Panorama

Blad 
 van 2380
Records 521 tot 525 van 11897
Nummer
1914, nr.07, 11 feb. 1914
Blad
04
Tekst
De toekomstkunst in de kinderkamer — of — Hoe langer hoe gekker. EMPORA mutantur nos et mutamur in i 11 i s. De tijden veranderen en wij met hen, zeggen de wijsgeeren van alle tijden. Men behoeft eigenlijk geen wijsgeer te wezen om tot die erkenning en tot die verklaring te komen, want wij behoeven slechts in eigen, beperkte, omgeving rond te zien, om tot de erkentenis te komen, dat er een voortdurende verandering is in onze zeden, onze gebruiken, onze genoegens, onze kleeding, in de uitmonstering onzer woningen. Dit alles is de vrucht van den vooruitgang, van de ontwikkeling van wetenschap en nijverheid en kunst, van alles wat te samen het begrip „evolutie” vormt. Er wordt wel eens beweerd, dat onze tijd — wij spreken voor Nederland — geen eigen stijl heeft. En dan denkt men voornamelijk aan de bouwwerken. een eigen stijl baan gebroken, 70 jaren geleden gangbaar Maar op ander gebied van kunst en kunstnijverheid heeft zich wel degelijk die het merk der oorspronkelijkheid draagt. Dan, niet alles wat nieuw is, is mooi, en niet, alles wat mooi is, is nieuw. Er is nog een massa navolging. In dit opzicht evenwel staat ons land niet achter bij andere landen. Wie in deze dagen in Engeland komt, kan een terugkeer bemerken tot den stijl van den eersten tijd van het Victoria-tijdperk. Vooral in behangselpapier en in meubelen. De geweldig groote, schel gekleurde bloemen, de onmogelijke vogels op nog onmogelijker takken, de muur-randen met allerlei soort van bloesems komen weer in de mode. Wat s, heeft nu de aantrekkelijkheid van het antieke. Daarnaast is er altijd nog een soort van Chineesche woede, die zich openbaart in een veelvuldige aanwending van zwart en goud voor kussens en meubelbekleeding. Echte mandarijn-kleeding doet opgeld. Het nieuwste voor huisdecoratie is evenwel het post-impressionisme. Dit uit zich in het streven om een vertrek zóó te meubelen en te stoffeeren dat het een „emotie” geeft. Er is een ernstig verlangen naar een „Hamlet”- stijl, zooals er Lodewijk- en Keizerrijk-stijlen zijn. Men wil een „Paradise Lost”- Kamer inrichten en een of ander kunstenaar droomt van een vertrek, dat den indruk zou geven van de beroemde Mondschein Sonate. Waarom niet ? Men kan op dit gebied het allermalste ondernemen zonder gevaar te loopen om uitgelachen te worden. Wij hebben gelezen van een maaltijd te Londen, gegeven in een zaal waarvan de zoldering geheel zwart was geverfd, de muren van een bleeke roomkleur waren en het vloerkleed geheel effen oranje. De tafel was gesierd met gele chrysantemums en de kaarsen droegen zwarte kapjes. De uitkomst heet bevredigend te zijn geweest. Dat zal wel. Nu hadden wij het over wijsgeeren. Wel, het is een voor wijsgeeren uitgemaakte zaak, dat, wie nieuwe begrippen ingang wil doen vinden, beginnen moet met het kind. Wie het kind heeft, heeft de toekomst. Het is dus geen wonder, dat de toekomstkunst, het zoogezegde futurisme, zich tot het kind heeft gewend en zich