Panorama

Blad 
 van 2380
Records 376 tot 380 van 11897
Nummer
1913, nr.24, 10 dec. 1913
Blad
04
Tekst
.'' .....11 ========= .. ..''----—r— PANORAMA ....11 ' = ■ ......... '.- -.... -.— FRONT VAN HET HOOFDGEBOUW. Op het balcon bevindt zich Dr. Jongmans, geneesheer-directeur, alsmede een geestelijke, die bij hem op bezoek is. Economiegebouw naar de paviljoens, het dagverblijf voor de mannen, het paviljoen eerste klasse, het paviljoen voor kinderen, het klooster, de woning voor den tuinman en machinist. Het geheele gebouw is centraal verwarmd en electrisch verlicht (de stroom wordt van de Nijmeegsche Centrale betrokken). De watervoorziening geschiedt door waterputboring met een electrisch pompstation uit eigen bodem. Het is stellig nigt te veel gezegd, dat de omgeving van Nijmegen in ..Dekkerswald een aanwinst heeft gekregen. Nauwelijks een kwarteeuw geleden was men hier te lande nog maar weinig doordrongen van het wenschelijke van Sanatoriumverpleging. Maar/ meer en meer heeft, niet enkel in medische kringen, het gevoelen veld gewonnen, dat de tuberculose genezen kan worden, mits men de patiënten bij wie de eerste verschijnselen der gevreesde ziekte zich voordoen, zoo spoedig mogelijk brengt in de best mogelijk hygiënische omstandigheden. Frissche lucht in een gezonde streek, bij goede, doelmatige voeding, ziedaar de geneesmiddelen. Versterking van het weerstandsvermogen, ziedaar het doel. En daarneven biedt het Sanatorium de gelegenheid tot al die wetenschappelijke proefnemingen, die alleen op zekere schaal beteekenis hebben. Dekkerswald moge het zijne doen tot bestrijding van een geesel der menschheid ! Wij wenschen stichters en beheerders gaarne toe, dat hun arbeid zal slagen en zal bijdragen ter vermindering van het kwaad, dat aan onze volksgezondheid knaagt. Moge er hooger zegen rusten o.p dien arbeid en moge het der stichting gegeven zijn zich gestadig uit te breiden en haar zegenrijk werk te vermeerderen. HERFSTGEZICHT ONDER DE GEMEENTE ZAAMSLAG (VAL). (Foto But, Terneuzen.) ...........-.. — 1 1 =. —= HERFST. Ik liep in ’t bosch en om mij treurde Herfst, In bleeke schoonheid, roerend teer. Zacht vielen geelgetinte blad ren Fijn rits’lend, voor mijn voeten neer. En als omhuld in nevelsluier, Lag ’t somber woud, in eenzaamheid, Waar Herfstwind, door de kale toppen, Zijn lied zong van verlatenheid. En in dit eenzaam woud, verloren, Dat droomde in hoog verheven rust, Voelde ik me naamloos droef te moede Als van n naderend leed bewust. Ik stond ontroerd, in plechtig zwijgen, Een stille smart doorvoer mijn ziel. Ik weende, evenals de regen, Die op de dorre blad ren viel. Want k voelde en zag aan alles om me. Waaraan mijn blik vol weemoed hing, De nadering van dood en scheiden, Dat alles rond me sterven ging. ANNE-MARIE LAMMEES
PDF
Nummer
1913, nr.24, 10 dec. 1913
Blad
05
Tekst
EEN MOEILIJK OOGENBLIK UIT HET ENGELSCH DOOR CORON. .