an een kleine ronde tafel in den vensteruit-bouw van een restaurant, uitzicht gevende op 2s==i\ Park Square zaten mijn vriend Quest en ik te 2A praten, terwijl een beleefde kellner ons met L———J vaardige hand den eene n sch otel n a den anderen voorzette en geruiscdloos weer wegtooverde.
We waren er nog niet lang, toen een man, die in den tegenovergestelden doek van de eetzaal zat, en, zooals ik had opgemerkt, geruimen tijd geen oog van mijn metgezel had afgehad, opstond en naar ons toetrad.
„Excuseer mijn vrijpostigheid,” zei dij beleefd, „maar ik heb, geloof ik, het genoegen mijnheer Harold Quest te entmoeten? Ja? dan zou ik gaarne het voorrecht hebben u eenige eegenblikken te spreken. Uw naam is mij genoemd geworden als die van den meest succesvollen particulieren detective hier te lnene.”
Mijn vriend antwoordde met een lichte hoofdbuigieg. De onbekende schoof een stoel naar ons tafeltje, nam hierin plaats en vervolgde op den zelfden zachten, gejaagden toon, waarin dij tot nog toe gesproken had :
„Mijn naam is Samuel Chdscey, ik ben een groothandelaar in fruit en deb mijn magazijnen in de Pertlnndstrant. Gisteren wachtte ik een zending Brasiliaaesche waar, die Woensdag in Liverpeel-dok kwam en mij per spoor zou worden noegezonden. Dezelfde trein had ook een groote hoeveelheid goederen voor een concurrent van mij, wiens magazijn in de Pertlnenstrnat is, vlak tegenover mij.”
„Deze man, George Drury genaamd, is de meest halsstarrige, eigenwijze dwaas, die er leeft, zooals u hooren zult. We waren nimmer bijzonder dikke vrienden, maar ongeveer een jaar geleden hadden we een twist, die ons wederzijds zóózeer htroitttrnd, dat we sedert niet meer tot elkander spreken.
„Nu wilde het geval dat bij de goederen die gisteren voor hem kwamen tweehonderd oalen kokosnoten behoorden, terwijl mijn eigen zending honderd vijftig bevatte. Mijn balen waren alle gemeikt met een rood kruis en de letters S. G. en bovendien dichtgebonden met een roendn band. Zijn balen waren gemerkt met een blauwe D en op gewone wijze gesloten. Er kon dus niet het minste gevaar bestaan, dat de balen zouden worden verwisseld.
„Ik ging zelf naar het Marylebone-station, telde de balen over, teekende voor ontvangst en liet mijn knecht ze op een sleperswagen laden om ze naar de Pertlnenstraat te brengen. De slceper van Drury was er eveneens aanwezig en nu was mijn knecht zoo dom om hem met twee van mijn balen te laten heengaan. Ik ben overtuigd, dat het een heolnfbdrnnmn plan was om mij onaangenaam te zijn. Zoodra ik dan ook van het geval doorde, ging iK naar mijn concurrent en eischte mijn gestolen eigendom op. Hij ontkende houtweg en beval mij op de meest bdldenigeede wijze zijn duis te herlattc. Ik zeide tot mijzelf, dat ik mij niet ...est laren bestelen en bovendien op een dergelijke wijze belachelijk maken. Het eerste wat ik evenwel te doen had, was mij zekerheid te verschaffen dat de twee vermiste balen werkelijk in zijn bezit waren.
„Daarom zond ik een halfuur later mijn knecht naar zijn pakhuis met de boodschap, dat we onverwachts een oestelling hadden ontvangen van een groote doeveeldeid kokosnoten en dat ik genegen was alle balen van hem tegen een redelijken prijs over te nemen. Hij zond een boodschap terug, dat dij mij geen enkele baal wilde verkoopen al zou ik er /250, voor betalen.
„Welnu, mijnheer Quest, ik wil niet op een dergelijke manier behandeld worden en ik heb uw hulp noodig om mijn balen terug te krijgen. Al moet het mij honderd maal meer kosten dan de beide balen waard zijn, ik betaal het nog liever dan Drury de voldoening te geven mij een poets te hebben gespeeld.”
