Panorama

Blad 
 van 2380
Records 396 tot 400 van 11897
Nummer
1913, nr.25, 17 dec. 1913
Blad
08
Tekst
panorama van Hoek van Hollend. (Tiet nieuwe gedeelte). panorama van Hoek van Holland vanaf den vuurtoren, (Station en Harwlchlijn). NIEUW ROTTERDAM HOEK VAN HOLLAND ©e „seinstelling" te Hoek van bolland, waarmede aan de schepen den waterstand wordt geseind. E commercieele geest heeft gezegevierd. Over afstand en politiek over juridische en publiekrechtelijke bezwaren. Het unicum, dat een wereldhaven als Rotterdam niet de minste heerschappij, laat staan invloed, had over den toegang naar haar havens, is opgeheven. Daartoe werkte een ander unicum mee: zoowel R’dam als Hoek van Holland verlangden hard naar de annexatie. En zoo ontstond als resultaat een derde unicum: de annexatie van een grondgebied, dat ca. 25 KM. van de gemeente verwijderd is, gescheiden door drie andere groote gemeenten. Ongekend in de annexatie-historie der groote steden. Wel bestaan er gescheiden gemeente-deelen in ons land, doch de vorming van een dergelijke gemeente. . . nie dagewesen. Het was noodig. Niet om vergrooting van grondgebied, al maakt de uitbreiding inmiddels de groote stad circa anderhalf maal zoo uitgestrekt. Niet om meerdere inkomsten (zooals Den Haag begeerig uitziet naar de omliggende renteniersdorpjes), want ,,Den Hoek” kóst al direct ’n kwart millioen. Doch om de heerschappij over den Waterweg. Terecht. De invaart van den Waterweg is de levensvoorwaarde voor Rotterdam. De ontwikkelingsfase van het havenbedrijf eischt, dat er geen onderkruipende concurrentie ontstaat, die van R’dam profiteert doch buiten haar verplichtingen valt. De sanitaire toestand is mede een factor van belang. En die laat momenteel nogal iets te wenschen over, terwijl nóch Hoek van Holland, nóch ’s Gravenzande, waartoe Den Hoek behoort, bij machte zijn daarin te voorzien Het was noodig. Omdat Den Hoek al jaren te zieltogen ligt. Dank zij een wonderlijken groei, zooals misschien weinig plaatsjes in ons land gehad hebben.’t Begon zooals een Amerikaansche nederzetting begint. In da zestiger jaren werd de Waterweg gegraven. Midden in de duineq, zonder straat, zonder weg, verrezen er huizen. Later dienstwoningen voor ambtenaren en beambten. Alles ten bate van R’dam’s scheepvaart. Al spoedig kwam een fort den Waterweg beschermen. Werd tevens *n hinderpaal voor de uitbreiding, want de verboden kring belette het bouwen, behoudens enkele bouten huizen. Meer dan ’n nederzetting was Den Hoek niet.. . . Toen gebeurde er iets onverwachts De gunstige ligging als uiterste punt van Holland viel op aan de ,,Great Eastern” in Engeland. Contract met de H. S. M; ceintuurbaan om R’dam; internationaal station; aanlegsteiger voor de Harwich-stoomers... De route Engeland— Duitschland was met 2 uur bekort. Het begin van oeverexploitatie war er eveneens. 