Panorama

Blad 
 van 2380
Records 301 tot 305 van 11897
Nummer
1913, nr.19, 5 nov. 1913
Blad
09
Tekst
ANORAMA ichtruim in. : &IAAL VOOR „PANORAMA" N DOOR DEN HEER M, A. VAN HET HAAGSCHE ILLUSTIE EN PERSBUREAU. DE HEER LEO VON STEYN, HOUDER VAN HET NEDERLANDSCH HOOGTERECORD MET PASSAGIER, BEHAALD IN EEN HENRY FARMAN, TYPE MILITAIRE, MET EEN 80 H. P. GNOMEMOTOR. De vliegmachine vliegt over de tribune op Duindigt. met in het midden de Prinsengracht, waar markt is. en. Op den achtergrond het Haagsche Bosch. Links het Vredespaleis, met als achtergrond het Villa-park Zorgvliet in aanbouw. De omgeving van het Vredespaleis, vanuit de lucht gezien. ge een opdracht onzer redactie, een vliegtocht medemaakte met boven ’s-Gravenhage en Scheveningen, op deze bladzijden in beeld e Nederlandsche luchtphotograaf worden genoemd. Dit was zijn Duitschland, met een vrijen ballon ; voor de tweede maai met ten derden male, met het vliegtuig. em genomen foto s de beste die hij op deze drie tochten maakte lotografischen reporter, die gedurende een vlucht van drie kwartier, lang niet denkb^Mige gevaren oplevert, — zoo kalm zijn werk nen maakte. t hij op geen van beide zijn vorige tochten zoozeer het gevoel i rust en kalmte ondanks den indruk van zich te bevinden te helsche lever, van schroef en motor als in het gemakkelijke en vliegenier, wiens kalmte, beradenheid en zelfvertrouwen zich e zeer in zijn arbeid verdiept en kieken nemend uit de hoogte ïstel, eigenlijk geen tijd had om zijn indrukken geheel te analycidruk had hij, dat hij zich veel veiliger en rustiger gevoelde in len gondel der ballons. Zoo rustig was elke beweging van het il te staan, zoo gemakkelijk de opstijging, zoo zeker de v o 1 er Boer herinnert zich nog steeds de landing met den vrijen L «ij zou, zeide hij, wel eens een niet-vlotte landing willen .... vliegen wil hij liever morgen weder dan overmorgen. Het lijnencomplex van den Staatsspoor met de stroomtram Den Haag—Leiden, op den Schenkweg. Links: een gedeelte van Wijk VII. Rechts: Het stratencomplex benoorden den Schenkweg.
PDF
Nummer
1913, nr.19, 5 nov. 1913
Blad
10
Tekst
DE VERRADER. MET grootste deel van zijn verlof had Peter Androvitch, U ü luitenant bij detServische artillerie, in Zwitserland doorgebracht. Reeds vóór de Kerstdagen was hij echter weer aangekomen in de hoofdstad van zijn vaderland, in het schoon aan Donau en Save gelegen Belgrado, bekend door zijn uitgebreiden geheimen politiedienst en vele complotten. Het is h^t kruitmagazijn van den Balkan. Over samenzweringen tegen het gezag wordt er gefluisterd in de deftigste salons en de allerijselijkste verhalen van verraad en sluipmoord doen er de ronde. De jonge officier wandelde zijn gebruikelijken weg door een der openbare parken in het noorden der stad en had van daar een mooi gezicht op de vlakten van Hongarije en het water van den blauwen Donau. Niet lang was hij alleen om het schoone schouwspel gade te slaan. Aan zijn zijde, gekleed in deftig bont, stond de donkere, schoone Olga Louitch, dochter van den voorzitter der Skoeptsjina, de Servische senaat. Hun samentreffen daar was afgesproken, want beiden waren van verschillenden kant naar de plek gekomen. Androvitch beminde Olga, hoewel hunne omgang in de salons werd besproken als gewone vriendschap, wat het van Olga’s kant beschouwd, dan ook inderdaad was. Men vond de luitenant voor Olga geene partij. Ze was een der meest gevierde schoonheden in Belgrado en zeer populair in de deftigste kringen, waar ze zeer gaarne gezien werd. Verstrooid speelde het meisje met een ring aan haren vinger. De officier scheen dit te bemerken en vroeg, of haar iets deerde. „Ik dacht aan iets, Peter!” „Waaraan?” Zij haalde hare mooie schouders op en sloeg haar blik van hem af. Daarna stelde ze voor de promenade verder op te wandelen. Van terzijde zag Peter Androvitch haar met liefdevollen blik aan. „Peter,” begon