Panorama

Blad 
 van 2380
Records 511 tot 515 van 11897
Nummer
1914, nr.06, 4 feb. 1914
Blad
10
Tekst
Techniek en Maatschappij Wij stellen ons voor onder bovenstaande benaming van tijd tot tijd, zoo geregeld mogelijk, opstellen op te nemen, die, naar wij hopen te mogen zeggen, van bevoegde hand afkomstig zijn. Het is wel eens beweerd dat de vorige eeuw, de negentiende, op menig gebied van wetenschap onze vaststaande kennis niet zoo heel belangrijk heeft uitgebreid. Maar vast staat dat die eeuw ons gebracht heeft een ontwikkeling van de techniek, op elk terrein des levens, van het menschelijk weten en kunnen, als waarvan we nauwelijks durfden droomen. Niet alleen in de maatschappij rondom ons, maar in ons bedrijf, ons beroep, in ons gezin, komen wij schier dag aan dag, ja van uur tot uur, in aanraking met de toepassingen van de wetenschap en van de wetenschappelijke nijverheid. De electrotechniek heeft schier een omwenteling in ons bestaan gebracht en onze Jongste Kinderen kijken met meewarigen blik op een stuk speelgoed dat niet werktuigelijk beweegbaar is. Van alle vorderingen der hedendaagsche techniek, voor zooveel nuttig aangewend in woning, fabriek, in den landbouw, enz. zullen wij in deze opstellen spreken, . verklarend en toelichtend, in woord en beeld. De belangstelling van den lezer zal ons daarbij ongetwijfeld verzekerd zijn. HALF-WATTLAM PEN pen worden op 1 van 600, 1000. den aard der zz E nieuwste uitvinding op electrotechnisch gebied is de half-wattg l-o e ilamp. Deze lamp verlangt per kaars lichtsterkte een energietoevoer van een halve watt en gebruikt dus 50% minder dan de op het oogentlik algemeen bekende metaaldraadlamp, die ongeveer 1 watt per kaars consumeert. De nieuwe lamst oogenblik vervaardigd met lichtsterkten 1500, 2000 en 3000 normaal kaarsen. Uit k zijn lampen met zulk een groote lichtsterkte aangewezen om de tegenwoordig algemeen bekende booglampen te vervangen. Booglampen toch hebben het groote bezwaar, dat zij licht uitstralen, doordat tusschen twee koolstaven een lichtboog wordt getrokken met het gevolg, dat de koolstaven opbranden en dus telkenmale moeten worden vernieuwd. De noodzakelijkheid om bij booglampen geregeld nieuwe koolspitsen in te zetten en daarbij tevens de glazen ballon te reinigen van de neergeslagen koolstof heeft reeds menigeen er toe doen overgaan om die lampen - soort te vervangen door gloeilampen, niettegenstaande het wattverbruik van de normale 1000 kaars-gloeilamp aanmerkelijk hooger was dan dat van een gelijkwaardige booglamp. Booglampen hebben bovendien het bezwaar, dat ieder jaar het binnenwerk van de lamp moet worden gereinigd, terwijl ook menige glazen ballon bij het inzetten van nieuwe spitsen breekt. In fabrieken met nachtbedrijf wordt groote hinder ondervonden van het ontijdig uitgaan der lampen. Bij een booglamp die spitsen heeft voor een 10-urigen brandtijd zal de lamp in den wintertijd om ongeveer 2 uur des nachts uitgaan, omdat de spitsen dan zijn opgebrand; in menig bedrijf heeft dit meermalen groote nadeelen ten gevolge gehad. De nieuwe half-wattlampen hebben een levensduur van 800 uren en kosten niet meer in aanschaffing dan de uitgaven die in 800 uur verbonden zijn aan het gebruik van spitsen, werkloon voor het inzetten der kolen en het schoonhouden der lampen. Een lamp van 1000 kaarsen verbruikt niet meer dan een normale booglamp, die evenveel nuttig licht verspreidt, n. 1. 500 wat. De Hchtverdeeling van de nieuwe lamp is veel gunstiger dan bij booglampen het geval is, omdat de gloeilamp het licht grootendeels naar beneden werpt in tegenstelling met de booglampen, die een groot deel van het licht horizontaal verspreiden. De kleur van het licht der nieuwe gloeilamp is schitterend wit en gelijkt zeer veel op zonlicht; kleuren kan men uitstekend onderscheiden; de lampen zullen ook daarom in vele magazijnen boven de booglampen met hun blauwachtig koud licht worden verkozen De nieuwe lampen worden op het continent vervaardigd door de Allgemeine Elektricitats Gesellschaft, de Siemens Schuckertwerke, de Osram Gesellschaft en de N. V. Philips metaaldraadlampenfabriek te Eindhoven. Dat ook een Nederlandsche fabriek de nieuwe lampen fabriceert, zal menigeen met genoegen vernemen, omdat hiermede weder een bewijs wordt geleverd, dat wij op industrieel gebied niet achterstaan bij het buitenland. De ondernemende firma Philips brengen wij gaarne een bijzondere hulde, omdat zij vele moeilijkheden alleen moest