= F zekeren ochtend kwam de heer Charles Bretard, agent van een gerenommeerd handelshuis te Parijs, in zichtbaar hevige ontsteltenis op het bureau van de geheime politie, en deelde den commissaris mede, dat hij het slachtoffer van een diefstal was, die hem bijna ruïneerde; geldswaardige papieren en wissels-, bovendien een aanzienlijke som in baar geld, waren hem ontstolen. Toen hij na een afwezigheid van tien dagen, te Parijs doorgebracht, terugkeerde, had hij ontdekt, dat gedurende zijn afwezigheid, de geldkist was opengebroken. Er moesten valsche sleutels zijn gebruikt, want aan de kist zelve was niets t* bespeuren, dat aan pogingen tot geweld deed denken. De heer Bretard overhandigde den commissaris een volledige opgaaf van de gestolen banknoten, geldswaardige papieren en contanten met nummers en verdere bijzonderheden. Onmiddellijk werd onderzocht of een der gestolen banknoten reeds aan de Bank was gepresenteerd, dat echter niet het geval bleek te zijn, waarop het verzoek volgde ze niet uit te betalen. In de meestgelezen ochtend- en avondbladen werd terstond een waarschuwing tot het publiek gericht om de aangegeven banknoten waarvan de nummers en verdere bijzonderheden werden opgegeven, niet uit te betalen, maar bij aanbieding terstond de politie te waarschuwen. Een groote belooning werd uitgeloofd voor inlichtingen, die tot de ontdekking van den dader of de daders konden leiden. Terzelfder tijd kwam de jongste compagnon der Parijsche firma Monsieur Dumanoir over, die natuurlijk woedend en in vuur en vlam was over het ongeval. Trots alle moeite en nasporing was er niet de kleinste draad te vinden; de diefstal scheen in een ondoordringbaren sluier van geheimzinnigheid gehuld te zullen blijven. Na eenige weken echter ontving de agent een brief met het poststempelMartin-le-Grand, waarin werd aangeboden de vermiste banknoten en geldswaardige papieren, tegen betaling van duizend pond, terug te geven. Het gestolene bedroeg meer dan tienmaal die som en was bestemd geweest, tot dekking van wissels, die binnenkort zouden vervallen. Bretard had het geheele bedrag, onmiddellijk na ontvangst bij de bankiers Baring brothers moeten storten en zich reeds een scherpe berisping op den hals gehaald, omdat hij dat verzuimd had. Bij zijn aankomst te Londen had hij zich terstond naar zijn bureau begeven en daar den diefstal ontdekt. De inhoud van den ontvangen brief meldde verder, natuurlijk indien het voorstel werd aangenomen, de aanwijzing om een geheimzinnig gestelde advertentie, die bij den brief was gevoegd, in de Times te plaatsen; en dan zou het middel aan de hand gedaan worden om de zaak veilig — voor de dieven natuurlijk — tot een goed einde te brengen.. Teneinde het crediet van het kantoor te redden, dat door het niet aflossen van de na veertien dagen vervallende accepten geschokt dreigde te worden, was Monsieur Dumanoir wel geneigd dien voorslag aan te nemen; want hij vreesde, dat de firma zonder die wissels en geldswaardige papieren zich „TOk maar/’ srei ik en hield haar den afgestompten staart van het dier voor, niet zou kunnen staande houden. De commissaris van politie echter, aan wien Dumanoir den brief liet lezen, wilde van het voorstel aan te nemen niets weten; zelfs dreigde hij met gerechtelijke vervolging als hij het deed. De advertentie werd toch geplaatst, waarop een antwoord inkwam, luidende : dat Bretard, de agent, zich den volgenden middag om vier uur precies in Old Manor House, Green Lanes, Newington moest bevinden, met het geld bij zich. Om all ■' verraad te voorkomen was er bijgeschreven, dat Bretard in de genoemde herberg een briefje zou vinden, waarin de plaats van samenkomst nader werd aangewezen — een verafgelegen plek, zonder boomen of struiken, zoodat geen hinderlaag mogelijk was; daar zou men de zaak afhandelen, waartoe hij daar zonder