‘Toen het bestuur der stad fielden tijdens het beleg niet meer
over voldoenden voorraad gangbare munt beschikte, gafhellast
noodmunten te slaan, die zoolang het bele§ duurde voor
de daarop aan$e§even waarde moesten aangenomen worden en later konden worden ingewisseld. - ©e&e munten
worden bewaard in het Stedelijk 7Auseum „de fiakenhal”.
Qfbeelding van den ijaeren pot, dien de jongen, die op onderzoek was uitgegaan, in de door de Spanjaarden verlaten
Schans bij fiammen, vond. Ook deze pot wordt bewaard in
het Siedelijk TAnseum „de fiakenhal*' te fieiden.
eiken jare op 3 October herdenkt Leiden
op waardige wijze een van de gewichtigste
en meest vreugdevolle dagen uit haar geschiedenis. Hoe ver die dag ook terugligt
en hoeveel belangrijke data zij sedert in
haar annalen heeft op te teekenen gehad, nog is er niets
van de herinnering aan de doorgestane ellende en nood
en van de daarop gevolgde verlossing verflauwd.
Behoeven wij ons af te vragen of Leiden recht heeft
dien dag zoo luisterrijk te vieren ? Neen 1 Want niet alleen
voor Leiden, maar voor het geheele Nederland is het feit,
dat Leiden in 1574 niet in handen der Spanjaarden
gevallen is, van het hoogste belang. En dat de Leidenaren
met trots terugzien op de volharding en stille trouw van
hun voorvaderen, wie zou het hun kwalijk nemen?
Wel is er bij de belegering geen soldatenmoed behoeven
betoond te worden. Uitvallen van beteekenis zijn niet
gedaan, evenmin heeft de vijand stormgeloopen op haar
veste zooals bij Haarlem en Alkmaar. Maar wat is de
moed betoond in een gevecht in vergelijking met hetgeen
de bevolking van Leiden toen heeft uitgestaan. In een
gevecht bedwelmt de overspanning het gevoel en doet
geen gevaar zien, maar bij het geduldig lijden en afwachten, zooals de Leidenaars gedaan hebben, blijft de
bewustheid van het lijden steeds levendig, en daardoor
de smart des te erger.
De belegering der stad en haar ontzet op zichzelf
beschouwd, en buiten de omstandigheden om, die feitelijk
haar karakter bepalen, treffen onze verbeelding en gevoel
reeds sterk en het wil ons dan ook voorkomen, dat wij
het aan de nagedachtenis van de helden, die het beleg
hebben meegemaakt, verschuldigd zijn, de historische
feiten te memoreeren. •
Waren de Spanjaarden bij het‘eerste beleg van Leiden
begin 1574 genoodzaakt geweest, door de nadering van
Graaf Lodewijk's leger op te breken, den 25sten Mei van
hetzelfde jaar betrokken zij weder onverwachts hunne
verlaten schansen rondom de stad, en sloten deze, die
zich op hun terugkomst in het geheel niet had voorbereid, opnieuw en nu voorgoed in, zoodat de stad, die in het
geheel geen levensmiddelen van beteekenis in voorraad
had, van de buitenwereld geheel was afgesloten. Toch bleef
men bij de tijding van de terugkomst der Spanjaarden rustig,
De herinnering aan het eerste, zoo gunstig voor de stad
afgeloopen beleg, leefde nog voort bij de belegerden, en de
hoop, dat het nu wel weer zoo zou afloopen, deed hen
de toekomst met onbevangenheid en tamelijke onverschilligheid tegemoet zien. De onverschilligheid was zelfs
zoo groot, dat men eerst een maand, nadat het beleg
begonnen was, er toe overging om den voorraad, in de
stad aanwezig, na te gaan. De uitslag hiervan was echter
teleurstellend, en het stond vast, dat indien de Prins niet
spoedig met het beloofde ontzettingsleger ter redding kwam,
er weldra hongersnood in de stad zou gaan heerschen.
Daarom werd in allerijl alle mondvoorraad, die aanwezig was opgehaald en bepaald, dat voortaan per hoofd
een vast rantsoen zou worden uitgedeeld. Dit bracht de
menschen eerst goed tot bewustzijn van hun positie.
Een maand van zuinigheid was voorbij, een maand van
gebrek stond voor de deur en dan . . . . ?
In het begin was de moed levendig geweest, en hoorde men van geen overgave spreken, maar naarmate de
nood klom, begon de stemming der burgers te verflauwen.
Vooral ook omdat de boden die van den Prins kwamen, wel
spraken van plannen tot ontzet, maar er nog geen maatregelen werden, genomen. Dit was echter niet de schuld
van den Prins, want deze was hard ziek, en kon dus,
geen leger bij elkaai brengen. Wel had hij, in overleg
öen der bas-reliefs van het standbeeld van v. d.
Werft., voorstellende het ontbet van Eeiden,
met de Staten, het bevel gegeven de dijken van Maas en
IJsel door te steken, om zoodoende den vijand door het
binnenstroomende water uit hun schansen te verdrijven.
Maar het water steeg slechts langzaam honger en in de
stad werd de nood al grooter en grooter. Een beschrijving
van de ellende, van den hongersnood en pest, zij geeft
slechts een flauw denkbeeld van het lijden in de stad.
