|
9
e
e BERGOPWAARTS
DOOR SYBIL CAMPBELL LETHBRIDGE (VERVOLG)
3 E gedachte alleen wond haar reeds
op, wanneer zij aan dit feit dacht.
Want als zij niet zoo handig was geweest om de gelegenheid, die haar
werd geboden, dadelijk aan te grijpen,
zou zij nu nog in Milcombe zijn en daar
zoo’n eentonig leven leiden, dat de
y gedachte daaraan alleen haar reeds
schrik aanjoeg. Gedurende een oogenblik verminderde
haar voldoening, toen zij er aan dacht, wat John Ardath
wel zou zeggen, als hij wist, door welke hulpmiddelen zij
haar tegenwoordige positie bereikt had. Hij had haar
gezegd, dat hij haar door en door kende, dat haar karakter
voor hem geen geheimen meer bevatte. Een flauwe glimlach
speelde om de lippen, die George Dawley had gekust.
Als hij de waarheid eens wist, dacht zij, wat zou hem dat
een schok geven I Zijn liefde voor haar zou daar nauwelijks tegen bestand zijn.
Toen, met een vastberaden hoofdschudden, zette zij
die gedachte van zich af en ging naar beneden, om mijnheer
Dawley op te wachten. Sedert Letty als een wervelwind
in zijn leven was gekomen, sedert zij hem beheerschte
met haar heerschzuchtige persoonlijkheid en sedert zij hem
had doen begrijpen, dat haar stilzwijgen alleen gekocht
kon worden door absolute gehoorzaamheid aan haar wenschen, had Eldred Dawley geleefd als in een benauwden
droom. Het kon niet waar zijn, het kon geen werkelijkheid zijn, voelde hij, dat deze vreemde jonge vrouw in zijn
huis was. Zij kon het ontzettende geheim niet weten, dat
gedurende zooveel jaren zoo zorgvuldig bewaard was en
nu in haar bezit was. Het was te vreeselijk, om waar te
zijn. En toch was het waar. Dat het geen droom was, maar
ontzettende werkelijkheid, werd hem duidelijk, wanneer
hij den starenden blik van Letty’s fletse, ondoorgrondelijke
oogen ontmoette, als zij aan het hoofd van zijn tafel zat,
wanneer zij op die kinderlijk gemaakten toon sprak, dien zij
nu en dan aannam, om hem, zooals hij wist, tot wanhoop
te brengen.
Maar hij had alles in stilte en geduldig gedragen, het
beschouwende als een rechtvaardige straf, die hij na zooveel tijd onderging voor de zonde, die hij had begaan.
Hij had iets verkeerds gedaan, was het dan niet rechtvaardig, dat hij daarvoor gestraft werd? Maar dat George
en Moya daaronder moesten lijden, dat was te verschrikkelijk.
„U is wat laat/’ zeide Letty beminnelijk, toen hij het
salon binnenkwam, waar zij op hem wachtte, ,,de auto
staat al tien minuten voor. Zullen we weggaan ?” Zij nam
haar mantel op, terwijl zij sprak, een prachtig maaksel
van zwarte zijde, Spaansche kant en sabelbont en trok
dezen aan, terwijl ze naar de deur ging. Eldred volgde haar;
toen zij de deur bereikt had, riep hij haar. ,,Sta stil,”
zeide hij en de onderdrukte woede in zijn stem trof Letty.
Zij draaide zich om en keek hem aan. Hij was bleek en
beefde, heel zijn beschaafde natuur kwam op tegen het
tooneel, dat hier moest plaats hebben.
„Sta stil,” zei hij weer. Hij sprak, terwijl zijn adem
moeielijk ging. „Ik moet je vertellen, dat — dat het zoo
niet langer kan en mag voortgaan. Het is — het is onmogelijk. Het is verschrikkelijk, het is ontzettend. Voor mij
zelf kan het mij niet schelen; mijn leven loopt Goddank
op zijn eind. Maar ik wil niet, dat je anderen kwaad doet.