ze. „Wel, Olga?” „Het spijt me, dat je voor de feestdagen bent teruggekeerd. Het zou beter geweest zijn, indien — indien —.” „Hindert het je lid van het comité te zijn?” fluisterde hij. „En de gebeurtenissen die we wachten ?” „Neen, ’skonings dood zal wel verschrikkelijk zijn, maar —”, „Stil, stil,” waarschuwde hij. „De golven van den Donau zouden het verklappen.” „Maar voor jou, Peter I Heusch, het was beter geweest—.” Het viel hem op, dat ze niet sprak als één die liefheeft maar meer als iemand, die een voorbijganger waarschuwt, voor het een of ander gevaar. En toen hij haar blik volgde, zag hij onder de donkerende boomen een slanke heer, wiens figuur scherp afstak tegen de onbetreden sneeuw en die eerbiedig groette. De officier deed, alsof hij niets zag en mompelde eene verwensching, die Olga niet verstond. Eenigen tijd later was het tweetal vergezeld van den heer, dien Peter’s boozen blik had gegolden en die door den luitenant werd aangesproken als Von Helmütz. Deze laatste was Duitsch gezant te Belgrado en de genegenheid van Olga voor hem was dadelijk te bespeuren. De opgewektheid van Androvitch verdween. Von Helmütz daarentegen was al vroolijkheid en geest. „Zien we u nog bij de Savaroff’s dezen avond?” vroeg de laatste, terwijl hij naar haar opzag. „Misschien, misschien.” lachte ze. „Ik kan je nog niks stellig beloven, Leopold.” Beide mannen genoten het voorrecht bij hun doopnaam genoemd te worden en terwille van Olga waren ze oogenschijnlijk vrienden, doch inderdaad de bitterste vijanden. Peter Androvitch beet zich op de lippen, als hij moest bekennen dat Von Helmütz de beste kansen scheen te hebben Olga’s gunst te verwerven. Doch een triomfantelijke glimlach op zijn gelaat deed vermoeden, dat hij een middel had gevonden, om vrij baan te hebben en om zeker te zijn van het bezit der geliefde vrouw. Na Olga’s afscheid waren de „vrienden” slechts beleefdheidshalve zeer kort bijeen. „Mijn club wacht me; adieu I” zei de officier. Na de koelst mogelijke begroeting scheidden ze. Nog denzelfden avond laat werd Peter Androvitch gevangen genomen door de geheime politie en beschuldigd leider te zijn van een samenzwering tegen het leven van den vorst. En werkelijk w'rd bij fouilleering en huiszoeking voldoende bewijsmateriaal tegen hem gevonden. Tegelijkertijd verdween uit Belgrado Olga Louitch en de Duitsche gezant. Overal vzerden beide gebeurtenissen druk besproken, doch niemand bracht ze met elkaar in verband, behalve de geheime politie, door Androvitch voorgelicht, doch diens eigen schuld werd er des te overtuigender door. Vijf jaren na deze vreemde gebeurtenissen in Belgrado liep in Canada in de streek van het Erie- en Ontario-meer langzaam een man den weg langs. Zijn uiterlijk was ziekelijk : bleek, een sombere, lijdende blik fn een gerimpeld voorhoofd, trots zijne betrekkelijke jeugd. Elk der nederige huisjes van het dorp bezag hij aandachtig, alsof hij iets zocht. Voor een der laatste bleef hij staan; een net, doch niet groot gebouw, omgeven door een erf met hooge, schaduwrijke boomen en mooie bloemperken. Op den achtergrond lag een meertje en in de verte hoorde hij het donderen van den Niagara. Het was een schoon idyllisch plekje. „Zij hield altijd van bloemen,” mompelde hij, toen hij het pad opliep, dat naar de voordeur leidde. Na eenige malen vergeefs gebeid te hebben, liep hij het huis binnen en zag juist de dienstbode de keuken binnenkomen met een mand vol groenten. „Mevrouw is naar den val gaan kijken,” lichtte de meid hem op zijn vragen in. Na de noodige aanwijzingen gekregen te hebben, ging de man op weg. Op haren terugweg vondhij haar opeen bank, halfslapend. Met woest-rollende oogen zag hij naar de mooie gestalte. De dolk, die in zijn gordel stak, liet hij door zijn vingers glijden en zijn revolver monsterde hij daarna nauwkeurig. Nogmaals keek hij naar de slapende. „Olga, Olga!” riep hij luid, gebiedend. Verschrikt, plots