overwinnen. De drie eerstgenoemde Berlijnsche firma’s, die door een onderling contract zijn verbonden, hebben de moeilijkheden gezamenlijk overwonnen; Philips echter kon wel de patenten koopen, maar niet de fabricatiegeheimen, die men voor de vervaardiging onafwijsbaar van noode heeft. Zij heeft de moeilijkheden, die zich bij de. vervaardiging voordeden zelf moeten oplossen en deed dit op zulk eene wijze, dat de lamp zeker in geen enkel opzicht bij het buitenlandsche fabrikaat ten achter staat. De firma geeft bovendien ook een garantie over den levensduur. Sinds 1 Januari 1914 brengt Philips ook half-wattlampen van 600 kaarsen in den .handel die bij een spanning van -110 of 125 volt kunnen branden; ook maakt zij 1000 kaars lampen (1/2 watt) geschikt voor een spanning van 220 volt. Met deze constructies is zij de buitenlandsche firma's een stap vooruit. De ’nalf-wattlamp is een metaaldraadlamp, doch ze heeft een vorm, die van het bekende gloeilampmodel eenigszins afwijkt, hetgeen uit de figuren ten duidelijkste blijkt. De lampen hebben namelijk een langen hals. Deze hals heeft een bijzondere bedoeling; om dit duidelijk te maken moeten wij een en ander over de geschiedenis der gloeilampfabricatie vertellen, waarbij dan gelegenheid zal bestaan de samenstelling der nieuwe lamp te bespreken. Nadat zeven jaar geleden de electrisch-licht verbruikers werden verblijd met de buitengewone vinding van Di. Auer von Welsbach de electrische gloeilamp, waarbij de gloeidraad niet meer van koolstof doch van metaal was gemaakt begonnen de fabrikanten al onmiddellijk te bestudeeren of het mogelijk zou zijn lampen te vervaardigen, die nog minder energie zouden gebruiken dan de toen nieuw gevonden metaaldraadlamp, die al reeds een besparing gaf van 70 % en daardoor het eleetrisch licht zeer concurreerend maakt met het gaslicht. De toen nieuwe lampen gebruikten 1,2—1.0 watt per kaars lichtsterkte en men probeerde al spoedig lampen te maken met een gebruik van 0.8 watt. Het verlangde resultaat bleek al spoedig bereikbaar, doch alleen ten koste van den levensduur der lampen en daarmede was het publiek niet gediend. Toch werd eenig resultaat bereikt; men vulde namelijk de lampen met chloorgas, stikstof, kwikzilver of gasmengsels en verkreeg daardoor dat het verdampte wolframmetaal kleurloos werd, zoodat de lampen niet zwart werden, nadat zij eenigen tijd hadden gebrand. Op deze wijze was het betrekkelijk spoedig mogelijk om lampen van groote lichtsterkte te maken, die 0.8 watt per kaars gebruikten, terwijl de levensduur der lampen niet onder de 800 uren daalde. Het is bekend, dat het licht, dat een gloeiend metaal uitstraalt, in hooge mate toeneemt bij stijgende temperatuur. Teneinde lampen te verkrijgen, die nog minder energie zouden gebruiken, ging men de temperatuur verhoogen; doch het verdampen van het metaal nam zoo toe dat de lampen geheel zwart werden. Men probeerde toen dit zwartbranden tegen te gaan door de lampen niet meer geheel luchtledig te pompen, doch onder vrij hoogen druk met stikstof te vullen; hierdoor werd de warmte, van den gloeidraad aan het in den ballon aanwezige gas afgestaan en de verdamping van het metaal bleef achterwege, doch een minderverbruik werd niet bereikt. Toch heeft deze proef ten slotte de oplossing van het vraagstuk gebracht. Men heeft n. 1. de afgifte der warmte, die de gloeidraad ontwikkelt, meer geconcentreerd, door den gloeidraad niet meer in de lengte uit te spannen doch spiraalsgewijze (ongeveer als een spiraalveer) te winden en die kleine spiralen, als guirlandes op te hangen. Proeven bewezen, dat een gloeidraad van 1 Meter lengte, die tot een spiraal van 10 cM. lengte was gewonden, slecht 1/6 deel der warmte uitstraalde van den rechtuitgespannen draad van één meter. De nieuwe half-wattlampen hebben dan ook gloeidraden, die spiraalvormig zijn gewonden; zij zijn gevuld met stikstof, welke onder een druk staat, die iets lagei is dan de atmosfeer. Buitendien heeft de glazen ballon een langen hals, waardoor het kleine beetje metaal, dat op den duur verdampt, niet op het lichtuitstralende deel van de lamp wordt neergeslagen, doch zich in het meest koude deel den hals kan afzetten. Het heete stikstofgas circuleert immers in de lamp en sleept de uiteist fijne metaaldeeltjes mede, die zich dan in den hals der lamn afzetten. De hoeveelheid stikstof, die in de lamp zit. is overigens zoo gering, dat indien de lamp wordt stuk geslagen,hiervan weinig valt te