herinnerd, dat een kinderhand gauw gevuld is. De futuristen hebben gemeend hun kunst het spoedigst onder de aandacht van het publiek te kunnen brengen door nieuw speelgoed te maken voor de kinderen. Het denkbeeld is vernuftig maar niet nieuw. Het is, op eenigszins andere wijze, ook uitgewerkt door degenen die in ons land de tentoonstelling „Schoonheid in het leven van het volkskind” in het leven roepen. Ook hier zal speelgoed een rol vervullen, maar niet het kunstige speelgoed, vrucht der moderne nijverheid en techniek, dat zelfs de meest verrassende wetenschappelijke vindingen binnen het bereik des kinds brengt, doch hét primitieve, het eenvoudige, het degelijke, dat in eigen huis en aan eigen haard is vervaardigd, uit liefhebberij. Speelgoed, waarmee gespeeld kan worden, omdat het tegen een stootje kan. Ter eere van de futuristen zij gezegd, dat het door hen ontworpen speelgoed, waarvan wij hier eenige afbeeldingen brengen, er ook nog al vrij stevig uit ziet. Maar met speelgoed alléén meenen zij niet te kunnen volstaan. Heel de kinderkamer, meubels, gordijnen, wandbekleeding, moet het kenmerk dragen van de toekomstkunst. In het Londonsche West End houden kunstenaars van beiderlei kunne zich thans bezig dit doel na te streven, op de wijze als waarvan onze afbeeldingen getuigen. Zij vereischen geen toelichting. Maar zij doen vragen rijzen. Kinderen hebben veelal een sterk ontwikkeld gevoel, onbewust, voor schoonheid van kleur en vorm, hoe eenvoudig de kleur, hoe primitief de vorm moge zijn. Zullen zij deze zonderlinge vormen, deze bizarre kleuren aanvaarden? Zullen zij de dragers worden van de in deze kunstvormen uitgedrukte be grippen — s’il y en a? Wij betwijfelen het sterk. Want kinderen zijn heel nuchter, ondanks alle geestdrift waartoe zij hun zieltjes kunnen opwerken. Zij vinden den regenboog prachtig, maar zullen zij „alle kleuren van den regenboog” mooi vinden? Als het van de kinderen afhangt, dan zal, meenen wij, de toekomstkunst misschien, een kunst blijven, maar of zij toekomst zal hebben? 1 Al mm ■ Wij durven het niet beslissen. Een feit is het, dat elke nieuwe richting, die zich baan heeft gebroken, zij het op het terrein van kunst, wetenschap of godsdienst, steeds te kampen heeft gehad met tegenwerking en niet-begrepen-worden. En ook is het waar, dat de voormannen van zoo’n nieuwe richting door hun enthusiasme, vaak hun doel zijn voorbij gestreefd. Of dit ook met het futurisme het geval is? De tijd zal moeten leeren of degenen, die nu tegenstanders zijn, en hun hart lucht geven in felle en afkeurende critiek, later wat meer vertrouwen en waardeering zullen schenken aan het futurisme en ook of de futuristen zélf door den tijd zullen bekennen, dat zij in hun uitingen wel wat te ver zijn gegaan. Wie weet? In ieder geval ligt het niet op ons terrein een oordeel over het futurisme te geven. Onze taak is alleen het actueele onder de aandacht van onze lezers te brengen. Wij hebben dit ook nu gedaan, vooral omdat het hier gaat over de ontwikkeling van het schoonheidsgevoel bij onze kinderen.