geleide en te voet moest komen. Dat was slim en voorzichtig bedacht en maakte dus de kans om den schurk in handen te krijgen zeer bezwaarlijk. Op het bepaalde uui verscheen Bretard, maar er was evenmin een brief als een mondeling bericht gebracht; geen enkel vreemd uitziend persoon was er te zien geweest. Den volgenden morgen kwam er echter een brief, waarin gemeld werd, dat men den valstrik door de politie gelegd, bemerkt had. De schrijver deelde verder mede, dat dergelijke pogingen onverstandig en nutteloos waren, en dat, wanneer er niet te goeder trouw gehandeld werd, de geldswaardige papieren eenvoudig zouden vernietigd worden. Zoo stond het er mede, toen mijn chef mij de zaak in handen gaf, omdat ik Fransch verstond en de bestolene daarentegen bijna geen woord Engelsch. Nauwkeurig werd ik in kennis gesteld met alle bijzonderheden, den diefstal betreffende, en na een langdurig onderhoud vertrok ik om op mijn gemak de zaak te kunnen overleggen en te bedenken, hoe ik de zaak het beste zou aanpakken. Na rijpelijke overweging, kwam ik op de gedachte om Monsieur Dumanoir eens alleen te spreken. Ik gaf den kellner van een restauratie in de nabijheid van het hotel, waar hij zijn intrék had genomen een briefje voor Monsieur Dumanoir, waarin ik hem verzocht wegens een dringende zaak dadelijk een onderhoud met hem te mogen hebben. Hij was dadelijk daartoe bereid en kwam heel spoedig daarop op mijn kamer. Ik stelde mij in mijne kwaliteit voor en na eenigen tijd met hem over den diefstal gesproken' te hebben, vroeg ik hem zoo onder het gesprek door, — want hij scheen mij wat te driftig en te openhartig om hem nu al een vermoeden, dat bij mij was opgerezen, mede te deelen : „Is mijnheer Bretard nu op het kantoor de diefstal gepleegd is.?” „Neen, hij is voor zaken naar Greenwich en komt waar eerst van avond laat terug. Wanneer ge echter nog een onder* zoek wilt instellen, geef iku daartoe gaarne de gelegenheid. „Dat vmd ik juist noodzakelijk,” zeide ik. Toen wij op straat waren, liet ik er dadelijk op volgen : „Sta mij toe gearmd met u te loopen, zoodat niemand Kan vermoeden, dat mijn bezopK van ambtelijken aard is.” Lachend bewilligde hij er in, en zoo gingen wij arm in arm naar het huis, waar wij door een oude vrouw werden ontvangen. Op het Kantoor vonden wij een jongmensch, dat aan een lessenaar zat te schrijven. Naar het mij dadelijk opviel, wierp hij een vorschenden blik naar mij, maar ik gaf hem geen gelegenheid zich mijne gelaatstrekken goed te kunnen zien. Snel reikte ik Dumanoir een kaartje toe, waarop ik ongemerkt ae woorden : „zend kantoorbedien > e weg,” geschreven had. Dat ging gemakkelijker als ik gedacht had. Den vragenden blik van Monsieur Dumanoir beantwoordde ik, dat om een nauwkeurig onderzoek, zonder getuigen te doen, ik het geraden vond niet als politieambtenaar herkend te willen worden. Hij had niets daartegen en zond ook de oude vrouw weg om een verre boodschap te do >n. Nu doorzocht ik eiken hoek, bekeek elk stukje papier waarop iets geschreven stond nauwkeurig, totdat er niets meer te snuffelen overbleef. Het zoeken was vruchteloos. „Zijt gij er volkomen van overtuigd, Monsieur Dumanoir, dat mijnheer Bretard geen vrouwelijke familie of kennissen in Engeland heeft ?” „Volkomen zeker,” was zijn antwoord. „Dat heb ik door mijn kantoorbediende Cloudon en bij de huishoudster