bemerken. Met het oog op de hierboven omschreven constructie van de lamp is het wenschelijk dat de hals gelijkmatig kan afkoelen, en dus niet in een geheel gesloten ornament zit; daarom leveren de gloeilampfabrieken ook speciale ornamenten. Het ligt voor de hand, dat menigeen zich afvraagt of het nu niet mogelijk is om ook gloeilampen met geringer lichtsterkte dan 600 kaarsen te vervaardigen, die ook slechts een half watt per kaars gebruiken. Wij kunnen mededeelen. dat deze lampen vermoedelijk binnen een afzienbaren termijn in den handel zullen zijn, doch hoogstwaarschijnlijk dan alleen toepassing zullen vinden in wisselstroomnetten. dus in de gemeenten, die moderne centrales hebben, zooals Amsterdam. Leiden, ’s-Gravenhage, Nijmegen, de provinciale netten in Groningen, Noord-Holland, enz. De half wattlampen van de kleinste lichtsterkte, die op het oogenblik bestaan, hebben een lichtsterkte van 600 kaarsen en worden alleen gemaakt voor een spanning, die niet hooger is dan 130 volt. Lampen met geringer lichtsterkte kan men alleen maken voor een aanmerkelijk lagere spanning; deze lage spanning kan men bij wisselstroom gemakkelijk verkrijgen door transformatoren, dat zijn kleine ijzeren voorwerpen, waarop koperdraad is gewonden en waarvan geen enkel deel beweegt. Men heeft reeds van die kleine transformatoren (reductoren genoemd) voor gewone gloeilampen in den handel gebracht; zij zijn niet veel grooter dan een lamphouder en veroorzaken bij het transformeeren der spanning geen noemenswaardig verlies. De vervaardiging van de gloeilampen van 50 en 100 kaars met laag wattverbruik heeft dan ook geen groote technische moeilijkheden, doch het zal nog eenigen tijd duren alvorens zij aan de markt zijn, omdat de gloeilampfabrieken er zich op moeten inrichten en dit is des te moeilijker. omdat de fabrieken overstelpt worden door aanvragen van groote lampen; dit laaiste is begrijpelijk omdat er voor de bezitters van booglampen alles aan gelegen is, de zooveel zuiniger gloeilamp, die geen omslag veroorzaakt, te verkrijgen. De hierboven medegedeelde vooruitgang der gloeilampfabricatie is van onschatbare waarde voor de electrotechniek. Dit is duidelijk wanneer wordt bedacht, dat bij een electriciteitsprijs van 25 ets. per eenheid, het licht reeds aanmerkelijk goedkooper is dan petroleum en concurreerend met gas van 7 ets. per M3. Dat een electrische lamp, die 50% minder electrische energie verlangt dan tot nu toe het geval was,' het eleetrisch licht zal maken tot het goedkoopste licht, dat wij kennen, behoeft na het bovenstaande geen betoog meer; evenmin behoeft de stelling te worden verdedigd, dat geen lichtbron hygiënischer en geriefelijker is dan de electrische. Wij zullen dan ook niet verzuimen onze lezers zoo geregeld mogelijk op de hoogte te houden van den vooruitgang der techniek op het gebied der gloeilampenvervaardiging. VERGELIJKINGEN TUSSCHEN Demonstratie van de prijsverhouding tusschen electriciteit en petroleum. ELECTRICITEIT EN PETROLEUM. Maak Uw lamp schoon. - Alles vies en zwart - Gelukkig!
PDF
Nummer
1914, nr.06, 4 feb. 1914
Blad
11
Tekst
De groote zaal m den rechtervleugel van het museum. In deze zaal worden de afgietsels bewaard, welke gemaakt zijn naar de groote meesterwerken op het gebied van beeldhouwkunst. Het Rijksmuseum te Amsterdam aan de voorzijde gezien. (Foto's bureau Argus). Beeldengroep David en Goliath. Bij het binnengaan van den linkervleugel van het Museum valt direct het oog op deze beeldengroep. Men kan zich indenken hoe groot de reus is, daar David de grootte heeft van eenmensch. DE WAPENZAAL DE GROOTE VOORHAL.. ln het midden ziet men het standbeeld van De Ruyter, den grooten zeeheld; verder vlaggen en kanonnen, die getuigen van Neerlands roem. Elk stuk op de foto heeft zijn eigen geschiedenis. een der schoonste gedeelten van het Rijksmuseum. Men treft hier beeldhouwwerken aan van Hollandsche, Fransche, en Italiaansche meesters. Op den voorgrond een buste van Louis Bouwmeester door Toon Dupuis. DE NACHTWACHT VAN REMBRANDT BEROEMDE SCHILDERIJEN Lang heeft het geduurd voordat dit schilderij een plaats had, waar het naar behooren uitkwam. Er is nu een zaal bijgebouwd en zooals men ziet valt het licht nu van links op het schilderij, waardoor alle details uitkomen. Bijna elk uur van den dag vindt men in het Museum schilders bezig met het naschilderen van verschillende meesterwerken. Zoo zijn de meeste werken van Rembrandt reeds meermalen gekopieerd.