PDF
Nummer
1914, nr.07, 11 feb. 1914
Blad
05
Tekst
BE RGOPWAARTS DOOR SYBIL CAMPBELL LETHBRIDGE " (VERVOLG) AAT mij niet,” zuchtte zij, „o, doe dat niet. Dat zou ik niet kunnen verdragen. Alles, alles liever dan dat.” George bedekte haar handen met de zijne. Hij keek haar in ’t gelaat. „Gij zijt de oorzaak,” zeide hij. „Wat kan ik anders doen dan je haten ?” Een eerbiedig geluid, een gekuch, Letty stond op. De portier stond, met onbeweeglijk gezicht, op de bevelen van zijn meesteres te wachten. „Wat is er Glijnd ?” vroeg Letty; haar bleeke, ronde wangen werden rood, „een bezoeker?” „Mijnheer Ardath zou graag weten of u klaar is, juffrouw, zei de portier; „hij is bang dat hij wat laat is.” Letty deed een ongeduldigen uitroep. „Denk eens aan George, ik had het heelemaal vergeten,” zeide zij. „Mijnheer Ardath had met mij afgesproken om naar Hampstead te gaan, naar een van mijn geliefkoosde weldadigheidsgestichten en ik had het heelemaal vergeten. Vraag hem, of hij boven wil komen, Glijnd.” Toen de portier zich had teruggetrokken, wierp George Letty een minachtenden blik toe. „Je leeft nog niet lang in de stad of in de weelde, en je weet al, dat .liefdadigheid een goede veiligheidsklep is,” zei hij, „een van je geliefkoosde weldadigheidsgestichten, zoo,zoo! Vertel mij eens, hoeveel je er wel hebt?’ Letty bloosde, maar lachte goedsmoeds. „Ik sta nog aan den voet van den berg,” zei ze, „en liefdadig te zijn, vind ik een goed middel om omhoog te klimmen. Mijn weg is opwaarts; ik zal eindelijk den top bereiken. Mijnheer Ardath is die Australische neef van mijnheer Dawley, die sedert eenige maanden overgekomen is. Ken je hem ?” George lachte. „Of ik dien ouden Jack ken?” antwoordde hij. „Wel. natuurlijk. Ik kende hem al jaren, voordat u deze familie binnengeleid werd, juffrouw Manson. Hij was mijn held, voordat hij naar Queensland ging en dan vraagt u nog, of ik hem ken.” Letty glimlachte en zeide niets. Zij stond in een afwachtende houding en toen John Ardath aangediend werd, ging zij hem met een stortvloed van verontschuldigingen tegemoet. George luisterde met cynische belangstelling naar haar zacht uitgesproken verontschuldigingen. Die „goede oude Jack”, een groote man, met een open, krachtig gezicht, dat door de Australische zon getaand was, hoorde ze kalm aan. „Nu ik hier ben, doet u ’t best geen tijd meer te verspillen, maar u dadelijk aan te kleeden, juffrouw Manson,” zei hij. „Ik zal u daarvoor vijf minuten geven. Dat is tijd genoeg.” Letty deed een onmiskenbare poging om zich niet aan de afspraak te houden, maar Ardath liet zich niet afschepen. „Wij gaan naar het tehuis voor ongelukkige dames, nietwaar?” zei hij „een van de instellingen, waarvan u mij verteld heeft, dat u er het meeste belang in stelt. U zult de oude dames toch niet teleurstellen, omdat het een beetje mist en u niet veel lust hebt om uit te gaan, nietwaar ?” Letty stribbelde tegen. Zij verzekerde dat zij zeer verlangend was om uit te gaan, zij dacht er niet over om het bezoek uit te stellen, maar het was mistig en zij was nog niet klaar, daar zou tijd mee heengaan, zij moest dien middag uit dineeren en Hampstead was ver weg. Ardath haalde zijn horloge te voorschijn, vergeleek het grimmig met de gouden agaten klok op de tafel opzij van hem. „Uw uitvluchten zijn nutteloos, juffrouw Manson,” zeide hij; „waarom maakt u zooveel omslag, waarom zegt u niet openhartig, dat u het plan vervelend vindt, dat u liever thuis