ontwakend uit haar sluimer zag ze op, h£te donkere, groote, verschrikte oogen op hem gericht. Er was eenigen tijd stilte. „Zijt gij het, PeterAndrovitchvroeg de vrouweindelijk. „Ik ben het, Olga!” antwoordde hij cynisch. , Ge hebt me doen schrikken,” zei ze verwijtend. „Dat kan ik gelooven,” gaf hij sarcastisch lachende ten antwoord, „Ge hebt er alle reden voor!” Hare oogen vielen op het glinsterende wapen, dat hij in de hand hield. Plotseling richtte zij zich fier op, alsof ©e hortharige St. ©ernard porthos van Schaden (‘Kennel de Tieer Schmal* te Schaoen) met rijn op twee tentoonstellingen behaalde prijken en rijn toontje Tnentor, oud 6maanden,(öigenaresT\evr,Schoonman—SmitNijmegen). ze alle vrees afschudde en daagde hem uit: „Het geluk, dat ik zocht, heb ik gevonden, nu ongeveer vijf jaren geleden — nu moet ik daarvoor den prijs betalen, Peter Androvitch ?” Ze had rondgeblikt over de rivier en langs den weg, doch nergens was hulp te zien. „Zooals ge zegt,” zeide hij barsch, „ge moet d^n prijs betalen.” „Het zij zoo !” was het koele antwoord. „Niemand was ooit gelukkiger dan ik! Het zij zoo, Peter!” „Ge woont hier niet alleen?” brulde hij. „Neen, ik heb een man. Kijk zelf,” en meteen stak ze haar hand uit, waaraan een sierlijke trouwring schitterde. Ze wist te moeten sterven door zijn wrekende hand, maar ze had hem nu toch het bitterste verteld, wat hem kon gezegd worden. Peter huiverde en zweeg. „Waarom hebt ge mij verraden, Olga? En waarom hebt ge uw eed gebroken, dien ge aan het comité hebt gezworen; waarom moest ik een straf ondergaan, erger nog dan de dood ?” „Ge hebt gelijk, ik heb je verraden!” was het koele bescheid. „En vraagt ge niet eens vergeving ?” riep hij luid, bevend van woede. „Ik vraag geen excuus; ik zou in hetzelfde geval weer zoo handelen. Zeg mij, hoe moet ik sterven?” Hij keek naar zijn dolk en revolver, doch geen dier wapens leek hem nu geschikt. In de verte donderde het water van het Erie-meer naar beneden, plotseling overstemd door het gegil van een locomotief der spoorlijn RocfiesterDetroit. Zijn oog viel op een bootje, dat bij eene landingsplaats aan den oever lag gemeerd, dicht tegen den kant gedrukt door den snellen stroom. Zij had.zijn blik gevolgd en vroeg: „Zal ik er in gaan, Peter Androvitch ?” „Ge zult nog kans hebben te ontkomen,” lachtte hij cynisch. „Welja, Blondin kwam er op een draad ov^r t” spotte ze. „Ik zal grootmoedig zijn; stap in de boot en roei om je leven. Dit — en hij wees op zijne wapens — zou je elke kans benemen !” Hij stapte in het vaartuigje en maakte het ger ed voor den tocht. Een Zuidenwind stak op en deed het bootje bijna kantelen. „Uw kans vermindert,” riep hij, „de wind gaat meehelpen.” Zij stak hare hand uit. „Help me er even in,” vroeg ze, doodsbleek, doch zonder een spier van haar gelaat te vertrekken. Hij nam haar kleine, blanke hand in de zijne en zag op naar de slanke gestalte en blikte dan in de donkere oogen en zei, wat wel het minst te verwachten scheen : „Olga, ik heb je zoo lief, ik heb je steeds bemind, dat wist je — waarom heb je me verraden, terwijl ik zoo van je hield?” Eenige oogenblikken was er geen geluid dan het donderen van den waterval in de verte en van den opgestoken wind, die door de boomen ruischte. Dan zei ze met schitterende oogen en uitdagende stem: „Waarom ik je heb verraden, Peter Androvitch ? Om den man te redden, dien ik lief had !” Duivels klonk zijn lach. „Kom in de boot,” riep hij. Haar antwoord had hem woest van jaloerschheid gemaakt. „Nog één vraag, vóór ik ga,” was haar antwoord. „Welke ?” „Wien waart ge van plan valsch te beschuldigen van wat wij en ons revolutionnair comité bezig waren uit te voeren?” Van verbazing liet hij haar hand los, doch trachtte zich te herstellen. „Niemand!” bracht hij uit. „Een leugen, een vervloekte leugen!” riep ze. „Neen —” begon hij. „Je weet, Peter Androvitch, dat het