nauwkeurig laten onderzoeken." Op hetzelfde oogenblik kwam de klerk haas ig en bijna buiten adem terug, waarna ik het kantoor verliet, zonder hem de gelegenheid te geven mijn gelaat oplettender te beschouwen. „Alzoo geen damesbekenden ?” dacht ik, toen ik de achterkamer van de restauratie weer binnentrad: „maar waar komen dan die snippers geparfumeerd papier, die ik in zijn lessenaar vond, vandaan ?” Ik beproefde ze aan elkaar te voegen, maar na lange vruchtelooze pogingen, zag ik dat het stukjes van verschillende brieven waren, heel klein geschreven en blijkbaar van een vrouwenhand afkomstig. Ongeveer twee uur later liep ik langzaam naar StokeNewington, waar ik eenige onderzoekingen voor een andere zaak te doen had; toen een gekleurd aanplakbilietje, in de etalage van een winkel in kramerijen toevallig mijn opmerkzaamheid trok. Het luidde als volgt: „Twee guinies belooning! Vermist een Italiaansche windhond, met afgestompten staart, luisterende naar den naam van Fidéle. Nadere inlichtingen hier in den winkel." „Fidéle” dacht ik bij.mijzelven; „ei, ei, zou dat soms in betrekking kunnen staan met de correspondentie van mijnheer Bretard?” Ik doorliep dadelijk bij het schijnsel van een gaslantaarn nog eens eenige der geparfumeerde snippers, waarin het volgende voorkwam : „Mijn arme Fidéle is weggei.... Op het aanplakbiljet stond een datum van een week of drie geleden. Ik stapte den winkel binnen en zeide, dat ik iemand kende, wien zulk een hond was nageloopen. De vrouw, die achter de toonbank stond, vond die mededeeling zeer aangenaam, omdat de dame, die den hond verloren had, een klant van haar was en zich het verlies van haar lieveling zeer aantrok. „Hoe heet die dame!” vroeg ik. „Ik kan den naam niet goed zeggen, antwoordde de vrouw, „zij is, meen ik, een Fran£aise, maar hier is haar adres, zij heeft het eigenhandig in het bestelboekje opgeschreven.” Ik las : „Madame Maillet, Oak Cottage, tusschen Edmonton en Southgate." — Het schrift kwam zeer veel overeen met dat op de stukjes papier uit den lessenaar van mijnheer Bretard, en de schrijfster was een Fran^aise! Dit leidde mij op een spoor, dat ik besloot te volgen. Na nog eenige vragen gedaan te hebben, verliet ik den winkel, met de afspraak, dat ik den volgenden dag den hond aan de dame zou terugbrengen. Na mijn zaak in Newington spoedig ten einde gebracht te hebben, liep ik in allerijl naar het Westen van de stad, naar een koopman in honden en leende van hem een hond, wel geen hazenwind, maar die toch het voornaamste xenteeken bezat, n.1. een afgestompten staart; overigens was het een leelijk beest. Den volgenden dag, tegen den middag, vervoegde ik mij aan de woning van Madame Maillet. Ik had mij zóó als hondendief verkleed en zóó bedriegelijk gegrimeerd, dat zelfs mijn vrouw een gil gaf toen ik, voordat ik heenging, op eens voor haar stond. Madame Maillet was thuis, maar ongesteld, de dienstmaagd, die de boodschap bracht, zei dat zij wel den hond naar Mevrouw zou brengen, als ik hem maar uit de mand nam. Ik vertelde de dienstmaagd, dat ik den hond niemand anders dan de aame zelve wilde laten zien en hem niet uit mijn handen gaf. Met dit antwoord ging de dienstmaagd weer heen en liet mij een poos buiten staan, nadat zij, uit voorzichtigheid, zeker door mijn verdacht voorkomen, de deur voor mijn neus dichtgeworpen en den grendel er voor geschoven