PDF
Nummer
1914, nr.06, 4 feb. 1914
Blad
12
Tekst
PRO DOMO DOOR JHR. VAN RIEMSDIJK. N. V. TOONEELVEREENIGING Dir. Heyermans. L4ET leven is vol afwisseling. D’ eenen 1 1 avond geniet je van ’n stuk dat geen tooneel is, ’n anderen avond van tooneel, dat geen stuk is. Samen gaan? Een combinatie van de heeren van Riemsdijk en Querido ? Met jè menschen, als in dit stuk : Mevrouw de Boer—van Rijk, Louis Bouwmeester, en Julia Cuypers, verder Fritz Bouwmeester Jr., Henriëtte van Kuyk? Een dergelijke combinatie van zulke krachten ! Daarom alleen zouden we den heer van Riemsdijk danken, dat hij deze speelscènes schreef, waardoor de gelegenheid geschapen wordt, om zoo uitmuntend tooneel” te zien geven, waarin je voelt: dat is ’t waarin je heel de gamma van smartelijke emotie’s, heel de donkere kleurenkaart van de levenstragiek méé doorleeft; en al is de slotsom, als je weer nuchter op straat staat, dan ook de gedachte: „zoo leven we toch niet meer” en je daar misschien verkeerdelijk, maar toch oprecht blij om bent, eerbied blijft er bij je achter, ècht-gevoelde en diepe eerbied voor de machtige talenten, die zoo ècht-menschelijk en diep-ontroerend die hartstocht en die smart verbeelden kunnen. Want wat je bij het spel, het prachtige spel van Mevrouw de Boer, van Louis Bouwmeester voelt, dat is één groote indruk, die onverdeeld je bezielt, daar behoeft niets meer bij 1 Dat is je rauwe menschelijke ziel, die lijdt, zonder overjas; dat is geen lijden achter ’n masker, niet de uiterlijke nuanceering van innerlijke verborgenheid, dat is het lijden zélf, onverborgen, en met heel de kracht van menschen. die nog niet door den levenstwijfel van onzen tijd bezeten, absoluut hunnen menschelijken wil kapot, als ’t moest, dreven, om te overwinnen voor hun principe, hun meening. hun eer! En wie er tegen opstaat, voor ’t eerst, die wordt er door opgenomen en weggeslingerd, als ’n stuk wrakhout in de branding, en heeft onder te gaan, of zelf en alleen te zorgen, dat hij in de levenszee drijvende blijft, als hij tenminste daartoe de kracht heeft. Dit laatste gebeurt niet met den zoon van den graaf de Prébois-Grandsé (Fritz Bouwmeester), die als zoon van ’n oud geslacht zich erfelijk belast voelt in zijn zucht naar vernielen van alles wat hem in zijn handen komt en hem lief dreigt te worden. Zijn zucht tot het slechte is zoo groot, dat zijn vader na het ontdekken van zijn levenswandel, het radicaal noodig acht hem dood te schieten, als ’n misdadiger, en mogen we de verhalen hierover gelooven, want wij zijner niet bij, in koelen bloede. Dat kost hem eenige jaren gevangenisstraf, waarvan hij na vijf jaar gratie krijgt en thuis komt. Maar zijn daad heeft hem niet berouwd, zelfs niet als z’n vrouw van ’m wegloopt. Maar hij heeft immers z’n dochter nog. de frissche, vroolijke, levenslustige, en die bewijst hem immers dat de beweringen van zijn zoon, als zou zijn leven niet z//« schuld en zelfs hém tot last zijn, als zou alles te danken zijn aan erfelijkheid enz., alleen zwakheid en uitvluchten waren, en hij dus récht deed hem op te ruimen. Maar als zijn dochter hem daarna uithoort, en van haar broeders levensafkeer verneemt, bekent ze hem ’t zelfde en het stuk is uit. nadat de vader vol wanhoop in den stoel zakt, en je de gedachte krijgt: nu kan je weer opnieuw beginnen ! Het stuk speelt zich op de volgende wijze af. Als het doek opgaat voor het eerste bedrijf, komen de gravin de Grandsé (Mevrouw de Boer—van Rijk) en haar dochter (Mej. van Kuyk) samen terug van het diner van pa’s verjaardag. De freule is een en al levenslust, zit charmant op ’n hoek van ’n grooten houten armstoel, en neemt de heele zaal in ’n oogwenk voor d’r in. Daarna komt de graaf (Louis Bouwmeester) binnen, en uit de sombere tiraden die z’n mond ontvloeien, bemerken we dat zijn zoon hem niet bezocht heeft. Méér dan somber daarover, wordt de kroonprins aangediend, die hem namens z’n vader komt gelukwenschen en ook vraagt naar den zoon: hij hoopt dat de jongen hem later zal dienen als de graaf z’n vader gediend heeft, dingen die de oude heer, door zorgen gekweld, zeer dramatisch opvat, en waaruit we voelen, dat het met zoontje niet in den haak is. Het tweede bedrijf is een verrassing, die na het zwaar-sombere eerste bedrijf op het publiek weldadig aandoet. We zijn in ’n chique nachtcafé, dat alle aanspraken maken mag niet alleen goed te zijn geïmiteerd, maar zoo goed, dat we moeilijk beter het origineel er voor in de plaats hadden kunnen stellen. Het is zelfs aan te raden, voor menschen, die een dergelijke gelegenheid willen bezoeken, eerst dit tweede bedrijf te gaan zien, opdat zij zich op gevaarlooze wijze eerst oriënteeren kunnen! En meer nog: wat in zoo’n nachtcafé in drie weken gebeurt, gebeurt daar op één avond, zoodat je ’n volledig resumé krijgt van een en ander, in kort bestek. Dus gaat het scherm op, terwijl échte Sziganen op ’t tooneel ’n two-step spelen en „de Mysterious Rag” vroolijk