waarheid is, wat ik ga zeggen. Iemand, die met ons plan niets had uit te staan en die nimmer tegen het koninklijk huis zou samenspannen, wilde je overleveren in de hand van Savouitch, den commandant der geheime politie, doch juist op tijd leerde ik je plan kennen en verijdelde het door jezelf aan Savouitch over te leveren. Om den man, dien ik liefhad, uit den weg te ruimen, daarom wilde je onschuldig bloed verraden.” Ze zweeg eenige oogenblikken van aandoening. „Maar ik was je vóór!” riep ze triomfantelijk. De man in de boot trachtte zijn onschuld te betuigen, maar van zijne droge lippen klonk geen enkel woord. „Wie — wie van ons beiden is het, die in de boot moet gaan ?” vervolgde ze. Hij gaf geen antwoord, maar tuurde langs den weg, waar in de verte iemand naderde. „Vlug !” hernam Olga, „het wordt tijd; wie is waardiger te blijven leven : ik of gij ?” „Is het Leo?” vroeg hij, naar de naderende gestalte turend. „Het is de man, dien ik bemin en voor wien ik niet aarzelde je te zenden naar de schrikkelijke onderaardsche gevangenis te Belgrado,” zei ze koel. Hij rilde bij de gedachte aan wat hij daar had geleden. „Komt hij je hier vandaan halen, Olga?” „Ja!” „Ik zal de boot los maken,” begon hij en zette zich dof neer op de middelste bank. Hij boog het hoofd op de borst; een doffe gloed kwam in zijne oogen en eene vervloeking tegen zichzelf kwam hem op de lippen. De gestalte op den weg naderde. ,Bemint Leopold je, als ik het deed en nog doe, Olga?” vroeg de verrader bevend. „Evenals gij beeft hij me lief, Peter Androvitch !” „En gij ?” vroeg hij met gebroken stem. „Ik minde nooit iemand anders dan hem!” Peter wierp de roeiriemen één voor één zoo ver weg als hij vermocht. Daarna sneed hij schijnbaar kalm het touw door, dat de boot aan de landingsplaats verbond en ging, met het hoofd op de borst neergevallen, zitten, terwijl stroom en wind het ranke vaartuigje naar het noorden joegen met steeds snellere vaart den schuimenden waterval tegemoet. Toen Olga’s man op de plaats was aangekomen, was er niets meer te bespeuren op de rivier — alles was voorbij. Den volgenden dag meldden de Amerikaansche bladen de geschiedenis van een waaghals, die hetzelfde halsbrekende werk had uitgehaald, als een enkele voorganger, — de laatste dier dwazen had het in een gesloten ton beproefd — om met een bootje den Niagara te passeeren, doch met een te begrijpen resultaat. Van het drama, dat er achter stak, werd geen woord gerept — twee menschen slechts, die het wisten.
PDF
Nummer
1913, nr.19, 5 nov. 1913
Blad
11
Tekst
MILIT. GYMNASTIEKSCHOOL. Generaal-majoor G. A. Buhlman, opvolger van Luit.-Generaal De Meester als commandant van hei veldleger. Bezoek van H, M. de Koningin aan de „Gelria” te Amsterdam. 1. Het gebouw der Gymnastiekschool, dat Woensdag 29 October te Utrecht, in tegenwoordigheid van tal van hooge gasten (zie foto 3), plechtig is geopend. 2. Hierboven geven wij de foto van een zeer moeilijke, doch fraaie stand, uitgevoerd voor de hooge gasten door het instructief personeel der Gymnastiekschool. 3. Ontvangst van de gasten tof bijwoning der opening ; van links naar rechts: Kapt. J. A. H. J. Baron Melvill van Carnbee; Z.Exc. Min. van Oorlog Generaal Bosboom; Z.Exc. Min. v. Marine Kapt, ter Zee J. J. Rambonnef. 4. Schermleeraren en onderwijzers der inrichting. Zittend van links naar rechts: Luit, van Humbeek, Professeur; J. A. H. L. Baron Melvill van Carnbee. Directeur; v. d. Wielen, Professeur. Tentoonstelling en Fancy-Fair van de Vereen, tof het verleenen van eerste hulp bij Ongelukken (afd. Rotterdam). Links: cosfuum voor de bemanning van een onderzeeër om bij eventueel zinken de oppervlakte van het water te kunnen bereiken. Rechts: Moderne duikeruitrusting. . Links: Uitrusting voor een reddingsbrigade bij LESTOMOBIEL, het nieuwste toestel voor het kunstmatige ademhalen. mijnrampen. Rechts: Helm tegen rook voor brandweermannen.