blijft, om met mijn jongen neef George te praten ?” „George, mijn jongen, gisteren zag ik Lady Moya en ik wensch je geluk. Wanneer is de bruiloft ? Ik hoop voordat ik terugga. Ik zou er graag bijzijn, maar ik geloof, dat mijn biljet al genomen is.” George mompelde een knorrig antwoord en keerde zich haastig af. Ardath’s blauwe oogen namen hem onderzoekend op, toen wendde hij zich gebiedend tot Letty. „Vijf minuten heb ik u toegestaan, juffrouw Manson, en er zijn er al twee voorbij; u hebt er nog drie om u betooverend te maken. Ga dat alstublieft doen.1’ „U hoeft niet zoo tegen mij te spreken, mijnheerArdath,” zeide Letty een beetje beleedigd, „dat is heel onbeleefd.” Hij glimlachte, heelemaal niet getroffen door haar woorden. „U zult beleefdheden genoeg in uw leven te hooren krijgen,” antwoordde hij, „ik alleen zal oprecht jegens u zijn.” Een booze gloed kwam over Letty’s gelaat en zij wendde zich heftig naar Ardath toe. Sleek en onbeweeglijk &at aij in haar gemakkelijken stoel. „U bent de onbeleefdste man, dien ik ooit gezien heb,” verklaarde zij, „en soms haat ik u bepaald.” Ardath maakte een ouderwetsche buiging voor haar. „Dat is mij hetzelfde, maar u gaat vanmiddag met mij naar Hampstead,” zei bij, „en u hebt nog maar twee minuten om uw hoed op te zetten; dat is vreeselijk weinig voor een dame, dat weet ik.” Letty fronste de wenkbrauwen, glimlachte toen en verliet eindelijk de kamer; terwijl zij dat deed, kwam Eldred Dawley binnen. Hij zag er zwak uit en een wonderlijke glimlach verlichtte zijn gelaatstrekken. Hij reikte Ardath de hand, die hem begroef in een stevigen bruinen knuist van groote afmetingen. „Ik ben blij je te zien, Jack,” zei Eldred; hij zeide het ernstig en John kreeg een kleur van voldoening. „Ik ben blij, dat u dat zegt,” zei hij eenvoudig; „ik heb voor niemand meer achting dan voor u. De menschen in de Oude Wereld zijn heel anders. Dat waardeer ik zoo in u, dat u oprecht zijt en daarom ben ik er trots op, dat u blij is mij te zien.” Een haastige beweging, alsof hij daar tegenop wilde komen, was Eldred Dawley’s eenig antwoord. Hij wendde zich tot George, op dien verontschuldigenden toon, die hij tegenover zijn neef had aangenomen, maar George antwoordde zoo kort, dat John Ardath zijn rustigen blik op hem vestigde. „George schijnt uit zijn humeur te zijn,” zei de Australiër op zijn openhartige manier. „Ik maakte een grapje over zijn bruiloft en dat scheen hij niet prettig te vinden. Eldred.” George kon zich niet meer bedwingen. „Er is geen sprake van een bruiloft, ” zei hij droevig, „de verloving is verbroken.” Een verwonderd stilzwijgen was eerst het eenige antwoord dat George ontving, toen begon Eldred Dawley te spreken. „Waarom is zij verbroken?” vroeg hij. „Ik dacht, dat Moya en jij elkaar zoo goed begrepen.” De blik, dien zijn neef hem toewierp, was allesbehalve vriendelijk. „Zij is meer aan geld gehecht, naar het schijnt," zei hij; „Lord Gildare heeft haar verbroken omdat ik uw erfgenaam niet meer ben en —* en Moya stemt met hem in.” Op Eldred Dawley’s fijn besneden gelaat kwam een verandering, maar hij zeide niets. „Dat is hard,” zei John Ardath deelnemend; „en, voor zoover ik het in de Oude Wereld gezien heb, staan meisjes nog steeds onder de plak van hun ouders, als zij geen inkomen van zichzelf hebben. Het spijt mij, George en ik denk, dat Lady Moya er even ellendig aan toe is als jij, maar zij kan het niet over zich verkrijgen, om den ouden man