de zaal indringt. Na vrij lang van dat schouwspel te hebben genoten komt de graaf met z’n vriend binnen. Onmiddellijk concentreert zich de aandacht op Bouwmeesters stil spel. Ze worden aangesproken door 'n vrouw (Julia Cuypers) en hij verneemt dat z’n zoon Louis hier de eerste raddraaier is. Maar meesterlijk is, hoe Bouwmeester afgaat, met ’t oog op de portière waarachter hij z’n zoon hoort schreeuwen, wèggaat, vóór deze tevoorschijn treedt op ’t geroep van z’n vrienden. Maar als Louis, z’n zoon, midden in ’t rumoer, daarna flink dronken staat te gesticuleeren, komt de oude graaf terug. De ontzetting, die bij het aanschouwen van 2ijn vader, den zoon (Fritz Bouwmeester Jr.) aangrijpt,.en de wijze waarop hij wegsluipt, is prachtig spel. Het bedrijf is hiermee uit, en de two-step tot slot, montert zelfs de zaal op, na de spanning van ’t aangrijpende spel der ontmoeting. Het derde bedrijf (’k moet kort zijn, al zou ik ook graag alle prachtige speelscènetjes en -scèneshaarfijn willen vertellen) gaat alleen tusschen vader en zoon, in het studeervertrek van den vader. Hier het „groote onbegrepene”, tusschen vader en zoon. De zoon, die heel z’n lijden biecht en z’n onbluschbaren lust tot vernietigen, alles terugleidt tot ’n gebrek aan energie, ontstaan door het huwen eeuwenlang der familie’s onderling (het zou ook zonder dat principe, beklagenswaard zijn geweest) en niets wil beloven, geen vergiffenis vragen, omdat hij weet dat hij niet anders kan. Dan tegenover den verwijtenden en driftigen vader, die ”het beest dat z’n zoon is” haast doodt, maar op ’t moment supreme niet kan en in snikken uitbarst. Na deze scène valt ’t doek. Het vierde bedrijf is ’n monoloog. De verdedigingsrede van den vader, die toch ten leste z’n zoon doodschoot en nu zijn lijden vertelt. We zien niemand op ’t tooneel dan Bouwmeester, maar zijn verhaal is aangrijpend en bezit een climax van smart, waarbij al het eventueel aanwezig zijnde vooroordeel in jezelf, absoluut smelt, en je alleen nog maar bewondert. Het slotbedrijf is bij den terugkeer op ’t kasteel na de vijf jaar die hij doorbracht. Ik zei het reeds boven : hij is even verhard in z’n oordeel gebleven, verliest er zijn vrouw door, en alleen de plotselinge bewering van de dochter, die we, door niets gestaafd, maar gelooven moeten, brengt het plotselinge einde. Maar .... wie wat moois te bewonderen hebben wil, wie waarachtig weer eens zonder pretentie’s en machtig wil zien spelen, wie weer geloof krijgen wil in de kracht van het tooneelspel als uitbeelding, als doorleving van rauw sentiment, die weer eens aan ’n kloeken dronk zijn dorst naar schoonheid naar machtig spél lesschen wil. hij ga dit stuk van Jhr. van Riemsdijk zien! TOM SCHILPEROORT. SAUL EN DAVIP DOOR IS. QUERIDO N. V. TOONEELVEREENIGING Dir. Heyermans. 7 iehier het verkorte verhaal van Sauls gramschap : „Het geschiedde nu, toen zij kwamen, en David wederkeerende van het slaan der Filistijnen, dat de vrouwen uitgingen uit al de steden van Israël, met gezang en reien, den Koning Saul tegemoet, met trommelen, met vreugde en met muziekinstrumenten. En de vrouwen, spelende, antwoordden elkander, zeggende : Saul heeft zijne duizenden verslagen maar David zijne tienduizenden ! Toen ontstak Saul zeer, en dat woord was kwaad in zijne oogen, en hij zeide : Zij IS. QUERIDO. hebben David tienduizend gegeven, doch mij hebben zij maar duizend gegeven; en voorzeker zal het koninkrijk nog voor hem zijn. En Saul had het oog op David, van dien dag af en voortaan. En het geschiedde des anderen daags dat de booze geest over Saul vaardig werd, en hij profeteerde en David speelde op snarenspel met zijne hand, als van dag tot dag. Saul nu had eene spies in de hand; En Saul schoot de spies en zeide: Ik zal David aan den wand spietsen, maar David wendde zich tweemaal van zijn aangezicht af. En Saul vreesde voor David, want de Heer was met hem en Hij was van Saulgeweken Het is aan Is. Querido, deze schoone geschiedenis voor ons, naRembrandt en Israëls, te hebben doen herleven in een spel van 4 bedrijven, (waarvan het laatste in twee tafereelen gesplitst is), dat met kleur en gloed van woorden, trouw het Bijbelsche verhaal navolgt en in eerbiedige schoonheid, ons in het Amstel-theater ’n geheelen avond bezighield. Het is ’n verhaal in dialoog-vorm, een plastische schildering van gemoedstoestanden, van haat en zwakte, kracht berouw, deemoed, en vertrouwen, waarvan de Bijbelsche verhalen zoo vol zijn. En Querido, plastisch aangelegd als hij is, heeft van het kleurig verhaal, waaruit de Oostersche rijke glansen oplichten, een voorwaar zeer schoon beeld doen ontstaan. En hoewel het aan dramatische momenten niet ontbrak, bleef dramatisch den indruk verdeeld, ging over ’t algemeen geen levende kracht van het spél uit (ik bedoel niet van de acteurs), maar boeide de schoone taalvorm en de bloeiende, als het Oostersche land zelve, zoo rijke beeldspraak. Ten bewijze diene