PDF
Nummer
1913, nr.19, 5 nov. 1913
Blad
12
Tekst
£)e omlijsting van den titel is gemaakt van een foto het water met kroos erin voorstellend. Tiet „aiolla’*-kroos, (vergroot). Bovenaan een blaadje gewoon kroos. ‘In de stille sloot ligt het kroos bij groote hoopen saamgeloopen, mijlenwijd en duimendik, — hebt het goed gelezen: kroos — niet: kroost. Kroost hebben, is, zegt men, een zegen, maar indien kroost zoo snel toenam als kroos, dan zou het er bedenkelijk uitzien. Men hoore slechts wat eene, die der kinderen vriendin is, Nellie, uit Voorschoten, in „een boerschen klaagzang” van „het Kroos” dichtte, onder den titel „Azolla”. In de stille Vinkesloot ligt het kroos bij groote hoopen saamgeloopen, mijlenwijd en duimendik, — visschendood en zwanenschrik 1 ’t Ligt er dik en ’t brengt den dood In de stille Vinkesloot. omdat het een fijn en mooi waterplantje is, ten tweede omdat men meende dat het tegen Hollandsche winterkoude niet bestand zou blijken. Maar de laatste winters waren niet streng en het plantje was den geleerden neeren te slim af. Het liet zijn sporen zakken in de modder, waar het zaad geen last heeft van de vorst en te gelegener tijd kon het zich verder ontwikkelen. Het gevolg? Wie thans van den Haag naar Haarlem reist, kan langs de spoorbaan de sloten bedekt zien met een rood-bruine, stevige massa, dikke brei, waarop in het zonlicht de dauwdruppels schitteren als had de Natuur met milde hand diamanten naaldjes gestrooid over dit herfstwingerd-roode tapijt. Schoon, zegt de reiziger tot zich zelf. Schoon, Azolla, is uw naam; schoon, en niet te evenaren is het plooisel van uw blaren, vloeit uw grijs-groen-rood te zaam. Jawel, doch er is een maar. Laat o Schoon van stoffe en van tint is de wa, door u geweven; — toch vergalt ge veler leven, o bekoorlijk duivelskind! de dichteres zegt het hem na: Soms, als droom uit sprookjesland, ligt ge, fonkeldauw-bepereld, rijke pronk der waterwereld, tusschen welig weideland. weder de dichteres hooren : Schippertjes op sloot en vliet, boeren, die met schuitjes roeien naar hun ongeduld’ge koeien, zijt ge een bron van groot verdriet. Zeg eerlijk, lezer, dat ge dit niet hebt verwacht, wanneer ge op den titel alléén van het gedicht zijt afgegaan. Azolla! klinkt de naam niet als die eener Oostersche prinses uit de „Duizend en één nacht”, Sultans dochter die verliefd werd op den slanken, zvartgelokten ezeldrijver met de fonkelende oogen? Azolla! Plots ontwikkelt zich weer heel de verbeelding uwer jeugd en ge ziet de verliefde prinses voor U, bleek, van gelaat, het donkergewimperde oog mat, melancholisch als de klank van haar naam. Ge ziet haar, in manenacht, het vrouwenvertrek ontsluipen (uw verbeelding neemt de plaats in van de toegewijde, trouwe slavin). En gij hoort de klanken van den minnezang des geliefde ezeldrijvers, donkergetinte Romeo, die, natuurlijk, een vermomde prins blijkt te zijn. En ge ziet den bruidsstoet die hem zijn Julia tegemoet voert, terwijl Arabische ruiters een fantasia uitvoeren, geweerschoten knallen en het volk het uitroept: Heil Azollal Azolla! Vergun ons u af te voeren van de dichterlijke hoogten naar de gelijkvloersche werkelijkheid. Ongeveer 15 jaren geleden ontving de Leidsche Hortus Botanicus uit een der Zuidelijke Staten van Noord-Amerika een hoeveelheid kroos, die evenwel verdween zonder dat men het flauwste vermoeden had waarheen. Hetzelfde was het geval met een tweede bezending, die een jaar later ontvangen werd. Men had dit kroos op temperatuur gehouden in de Victoria-kas en hoe het er uit verdwenen is blijft den Leidschen hortulanus en zijn helpers nog steeds een raadsel. De laatste zending echter, die men ontving, uit Erfurth ditmaal, heeft men beter kunnen bewaren. Omdat dit kroos, Azolla Caroliniana, zich sterk vermenigvuldigde, was men er niet zoo zuinig mede, sprong men er niet al te voorzichtig mede om. Zoo is, waarschijnlijk, een deel er van aan een gieter of een ander werktuig blijven zitten en in het water terecht gekomen, dat in verband staat met de rivier, de kanalen en de sloten van de naaste omgeving. In het water bleek het zeer goed te groeien. Men deed aanvankelijk geen moeite om het te verwijderen, ten eerste ©e veerman strijdend met „de bekoorlijke duivelskinderen’. Xen lette op de groote hoeveelheid kroos voor In de pont. (Het oude huls op den achtergrond is de fieidsche arbeidsbeurs). Tiet breede Galgewater vol kroos. Ons kijfeje geeft een aardige combinatie van de moderne verbeteringen en de allerlaatste verslechting van en op de vaart, £)e beschaving werpt haar schaduw op het kroosI ’t Visschenyolkje, dat naar lucht snakt en opspringt, doet gij smoren; ’t water, meer dan ooit te voren, spreidt een pestwalm door de lucht. Eend en zwaan zijn radeloos: hoe zij ploetren, hoe zij duiken, nergens zien ze, of proeven, ruiken, ’t lekker „ouderwetsche” kroos. Nergens vindt ge een advocaat, die uw voortbestaan durft pleiten, ’t Heele land door hoort gij krijten: „Wie verlost ons van dat kwaad?” Inderdaad, deze dichterlijke klachten zijn niet overdreven. Men moet er de menschen uit het polderland maar eens over hooren, en den man van het veerpontje over het Galgewater, en de visschers — omdat de visschen nu eenmaal niet spreken kunnen. Misschien zal men ons jingo’s noemen en van overdreven nationalisme beschuldigen, wanneer wij het betreuren, dat deze indringster ons eigen, inlandsche kroos heeft verdreven, dat een zoo ragfijn, bijna doorschijnend, helgroen tapijt weefde over de wateren des lands. Het was niet sterk genoeg om zich tegen deze pénétration pacifique te verzetten; het bezweek voor de Azolla Caroliniana. Thans — want op dit ondermaansche is niets bestendig — wordt de Caroliniana op haar beurt weder verdreven door een ander kroos-soort, de minder welluidende Azolla V i 1 i C o ï d e s, die, niet minder vruchtbaar, thans in groote hoeveelheid de wateren bedekt. Deze soort is niet ingevoerd, zij is even geheimzinnig gekomen als de andere verdween uit den Hortus. Meegekomen, waarschijnlijk, met een lading Amerikaansche planken, die hier, tot vlotten vereend, te water werden gelaten. Wij hebben een camera-man er op uitgezonden om de kiekjes te maken, die men bij dit artikel aantreft en die een denkbeeld geven van de vruchtbaarheid der Azolla, die onze vaarten en kanalen en sloten een zoo schilderachtig mooi aanzien geeft, maar veel last veroorzaakt en ook een niet te miskennen onaangenamen stank verspreidt, als wel meer schoone voortbrengselen der natuur, bijdragen voor het eeuwige Levensraadsel. (Foto's J. B. Hijmans, den Haag.)