had. Na eenige oogenblikken werd ik binnen gelaten met de vermaning goed mijn voeten te vegen. Dat deed ik hoorbaar, en nu bracht mij de dienstmaagd naar de bovenkamer. Madame Maillet, een mooie vrouw, doch in spreken en houding in ’t geheel geen voorname dame, lag op de sofa, in afwachting haar Fidéle weer te zien, maar zij schrikte zoo geweldig van mijn vagebondachtig voorkomen, dat zij overeind sprong en luid om Monsieur Maillet riep. De geroepene, een knap en slank man, met een keurig onderhouden kneveltje, kwam dadelijk te voorschijn, half ingezeept en met een scheermes in de hand. „Ou’est ce qu’il y a donc ?” vroeg hij. „Mais, voyez cette horreur lè”, riep zij, mij en niet den hond bedoelende, dien ik langzaam uit de mand trok. De heer lachte smakelijk, en Madame Maillet, door de aanwezigheid van haar man weer gerustgesteld, vestigde nu hare opmerkzaamheid op de gedaante van den langzamerhand vooi den dag komenden hond. „Mais, mon Dieu,” riep zij uit, toen de hond geheel zichtbaar was, „ce n’est pas Fidéle V’
PDF
Nummer
1913, nr.24, 10 dec. 1913
Blad
06
Tekst
Hef grootste oorlogsschip van de wereld is op het oogenblik H. M. 5. „ïron Duke” van de Engelsche marine. De waterverplaafsing is 56.000 ton en hef schip heeft meer dan 56.000.000 gulden gekost. DE AVIATEUR HELEN. winnaar van den Micheiinbeker, houdt een wedstrijd met den sneltrein. Hel nieuwe gebouw der wereldberoemde Universiteit te Zurich, ontworpen door Prof. Mosers, dat hef volgend voorjaar feestelijk zal worden ingewijd V Op den 2664sten geboortedag van CONFUCIUS, den grooten zedenvervormer van China, trokken tienduizenden Chineezen door het feestelijk versierde Confuciuskwarfier van Peking om hulde te brengen aan zijn nagedachtenis. De revolutie in Mexico. Op het regeeringsgebouw te Torreonisee is een mislukte aanval gedaan. De straten waren bezaaid met lijken van rebellen en paarden. Weer een nieuwe oorlogs-vliegmachine, die door majoor Lewis is ontworpen en aangeboden aan de Engelsche regeering. Naar aanleiding van de verschillende geruchten omtrent het heengaan van Tsar Ferdinand van Bulgarije geven wij hierbij eenige portretten van deze Koninklijke Familie n.1. de beeltenis van hem en van zijn tweede gemalin alsmede van de kinderen uit zijn eerste huwelijk.
PDF
Nummer
1913, nr.24, 10 dec. 1913
Blad
07
Tekst
Ik antwoordde niet maar trok een verbaasd gezicht. „Kijk maar,” zei ik en hield haar den afgestompten staart yan het dier voor. De dame was echter niet te overtuigen, en daar mijnheer het wenschelijk achtte dat ik niet langer bleef en niet onduidelijk te verstaan gaf, dat hij mij, als ik niet spoedig wegging, door een krachtigen schop de trap zou afgooien, stak ik mijn hond weer in de mand en blies den aftocht. „Geen vrouwelijke familie of kennissen; dacht ik bij mijzelf, wel, wel! En toch laat ik mij hangen als dat niet het portret van mijnheer Bretard was, dat daar aan den wand hing.”