hier een scène uit het eerste bedrijf, waar Sauls gemalin Ahinóham, met hare dochters Herab en Michal, welke laatste Davids vrouw is, zijn lof zingen, tegenover den verbitterden, zich verlaten-voelenden, en in zijn zelfvertrouwen geschokten Saul 1) Ahinóham, Herab en Michal treden op Sauls wenk binnen : Saul (innemend op zijn rustbed tot de naderende en buigende mouwen.) Mijn gemalin, princessen .... zoo vroeg in ’t purp’re’ en witte kleed ? Zoo kuisch de sluiers neer ? Ahinóham. Mijn vorst-gemaal, Michal, uw dochter, wacht haar man. Dra zal hij komen. Hij mint den tooi, de weelde-cier, de stoffe’ vloênd als waterglansen. Saul (spijtig getroffen.) Haar David is haar all' ! Michal (teeder.) Dit is toch God’s gebod. Deed de nacht u wel, mijn vader? . Herab. Ik hoorde u kerremen van pijn. Ahinóham. De luit, de harp kan u vermaken, uw droef gedroom stilaan verstuiven. De zingende bel, de tamboerijn .... ten uwen dienst is ’t al ! Michal. Al zon in ’t rond; de bronnen praten, de boomen wuiven. H e i a b. Van uwen toren vliege’ de duiven en koeren zoet. Saul (spottend.) Als een bruid bloemt uw geest, nu gij David herdenkt, o Ahinóham. — En mijn docht’ren ? . . . . D’ één klatert de woordjes van liefde als een beekje zijn golfjes op, wijl d’andere jubelt als een vogel in ’t helle blauw, (tot Jonathan.) Uw boezemvriend .... waar is hij ? En dan, hoor Michals vreugdevol prijzen van zijn vertellen en zijn spel: Michal. Het is of hij vertelt met menschelijke stem. Ze vloeien en leven, ze trip’len en dansen, mijn Davids klanken. Zijn harpe zingt als de verre wind. Ze klaagt, en ze vraagt, ze schreit en ze blijdt! Saul (getroffen, toch spottend). Wat huldigende min ! J onathan (krachtig). Spot niet! . . . . o vorst valt J onathan in : Het is alles waar ! Waarop Saul gekrenkt antwoordt: keert gij mee, mijn zoon? H-é-é-1 .... Israël? In het tweede bedrijf ten huize van David is het hoogtepunt de voordracht van David’s verhaal van zijn strijd met Goliath; (waarin Gilhuys, die David speelde, verdienstelijk werk deed). Ook hier dezelfde machtige beschrijving, voor ’n tooneelspeler moeilijk door spel nog te verbreeden. Hij vertelt en om heen zitten Saul’s gemalin, zijne dochters, en de hoogepriester Samuel Na de derde akte, waarin de slip van Saul’s rok wordt afgesneden in de sombere bergspelonk, waar David zich schuil houdt en waarin Saul vermoeid, verdwaalt, brengt’n fraaie vierde akte ons in het eerste tafereel in de grot van de heks van Endor, waar Saul de geest van Samuel doet oproepen en er zijn ondergang verneemt. In dit bedrijf was ’t meeste spél, (Mevrouw Erfmann—Sasbach was de heks) en kwam er spanning in de handeling. Het laatste tafereel dezer akte, waarin David, thuis gezeten, Saul’s nederlaag en dood verneemt, verliep. In ieder geval blijft deze opvoering belangrijk uit artistiek oogpunt, omdat ze ons veel schoons gegeven heeft en naar het verschijnen in boekvorm van dit werk verlangen doet. Dat de aandacht van het publiek voor ’n dergelijk werkelijk groot kunstwerk — zij het dan géén drama in tooneelistischen zin — zoo lauw is, pleit niet voor den algemeenen smaak. Het is trouwens ’n bekend verschijnsel, dat dergelijke, met allen eerbied voor het gegeven geschreven werken, in het Zuiden des lands en in België beter gewaardeerd worden. 1) Door ongesteldheid van den Heer Willem v. d. /eer, die deze rol vervulde, werd Saul ditmaal door den heer Brondgeest, a 1’improviste daartoe geroepen, vervuld. TOM SCHILPEROORT.
PDF
Nummer
1914, nr.06, 4 feb. 1914
Blad
13
Tekst
o A. OST. „SNEEUWVRACHT”. 8 O DE VLAAMSCHE SCHILDER ALFRED OST. o o Hiernevens geven wij een werk weder van den jongen Vlaamschen kunstschilder Alfred Ost. Ter kennismaking. Want wij stellen ons voor méér van zijn werk te brengen en meer van den maker te vertellen, een Vlaming van kop tot teen, Vlaamsch in het stoer en krachtig voeren van het penseel Vlaamsch in zijn kijk op menschen en dieren, Vlaamsch in de leutigheid waarmede hij de dingen ziet. Het volk in zijn dagelijksch gedoe, de werkpaarden - menschen en dieren - die hebben zijn hart. Zooals gezegd, spoedig meer van dezen bijzonderen Vlaming. o 8 ° (uit de verzameling van den Heer Ph. Wolfers te Brussel). 