0e ftljkshaven te Hoek ven Holland, met op den voor grond een der stoomreddingsbooten. Dat gaf plotseling fantastische plannen voor Den Hoek. Men droomde van uitbreiding, van havens van millioenen, van concurrentie met Rotterdam als havenstad, met Scheveningen als badplaats. De Waterweg, de duinen, het strand, de zee, alles moest geëxploite 'rd .. ... Eilaci.. . Het resultaat is een chaos van wonderlijke toestanden geworden, dank zij te veel meesters over het Het uiterste handelspunt van botterdam. (Station en Harwich-stoomer). 0e kom van Hoek van Holland, het zoogenaamde „Oude gedeelte”, 0e reddingskool, welke van den fteddingssteiger naar het einde van de pier loopt. Oeze kooi kan 8 personen tegelijk vervoeren. uiterste puntje van Holland. Domeinen, Oorlog, Waterstaat, Finantieën, H. S. M., Gemeente, ja wat niet meer waren de gezamenlijke heerschers die geen duimbreed weken. Het resultaat is, dat er geen rioleering is en het vuil langs wegen en straten te rotten ligt; dat er straten zijn welke dien naam niet verdienen, eenvoudig omdat geen bestrating, doch rul zand en plassen en zwarte aarde de oppervlakte uitmaakt; dat het drinkwater verkregen wordt uit een verontreinigden bodem. 0e „Groote kerk” te Hoek van Hollend 7Aet het oog op de bepalingen van het fort is de kerk van hout gebouwd en wordt door staaldraden tegen omwaaien beveiligd. En toch: er is een WatertorenI Maar dat is één van de curieuse dingen van Den Hoek: ’n watertoren die ’n monopolie is van de H. S. M.; slechts voor haar gegadigden; niet voor de andere inwoners. De andere curieuse dingen? Er is een gasfabriek, doch geen gas voor de bevolking. Slechts voor de verlichting van den Waterweg, al zou het Rijk hier velen gerieven en ’n batig saldo’tje kunnen boeken.... Er is een electrische centrale, doch niet voor de bewoners, die slecht petroleumlicht hebben of slecht electrisch van een uren ver verwijderde centrale .. . Er is een ,,villapark” waar één huis staat en do wegen niet meer herkenbaar zijn door verstuiving en helmgroei en waar géén enkele boom staat.. . Trouwens op den heelen Hoek staat geen boom. Er is toezicht van één, hoogstens twee politiedienaren op het drukke internationale verkeer in het vroege ochtenduur en ie middernacht. ... Maar er is ook, naast het curieuse, het vermaarde en het grootsche. Dat laatste is het breede strand en de machtige zee, die nergens imposanter is dan op de twee kilometer lange pier waar te eener zij de golven schuimend uiteenspatten tegen de basaltbrokken en waar aan de andere zij de donkere zware vrachtbooten en de geweldige passagiersbooten voorbijstevenen — naar de havens, naar huis of koersend naar de onmetelijke verte. Dat eerste: het vermaarde, is het reddingswezen; de zware rampen, welke een paar maal voor den Waterweg plaats Vonden, voerden het reddingswezen tot het uiterste op, zoodat de organisatie volmaakt te noemen is. De annexatie was ook noodig omdat zij logisch is; Omdat alles op Den Hoek samengegroeid is met Rotterdam, ontstaan is door en voor Rotterdam. De seinstelling, de radiografie, het reddingswezen, het loodswezen, de quarantaine-inrichting, het is alles voor de machtige stad, voor den wereldhandel. Daarom is het logisch, dat Rotterdam daarin meezeggingsrecht bekomt. Eén geval van besmet - water wordt vooralen.