Alleen het feit, dat in het betrekkelijk korte tijdsverloop
van het beleg, ruim twee vijfden van de bevolking door
het afzichtelijke voedsel en andere oorzaken den dood
gevonden-hebben, bewijst reeds voldoende.
Met hoeveel angst voor de ellende en hoeveel hoop op
verlossing werd eiken dag tegemoet gezien. Wat een hartzeer
bij het zien wegkwijnen van de dierbaarste betrekkingen,
die alleen door het opheffen van het beleg te helpen
zouden zijn geweest. Geen wonder dat dat men in de stad
moedeloos werd en begon temurmureeren. Gelukkig echter
dat door het moedig optreden van den burgemeesterVan der
Werff, die zijn lichaam aanbood om op te eten, het oproer
werd gestild en de ontevredenen beschaamd aftrokken.
Voortdurend echter kwamen van den Spaanschen aanvoerder brieven met de schoonste beloften voor lijfsbehoud
enz. indien men de stad overgaf, die de gemoederen van
sommigen aan het wankelen brachten. Men wist evenwel
dat al deze beloften slechts ijdel waren en dat men daarop
niet vertrouwen mochl. Men moest dus maar afwachten en
uitzien naar de lang verbeidde hulp, die werkelijk nu spoedig
komen moest, want de nood was ten hoogste gestegen.
Gelukkig kwam echter half September een brief van
den Prins, die weer hersteld was, meldende dat het ontzet op handen was. Dit gaf weer eenigszins moed en
6en xeer bekend schilderij in het Stedelijk museum de fiakenhal
te fielden; burgemeester van der,Werff biedt den uiigehongerden
fieidenaren &ijn lichaam aan.
nog veertien dagen bleef men strijden, maar het water
bleef op ééne hoogte, en slechts langzaam vorderde de
Geuzenvloot van platboomde vaartuigen die tot ontzet der stad naderde. Den 29sten September echter deed
een noordwester storm het water rijzen en kon de vloot
verder zeilen. Wel boden de Spanjaarden tegenstand op
de dijken, maar zij werden teruggedreven, en moesten eindelijk, in den nacht van 2 op 3 October aftrekken door
het steeds hooger stijgende water.
Ook schrijft men den aftocht wel eens toe aan het instorten van een gedeelte \an Leiden’s Stadsmuur, dat
met donderend geraas in de gracht gevallen was en de
vijand deed denken aan een uitval der Leidenaars. Het
schijnt echter zeker, dat de Spanjaarden op bevel van
den Spaanschen legeraanvoerder zelf hun schansen moeten
hebben ontruimd.
Het was echter tijd, want in de stad zelve was nergens
meer iets eetbaars te vinden en indien het ontzet nog één
dag langer had geduurd, had Leiden, met de redding in
zicht, zich moeten overgegeven.
Binnen de veste had men met spanning de Geuzenvloot zien naderen, die men vanaf de torens kon
gadeslaan. Hoe verbaasd en verheugd was men, toen
men in den vroegen morgen van den 3en October zag
dat de vijand zijn meest bedreigde schans verlaten had. Men
dacht echter aan een hinderlaag, en een jongen bood zich
aan, voor een paar gulden belooning, cm te gaan kijken. Gevolgd door een paar der moedigsten, liep hij in de richting
der schans, en zag dat deze verlaten was. Hij ging naar binnen en kwam weldra daarop wuivend naar buiten, dusdoende
te kennen gevend, dat de vijand was afgetrokken.
Wat een vreugde in de stad. Nu was alle leed geleden'
en kon men zijn honger stillen.
De bevrijders, wier schepen met brood en haring en
andere mondkost geladen waren, werden juichende binnen gehaald.
Niemand die kan'weergeven, wat zich toen heeft voorgedaan.
Welk een schouwspel moet dat hebben opgeleverd om
daar die uitgehongerde menschen te zien, die gretig het
door de forsche matrozen toegegooide brood opvingen. Wat
een genot om zich na weken van onthouding te kunnen
tegoed doen aan het kostelijke brood. Maar wat was dit
alles nog. bij het gevoel van zelfvoldoening, bij de
gedachte dat alleen hun taaie wilskracht en volharding
hen hadden verlost.
Doch niet zich zelf gaf men de eer: Neen, het geloof gaf
den Heer der Heerscharen den lof, en ootmoedig trok men ter
kerke en loofde daar den Heer voor zijn wonderbare redding.
Den volgenden dag kwam de Prins zelf in Leiden
en beloonde den moed en de trouw der burgerij door haar
een Universiteit ten geschenke te geven, die thans als
een der eersten geldt.
Voor den dapperen burgemeester van der Werff werd
in 1874 een standbeeld opgericht met bas-reliefs, voorstellend tafereelen uit het beleg en ontzet.
Tot viering van het ontzet heeft zich een comité gevormd uit de ingezetenen, dat een vereeniging opgericht
heeft onder den naam van ,.Drie-October-Vereeniging.”
Deze vereeniging, die dit jaar haar 27 jarig bestaan
viert, zorgt dat die dag op feestelijke wijze wordt herdacht en dat er voor jong en oud voldoende te zien en
te hooren valt. Over de vervulling van haar taak komt
haar alle lof toel
De armste ingezetenen uit de stad worden op den
morgen van den gedenkwaardigen dag op brood, haring,
bier en tabak vergast, zoodat ook de minder bedeelden
zich dan eens tegoed kunnen doen
|