. Geen oogenblik twijfelde ik er meer aan dat iK op het rechte spoor was. Nadat ik thuis weer van gedaante had verwisseld, ging ik in de nabijheid van de villa op den uitkijk staan. Mijn geduld werd zwaar op de proef gesteld, want eerst ’s avonds tegen negen uur verliet Monsieur Maillet Oak Cottage, ging naar Edmonston en nam daar een cab; ik hem achterna, maar nu gekleed als een dandy, met blonden baard, pruik en pince-nez. In Regentstreet stapte hij uit en liep naar Vine Street, waar hij een koffiehuis binnen ging, wat ik eveneens deed. Het was een klein café, waar alle rlei dienstboden buiten betrekking gewoon waren bijeen te komen. Huisknechts, koetsiers, koks en deigelijk soort van verschillende nationaliteit, waren hier bijeen en zaten te rooken, te drinken en te spelen. Zij hadden het veel te druk om van onze komst notitie te nemen en zoowel Monsieur Maillet als ik zelf gingen zitten en bestelden iets, zonder dat een van hen opkeek. Blijkbaar had Monsieur Maillet in dezen kring veel kennissen, maar erg spraakzaam was hij toch niet, zoodat ik vermoedde dat hij op iemand wachtte, te meer daar hij telkens weigerde, wanneer men hem vroeg om mee te spelen. Ongeveer half elf ging hij, schijnbaar teleurgesteld heen. Den volgenden avond verliep evenzoo; maai wie kwam den daaropvolgenden avond omstreeks halftien, voorzichtig het kleine café rondziend ? Niemand anders dan Charles Bretard in eigen persoon. Toen de twee vrienden elkaai in ’t oog kregen, stond Maillet op en ging heen. Ik aarzelde om te volgen wijl ik besefte dat zulk een haast achterdocht moest wekken. Weidra was ik dan ook blijde hem niet gevolgd te hebben, want heel kort na hun vertrek kwamen zij beiden terug en gingen dicht bij mij zitten. Bretard scheen uiterst gejaagd; hij bleef ook maar kort en de eenige woorden, die ik goed kon verstaan, waren: „Ik vrees dat hij argwaan koestert.” Gedurende dien tijd van naspeuring steeg het ongeduld van Monsieur Dumanoir hoe langer hoe meer. Hij zond mij briefje op briefje — de eenige wijze van mededeeling, die ik hem toestond — schreef telkens over zijn ongerustheid betreffende den naderenden vervaltijd der wissels, en vroeg gedurig of er nog niets gedaan of ontdekt was. Ik had medelijden met den man, die zijn eer als koopman =— PANORAMA —= moest ophouden, en, aangezet door den toestand van Dumanoir besloot ik, na kort overleg, een stout spel te wagen. Door dat lokaal dikwijls te bezoeken, schijnbaar veel en in ’t oogvallend te drinken, mee te spelen en het aannemen van manieren van een man, die nergens meer om geeft, had ik mij in het vertrouwen van Maillet zoeken te dringen, maar tot dusver zonder goed gevolg, en, hoewel ik eens iemand, die dicht bij mij zat — hard genoeg dat Maillet het kon hooren — toefluisterde, dat ik een goed afnemer voor „aangehouden” banknoten wist, bleef de voorzichtige slimme vos zijn tot dusver in acht genomen terughouding steeds volhouden. Hij scheen mij te wantrouwen; het was dus noodig eerst die achterdocht weg te nemen. Dit wist ik gedaan te krijgen op een toevallige en behendige wijze. Op zekeren avond kwam er een man met een haveloos voorkomen tegenover ons zitten, die zich voortdurend en op eeni n ’t oogvallende wijze, Frundy van Condint-street noemde en blijkbaar voor driekwart dronken was. Hij blufte op zijn geld en haalde daarbij een brieventasch voor den dag, die goed gevuld met banknoten scheen te zijn. Op dit oogenblik waren er juist, behalve ons, weinig menschen in de kamer en aie zaten nog aan de andere zijde. Ik zag dat Maillet mijn begeerlijke blikken bespiedde, die ik op de brieventasch wierp. Eindelijk stond de vreemde op, ik sloop hem achterna gevolgd weer door Maillet. Nadat wij. buiten, op een pas of tien van elkaar waren, zag ik voorzichtig rond, sloop naderbij