PDF
Nummer
1913, nr.25, 17 dec. 1913
Blad
09
Tekst
„Het water is ons element; ©e see bruist onae glorie" £)e uiterste grens van ^Mieuw-'Rotterdam. Waterweg zou besmet verklaard kunnen worden, omdat door Den Hoek zelf niet die isolatie en bestrijding getroffen kunnen worden welke Rotterdam daarvoor beschikbaarbeeft. Logisch is het ook omdat de havenexploitatie, die in gemeentehanden is, ook in die handen blijft waar misschien particulieren zouden gaan profiteeren door den ontstanen bloei van R’dam om er buiten, onder bijna nog gunstiger voorwaarden, inrichtingen te vestigen welke buiten de bestaande voorschriften zouden vallen. En daarop zou inderdaad kans bestaan door den immer grooter wordenden diepgang der schepen. Als het Suezkanaal op dieper peil gebracht is en het Panama-kanaal gereed is, dan zal kunnen voorkomen, dat de zich daaraan aanpassende schepen niet bij eiken waterstand kunnen opstoomen naar Rotterdam. ,.Dan is het denkbaar” zegt het rapport van de Kamer van Koophandel „dat Rotterdam „een eigen voorhaven moet hebben, die voorziet in de „behoefte waarmee het rekening te houden heeft, wil „het zijn positie in het wereldverkeer behouden.” „Groot-Rotterdam” (we hebben den term al meermalen geschreven), het is in wording. Negen kilometer is de oeverstrook welke geannexeerd wordt. De twintig Kilometer die het scheiden zullen eens géén scheiding meer zijn; de oevers van den Waterweg zullen die van de Theems minstens evenaren, zoo niet overtreffen. „Rotterdam-woonstad”, de leuze van Mr. Zimmerman nadert eveneens iets meer tot de werkelijkheid, als ook van de schoone ligging aan zee een dankbaar gebruik wordt gemaakt. C. V. ©e helft van de politiemacht te Tloek van Fiolland, Sen Wintergeaicht op de 7Aaas. CL Schelfhout
PDF
Nummer
1913, nr.25, 17 dec. 1913
Blad
10
Tekst
Het inhalen van den Prins. „Douanenhuisje” met wegtrekkende Fransche soldaten. De Koninklijke Familie bij de feesten. De versierde Keizerstraat. alt H " ï 11 £91 1 1 H l Z| 1 WéiIII 1 Ifei - * 3“ P fr| Een eerepoort vervaardigd uit 30.000 turven. Zegewagen, voorstellende „De Koningin van den Vrede”. „De Trawlvisscherij”. Logger onder vol tuig en het trawlnef sleepende, visschende op tarbot, tong, schol enz. (Foto Couvee)
PDF
Nummer
1913, nr.25, 17 dec. 1913
Blad
11
Tekst
H EERLIJK Uil lokkend lag het daar voor haar, het blanke papier. O, nu zou ze weer schrijven zooals vroeger in haar meisjesjaren, toen er menig gedicht en novelle van haar hand in tijdschriften verschenen was. Ze was al aardig op weg geweest een beroemdheid te worden; in de stad harer inwoning prijkte haar portret voor de ramen der boekwinkels naast een bundel gedichten in prachtband, verguld op sneê met lelies als symbool.... Ze werden druk verkocht, vrienden, familieleden, wilden allen haar gedichten, die door de critiek zeer geprezen werden, in eigendom hebben. De menschen wezen er elkander op, en als ze wandelde klonk het vol trotsch „daar heb je onze schrijfster.” Ja dat was ’n heerlijke, gelukkige tijd geweest, maar nog gelukkiger was ze geweest toen hij, de knappe, jonge ingenieur, gekomen was en stormenderhand haar hart en hand veroverd had. Toen was het uit metschrijven. Henri nam al haar denken in beslag, nu had ze geen tijd, maar later als ze getrouwd waren zou ze met frisschen moed beginnen .... Doch het jonggetrouwde vrouwtje kon evenmin tijd vinden voor literairen arbeid, als het geëngageerde meisje. Dikwijls als ze geïnspireerd was, kwamen de