|
ra
K1M
ZIJN BELOONING
NOVEL.L.E DOOR P. SCHRAVESANDE.
ijf-zesmaal moest gehaald worden en
telkens brak in den schouwburg hetzelfde donderende applaus los als de
schoone operazangeres, Helene Parson,
zich vertoonde.
Toen echter het publiek begreep, dat
het scherm gezakt bleef, werd de
schouwburg langzamerhand leeg en
verdrong men elkander in de garderobes.
Een half uur na afloop der voorstelling zag men echter
nog een eenzame mannengestalte geduldig heen en weer
loopen voor den afzonderlijken uitgang der artisten, die
nu ook den schouwburg verlieten. Nauwkeurig nam de
wachtende hen op en toen degene verscheen, wie zijn
wachten blijkbaar gold, liep hij met enkele groote passen
op de donkere portiek toe en nam met bijna eerbiedige
hoffelijkheid den glimmenden cylinder af.
,,Goeden avond, Miss Parson.*’ zei hij eenvoudig en
een vriendelijk „Dag dokter, hoe gaat het U?” beantwoordde hem. „U moet niet zoolang stilstaan in de
avondlucht” vervolgde Helene Parson, „uw medische
ervaring moet U toch zeggen, dat dit allesbehalve gezond is.
„O, ’t was maar een oogenblik en bovendien heb ik
voortdurend heen en weer geloopen. Maar. .. neemt U
een rijtuig, of mag ik U naar huis geleiden? Ik zou
namelijk graag een halfuur rustig met U spreken, Miss
Parson,” voegde hij er beteekenisvol bij.
„Goed, dokter, dan zullen we wandelen; ik luister met
groote aandacht,” was het vroolijke antwoord.
Dokter Richard Watts was een knap man van vierendertig jaar met een streng en ernstig voorkomen. Hij
werd beschouwd als een der beste longspecialiteiten van
Londen en het was dus, zijn naam en positie in aanmerking nemend, wel eenigszins vreemd hem ’s avonds
voor den schouwburg te zien wachten, zij het dan ook op
de groote Miss Parson. De ernstige dokter had haar echter
eenige malen hooren zingen en haar daarna herhaaldelijk in gezelschap ontmoet. Hij was overtuigd van haar
hooge levensbeschouwing en had een liefde voor haar
opgevat, zóó diep, als- hij niet gedacht had ooit voor
iemand te zullen gevoelen. Van die liefde wilde hij haar
op die avondwandeling spreken en trachten haar voor
zich te winnen.
„’iWas heerlijk vanavond, Miss Parson’’, zoo begon
hij, ,,U weet niet hoeveel U ons allen doet genieten door
uw groote gave.”
„Ik ben dankbaar, heel dankbaar, voor mijn talent en
ik weet, dat ik er veel menschen heerlijke oogenblikken
door verschaf,” was het ongekunsteld antwoord, „maar
ik veronderstel, dat het niet dat was, wat U mij vanavond zeggen wilde.”
„Neen, inderdaad, dat was het niet, ai wilde ik
dat óók zeggen,” antwoordde dokter Watts. „Waarover
ik U spreken wilde is een meer teere zaak en betreft
slechts ons beiden. Ik weet niet of U het misschien in
den laatsten tijd bemerkt hebt, Miss Parson. maar hoe
beter ik U leer kennen en hoe vaker ik U ontmoet, hoe
meer ik U liefheb/'
Hij sprak op zeer kalmen toon, maar toen ze hem
plotseling aanzag las ze in zijn oogen, dat het waarheid
was. wat hij haar beleed.
„U hadt het misschien niet van mij verwacht,” vervolgde hij met meer warmte in zijn stem, „U dacht, dat
de ernstige dokter niet voor dergelijke gevoelens vatbaar
was, en zie, nu doet hij U die heel gewone vraag en
wacht van U het antwoord, dat over zijn volgend leven
beslissen zal. Helene, heb je de kunst zóó lief, dat je
mij weigeren moet?”
Er was thans angst in zijn stem, daar het antwoord
uitbleef. Aan het beven van haar arm bemerkte hij
echter, dat ze hevig ontroerd was.
„Neen,... o, neen, dat is het niet, maar.. .” en
groote tranen parelden in haar oogen, „ik mag U geen
hoop geven ... ik . ..
„Is er een ander, Helene, zeg het dan. Ik ben niet
zóó onridderlijk mijzelf op te dringen.” Zacht schudde
zij het hoofd,
„Ik zal het U vertellen, Mr. Watts, en als U eerlijk
uw meening zegt zult U mij gelijk moeten geven en mij
hierover niet meer spreken. U bent nooit bij mij aan
huis geweest, nietwaar? U weet slechts, dat ik samen
met Mama leef en een tante. Mama is echter voortdurend ziek. Ik denk, dat ze aan long-tuberculose lijdt
en tante, haar zuster, verpleegt haar. Wij hebben een
specialiteit geraadpleegd, een oud vriend van mijn Heven
vader, die ons, toen vader nog leefde, vaak bezocht.