Dat besef ik pas nu, nu George mij verteld heeft, dat zijn
verloving verbroken is, omdat hij mijn erfgenaam niet
meer is, omdat — mijn geld aan jou zal toebehooren.”
Letty haalde de schouders op; een gewoonte, die zij had
aangenomen, daar zij dacht, dat dit haar goed stond.
„O, doet dat u verdriet,” zei ze minachtend, „als u het
mij vraagt, dan vind ik, dat George nu, voordat het te
laat was, ondervonden heeft, hoe inhalig dat volk was.
George is dus goed van Lady Moya afgekomen.”
Mijnheer Dawley staarde haar aan, alsof hij haar woorden
niet gehoord had
„En de jongen, dien ik liefhad als mijn eigen, haat mij
nu,” zei hij somber; „haat mij, omdat hij denkt, dat ik
zijn leven vernietigd heb, alleen maar uit een gril. Dat
is te veel, dat kan ik niet verdragen. Ik zal hem alles vertellen, hij moet de waarheid weten en jij — jij kunt het
ergste doen.”
Hij wendde zich af, maar Letty snelde op hem toe; zij
greep hem bij den arm, zij noodzaakte hem, naar haar te
kijken, te staren in die fletse oogen, die nu ineens donker
waren door de woede, die er uit sprak.
„Het ergste, gij zegt, dat ik het ergste kan doen,” hijgde
zij, „ja en dat wil ik. Beseft u, wat het ergste zal zijn;
denkt u, dat Lord Gildare zijn dochter zal laten trouwen
met den neef van een man, die —
Maar Dawley hield zijn hand op haar lippen; gedurende
een oogenblik had hij de kracht van zijn jeugd herkregen;
hij hield haar vast en zij worstelde, hulpeloos als een kind,
onder zijn greep.
„Je zult niet, je zult niet dat ontzettende vertellen/'
schreeuwde hij heesch. „Heb ik niet geleden, heb ik mijn
schuld niet geboet? God weet, dat ik dit gedaan heb.”
„U zult niet de voldoening hebben, mijn leven te vernietigen zonder hetzelfde te doen met dat van George,”
antwoordde Letty ademloos, zoodra die ijzeren hand haar
lippen niet meer gesloten hield. „Wel, Lord Gildare zou
van u walgen; hij zou geen familie van u willen worden,
daar kunt u zeker van zijn.”
Somber keek Eldred Dawley haar aan.
„Ik denk, dat je gelijk hebt,” zei hij, „maar ik weet
niet, hoe ik dit leven moet dragen. Hoe kan ik leven, terwijl
ik zie, dat George ongelukkig is. Letty, heb je geen medelijden, denk je alleen maar aan jezelf? Kun je niet tevreden
zijn met minder dan al mijn geld ? Is geen kleinere som
je voldoende?”
Voor iedereen, die minder hardvochtig en minder zelfzuchtig was, zou het schouwspel van die oude man, nederig
smeekende om genade, pijnlijk geweest zijn, maar voor
Letty was het alleen een uiting van zwakheid.
„Neen, neen, neen,” zei ze heftig, „ik moet alles hebben.
Mijnheer Dawley, dat is mijn laatste woord.” Maar zij
vertelde Eldred niet, dat haar reden om er zoo op gesteld
te zijn alles te erven was, dat zij hoopte, bet engagement
tusschen Lady Moya en zijn neef te verbreken, want zij
had gezwoien, dat zij, Letty Manson, en niemand anders,
met George Dawley zou trouwen.
HOOFDSTUK IX.
Na dit tooneel heerschte er gedurende een week een
zekere vrede in het huis te Belgrave Square. Mijnheer
Dawley hield zijn eigen kamers, ongesteldheid voorwendende, maar Letty ging, gechaperonneerd door twee voorkomende dames, die de erfgename van den bankier het
hof maakten, naar partijen en trok er zeer de aandacht.