huiselijke bezigheden of manlief haar storen. ’tWas zulk prachtig weer, ’t zou zonde en jammer zijn als ze zich nu ging opsluiten in huis. Neen, ze zouden ’n frissche wandeling maken, stelde Henri voor. Dan aarzelde ze even, doch eindigde met hem z’n zin te geven. Soms bekroop haar een gevoel van jaloezie, als ze ’t werk van anderen hoorde prijzen; dan dacht ze „zijn jullie mij nu geheel vergeten ? mij, waarop jullie eertijds zoo trotsch waren ?” Toen kleine Bob zijn intrede in het gelukkige huishoudentje ged an had, waren de ouders dol met hun jongen, en bleef haar pen voor ’n paar jaar rusten. Zelf voedde ze haar heerlijken, rozigen jongen, en was in alle opzichten een zorgzaam, in-gelukkig moedertje... Maar nu Bob al ’n heele kerel was, kon ze beginnen, nu wilde ze schrijven. Zeker, ze had veel te zeggen over haar prettig thuis, haar Henri, en hun beider lieveling „Bob”, daarom zouden de eerste bladzijden die ze pende, aan hem, haar jongen, gewijd zijn. „Bob” wilde ze haar novelle noemen, die vertellen zou van jong, frisch geluk, en moederweelde. Hè, ze zat nu zoo echt rustig. Kom, nu beginnen. „BOB” daar stond het, zwart op wit, nu verder pennen .... ’n Klopje op de deur, doet haar verschrikt ’t blonde hoofd omwenden. „Mevrouw,” zegt Sientje, „hier was de slager, wat moet erWezen voor vandaag?” ,,De slager, o da’s waar.” ’t Was haar door het hoofd gegaan: wie denkt er ook om ’n slager, als je hoofd vervuld is van andere dingen, van meer poëtischen aard. „De slager, hm, ia. bestel maar gehakt, Sientje,” zegt ze verstrooid ’’ „Hoeveel Mevrouw ?” „Och .... anderhalf pond, en nu wil ik verder niet gestoord worden, begrepen ?” „Jawel Mevrouw.” bromt de gedienstige, „mijn best.” Zie zoo, nu beginnen. „’t Is een gelukkig moedertje” .... dat was ’n goed begin; zeker, o, de novelle zou heel mooi worden, dat voelde ze, ze was zoo echt in de stemming; prettig toch. „Klop, klop,” wat is dat nu alweer. Foei, en ze had nog wel zoo gezegd daareven aan Sientje dat ze met rust gelaten moest worden. Op haar ongeduldig „ja” verschijnt Sientje andermaal met de complimenten als dat het kindermeisje ziek was en niet kon komen. Wat ’n ramp, wat nu ? „Sientje, houdt jij Bob nu maar bij je hoor, ik moet werken, pas goed op ’tkind.” „Ja,” pruttelde Sientje, „je zoudt alwel zeggen, heb ik nog geen werk genoeg?” Kom, nu wil ze toch spoedig een begin maken. ’t Is een gelukkige moeder .... ja dat staat er prachtig, en nu verder, . .. in bezit van het molligste, heerlijkste kindje dat men zich denken kan .... O, het vlotte best, ’tzou goed worden. .... Klop, klop, wel goede genade, alweer de deur. . ., „Maar Sientje, wat is er nu weer?” vraagt ze boos als de roodwangige dienstbode opnieuw verschijnt. „Mevrouw motte er balletjesin de soep?” vraagt Sientje. „Ja zeker.” „Mot.... mot ik ze maken?” Wanhopig legt de schrijfster van de novelle „Bob”, haar pen neer. Mag het dan niet van morgen ? Nu dit weer. Zou ze Sientje?.... maar ’n blik op de roode handen der gedienstige en de allesbehalve zindelijke nagels met fluweelen randjes, doen haar spoedig van besluit veranderen. Neen ze zal ’tzelf maar even doen.... Even later staat ze in de keuken gehakt te kneden, en denkt aan ’t papier dat geduldig wacht, om haar gedachte aan de wereld bekend te maken .... Ziezoo dat is klaar, nu even naar Bob zien; hij speelde rustig in den zandkuil. Gauw banden wasschen en dan aan den arbeid. .... Hè, daar zit ze weer. Hemel al zoo laat; wat