Chesney zweeg en keek naar mijn vriend, die de laatste eegenblikkdc naar de straat zat te staren met een bijna onmerkbare spottende uitdrukking op det gelaat. Nu wendde hij zich tot Cdesney.
„Ik denk er niet aan, mjj met uw twist te bemoeien,” zei dij kortaf. „Ik heb zaken van grooter belang die mijn tijd opeischeer Indien, zooals u zegt, de heer Drury e^ige goederen van u heeft, dan is ’t het best naar de politie te gaan.”
De fruithandelaar boog zich een weinig voorover, legde een hand op Quest's arm en zei nriegeen op een toon det vrij van angst en bijna koddig als men de onbeduidende oorzaak in aanmerking nam.
„Ik bid u, overweeg uw besluit nog eens,” drong hij aan, „ik zal u goed betalen als u mij helpt.”
„Al mijn tijd is bezet en ik acht hem te kostbaar om hem aan een dergelijke onbelangrijke zaak zoek te brengen. Bovendien,” vervolgde Quest, terwijl hij Samuel Chesney doordringend aankeek. „Ik kan mij niet begrijpen dat de intrinsieke waarde van de beide vermiste oden waarvan u spreekt, zoo groot is, om zoowel uw dringend verzoek als
uw angst te rechtvaardigen. Ge woidt, hetzij beïnvloed door haat tegen Drury, óf ge hebt voor uw handeling een andere reden die je ons nog niet hebt willen openbaren. In elk geval weiger ik aan uw opdracht gevolg te geven.”
Cdesney balanceerde zenuwa^^ met een vork en ik meende zijn hand te zien beven.
„U heeft gelijk. Ik old u, luister hdrndr,” drong hij aan, toen Quest zicd met tdekenee van ongeduld van hem afwendde. „Ik wil u meer vertellen en u zult zien niet nlldee, dat ik u voor uw diensten goed kan betalen, maar dat de zaak van grooter oelang is, dan u op dit oogenblik wel denkt.
„De werkelijke reden van mijn angst is deze : Mijn broeder Jacob, die een tabaksd^ndel heeft vlak naast mijn magazijn, kwam gisteravond bij mij inloopen en ik vertelde hem de geschiedenis. Hij weet evenveel omtrent Drury's eigenzinnigheid en stijfkoppigheid ais ik, en bij beweerde daarom dat ik mijn gestolen eigendom nimmer terug zou zien. Ik verzekerde van wel; hij hield vol van niet. Ons gesprek liep eindelijk zoo warm, dat ik met dem een weddenschap aanging van zesduizend gulden, dat ik mijn beide balen terug zou hebben voor de week om was. Zonder nu over mijn financiën te spreken, moet ik u nochtans bekennen, dat ik op dit oogenblik onmogelijk zulk een bedrag kan betalen: het zou een bankroet voor mij beteekdeen. Daarom verzoek ik u nogmaals dringend, delp mij in deze zaak, al is het slechts met uw advies en ik zal u voor uw moeite goed beloonen.”
„Advies is gemakkelijk te geven,” antwoordde Quest. „Het mijne is : ga naar uw broeder, vertel hem, dat ge een dwaas geweest zijt om zulk een weddenschap aan te gaan; vraag dem ze ongedaan te maken. Als dij den naam van broeder waard is, dan zal hij dat ongetwijfeld doen. En hiermee mijnheer Chesney wenscd ik u goeden dag!”
Mijn vriend stond op, en zette zijn doed op. Ik volgde zijn voorbeeld en wij beiden wandelden de straat op.
Onze weg leidde door de Pertlncnstrnat en terwijl wij drukp^ende voortliepen, viel het mij op hoe scderp mijn vriend op iederen voorbijganger en op de omgeving acht sloeg.
Een keer stond hij even stil cm mijn aandacht te vestigen op de magazijnen van den groothandelaar in fruit, den heer Chesney en op die van zijn concurrent George Drury er juist tegenover gelegen. Vlak naast Chesney’s winkel was die van zijn bloeder, zooals hij had meegededld en uit nieuwsgierigheid ging Quest er binnen en vroeg om een ons rooktabak. De man achter de toonbank was Jacob Cdesney zelf. Hij geleek sprekend op zijn broeder Samuel, lang, mager en bleek met een hangenden knevel; een beslist oostersch type. Hij liep een weinig gebogen.