te tarten. George lachte, maar niet met instemming. „Ja?” antwoordde hij. „Dat bewijst, dat u er niets van weet, anders —” Hij hield stil, want op dit oogenbiik kwam Letty de kamer binnen. Zij droeg een mantel van zeehondenvel, die even lang was als zijzelf, om haar hals een sabelbont, haar hoed, die op de golven van haar zwarte haar rustte, was van hetzelfde bont. Zij zag er opvallenden boeiend uit; de drie mannen staarden haar aan met verschillende gevoelens, terwijl zij h£ar handschoenen vastmaakte. Toen zij dat gedaan had, wendde zij zich tot Eldred. „Ik zal niet lang wegblijven,” zei ze met een glimlach, dien hij niet beantwoordde; „u weet, dat wij vanavond bij de Roydons dineeren.” „Ja,” zei mijnheer Dawley koel, „dat weet ik.” Zijn gedrag was zonderling afgemeten en koel, dacht Ardath, en George nam zeer stijf afscheid van haar, maar dat scheen Letty niet op te merken. Toen zij in de automobiel zaten en zich naar Hampstead spoedden, begon zij te praten over haar aangenomen oom, zooals zij hem noemde, terwijl zij liefkoozende namen gebruikte, waarvan John instinctmatig voelde, dat mijnheer Dawley ze gehaat zou hebben, als ze tegen hem zouden gezegd worden. „Kijk,” zeide Ardath opeens, terwijl hij Letty’s lofspraken op mijnheer Dawley afbrak, „dat weet ik allemaal, ik weet dat Eldred een heilige is, een van de beste menschen van de wereld, maar ik wensch nu niet over hem te spreken. Ik wil over u spreken. Juffrouw Manson, ik heb u bestudeerd en ik heb geen verwachtingen van u. Ik ken u en ik weet dingen van u, die niemand anders weet.” Letty schrok; er kwam angst in haarfletse, geheimzinnige oogen, die zij op hem vestigde. Ardath keek haar voortdurend aan, toen lag hij zijn hand op de hare, die in haar schoot rustten. „U moet doen, wat rechtvaardig is,” zei hij rustig, „wilt u dat?” Zij antwoordde niet, maar de angst in haar oogen nam toe. Ardath ging verder, terwijl hij niet lette op die stomme bede om medelijden. „U moet,” zeide hij, „Eldred zijn testament weer laten veranderen, hem zijn geld weer laten vermaken, niet aan u. maar aan George.” Letty antwoordde niet. Ardath floot onhoorbaar. „Ziet u”, zei hij nadenkend, „u bent een zonderling meisje, er zijn een massa tegenstrijdigheden in u, en, zooals ik zooeven zei, heb ik niet veel verwachting van u. Ik geloof niet, dat u overmatig goed of onzelfzuchtig of eerlijk is. U hebt veel fouten en het zijn niet bepaald prettige fouten, maar —” Hij hield stil en nam haar hand. „Dat is mij hetzelfde, ik houd van u,” zei hij; „u is het eenige meisje in de wereld, dat ik tot vrouw zou willen hebben.” Letty glimlachte, niet zonder dankbaarheid. „Dat is aardig van je”, zei ze; „maar het kan niet, Jack, het spijt me, dat ik het zeggen moet, want ik houd veel van je. Ik kan onmogelijk met je trouwen.” Zij verwachtte een uitbarsting van hartstochtelijke
PDF
Nummer
1914, nr.07, 11 feb. 1914
Blad
06
Tekst
PANORAMA tegenwerpingen, maar Ardath nam haar weigering heel koel op. „Het is jammer, want we zouden zoo goed bij elkaar passen,” zei hij. „Ik ken je; je fouten schrikken mij niet af, zóoals ze een anderen man zouden gedaan hebben en ik zou goed bij je passen. Je zoudt een grootsch schepseltje kunnen zijn, zie je, je hebt verstand en kundigheden, maar je gebruikt ze nu in de verkeerde richting. Je bederft al je kansen en dat spijt mij.” Letty lachte niet meer. Zij keek bepaald boos. „U is werkelijk verschrikkelijk onbeleefd,” zei ze; „maar