vloog de morgen toch om, en wat had ze nog bitter weinig uitgevoerd. Kom, nu in allen ernst verder schrijven .... O, o neen maar, Bob aan ’t huilen, wat zou er nu weer zijn ? Het antwoord op deze vraag geeft Sientje, die met den schreienden Bob de kamer binnenkomt, en Mevrouw zegt dat Bobbie gevallen is, maar dat zij, Sientje, het gerust niet helpen kan, ze kan haar werk niet doen, en tegelijk op het kind passen. Of Mevrouw „Bobbie’ nou maar bij d’er houden wil. Lieve, goeie genade, spande dan alles samen, om haar het werken onmogelijk te maken ? „Hier Bob, lieveling, speel nu maar stil met je bouwdoos, als je zoet bent, krijg je ’n appel van Moesje.” „Bob bij Moesje blijven,” lacht de kleine jongen door ’n traantje heen, ’t Is toch ’n schat van 'n jongen, ze moet hem eens eventjes pakken en knuffelen. „Zoo lekkere dot, zoet zijn hoor, zul je?” En nu .... hè ’t was net of het niet meer vlotten wilde .... even zien. O gelukkig, Bob was aan ’t bouwen. „Mevrouw,” komt Sientje weer, wilt u even suiker geven, en boter en . . ..” „Ja ja, ik kom.” Ongeduldig springt de schrijfster van de novelle die niet vlotten wil op. Hè wat ’n last toch, nu dit weer. Als ze de gedienstige het noodige uitgereikt heeft ziet ze tot haar schrik, ze voor de koffie nog maar ’n klein half uurtje tijd heeft. O en ze had zich zooveel van dien heerlijken, rustigen morgen voorgesteld.Vol trotsch had ze Henri ’n gedeelte der novelle voor willen lezen, aan de koffie, dan zou hij kunnen zien dat haar talent nog even frisch en vlot was als in haar meisjesjaren .... „Zoo Bob” begint ze, maar ’n blik op haar schrijftafel doet haar doodelijk ontsteld ophouden .... O, daar stroomde de inkt, als een zwart beekje over het nog bijna onbeschreven papier. Jongenheer Bob stond met een arm zondaarsgezichtje in den hoek van de kamer. Hij wist wel dat ’t ie ondeugend geweest was, en straf zou krijgen; daarom was ’t ie al vast maar in den hoek gaan staan. „O jou stoute jongen, gauw met je gezicht naar den muur, stout kind, foei!” Bob zette ’n vervaarlijke keel op, en moedertje stond met wanhopig gezicht de verwoesting aan te zien. Met behulp van Sientje, die pruttelde dat ze geen minuut aan haar werk kon blijven, werd de boel zoo goed mogelijk opgeruimd. Bob bleef in ’n hoekje staan snikken, tot moedertje er medelijden mee kreeg, maar zich voornam heel streng te zijn; hij moest daar maar ’n tijdje blijven staan, die stouterd.... Daar hoort ze Henri thuiskomen, o de mooie morgen waarop ze zich zoo verheugd had was nu voorbij. „Dag vrouwtje, dag Bob, wat is dat, stout geweest?’ vraagt de heer des huizes, als ’tie even later de kamer binnenstapt. „Dag man, ja Bob is heel stout geweest.” „Zoo zoo, en vrouwtje, hoe staat het met de novelle?” „Je zoon heeft ze voor me afgemaakt, vent.” „Hoezoo ?” „Door den inktkoker er over uit te gieten,” schaterde ze het nu plotseling uit. „Maar Bob, maar jongen,” lacht Papa nu ook. Bob keert zich om. O, ze lachten, Pa en Moes, nu waren ze niet boos meer, nu mocht Bob ook lachen en_ zeker wel uit z’n hoekje komen. „Bob zal het nooit weer doen,” belooft ie plechtig aan Moes. „En ik ook niet kleine, want zoolang jij nog zooveel zorg en oppassing behoeft, wacht ik met me geesteskind Bob, en zal me alleen aan de levende wijden. HET MUSEUM (Foto's Manuel) AMnerr DOOR MEVROUW ANDRÉE GELEGATEERD AAN ’T INSTITUT DE ZAlNUrXElC, FRANCE, 8 DECEMBER DOOR PRÉSIDENT POINCARÉ INGEWIJD. EEN DER FRAAIE ZALEN. EEN ARTISTIEK HOEKJE.