Hij bereidde ons op het ergste voor, doch zei tevens
dat Mama, bij goede verzorging nog jaren leven kon. Door
mijn ruim inkomen kan ik Goddank alles geven wat
moeder slechts begeert en dien geldelijken steun kan
ze niet missen. Bovendien is Mama zeer aan mij gehecht.
U begrijpt nu, Mr. Watts, dat ik haar onmoglijk alleen
kan en mag laten. Ik ben haar alles en alleen het denkbeeld, dat zij mij door een huwelijk verliezen zou, zal
haar zenuwen ernstig aandoen. Het is misschien egoïstisch
van Mama, maar U weet, beter dan ik, hoe men een
ernstige zieke alle opwinding moer besparen.”
Snel had ze gesproken en thans keek ze hem met haar
oprechte oogen vol aan. Hij gevoelde zijn liefde sterker
dan ooit, doch beheerschte zich volkomen en antwoordde:
„Miss Helene, ik acht er U nog te meer om. Ikzelf
weet ook wat het is een lieve moeder te bezitten. Heb
haar lief zoolang ge kunt. Maar . . . wanneer uw moeder
niet ziek was en ik deed U dezelfde vraag. Wilt U mij
zeggen wat dan uw antwoord zijn zou?*’
„Ik weet het niet, Mr. Watts ... ik . . . mag het niet
zeggen” zei ze met half verstikte stem. Ze drukte hem
zenuwachtig de hand en stapte het tuinhek binnen, dat
hij nog gelegenheid had voor haar te openen. Nog even
keek ze hem aan en hij zag haar mooie blauwe kinderoogen vol tranen. Nogmaals ontblootte hij dien avond
eerbiedig het hoofd voor haar en zag haar zich langzaam
verwijderen. Hij sloot zacht het hek en begaf zich naar
zijn kamers. „Zóó laat ik mij het geluk niet ontsnappen”
prevelde hij
Intusschen was Helene rechtstreeks naar haar kamer
doorgeloopen en snikte daar, het gelaat in de handen
verborgen. Na een half uurtje ging ze even naar Mama’s
slaapkamer. „Zoo, kindje, ben je daar nog? wat heb je
een kleur!”
„Ja. Mama, ’k heb wat hard geloopen. Ik kwam U
even goedennacht kussen en vertellen dat ik toch dat
engagement van dien Mr. Wilson maar zal aannemen.”
Even kwam er een verschrikte uitdrukking op het
gelaat van de zieke.
„Hoe kom je daar zoo ineens toe, kind?”
„Ach, Ma, ieder raadt het mij aan en een half jaartje
is gauw om. U hebt toch Tante, die goed voor U zorgt
en ik stuur U stapels gouden dollars!” wilde ze vroolijk
eindigen, doch plotseling barstte ze in snikken uit en
legde haar mooie kopje op het kussen, naast het hoofd
harer moeder.
„Kindje, wat is er. . . wat is er toch?”
„Niets Ma..., niets, laat me maar... ’k ben wat
zenuwachtig vanavond, ’t Is morgen weer beter hoor!
Dag Moesje, wel te rusten. Hebt U alles?”
„Ja, kind, ja . . . maar ... er is toch niets?. . .”
„Neen, heusch niet, hoor. Maak U maar niet ongerust,
Maatje” en met een kus verwijderde zich Helene en begaf
zich naar haar kamer, waar ze zich nederzette en den heer
Wilson berichtte, dat ze bereid was zich op de door hem
genoemde voorwaarden gedurende zes maanden te verbinden voor een tournée door Amerika. Toen schreef ze
nog een tweeden brief:
Waarde dokter Watts,
U weet, dat ik een aanbieding had van een zekeren
heer Wilson, met betrekking tot een halfjaarlijksche
tournée door Amerika. Ik ben besloten die aan te
nemen en zal over vier dagen vertrekken. Laten
deze enkele regelen mijn vaarwel aan U zijn. Gelooi
mij, uw zeer toegenegene
Helene Parson.
Toen een week verstreken was na het vertrek van
Helene was Dokter Watts in een zeer ernstig gesprek
gewikkeld met den bekenden specialiteit, die Helene Parson’s moeder behandelde en begaf zich daarna naar de
patiënte zelf.
„Mevrouw,” begon hij, na zich te hebben voorgesteld,
„mijn collega, die U tot dusverre behandelde, zal voor
geruimen tijd de stad verlaten en heeft mij uw geval
verklaard. Met uw goedvinden zal ik dus zijn behandeling voortzetten”.
„Dr. Watts! Bent U dr Watts over wien mijn dochter
mij wel gesproken heeft?”
„Ik had de eer mejuffrouw uw dochter enkele malen
te ontmoeten” was het antwoord»
EEN GROEPJAVAANSCHE GROOTEN.
