de firma Krupp financieel belang had, zoodat de geheimen van deze fabriek, waar de Fransche kanonnen worden gegoten, ook aan de firma Krupp bekend zouden worden. Bovenstaande foto geeft het verlaten van de fabriek door de werklieden. DE MANIFESTATIE VAN BOEREN IN ZWEDEN In Zweden heeft de boerenbevolking een kolossalen invloed in de politiek en zoo kwamen 30.000 boeren vorige weök in de straten van Stockholm protesteeren tegen het ministerie, dat de bewapening wilde verminderen. Bij deze gelegenheid heeft de Koning een rede tot de Boeren gehouden, die niet erg in den geest is gevallen bij het ministerie. DE OPENING VAN HET ENGELSCHE PARLEMENT ERNST HAECKEL. De beroemde Duitsche hoogieeraar Ernst Haeckel is 16 Februari 80 jaar geworden. In Berlijn tot Dokter gepromoveerd maakte hij spoedig naam door zijn uitgebreide kennis op het gebied van de afstamming van den mensch. In Hollandsche vertaling is o.a. van hem verschenen: Uit Insulinde. Een soortgelijke processie ais wij in Holland den derden Dinsdag van September hebben, heeft ook in Engeland plaats bij de opening van het Parlement. Ook in Engeland begeeft zich de Koning per statiekoets naar het Parlementsgebouw, welke optocht natuurlijk altijd groote belangstelling trekt Wij geven hierbij den Koning in de koets, geëscorteerd door den Hertog van Connaught te paard. DE REVOLUTIE IN PERU. Door een piotselingen staatsgreep van den senator Dürand is de president van Peru. M. Billinghurst, van zijn macht beroofd. Om hem geheel onschadelijk te maken en hem van de wereld af te zonderen heeft men hem maar gevangen gezet.
PDF
Blad 
 van 2380
Records 536 tot 540 van 11897