Door haar wonderlijke schoonheid en haar levendige geest
werd zij erg gevierd.
Toch verwaarloosde zij, onder al die uitspanningen, nooit
haar tochten naar Peace Hall in Hampstead De week
volgende op die van haar bezoek aldaar met John Ardath,
kwam zij vroeger thuis dan gewoonlijk. Mevrouw Rayner
was ziek en wenschte haar niet te ontvangen.
De arme dame had meer zulke grillen en Letty had
geleerd, ze haar niet kwalijk te nemen.
Maar nu voelde zij zich een beetje terneergedrukt, een
beetje vervelend. Mevrouw Rayner’s weigering om haar te
ontvangen was kort, bijna onbeleefd geweest en Letty was
in den laatsten tijd verwend, doordat iedereen haar graag
ontving, waar zij kwam; haar tegenwoordigheid werd als
een eer beschouwd.
„Mijnheer George is boven; mejuffrouw,” zei de portier,
toen zij door de vestibule ging; ,hij is er al ongeveer een
kwartier.”
Letty’s hart klopte onstuimig; zij wachtte een oogenblik
voor zij sprak.
„Heb je het aan mijnheer gezegd,” vroeg zij, „weet hij
het?” „Om u te dienen, mejuffrouw, mijnheer George zei, dat
ik het niemand moest vertellen,” was het antwoord, „hij
wilde u zien.”
Letty zeide niets meer. Zij ging als in een droom naar het
salon, zelfs deze, de voornaamste wensch, dien zij koesterde,
zou vervuld worden. De liefde, waar zij zoo naar had verlangd, de liefde, waar zij om had gebeden, zou eindelijk tot
haar komen. Zij stond buiten de deur stil, en dacht eraan,
dat een paar meter van haar vandaan de man vertoefde,
dien zij liefhad; het oogenblik der oogenblikken was in
aantocht, was daar!
Zij deed de deur open en ging naar binnen. De geur van
rozen, van viooltjes, die zij zoo weelderig tentoonspreidde,
kwam haar als een welriekende golf tegemoet. Rechtop en
knap, met zijn blauwe oogen op haar gericht, stond George
Dawley voor den haard. Zij stond stil, de vreugde maakte
haar stilzwijgend, maar de eerste woorden van George
brachten haar dadelijk uit den hemel naar de aarde.
„Ik heb eeuwen gewacht,” zei hij norsch, „en ik wou,
dat je niet zoo’n massa bloemen had; de reuk ervan is
eenvoudig verstikkend, ik begrijp niet, waarom je dat doet.”
Letty glimlachte, maar alleen met baar lippen. Zij reikte
hem de hand en boog zich toen over een grooten pot met
lelies, terwijl ze den zoeten geur ervan opsnoof.
„Als je het ooit buitensporig had,, gevonden om een
shilling per maand voor bloemen uit te geven, dan zou je
begrijpen, welk een genoegen het is, om geregeld een bestelling van zestig gulden per week bij den bloemist te
doen,” zei ze met een gelijkmatige stem; „kwam je om
mij te hoonen, George, omdat ik van rozen houd?”
Zij keek naar hem op en haar geest ging terug naar dien
voor haar onvergetelijken dag in de dennebosschen van
Chilworth. Zij dacht eraan, hoe zijn goedhartige blikken
haar hadden getroffen — de flinke gelaatstrekken, de blauwe
oogen, de aardige, kleine bakkebaarden; zij dacht eraan,
hoe voor haar onwetende, meisjesachtige veibeelding zij
in hem de vereeniging vond van alles, wat in een man
aantrekkelijk was. Nu was zij niet onwetend meer, zij had
vele mannen gezien en er velen ontmoet, sommige waren
knapper en verstandiger, betere mannen dan George, en
toch waren haar gevoelens voor hem niet veranderd. Hij
was de eenige man voor haar gebleven. Terwijl zij de lelies
verliet, ging zij naar hem toe; zij ging naast hem staan,
hun oogen waren op dezelfde hoogte, want ofschoon hij
lang was, evenaarde haar lengte de zijne.