PDF
Nummer
1913, nr.25, 17 dec. 1913
Blad
12
Tekst
O. L. VROUWE MUNSTERKERK TE ROERMOND, DOOR Dr. P. J. H. CUYPERS GERESTAUREERD. a den dood van Graaf Otto I besloot Richardis met haar zoon Gerard III, graaf van Gelder en Zutphen, en Margaretha van Brabant te Roerrtiond een Cistertienser klooster voor adellijke vrouwen te bouwen, waaraan deze Abdykerk verbonden werd. De kerk, die in 1218 reeds in aanbouw was, werd door $ien H. Engelbertus, Aartsbisschop van Keulen, een neef van Gerardus in 1224 plechtig ingewijd. Uit den plattegrond der kerk blijk duidelijk dat bij voorhal vertoonde over de geheele breedte aanmerkelijke verzakkingen, zoodat men zich genoodzaakt had gezien reeds bij den opbouw aan . de buitenzijde eenige zware Steunbeeren (Konterforten) op te richten; ondanks dezen maatregel bleven de buitenmuren afwijkingen vertoonen, zoodat er op verschillende punten dwarsbalken met verankering in de meer Westelijke gordelmuren werden bevestigd. De ondergeteekende, met het onderzoek belast, meende dan vijf meter, het was dus zeer natuurlijk, dat dit gedeelte steeds verzakkingen vertoonde. Bij het verwijderen .der later aangebrachte steunbeeren, bleek het, dat het reeds plaats moet hebben gehad voor de voltooiing der kerk, want eenige der kapiteelen van de voorhal waren slechts gedeeltelijk bewerkt, waaruit bleek, dat men onder het werken aan dit gedeelte der kerk, de voorzieningsmaatregelen heeft moeten toepassen. Het blijkt daaruit dan ook duidelijk VOORGEVEL (WESTGEVEL) HOOFDINGANG. den aanleg vier torens bedoeld waren, waarvan dan ook onmiddellijk de twee aan de Westzijde bij de Narthex ter hoogte van de ringmuren der kerk werden opgebouwd, ter zwaarte zooals deze op de fondamenten waren aangelegd. De beide torens aan de Oostzijde naast het priesterkoor, die geringer van afmetingen zijn, werden ook opgebouwd ter hoogte der zijmuren van het priesterkoor. Waarom men de vier torens niet onmiddellijk ter gewenschte hoogte heeft opgetrokken is gebleken bij het onderzoek voor de studie der restauratie in 1876. De Westelijke van uit de rede dezer muurafwijkingen te moeten zoeken in de onvoldoende fundeering der voorhal daar het alléén dat gedeelte van het monument was, dat verzakkingen en afscheuren vertoonde. Bij het ontblooten der fundamenten bleek het, dat deze aanmerkelijk verzakt waren, omdat deze ondergrond slechts een aanvulling was van eene daarlangs voerende gracht, terwijl de muren meer Oostwaarts gelegen op vasten grond, geen verzakking vertoonden. De aangevulde grond bedroeg eene diepte van meer GEZICHT OP DE KERK de Westzijde naar ’t Oosten (Buiten gezien). dat men uit vrees voor verzakking in 1224 de torens niet heeft durven hooger opbouwen. Teneinde de verdere verzakking te stuiten is men begonnen met groote zorg en voorzichtigheid een gedeelte der zijwanden gedeeltelijk uit te graven tot op den vasten bodem en daarna onder die muren behoorlijke fundamenten te metselen uit harde baksteenen en sterke specie, onder al de muren der voorhal. Het is gebleken, dat dit werk met de noodige zorg in 1876 is uitgevoerd, want nadat de oude muren
PDF
Blad 
 van 2380
Records 396 tot 400 van 11897