en stal Frundy’s brieventasch, die hij in zijn achterzak had gestoken, liep dwars de straat over, toen snel in een andere richting, steeds —- ik hoorde het duidelijk — door Maillet gevolgd. Ik trad een ander koffiehuis binnen en ging in ^en donker hoekje zitten om mijn buit na te zien toen ook Maillet binnenkwam. Met duivelsch genoegen trad hij op mij toe, klopte mij op den schouder en zei op luiden, zegevierenden toon : „Ik heb zeer goed je behendige handgreep gezien; ik heb je nu in mijn macht om je achter slot en grendel te laten zetten. ■ Ik schrikte natuurlijk hevig, waar Maillet smakelijk om lachte. „Soyez tranquille,” zei hij tegelijk den kellner bellende. „Je hebt van mij niets te vreezen.” Hij bestelde een flesch wijn, en toen de kellner die gebracht en de kamer verlaten had, begon hij : „De banknoten van Frundy zullen vast morgen aangehouden worden, maar ik meen U laatst te hebben hooren zeggen, dat ge voor zulke zaken een kooper weet.” Aanvankelijk aarzelde ik en wilde er niet recht voor uitkomen. „Allons, allons!” drong Maillet op zachten, doch dreigenden toon, „kom, kom, geen gekheid ! Ik heb je nu in mijn macht, zoodat je niet meer zult kunnen ontkennen. Biecht dus maar op, er zal je niets kwaads gebeuren. Waar is de bewuste vriend?” „Niet in de stad,” stamelde ik. „Och kom, dat zijn maar praatjes ! Ik heb zelf ook eenige banknoten om in te wisselen. Wij begrijpen elkaar, zou ik zoo denken. Wat geeft hij er voor en waar zet hij ze af ?” „Hij geeft er ongeveer een derde voor en doet ze in ’t buitenland van de hand. Zij komen aan de Bank door bona fide bezitters, onschuldige lui, en in dat geval moet de Bank ze uitbetalen.” „Geldt dat ook voor wissels?” „Zeker, maar die zijn moeielijker aan den man te brengen.” „En komt het er bij uw vriend niet op aan tot welk bedrag ?’ „Zoover ik weet, volstrekt niet.” „Goed, dan moet je mij bij dien man brengen." „Neen, dat kan niet,” antwoordde ik zonder blikken of blozen. „Hij wil met onbekende personen niets te doen hebben.” „Je moet me bij hem brengen, anders roep ik er ae politie bij.” Schijnbaar door deze bedreiging verschrikt, stamelde ik. dat zijn naam Levi Samuel was. „En waar woont die Levi Samuel?” „Dat weet ik zelf niet, maar ik weet wel hoe ik hem bericht kan zenden.” Ten laatste kwamen wij overeen, dat ik den volgenden dag bij hem in Oak-Cottage dineeren en Samuel kennis zou geven om terstond bij ons te komen. De banknoten en wissels, die hij wilde verkoopen, waren tot een bedrag van ongeveer 12.000 pond, ik zou de zaak met Samuel bespreken, en wanneer de koop gesloten was, 500 pond voor mijn moeite krijgen. „Denk er om, Warden, 500 pond zeide Maillet bij het afscheid nemen „of — als je me bedriegt . - deportatie!” Den volgenden dag had ik een langdurig onderhoud met den chef. Beiden waren wij van oordeel, dat het door de afgelegen ligging van Oak-Cottage, dat tot op vrij verren afstand geheel afgezonderd stond, niet raadzaam was, dat een andere politie-ambtenaar dan ik en de zoogenaamde Samuel in de nabijheid zou komen; het was van zulke uitgeslapen schurken te voorzien, dat zij naar alle waarschijnlijkheid de banknoten en wissels zoo gelegd zouden hebben, dat zij bij het minste alarmsein dadelijk op de een of andere wijze vernietigd konden worden. Een openlijke inhechtenisneming van Maillet gepaard aan een doorzoeking van