„Kwam je alleen om mij te hoonen?” vroeg zij weer.
„Ben je boos op mij?”
Zij legde haar hand op zijn arm; haar oogen vertelden
hem op een wijze, die niet misverstaan kan worden, wat
zij voor hem voelde. George hield zijn adem plotseling in.
Hij wist, wat hem werd aangeboden : liefde, de liefde van
een vrouw, die iedere man graag de zijne zou noemen.
„Neen,” zei hij een weinig schor; „ik kwam niet om je
te hoonen, Letty, ik kwam om je te vragen of je mijn vrouw
wilt worden.” Nauwelijks had hij deze woorden gesproken,
of zijn hart werd ziek van verlangen naar Moya, naar
haar aanbiddelijke lieftalligheid en bescheiden zachtheid,
die hij niet kon vergeten, hoe hij er ook zijn best toe deed.
Tevergeefs hield hij zich voor, dat zij inhalig was, dat
zij getoond had, dat zij hem om zijn geld genomen had,
dat het Eldred Dawley’s erfgenaam was, dien zij wenschte
te huwen.
Hij kon zijn verlangen naar haar niet onderdrukken en
eindelijk nam hij een besluit, dat hem een wanhopig redmiddel toescheen. Hij wilde Letty huwen en zijn trouw
voor haar zou zijn rusteloos verlangen onderdrukken naar
Moya’s gezelschap, haar stem en haar aanraking. George
was noch verwaand, noch ingebeeld, maar hij wist, dat
Letty van hem hield. Hij zwoer in gedachten, dat als zij
zouden trouwen, zij er nooit spijt van zou hebben.
Als hij haar ook niet de eerste hartstocbtelijke liefde
kon geven, waar zij recht op had, hij kon haar wel een
standvastige, eerlijke genegenheid geven, die door den tijd
niet zou verminderen. Het was een familiegewoonte bij
de Dawley’s dat de mannen goede echtgenooten waren en
van die gewoonte wilde George niet afwijken.
Letty’s hand bewoog zich licht, terwijl zij op zijn arm
leunde, en haar oogen rustten erop, terwijl zij hem antwoordde.
(Wordt vervolgd.)
Advertentiën-Wedstnjd.
In dit tijdschrift zal eene serie annonces
verschijnen van de Comp. Liebig, die gemerkt
zullen zijn No. 1, 2, 3, 4 en 5. Alle lezers en
lezeressen van dit tijdschrift kunnen aan het
concours, dat daaruit zal bestaan om de beste
annonce aan te wijzen, deelnemen. De annonce,
die de meeste stemmen zal hebben ontvangen,
zal beschouwd worden als de winnende, en
tusschen de personen, die op deze annonce
zullen hebben gestemd, zullen door loting verdeeld worden 110 prijzen, onderverdeeld als
volgt:
le prijs.f 100.—
2e ........ „ 75 —
3e „ ..... „ 50 —
4e „................................ 25—
5e...................................... 15—
5 prijzen . a „ 10 —
100 fraaie kookboeken.
Bij deze inzending moet gevoegd worden een
bon van Liebig’s Chromos, welke bons zich
bevinden in diverse verpakkingen van Liebig’s
Vleeschextract of Oxo Bouillon en dit kan geschieden tot 1 April a.s. aan de fa. A. J. ten
Hope, Rotterdam, per franco brief met het opschrift: Reclame-Wedstrijd-Liebig en met duidelijk adres van den afzender voorzien.
De uitslag wordt aan iedere inzendster (der)
per circulaire medegedeeld.
|