PDF
Nummer
1913, nr.19, 5 nov. 1913
Blad
13
Tekst
Mevrouw ‘Rika Hopper als TIenriétte ‘Hoaleur, HET GEHEIM. (KONINK. VEREENIGING: „HET NEDERL. TOONEEL”). Kr zijn menschen, die het werk van Bemstein moderne draken noemen. Maar daargelaten dat ik goedgebouwde draken liever zie, dan slecbtgebouwde leeuwen b,v. is erin zijn werk zooveel werkelijk menschelijks, menschelijks van onzen tijd, onze spankracht en onze lijdensgeschiedenissen, dat het daarom alleen, als sterke en héchte en aangrijpende aanvoeling van onzen tijd, van waarde is. In Le Secret staan we voor het geval waarin een vrouw, Gabriëlle Jannelot, die heel veel van haar man houdt, vriendin is van Henriëtte Hozleur, wier raadgeefster zij steeds geweest is, door al de tijden van verdriet en ook van geluk been, die deze heeft gekend. Haar man Constant Jannelot is een prachtig goeie kerel, die z’n vrouw aanbidt en nog heel verliefd is. Het eerste bedrijf begint met een scène, waarin dat ons duidelijk gemaakt wordt. Maar die vrouw heeft een ondeugd, die zij steeds verborgen heeft: ze kan niet velen, dat een ander om haar heen gelukkig is. Zoodra ze ergens geluk ziet, moet ze het verstoren; het is als ’n perversnerveuse neiging tot vernielen, tot storen. Het rust op haar als een vloek waartegen ze zich vaak, machteloos verzet, soms echter in oogenblikken het overwint doch waaraan ze zich smartelijk ten prooi voelt. Ze is een ,,slechte vrouw”, voelt en zegt ze later zelf, maar ze kan niet anders. Het is het eenige wat haar kan bevredigen, het is een zondige neiging, die ze niet bedwingen kan, waar ze telkens tegen worstelt, na iedere nederlaag zich ellendiger voelend en waartegen ze als eenige steun, als eenige troost, als eenige hulp en baken-in-zee, die liefde van haar man heeft, en meer nog, het besef, dat hij van haar houdt, dat ze door hem nog lief en hartelijk en meegevoelend is, voor hem, in één woord, nog goed. Van deze ondeugd merken we in het eerste bedrijf, op enkele uitlatingen na, die ons alleen nog maar vreemd voorkomen, niets. Ze wordt ons ’i eerst beduid door haar uiting van twijfel, omtrent de mogelijkheid, — welke toch voor haar man zoo goed als zekerheid is — van een huwelijk van haar vriendin de mooie, lievende Henriëtte met Denis le Gueun, die zielsveel van elkaar houden, in een gesprek, dat zij mèt haar man heeft. In het gesprek met Henriëtte, die kort daarop verschijnt, is daarvan niets te bemerken. Henriëtte vertelt haar, dat Le Gueun voor hij haar (Henriëtte) ontmoet, gaarne ’n onderhoud met Gabriëlle, als haar beste vriendin, zou hebben, naar zij denken, om haar te polsen. Gabriëlle stemt volgaarne toe. Plotseling echter werpt zij het gesprek op eeneoude geschiedenis die Henriëtte in d’r leven gehad heeft. Ze heeft n.1. eens vroeger een voorbijgegane liefde gehad, voor Charles Ponta Tulli, welke verhouding geëindigd is, doordat Gabriëlle haar had voorgehouden, dat ze bedrogen werd. Ze had daardoor een allerellendigsten tijd doorgemaakt, was ziek geworden, waarbij Gabriëlle haar verpleegd had. Nu tracht Gabriëlle echter Henriëtte over te halen, Le Gueun. die liaison te vertellen, onder het motief, dat ze eerlijk tegenover hem moet staan. Dit wil Henriëtte niet, die die liaison eerstens, na haar liefde voor Le Gueun, als een groote vergissing, waartoe ze door haar eenzaamheid gedreven was, heeft leeren inzien, tweedens omdat ze Le Gueun’s nog jong en zeer vereerend geloof in haar, niet wil schokken, door het wat grove dier bekentenis in dat geval. Gabriëlle houdt echter, voor Henriëtte onbegrijpelijk, aan en deze laatste, van de oprechtheid der bedoelingen harer oudere vriendin overtuigd ten slotte, geeft toe. Dan komt Le Gueun en Henriëtte gaat af. Uit het onderhoud tusschen Le G. en Gabriëlle blijkt echter volkomen dat le G. verontrust is, door wat hem in Henriëtte zoo aantrekt