1 i ixj r~~ r~ o ✓*** r~ rr* r" pn vrij naar het duitsch 2L- 1 vJ 1 NI EL. EZ- 1 x xZ7 EZ- 1 x EZ- L-z door l. toi_i_ig. IEFELIJKE, vredige lentemorgen. — Week en innig klonken de tonen van het aloude volkslied door de zoele ochtendlucht en de soldaten schaarden zich om den jongen trompetter, die zoo prachtig kon blazen. Gustaaf Mörlich heette hij, de vroolijkste kameraad in het geheele regiment, steeds vriéndelijk en beleefd jegens iedereen, daarbij stipt in den dienst en dweepend met muziek. Reeds in zijn kindsheid, toen hij thuis in zijn dorpje de schapen en geiten hoedde, had hij fluiten leeren snijden en met de vogels als om strijd gemusiceerd. De schoolmeester van het dorp, die talent in den knaap ontdekte, schonk hem een trompet en een oude veteraan uit den vrijheidsoorlog gaf hem onderricht in het blazen. Spoedig had Gustaaf zijn leermeester overvleugeld, hij oefende zich alleen verder en met zoo’n goed gevolg, dat men hem, toen hij in dienst moest, bij de regimentskapel indeelde. In het begin verlangde hij geweldig naar zijn geboorteplaats, naar vader en moeder terug, maar de dienst en het leven onder zijn kameraden verjoeg het heimwee spoedig. Acht maanden was Gustaaf onder de wapenen, toen de krijgstrommel geroerd werd, die het Duitsche volk ten strijde riep tegen de overmoedige Franschen, die zich verbeeldden, dat de weg van Parijs naar Berlijn slechts een korte wandeling was. Hoe klopte Gustaafs hart, toen hij met zijn regiment uittrok, overmoedig en vol strijdlust „die Wacht am Rhein” de lucht in schetterend. En allen, die de wakkere krijgers geleidden werden door den klank der trompetten in vervoering gebracht: zij allen waren het liefst mee uitgetrokken „in gleichem Schritt und Tritt.” — Weken en maanden snelden heen. In bloedige gevechten werd de vijand teruggedrongen en steeds verder trok het zegevierende Duitsche leger het binnenland van Frankrijk in. Naar Parijs was de leuze, Parijs, de slagader van Frankrijks bestaan. Menig dapper soldaat moest het leven laten op het slagveld; menigeen sliep den eeuwigen slaap in vreemden bodem, maar — was het niet een schoone dood voor het vaderland te sterven ? Gustaaf had bij Wittenburg en Worms vakker geblazen en dapper meegevochten; doch hoe de kogels hem om de ooren gefloten hadden, geeneen had hem getroffen. — Tweemaal redde hij zijn overste het leven en toen zijn regiment door een heftigen aanval der Franschen tot wankelen werd gebracht en begon te wijken, verzamelde hij door zijn geestdriftig blazen de uitgeputte soldaten en rukten zij met nieuwen moed voorwaarts, bestormden den vijand en bleven overwinnaars. De dappere trompetter werd voor zijn moed beloond door den kroonprins, den lateren keizer Frederik, die hem eigenhandig het ijzeren kruis op de borst hechtte. — Dat was het zaligste oogenblik in Gustaafs leven. Hij dacht zich in, hoe trotsch zijn vader op hem zou zijn en hoe eerbiedig het geheele dorp tot hem zou opzien, als hij met het kruis op zijn borst naar huis terugkeerde. Weder kwam het tot een bloedig treffen. De kanonnen donderden en braakten dood en verderf, de geweren knalden en met onstuimigen moed drongen de strijdlust!gen op elkander in. Gustaaf vocht met ware doodsverachting. In zijn ijver echter waagde hij zich te ver en zag hij zich plotseling omringd door Fransche soldaten. Trots dapperen tegenstand was hij binnen weinige minuten een gevangene. — Bloedrood ging de zon achter de heuvelen aan den verren horizont schuil; het was alsof het beeld van het door bloed gedrenkte slagveld er zich in afspiegelde. * Gustaaf bevindt zich temidden eener vijandelijke troepenafdeeling, die aan den rand van een bosch gelegerd ligt. Rondom branden de wachtvuren. De vlammengloed werpt een spookachtig, vaal schijnsel op de zwarte boomstammen, op de gebaarde krijgers en den jongen trompetter, die, door de opwinding van den dag uitgeput, in diepen slaap verzonken ligt. — Vriendelijke droombeelden omzweven hem, vredige beelden uit zijn jeugd. Hij ziet zich als kleine jongen thuis in de dorpsstraat, de zon schijnt helder; de vogels kwinkeleeren- vroolijk in boom en struik en alles ademt vrede en rust. — Moeder zit voor de huisdeur, ijverig het spinwiel draaiend en hij, de kleine, zesjarige knaap, komt uit school thuis. Hij heeft onderweg soldaat gespeeld met zijn kornuitjes, nog draagt hij den elzestok trots over den schouder als was deze het mooiste geweer. — Doch plotseling springt een hond over den weg, grommend en blaffend. Het knaapje wordt doodsbang, laat zijn stok vallen en ijlt naar zijn moeder, bescherming zoekend achter haar rokken. „Foei, schaam je, Gustaaf” zegt zij, „een goed soldaat moet niet bang zijn.” De jonge trompetter ontwaakt en nog klinkt hem het woord zijner moeder in het oor. Hij blikt om zich heen; alles ligt in diepe rust verzonken. Boven hem aan het firmament glinsteren en flonkeren myriaden sterren in onveranderlijke pracht. Het zijn dezelfde sterren, die thuis, op het huisje van vader en moeder hun licht werpen en waarnaar zijn goed moedertje iederen avond opziet, als zij een gebed voor haar afwezigen zoon tot God opzendt. Ach, wanneer zij wist, dat haar Gustaaf een gevangene was. Hoe gaarne zou hij ontvluchten, doch het is onmogelijk, hij wordt te scherp bewaakt. Langzaam gaan de uren voorbij. Doch eindelijk breekt de dag aan en de Franschen zetten hun marsch voort. De arme Gustaaf is treurig gestemd. Wat zal zijn lot zijn ? — Tegen den middag houden de soldaten halt en zadelen af op den top van een heuvel. Na een oogenblik komt een der officieren op Gustaaf toe. Hij maakt hem in gebroken Duitsch en met allerlei teekens duidelijk, wat van hem