Oak-Cottago scheen ons ook niet raadzaam en zou wellicht toch maar vruchteloos afloopen. „Zij zullen maar met hun beiden zijn,” zei ik op de aanmerking van den chef, die liet uitkomen, dat het een gevaarlijk spel kon worden, omdat wij met sterke wanhopige mannen te doen zouden krijgen; maar, antwoordde ik hierop, de plotselinge verrassing gepaard met twee op hen gerichte revolvers, zal hare uitwerking zeker ook niet missen.” Er werd weinig meer gesproken; de chef wenschte mij een goeden uitslag in de onderneming en liet mij daarmede gaan. (Wordt Vervolgd.) WAAR HORATIUS WOONDE. Uit Rome wordt ons geschreven: Toen de beroemde hoogleeraar Ange Pasqui, directeur van de geschiedkundige opgravingen van Rome, van het Latium en in de provincie Aquila, aankondigde, dat hij in de streek van de Sabine, en wel bepaaldelijk te Licenza — het D i g e n t i a der oudheid — de plek had gevonden waar eenmaal de villa Horatius moet gestaan hebben, trokken vele en daaronder zeer bekende oudheidkundigen een beetje ongeloovig gezicht.. Maar, de voortgezette ontgravingen bewezen de volledige gegrondheid van de onderstelling van professor Pasqui. J^oratius heeft dertig laren geleefd in dit buitenverblijf van Licenza waar hij in den omtrek van zijn landhuis vijf hoeven bezat en waar hij het grootste deel zijner dichtwerken tot stand bracht. Rijk geworden door de vrijgevigheid van Augustus, volgde Horatius het voorbeeld van Agrippa en liet zijn bezittingen bij uitersten wil na aan den Caesar. Zijn gronden werden keizerlijk domein, maar het landhuis bleef lang onaangeroerd en de bevolking der olijfvelden waar Prof. Pasqui zijn eerste opgravingen deed, bewaarde de herinnering aan de woonplaats van den grooten dichter. Diens woning vormde een volmaakten rechthoek. De tuin was omringd door een cryptoportiek en er was een groot zwembassin in. De dichter bewoonde de eene helft der woning; de andere helft was toegewezen aan den landbouwer en aan de slaven. De cryptoportiek had een bestrating van vierkante marmeren platen; de vloeren der zalen waren kostbare mozaïeken. Het geheel, de overblijfselen getuigen daarvan, was een staal van weelde en goeden smaak. Alle voorwerpen, die aan Horatius hebben behoord, kandelaren, vazen, amphoren, ringen, ornamenten en huishoudelijke voorwerpen van gebruik, zijn bijeengebracht in een woning van het schilderachtige dorp Licenza. Onze foto's stellen voor: le. een gezicht op Licenza, in de vallei, in het midden waarvan het huis van Horatius stond; 2e. de villa van Horatius, voor zoover de overblijfselen na de opgraving zijn blootgelegd.
PDF
Nummer
1913, nr.24, 10 dec. 1913
Blad
08
Tekst
Tentoonstelling te San Feestgebouw, grootste lengte 380, grootste breedte 280 voet; de eigenlijke zaal is 200 voet breed. Hierin komt een groote gehoorzaal met een uitgestrekte tooneelruimte. Deze zaal is bestemd voor internationale congressen. Een overzicht van de Panama-tentoonstelling zooals men zich deze bij avor de zoeklichten van oorlogsschepe Het meest belangrijke beeldhouwwerk der tentoonstelling: de reusachtige, rijk versierde toegang in torenvorm, aan de zuidzijde van den hof van de Zon en de Sterren. De toren wordt 430 Eng. voeten hoog en neemt aan zijn basis een acre grond in beslag. Nog een gezicht op den palmenhof. De boogvormige ingang in het midd
PDF
Blad 
 van 2380
Records 376 tot 380 van 11897