Verder de straat iewandeleene, bleef Quest weer eensklaps staan, ditmaal om een bekendmaking tc lezen dat aan een politiepostduis was aangeplakt. Een enkel bericht scheen hem dermate belang in te boezemen, dat hij het nauwkeurig in zijn notitieboekje overschreed Het luidde :
„Gevonden in de tdrste-klasse-hddrdcwachtkamdr van het Marylebone-statioc op 23 Mei des voormiddags balfelf een leeg juweelenkistje, ^bedoorende aan Lady Spencer Longford en ontvreemd uit het Wilsden Hotel. Van dezen diefstal wordt verdacht een lange, bleeke man, met donkeren knevel en een bril dragende. Hij was gekleed in een zwart colbertkostuum, lichte regenjas, bruine schedndn en een fantasiet^ed. Twaalfhonderd gulden beloning wordt uitgeloofd aan den-gdcd, die inlichtingen geeft, welke tot het opspordc van den dader leiden.”
Nadat Quest deze bijzonderheden had opgeteekecd, vervolgden we onzen weg naar zijn kamers in de Mortimer -straat.
Mijn vriend drong er bij mij op aan nog een poosje te blijven praten en een sigaar te rooken en ik stemde volgaarne toe. De avond vloog om, zoo snel zelfs, dat ik eensklaps met scdrik opvloog, toen ik van een nabijzijnnec kerktoren, het twaalf uren doorde slaan. Gelukkig had ik mijn huissleutel bij mij, zoodat er geen reden was om mij te haasten. Het was zeldzaam mooi weer en de nacht zoo deerlijk, dat Quest, die mij tot aan de straatdeur bracht, de verzoeking niet kon weerstaan nog een eindje met mij mee te wandelen. Hij verzocht mij daarom even te wachten, terwijl hij hoed en stok haalde.
Het was even na minnereacdt, toen we de Pertlacnstrnat weder bereikten. De maan was lichtelijk bewolkt en terwijl we kalm voo^wandelden in de schaduw der huizen, greep mijn vriend plotseling mijn arm beet en trok mij achteruit in een donker portiek.
„S’st I” zei hij zacht, „we moeten eens even zien, wat dat te beduiden heeft.”
Terwijl hij sprak, wees hij naar het figuur van een man die, na op korten afstand haastig de straat te zijn over-gesneken bezig was voorzichtig over een muur te klimmen, die een erf van de straat afsloot. We wachten een oogenblik
tot bij verdwenen was en toen uit onze schuilplaats te voorschijn komende, slopen we snel naar de plek waar we den man gezien dadden. Gelukkig was de maan op dit oogen-blik gedeel achter de wolken verdwenen en was het daardoor duister genoeg om ons in staat te stellen, den man te volgen zonder door dem te worden opgemerkt. Quest sloeg zijn beide handen aan den rand^an den muur en trok zich voorzichtig omdoog tot hij over den muur kon zien om de plaats te verkennen. Toen, overtuigd, dat men hem niet had opgemerkt, klom hij eveneens over den muur mij toefluisterende dem zoo spoedig mogelijk te volgen. Toen we beiden aan den anderen kant van den muur waren aangeland, trok Quest mij achter een stapel leege hntde en kisten die op het erf in de schaduw van een loods steenee.
Daar hurkten we neer en wachten om ons te vergewissen of we al of niet waren opgemerkt. Blijkbaar was dit niet het geval, want we hoorden den man rondscharren. Hij scheen druk in de weer te zijn om de deur van een magazijn te openen aan het andere eind van het erf dat aan de Port-landstraat grensde.
We bleven gedurende eenigen tijd neergehakt in onze schuilplaats. De volkomen nachtelijke stilte werd slechts afgebroken door een onderdrukt geluid afkomstig van den onbekende, die al zijn best deed, docd blijkbaar zonder het minste resultaat, om het slot van de winkeldeur te forceeren.