zal verlangd worden. Hij moet aan den rand van den heuvel gaan staan en dan blazen om een Duitsche troepenafdeeling. die beneden in het dal legert, naar boven te lokken. Wanneer hij het bevel opvolgt zal hij vrij zijn. Vrij ' De jonge trompetter ziet met snellen blik naar beneden, het zijn zijn eigen landslieden, die hij beneden zich ziet. Talmend blijft hij staan, doch de ongeduldige Franschman maant hem op dringenden toon : „Blaas of ik schiet je neer.” En om zijn woorden kracht bij te zetten richt hij den loop zijner revolver op den armen jongeling. De vrijheid of de dood. Het duizelt Gustaaf; zijne gedachten nauwelijks meester wankel1 hij naar den rand van den heuvel, terwijl de Franschen zich in het omliggende struikgewas verbergen. „Blaas of ik schiet,” klonk het nogmaals dreigend vanachter het struikgewas. Mechanisch gehoorzaamt Gustaaf. Hij brengt de trompet aan den mond en het loksignaal schettert, het valsche signaal, dat zijn argelooze kameraden in de armen des doods zal voeren. — De soldaten in het dal schrikken op, zadelen hun paarden en gaan op weg in de zoete hoop hun wapenbroeders aan te treffen. Gustaaf blaast verder, het mooiste lied dat hij kent. Hij legt zijn geheele ziel daarin, het geldt toch zijne vrijheid, zijn leven. Doch plotseling klinkt uit de verte het klokje van een dorpskerk; het slaat het middaguur. Gustaafs oogen worden beneveld; hij ziet in zijn verbeelding zijn vader, die zich treurig van hem afwendt, zijn moeder, die bitter zucht. En waarom ? Omdat hij, wien den kroonprins zelf het ijzeren kruis verleend heeft, zijn vaderland snood verraadt, omdat hij, inplaats van zich als een dapper soldaat te gedragen, zijn kameraden, zijn broeders lafhartig in een hinderlaag lokt en hen een zekeren dood tegemoet voert. °En de wind in de takken der boomen, de vogels in de struiken en het verre klokje roepen hem toe : „Verrader,” verrader 1” Krachteloos laat hij de trompet zinken, doch dan doorflitst hem plotseling een gedachte. Snel treedt hij nog verder naar den rand, houdt waarschuwend de hand in de hoogte en schettert met alle macht het alarmsignaal uit. — Zijn kameraden hooren het; zij houden halt; het waarschuwingssignaal doet hen gevaar vermoeden — ijlings trekken zij terug. Daarboven echter zinkt, door de kogels der Franschen doorboord, de dappere trompetter dood ter aarde. Een gelukkige glimlach plooit de bleeke lippen; hij is geen verrader geworden ; hij is als een held voor het vaderland gestorven!
PDF
Nummer
1914, nr.06, 4 feb. 1914
Blad
14
Tekst
R.K. WIJKVERPLEGING Sr. RAFAEL (Foto's P. v. Tol.) Te ‘s-Gravenhage is een dezer dagen geopend hef nieuwe gebouw van de R.K. Wijkverpleging Si. Rafael. Hef gebouw, gelegen aan de Snijderstraat No. 38 is naar de eischen des tijds ingerichf en is ingezegend door den HoogEerw. Deken Wijfenburg, in tegenwoordigheid van den burgemeester Jhr. Karnebeek. Links: het gebouw; rechts: de verbandkamer. DE VOLTURNO-RAMP Een dezer dagen is fe Rotterdam Kapitein Inch, bekend door zijn heldhaftige houding bij de Volturno-ramp, gehuldigd. (Foto Wolf.) EEN SIERAAD VOOR AMSTERDAM Te Amsterdam zal eerstdaags feestelijk worden geopend de nieuwe schermzaal Gradaminci van den beroemden schermmeester L. van Humbeek. Deze lokaliteit, gelegen aan de ReguliersdWarstraat, is geheel nieuw ingericht en zooals men op bovenstaande foto’s kan zien ook allergezelligst Zelfs de muziek ontbreekt niet want op den achtergrond van onze foto ziet men de electrische piano. HöSIKE. — Foto van een beeldje ontworpen door den heer D. Kohlman te Dordrecht. Het stelt een grappig aviateurtje voor en de draaibare schroef antwoordt op elke vraag. INBREKERS, — Vorige week werd de winkelruit bij den heer Poulus in Den Haag door inbrekers vernield, doch gelukkig bleef de steen tusschen de ruit en de vitrine liggen, zoodat niets gestolen kon worden. (Foto Hijmans.) SCHUTTEVAER. Vorige week heeft in de Diergaarde te Rotterdam een alg. verg, plaats gehad van de Vereen. Schuttevaer. Bovenstaande foto geeft Mr. Smeenge, het stadhuis verlatend, waar de afgev. en het Bestuur door B. en Ws. zijn ontvangen. Waar de couranten ons nog dagelijks op de hoogte houden van DE IJSGANG het voor de scheepvaart zoo lastige drijfijs, dat zich, nadat de dooi zoo plotseling is ingevallen, op de rivieren heeft gevormd, lijkt het ons wel typisch, een paar kiekjes hiervan op te nemen. Onze foto’s, die verleden week zijn genomen, geven een idee van den kolossalen ijsgang op de rivier de Waal bij Nijmegen. (Foto v. Houweninge). In ons vorig nummer is in het artikel „Het geheim der Oude Meesters^' een cijfer weggevallen, waardoor een zetfout ontstaan is, waarvan de rectificatie voor den Heer Kunze van groot belang is. Er staat n.l. midden in kolom 1 „Parijs concours” enz. „en was daarmede nummer 1 van de 4 inzendingen nieuwe violen”: dit moet zijn „nummer 1 van de 42 inzendingen ’.
PDF
Blad 
 van 2380
Records 511 tot 515 van 11897