ik veronderstel, dat u dat oprechtheid noemt.” „Ik noem het een eerlijke behandeling,” antwoordde Ardath, die niet bewogen werd door haar toorn. „Ik houd veel te veel van je, om je te vleien, Letty.” Maar Juffrouw Manson was te boos om te antwoorden. Totdat Peace Hall werd bereikt, bewaarde zij een ernstig stilzwijgen, dat haar metgezel echter niet uit het veld sloeg. „Ik geloof niet, dat ik boos op je kan blijven,” zei Letty eindelijk; „Jack, laten we niet kibbelen; je bent toch een beste kerel.” Zij stak haar hand uit; Ardath drukte haar hartelijk. „Je kunt niet met mij kibbelen,” zei hij. „Ik wil het niet.” Letty glimlachte en zuchtte, en vertelde hem, dat zij dat had gemerkt. Toen Peace Hall — zoo heette het huis — was bereikt, betoonde Letty zich zeer vriendelijk tegen de directrice en vol medelijden voor de arme oude dames. „Mag mijnheer Ardath die lieve oudjes komen zien?” vroeg juffrouw Manson overredend; „hij zou het zoo prettig vinden. Weet u, hij komt uit Australië en daar hebben ze zoo iets niet.” „Die zijn daar Tiiet noodig,” mompelde Jack, „maar ik zou heel graag komen.” De directrice hoopte, dat hij zou inteekenen en gaf dadelijk toestemming. „Zij weten, dat u komen zoudt, juffrouw Manson,” voegde zij er bij, „en zij verlangden er al naar.” Het was een heel andere Letty, dan die John Ardath kende en beminde, zooals zij zich bewoog tusschen die brooze, menschelijke wrakken, die een toevluchtsoord hadden gevonden in Peace Hall. Lief en deelnemend wendde zij zich tot elk vrouwtje, luisterde geduldig naar de opsommingen van de verschillende kwalen, in één woord, zij gedroeg zich zoo vol vrouwelijkheid, dat het geen wonder was, dat de liefde van John aangroeide, terwijl hij naar haar luisterde en keek. De directrice, die op hem wachtte, legde hem uit dat, hoewel juffrouw Manson al de dames bezocht, twee ervan vooral onder haar bescherming stonden — juffrouw Annes en Mevrouw Rayner. „Iedere dame neemt de zorg voor twee van de bewoonsters op zich,” zei ze. „Juffrouw Annes is door een paar kennissen mee uit rijden genomen, dus kan ik u haar niet laten zien, maar Mevrouw Rayner wacht op Juffrouw Manson. Daar konden wij nu wel eens heengaan. Zij komt nooit beneden in het salon, maar blijft altijd in haar eigen kamer. „Hebt u het over mijn goede mevrouw Rayner,” vroeg Letty, terwijl zij de dame verliet, aan wie zij juist een nieuwen haaksteek geleerd had. „O, mijnheer Ardath, u moet haat bepaald gaan zien. Zij is zoo aardig.” Een kamer, die op den mooien tuin uitzag, was toebedeeld aan Mevrouw Rayner en zooals Ardath vernam, had zij hier de laatste vijf jaar gewoond. Zij was gedeeltelijk verlamd, maar wat vooral indruk maakte op John Ardath, was haar zonderlinge kleur. Oogen, gelaatskleur, haar, lippen, alles had dezelfde grauwe kleur; ook haar stem klonk eentonig. Zij hoorde Letty’s aardig gebabbel aan. zonder de minste belangstelling te toonen, behalve dat zij nu en dan flauw glimlachte, waarbij zij mooie, witte tanden vertoonde. Toen John aan haar was voorgesteld, reikte zij hem een slappe, koude hand. Indien Ardath Letty had bewonderd, toen hij haar in het salon bij de oude dames had gezien, die allemaal van haar hielden en haar waardeerden, hier verdubbelde zijn bewondering, toen zij zoo toewijdend was voor Mevrouw Rayner zonder eenige aanmoediging te ontvangen. De ongelukkige dame hield den bundel witte lelies, dien haar bezoekster had meegebracht, in haar hand, maar