Van links naar rechts: (staande) 1. Raden Mas Ario Soerjosoeparto, prins uit het Mangkoenegorosche Vorstenhuis, thans in Leiden
studeerende in de Javaansche letterkunde; 2. Raden Mas Ario Poerwodiningrat. regent te Soerakarta; 3. Kangdjeng Goesti Pangeran
Adipati Ario Praboe Soerjodiloao, het tegenwoordige hoofd van het Pakoealamsche Vorstenhuis, luit.-kolonel bij den Gen. Staf;
4. Kangdjeng Pangeran Ario Hangabèhi, zoon van den Soesoehoenan van Soerakarta, thans in Holland (Den Haag) verblijvende,
majoor bij den Generalen Staf. Op den stoel zittende: 1. Goesti Raden Ajoe Poewodiningrat en 2. Goesti Raden Ajoe Adipati Ario
Praboe Soerjodilogo, beiden zusters van den Prins Hangabèhi. Beneden zittende: een der hof-getrouwen.
Deze photo werd genomen vóór het vertrek van de twee prinsen Soerjosoeparto en Hangabèhi naar Europa.
„Ik vertrouw mij aan U toe, dokter,” zeide de zieke
eenvoudig, „ofschoon ik zelf aan mijn herstel wanhoop.”
,Dat moest U niet doen, Mevrouw, dat denkbeeld za’
uw beterschap zeker in den weg staan. Ik zal beginnen
met U nauwkeurig te onderzoeken.”
Gedurende het onderzoek klaarde het ernstige gelaat
van Dr. Watts geheel op en eindelijk sprak hij: „Mevrouw,
ik moet U eerlijk zeggen, dat ik aan uw herstel in ’t
minst niet wanhoop. Wanneer uw dochter terugkomt
kunt U geheel hersteld zijn indien U precies mijn raadgevingen volgt.” En dr. Watts’ voorspelling kwam uit.
Meer en meer beterde de zieke, doch op het uitdrukkelijk, echter door de patiënte zelve niet begrepen verzoek van dr. Watts, mocht Helene niets méér vernemen,
dan dat het haar moeder goed ging. Na vier maanden
kon Mevrouw Parson aan den arm van hare zuster in
den tuin wandelen.
Helene zond geregeld elke week overvloedig geld en
uitte in eiken brief haar vreugde, dat Mama zoo goed bleef.
Toen eindelijk de dag van haar terugkomst naderde
vroeg dr. Watts verlof Helene met mevrouw Parson van
de boot te mogen afhalen, welk verzoek met vreugde
werd ingewilligd door de thans geheel herstelde oude dame.
Dr. Watts’ arm beefde zóó, toen de groote stoomer
naderde, dat mevrouw Parson hem eenigszins bevreemd
aanzag. Eindelijk kon men aan den wal de passagiers
onderscheiden en beiden zagen Helene tegelijk, stralender
dan ooit, zoekend onder de velen, die langs de kade
stonden. Het eerst zag ze dr. Watts en een straal van
warme verwelkoming blonk in haar oogen. Het volgend
oogenblik bemerkte zij de oude dame aan zijn arm.
Stomme verbazing gleed over haar trekken, haar lippen
trilden en ze schreide. Dr. Watts zag, dat eenige medepassagiers zich deelnemend tot haar wendden. Thans
lachte ze echter weer door haar tranen en na enkel
minuten vloog ze, als een der eersten, aan wal.
„Mama ... o ... Mama! Hoe is dat mogelijk ... O
dokter, dat is uw werk! waarom hebt U niets daarvan
geschreven? Moesje hoe heerlijk.”
„Ja, kindje,” zei mevrouw Parson ontroerd, „heerlijk
is het, dat ik je weer terug heb en ik weer gezond ben.
Naast God heb ik mijn genezing aan dr. Watts hier, te
danken.”
Helene reikte hem eenvoudig de hand. Ze zeide niets,
maar sloeg haar blauwe oogen naar hem op en hij
onderging weer de bekoring van dien lieven blik.
Eenige uren later wandelde Dr. Watts met Helene
in den tuin en ze gaf hem een blik op haar tournée door
Amerika, die voor haar een triomftocht was geweest.
Hij luisterde verstrooid. Thans liepen ze zwijgend naast
elkaar voort.
„Helene.” zei dr. Watts plotseling, zonder eenige voorbereiding, „mijn hart laat mij niet toe langer te zwijgen.
Ik behoef je niet te zeggen, dat mijn liefde voor je
nog onveranderd is. Het is mij nu echter moeilijker
je die te bieden dan voor een half jaar. Je zult me nu
namelijk zeer dankbaar zijn, daar het herstel van je
Mama in zekeren zin aan mij is toe te schrijven. Uit
dankbaarheid wil ik echter niet, dat je jezelf zult opofferen en dus, beslist afgezien van dat alles herhaal ik
mijn vraag en leg nogmaals mijn toekomst aan je voeten. Wil je mijn vrouw worden, Helene?”
„Ik hield van je, Richard,” was het zachte antwoord
„daarom moest ik toen weggaan. Ik voelde geen kracht
sterk te blijven, waar ik jou zag.”
„Mijn zegen, kinderen,” zei mevrouw Parson tot he
gelukkige paar. „Geen schoonzoon kon mij meer welkom
zijn dan jij, Richard!”
|