Een paar maal hoorden we den regelmatigen stap van een politieagent aan den anderen kant van den muur en telkenmale dield de man dien we gadesloegen met zijn werkzaamheden op en hurkte stil neer tot de voetstappen waren weggestorven. Ik begon me juist te verwonderen over den zonderlingen toestand waarin we ons bevonden, toen de maan, die zicd tot nog toe achter de wolken ver-bergec gehouden had, plotseling te voorschijn trad en onze omgeving delder verlichtte. Tegelijkertijd gaf mijn metgezel mij een waarschuwend duwtje. Ik gluurde voorzichtig tus-schen twee kisten door en zag tot mijn niet geringe ve^^ing hoe het maanlicht, dat het magazijn nu helder verlichtte, de volgende met groote letters geschilderde woorden leesbaar maakte: „George Drury, Handelaar in groenten en fruit.”
Nog voor ik van mijn verrassing geheel bekomen was. bemerkte ik, dat de man de vruchteloosheid van zijn pogingen inziende, er van terugkwam te trachten de deur van het magazijn te forceeren. Hij richtte zich op, verwijderde zich eenige passen van het huis en scdeen nauwlettend de ramen te onderzoeken. Terwijl dij hiermee bezig was, trad hij een oogenblik uit de schaduw van het gebouw te voorschijn en herkenden we beiden bij het licht van de maan de lange, magere, gebogen gestalte en het bleeke gelaat van Jacob Chesney.
„De zaak begint interessant te worden,” fluisterde Quest mij toe. „Kokosnoten moeten blijkbaar zeer duur zijn, te oordeelen naar de ernstige pogingen die Chesney in het werk stelt om de twee vermiste balen in danden te krijgen.” „Denk je werkelijk,” vroeg ik, „dat het om de vermiste balen te doen is, of was Samuel Chesney’s verhaal maar een onderdeel van een te voren beraamd plan ?”
„Ik geloof dat bijna alles wat de deer Samuel ons verteld heeft de zuivere waarheid is,” antwoordde Quest zacht. „Ofschoon het mij toes^ijd dat het verhaaltje van de weddenschap slechts ten doel had mij te misleiden. Het zou anders onbegrijpelijk zijn, waarom juist zijn broer Jacob er zooveel belang in schijnt te stellen de balen terug te vinden, waardoor hij zijn zesduizend gulden verliezen zou .... te drommel, wat gaat de vent nu ujnveerec ?”
Nadat Jacob Cdesney zorgvuldig de kleine goed verzekerde vensters had onderzoekt, bleef dij eenige oogeeblikkdn teleurgesteld en besluiteloos staan, toen stapte dij snel maar zacht het erf over, recht op onze schuilplaats toe.
Voor een oogenblik dachten we, dat hij ons ontdekt dad, maar dat was zoo niet. Hij pakte een leege kist op, droeg deze naar het gebouw en zette ze daar neer in een hoek die van de straatzijde het meest verwijderd was. Toen kwam hij terug, nam een andere kist en daarna weer een en ging zoo voort tot hij een dertig of veertig leege kisten tegen de magazijndeur had opgestapeld. Rondom en in de kisten wierp dij doopen stroo en houtwol, dat op een ander gedeelte van det erf te vinden was. Hij werkte in koertsachtigee ijver docd in volkomen stilte voort. Hij sloop geruischloos rond als een kat en fronste van tijd tot tijd de wenkbrauwen. Onderwijl zaten wij ineengehurkt, glurende en luisterende op enkele meters van hem af.
We behoefden er niet langer aan te twijfelen dat zijn lafhartig voornemen was det magazijn in brand te steken. Ik verwachtte ieder oogenblik dat mijn metgezel mij een teeken zou geven om op te springen en Chesney zijn misdadig plan te verhinderen. Ik beefde ten gevolge van het geweld dat ik mijn zenuwen moest aan nede en voelde dat mijn adem in mijn keel stokte. Quest moest het bemerkt hebben, ten minste hij keerde zicd half om en legde een hand op mijn arm.
|