legde evenmin bewondering aan den dag voor de pracht en den fijnen geur ervan, dan dat zij belangstelling getoond had in Letty’s aardig gebabbel. Bleek en onbeweeglijk zat zij in haar gemakkelijken stoel en zij scheen John Ardath meer een spook toe dan een mensch. Toen Letty echter opstond om afscheid te nemen, werd Mevrouw Rayner levendiger. „Het is heel vriendelijk van u om te komen en ik ben bang, dat ik geen prettig gezelschap voor u geweest ben,” zei ze. Haar uitdrukkinglooze oogen dwaalden afwisselend van Letty naar Ardath. „Vandaag is mijn verstand een beetje in de war,” zei ze zwakker, „vergeef het mij alstublieft.” „Maar lieve Mevrouw Rayner, alsof wij u iets te vergeven hadden,” protesteerde Letty. Zij boog zich over Mevrouw Rayner en streelde haar handen. „Ik kom graag; als u maar zegt, dat u blij bent, mij te zien, alstublieft.” Voor een oogenblik zag Ardath een vreemde schaduw over het gelaat van de arme verlamde komen; to^n verdween deze plotseling en de gewone onverschilligheid keerde terug. „Natuurlijk ben ik dat,” zei ze lief, „het is goed van u, die jong, mooi en zorgzaam is, om u over mij te bekommeren. Ik verlang al naar uw bezoeken.” Letty zei niets, maar kuste mevrouw Rayner, en nadat Ardath de koude, onverschillige hand weer geschud had, verlieten zij haar. Op den terugweg in de automobiel vertelde Letty haar metgezel, dat mevrouw Rayner aan melancholie leed en dat soms haar verstand heelemaal in de war was. Jegens anderen was zij gevoelig, maar altijd stil. „Ik ben maar blij, dat zij en juffrouw Annes beiden van mij houden, allebei mijn beschermelingen,” voegde Letty er bij; „het zou vervelend zijn, als zij dat niet deden.” Als zij een compliment verwachtte over haar zichtbaar veranderd gedrag, dan werd zij daarin teleurgesteld. Ardath stemde alleen met haar in, dat dat heel prettig was en vroeg haar, hoe dikwijls zij naar Hampstead ging. Toen zij Belgrave Square bereikten, nam hij afscheid van haar met een kalmte waaruit zij tot haar spijt de gevolgtrekking moest maken, dat het hem niet in 't minst kon schelen, dat zij niet van hem hield. Dien avond, toen het kamermeisje haar gekleed had, ging Letty voor een van de lange spiegels in haar kamer staan en bekeek zichzelf zorgvuldig, nog zorgvuldiger dan zij in de gebarsten doffen spiegel op Milcombe placht te doen. Zij was in ’t zwart, haar rouw moest minstens zes maanden duren en de bekende kleermaker, die verantwoordelijk was voor haar japon, had de slanke, licht gebogen gestalte, die zich zoo gracieus bewoog, op haar voordeeligst laten uitkomen. Er ontbrak niets moois, dat door geld kon verkregen worden. Letty droeg parelen van onschatbare waarde en de eenvoud van haar haardracht alleen had zij te danken aan het kamermeisje, dat een kunstenares was in het opmaken van haar. Voorbij was de tijd, dat zij schunnige rokken, uitgeloopen schoenen, gestopte kousen en verstelde handschoenen moest dragen. Alles, waarnaar Letty zoo lang verlangd en gesmacht had, bezat zij nu: weelde, een plaats in de groote wereld, waarvan zij het doen en laten dikwijls zoo toornig had gadegeslagen vanuit haar schuilplaats in de dennenbosschen te Chilworth. Zij was niet langer een buitenstaandster, niet langer iemand, waarop geen acht geslagen werd en dit alles had ze zelf tot stand gebracht. (Wordt Vervolgd.) VAN DE TENTOONSTELLI NG . I N PULCHRI STUDIO TE ’S-GRAVEN H AGE. (Foto Couvee). FRITS MONDRIAAN. LANDSCHAP IN OVERIJSEL.