en vreest dat zij al amants of een amant heeft gehad, en hij laat blijken dat hij zich in dat geval beslist zou terugtrekken. De fijngevoelende, doch wat timide jongen, wordt door Gabriëlle geheel gerustgesteld. Hij moet over een kwartier terugkomen, dan zal hij Henriëtte mogen ontmoeten! Henriëtte, die na z’n vertrek weer binnenkomt, — haar trots wilde voor hem niet weten, dat ze als op antwoord te wachten zat — spreekt nogmaals met Gabriëlle, die baar blijft overreden, Le Gueun alles te vertellen. In het daarop volgende onderhoud tusschen deze twee, de sublieme liefdesverklaring, spreekt echter Henriëtte niet — en wij zijn er als publiek mede blij om ze voelt zooals ze ook later tegen Gabriëlle zegt, öécor voor *t eerste bedrijf. Salon te parijs. , omdat dat ze alles bij Denis zou hebben kapot gemaakt. Het bedrijf eindigt met het binnenkomen van Constant, die dij met hun geluk, hen gelukwenscht, en na ’n scènetje, waarin Gabriëlle voor het eerst tegenover C. zich uitlaat over Henriëtte’s vroegere liaison, waardoor C. zich eerst geschokt voelt, èn door het feit, èn door het stilzwijgen, al die jaren, van zijne vrouw daarover tegenover hem, dat echter gauw wordt bijgelegd. Deze laatste scène is de eerste stoot van den storm, die door de laatste bedrijven gaat woeden. In II zijn we buiten bij Gabriëlle’s Tante Clotilde de Savageat, die bij Deauville woont en welks logé’s zij zijn. Henriëtte met Denis zijn zeven maanden getrouwd.Echter is daar ook gelogeerd Charlie Ponta Tulli.... Begrijpelijkerwijs is zijn tegenwoordigheid een reden van groote nervositeit bij Henriëtte, die, waar Denis nergens van weet, en dikke vrienden met hem is, nergens van af weet, en in de verste verte hunne vroegere verhouding niet vermoeden kan I In dittweede bedrijf, mede door de aanwezigheid van Ponta Tulli, gaan we al zoeken naar het kwaad dat rondwaaitt dat we voelen, maar welks bron we nog niet ontdek, hebben. Dat komt pas uit, als na een heftige scène, Henriëtte, die Gabriëlle smeekt Ponta te verzoeken heen te gaan, in haar angstige nervositeit zelfs Denis afsnauwt, en we daarop tooneelen bijwonen tusschen Ponta en Gabriëlle, vervolgens tusschen Denis en Gabriëlle, welke laatste daarbij Denis den raad geeft, TAevrouw Theo T\ann-öouwmeester als Gabriëlle jannelot. zich H.’s nervositeit niet aan trekken en maar eens naar Deauville te gaan, waarbij ze tevens een flirtation insinueert, uitgaande van Ponta, en die dan voor Denis de reden van H.’s gesteldheid wezen zou. Denis wil eerst Ponta rekenschap vragen, waarin Gabriëlle — natuurlijkerwijze hem weerhoudt — en gaat dan naar Deauville, G.’s raad opvolgend. Van zijne afwezigheid maakt Gabriëlle gebruik, om indirect een onderhoud tusschen Henr. en Ponta te bewerkstelligen. Henr. wil eerst niet, maar staat dan toe, op voor- waarden, dat deze laatste daarna ook onmiddellijk het huis voorgoed zal verlaten, waarin hij toestemt. Dit onderhoud is het begin van de ontknooping, omdat daarin voor ’t eerst uitkomt, ten eerste dat Ponta op de villa gevraagdis, met de mededeeling dat Henriëtte het wenschte, en ten tweede, dat de reden, die Henriëtte dwong, plotseling hunne verhouding af te maken, ondanks hun plan, om kort daarop te trouwen, niet bestaan had, haar alleen door Gabriëlie was opgedrongen. Door al deze onthullingen verandert de aard van hun onderhoud. Ze voelen zich beiden bedrogen, hun leed door een derde veroorzaakt, wat Henriëtte milder stemt, en nèt vóór de volledige verklaring worden ze in het vuur van de wederzijdsche verklaringen gestoord door Denis, die terugkomt in naar Deauville, en nu perplex staat, z’n vrouw in gesprek en een zichtbaar opwindend gesprek met Ponta te vinden. En opeens vermoedt hij in Ponta de ,,amant”. Volgt een schitterende scène, waarbij zij zich — na Ponta’s heengaan op haar verzoek, steeds