PDF
Nummer
1914, nr.07, 11 feb. 1914
Blad
07
Tekst
HET WERELD- ■> PANORAMA HONDERD JAAR VREDE Te Londen is aangekomen Mr. John A. Stewaert, voorzitter van het Amerikaansch Vredes-comité tot herdenking van den 100-jarigen vrede. Er worden plannen beraamd om dit feit aan beide zijdvan den Oceaan feestelijk te herdenken en daarvoor is er in Mension House een vergadering gehouden onder presidium van den Minister-premier Mr. Asquith. VREEMDE VORSTEN I N H ET DUITSCHE LEGER Bovenstaande foto geeft een moment-opname van den Roemeenschen troonopvolger Prins Ferdinand tijdens een bezoek aan zijn zoon Prins Kart van Roemenië, die bij het le Garde-regiment in Potsdam staat. Ter eere van dit bezoek was het geheele regiment op „Langen Stall” opgesteld. KARDINAAL. GERMAW t Wederom heeft het Vaticaan een droevig verlies geleden door het overlijden van Kardinaal Germaw, die 31 Januari te Rome is overleden. Kardinaal Germaw, die een zeer minzaam karakter had en uiterst mild was, was een zeer gezien man in het Vaticaan. PAUL. DÉROULÈDE + die soldaat en tevens dichter was, is in den nacht van 30 op 31 Januari overleden. Hij werd in 1846 te Parijs geboren en kenmerkte zich als een vurig patriot en heethoofdig anti-Dreyfusard. Geen meeting of Déroulèae was er bij en hij verborg dan geenszins zijn gevoelens om het heerschend regeeringsstelsel omver te werpen en de plebisciet-republiek uit te roepen. TURKIJE WORDT GEMODERNISEERD Turkije gaat voort met zich te moderniseeren en zoo heeft ook de electrische tram haar intrede in Constantinopel gedaan. Volgens de Qostersche gebruiken moest de plechtige inwijding geschieden door het offeren van een schaap. — Onze foto brengt dit oogenblik in beeld. SNEEUW Hierboven een foto van een „vluchtig” kunstwerk, dat door bekwame handen was vervaardigd. Het stelt n.1. voor een fraaie allegorie van de „Jungfrau” uit sneeuw opgebouwd aan den voet van den eeuwig met sneeuw bedekten berg de „Jungfrau” in Berneroberland. PERSBAL. TE BERLIJN Het Persbal is het grootste en deftigste bal in Berlnn, Op dit bal verschijnt de aristocratie, ministers hoofden van leger en vloot, kortom „tout Berlin” Onze foto geeft een kijkje in de Eereloge van denRijkskanselier. IJSJACHT-WEDSTRIJD OP DE MUGGELSEE De winter heeft niet alleen in ons land doch ook in het buitenland gelegenheid geboden, hetgeen in jaren niet is voorgekomen, tot het organiseeren van ijswedstrijden en wij geven hierbij een kiekje van een interessanten ijsjacht-wedstrijd gehouden op de Müggelsee (Duitschland). DE BEGRAFENIS VAN PAUL DÉROULÈDE De door het overlijden van Paul Déroulède in rouw gedompelde familie mocht van alle zijden zelfs van Déroulède’s politieke tegenstanders, de meest ondubbelzinnige blijken van deelneming ontvangen. Bij de teraardebestelling waren vele hooggeplaatste personen vertegenwoordigd. .. Onze foto stelt den stoet voor op het oogenblik dat hij het standbeeld van Jeanne d’Arc passeert. Vooraan het muziekcorps van de „Sociéte de Gymn. ISADORA DUNCAN Isadora Duncan. de bekende danseres, die ook hier in Holland meermalen met groot succes is opgetreden en ook hier haar navolgsters heeft gevonden, heeft te Meudon het hotel Bellevue aangekocht, om daarin een dansschool te vestigen. — Hierboven het gebouw.
PDF
Nummer
1914, nr.07, 11 feb. 1914
Blad
08
Tekst
 
PDF
Blad 
 van 2380
Records 521 tot 525 van 11897