verder in een leugennet verwart om zich eruit te redden en die ten slotte eindigt met haar bekentenis, in tegenwoordigheid van de inmiddels ten tooneele verschenen Gabriëlle, die zich plotseling hier vindt staan tegenover de onthulling der feiten, die ze haar levenlang — en met hoe groote angst en pijniging — gevreesd heeft! Op haar valt beider haat en afschuw, maar de breuk is niet meer te helen! Denis, vergeefs door Gabriëlle tegengehouden, snelt naar Ponta, om hem rekenschap te vragen. Henriëtte geeselt daarop Gabriëlle met haar afkeer, haar verdriet, haar ellende.......... En Gabriëlle, ze zinkt s+eeds dieper weg, ’tis of ieder woord haar wat leven ontrukt, of ze sterft onder de geeseling, terwijl haar man net thuis gekomen, naar binnen gesneld is, om Denis te weerhouden Ponta te lijf te gaan.........Haar werk, dat allemaal! Maar toch weet ze nog Henriëtte te weerhouden alles aan haar man te zeggen. En als ze daarin slaagt, zakt ze neer op de bank, alleen achtergelaten en geslagen........... plaats van door te zijn gegaan ♦ * ♦ * * * * ♦ ♦ In het derde bedrijf, dat begint op het oogenblik waarop het tweede eindigt, en er het onmiddellijk vervolg van is, komt Constant ontdaan terug, nadat hij boven Ponta heeft overgehaald onmiddellijk te vertrekken, en Denis van een duel heeft afgebracht, quasi om Henriëtte’s naam nietin opspraak te brengen. Beneden gekomen, vindt hij zijn vrouw op de bank. En onmachtig tot verder leven, met dien leugenlast, bekent zij alles aan haar man........ hdar werk dat allemaal. ... ! Dan krijgt die z'n deel van de ellende, die hem op zijn beurt nekt! Als ze weggaat, is hij een verloren man. Terwijl hij neerzit komt Denis, ook ellendig. Het scènetje dat nu volgt tusschen die twee mannen, is héél mooi, maar héél moeilijk in den dramatische toon te houden. Waarieder ander leed heeft, is *t gevolg, dat ze beiden inzien, dat het overkomelijk is, wat de eerste stoot is tot eene oplossing. Trouwens Denis houdt te veel van Henriëtte en deze van hem, en ook Constant te veel van Gabriëlle om niet tot elkaar terug te keeren, ook al is er wat kapot voor goed. Het afscheid tusschen Gabriëlle en Henriëtte, die diepe verootmoediging van Gabriëlle voor haar vroegere vriendin, en de clementie van deze voor eene, die jaren haar geluk vervolgde en het stelselmatig verwoestte, het leven in die twee vrouwen belichaamd, het is schoon en om hevig van te houden. Zoo eindigt het derde bedrijf, waarin Gabriëlle Constant terugvindt, haar eenigen steun en leven voor de toekomst en die haar toch weer bij zich neemt,.... omdat-ie immers van d r houdt I........ Dit stuk heeft diep-ontroerende gedeelten. Rika Hopper, speelt eene Henriëtte Hozleur om haar eeuwig dankbaar voor te blijven. Mevrouw Adams een prachtige Gabriëlle. Jan C. de Vos was de goeie prachtkerel Constant Jannelot Van Kerckhoven Jr., vertolkte de mooie figuur van Denis le Gueun. Daarbij speelde Gimberg, Ponta Tulli en was last not least Mevrouw Poolman Gabriëlle’s tante, Mad. Clotilde de Savageat. Het decor van het tweede en derde bedrijf was zéér interessant, dat van de eerste akte vriendelijk en smaakvol. Deze belangwekkende opvoering van „Le Secret” moge zij spoedig door dergelijke worden gevolgd! Voor wie van hun tijd houden kunnen, zan zijn emotie’s, van het hoogopgevoerde, schril — vaak — beroerende leed, van zijn haast-snijdende, in ieder geval machtig-groevende vreugd tevens, voor die zijn de stukken van Bernstein, als planten uit eigen tuin lief, en voor hen zijn ze als zoeklichten in de vaak zoo diepe duisternis van het ziels- leven van onzen modernen tijd. TOM SCHILPEROORT. Oécor voor ’t derde bedrijf. Cottage te ©anville, (van links neer rechts: TAevrouw ftika bopper, Mevrouw TAenn, de 54eer C. van ‘Kerkhoven (©enis le Quenn).
PDF
Blad 
 van 2380
Records 301 tot 305 van 11897